Europees handboek voor het uitvaardigen van (...) een Europees aanhoudingsbevel-formulier.

1.

Kerngegevens

Document­datum 23-01-2008
Publicatie­datum 22-01-2013
Kenmerk 14782/1/07 REV 1
Van Presidency
Aan Delegations
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

RAAD VAN PUBLIC Brussel, 23 januari 2008 (21.02)

DE EUROPESE UNIE (OR. en)

14782/1/07 REV 1

LIMITE

COPEN 153 EJN 35 EUROJUST 59

NOTA van: het voorzitterschap aan: de delegaties Betreft: Europees handboek voor het uitvaardigen van (...) een Europees

aanhoudingsbevel-formulier.

De Groep samenwerking in strafzaken (deskundigen Europees aanhoudingsbevel) 1 heeft op

17 juli van gedachten gewisseld over de praktische problemen in verband met het uitvaardigen en ten uitvoer leggen van een Europees aanhoudingsbevel. Om deze problemen aan te pakken hebben de delegaties zich gebogen over het voorstel van het voorzitterschap om gemeenschappelijke richtsnoeren voor het invullen van het EAB-formulier op te stellen.

Het voorzitterschap concludeerde dat de meeste delegaties het erover eens zijn dat er een handboek moet worden opgesteld. Tevens werd voorgesteld dat de Groep samenwerking in strafzaken (deskundigen Europees aanhoudingsbevel) het concept later tijdens het Portugese voorzitterschap opnieuw zou bespreken.

De taak werd toevertrouwd aan het voorzitterschap, bijgestaan door het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie. De voorgestelde tekst is gebaseerd op de bestaande handleidingen van de lidstaten en op de ervaring van de leden van het Europees justitieel netwerk en Eurojust.

1 Het resultaat van de besprekingen staat in doc. 12053/07 JAI 407 COPEN 115 EJN 43

EUROJUST 23.

14782/1/07 REV 1 wat/GRA/rv 1 In de bijlage gaat voor de delegaties een concept-handboek voor het uitvaardigen van het EAB- formulier.

Het voorzitterschap is voornemens dit initiatief te bespreken tijdens de vergadering van het

Europees justitieel netwerk op 26 februari 2008. De besprekingen met de deskundigen zullen worden voortgezet tijdens het Sloveense voorzitterschap. Nadat het comité van artikel 36 de inhoud van het handboek heeft goedgekeurd, zal het voorzitterschap nagaan of bijlage III als IT-instrument op de website van het EJN kan worden geplaatst. De bedoeling is dat het volledige handboek ten behoeve van de justitiële autoriteiten van de lidstaten in alle talen wordt uitgegeven.

_______________________

BIJLAGE

CONCEPT-

EUROPEES HANDBOEK VOOR HET UITVAARDIGEN VAN EEN

EUROPEES AANHOUDINGSBEVEL 2

2 De opmerkingen in dit handboek zijn niet bindend en laten de interne wetgeving tot omzetting

van het kaderbesluit onverlet. Het zijn louter aanbevelingen. De justitiële autoriteiten wordt er evenwel aan herinnerd dat zij hun interne recht conform het kaderbesluit uit dienen te leggen (vgl. de zaak Pupino (C-105/03) voor het Hof van Justitie).

INLEIDING

• Doel van deze publicatie is het geven van richtsnoeren voor het invoeren van goede praktijken

op basis van de opgedane ervaring, en het verstrekken van concrete informatie aan de bevoegde rechters en officieren van justitie over de wijze waarop het EAB het best kan worden ingevuld. Daartoe zijn concrete voorbeelden opgenomen.

• Het Europees aanhoudingsbevel, hierna "het EAB", is het eerste rechtsinstrument dat

gebaseerd is op de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen. Ten opzichte van het oude uitleveringssysteem, dat is vervangen door een overleveringsstelsel in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, heeft het ingrijpende wijzigingen meegebracht die vooral betrekking hebben op de procedures, de termijnen en de gronden voor niet-overlevering. Het EAB hangt dus nauw samen met de doelstelling van artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

• Het EAB dient op een doelmatige, doeltreffende en evenredige wijze te worden ingezet als

instrument om criminaliteit te voorkomen en te bestrijden zonder de mensenrechten van verdachten en veroordeelden in het gedrang te brengen. Dit instrument, dat gebaseerd is op vrijheidsbeneming, beoogt in principe de strafvervolging te vergemakkelijken van zware en schadelijke delicten waarvoor het gebruik van het instrument inhoudelijk verantwoord is, dan wel de uitvoering van sancties. Het is alleen bedoeld voor de gevallen waarin een nationaal aanhoudingsbevel mogelijk is (artikel 8, lid 1, onder c).

• "Het is de bedoeling dat het Europees aanhoudingsbevel hetzelfde effect heeft in de gehele

Europese Unie. Het beoogde effect is een vlotte en snelle overlevering. Men mag niet uit het oog verliezen dat een groot aantal Europese aanhoudingsbevelen om voor de hand liggende

praktisch redenen niet tot een enkele lidstaat gericht is". 3 Zie House of Lords European Union

Committee Report "European Arrest Warrant - Recent Developments" (HL Paper 156), punt 21. Bij de opstelling van het formulier in de bijlage van het kaderbesluit is uitgegaan van die veronderstelling. Wie een Europees aanhoudingsbevel uitvaardigt, is niet verplicht het tot een specifieke lidstaat te richten. Zodra het uitgevaardigd is, kan het EAB worden gebruikt op enige plaats waar de gezochte persoon zich op het moment van de tenuitvoerlegging bevindt.

• Het handboek is opgesteld tijdens het Portugese voorzitterschap met de hulp van praktijkmensen

uit heel Europa die met het EAB werken en van het Europees justitieel netwerk, Eurojust, het secretariaat-generaal van de Raad van de EU en de Europese Commissie. Het is op […] goedgekeurd door het comité van artikel 36, dat tijdens het Belgische voorzitterschap in 2001 ook het kaderbesluit betreffende het EAB heeft besproken.

• Zo nodig kan het handboek in de toekomst worden bijgewerkt in het licht van de praktijkervaring,

wijzigingen van het kaderbesluit of ontwikkelingen in de rechterlijke beslissingen.

• Commentaar bij de tekst dient te worden toegezonden aan de Raad van de Europese Unie,

Secretariaat-generaal, Eenheid voor justitiële samenwerking in strafzaken, Wetstraat 175, B - 1040 Brussel (e-mail: eaw@consilium.europa.eu) of aan de Europese Commissie, DG JLS, Eenheid voor justitiële samenwerking in strafzaken, Europese Commissie B - 1049 Brussel.

_____________________

14782/1/07 REV 1 wat/GRA/rv 5 INHOUD

  • 1. 
    Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel ......................................................... 9

1.1. Omschrijving en hoofdkenmerken van het EAB ............................................................ 10 1.2. EAB-formulier ................................................................................................................ 11

  • 2. 
    Tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel in de EU-lidstaten ............................ 11

    2.1. Verklaringen van de lidstaten inzake de speciale regeling betreffende de

    pleegdatum van delicten.................................................................................................. 11

2.2. Overlevering van onderdanen ......................................................................................... 12

  • 3. 
    Criteria voor het uitvaardigen van een EAB - evenredigheidsbeginsel.................................... 13
  • 4. 
    Vertaling van het EAB ............................................................................................................. 14

4.1. Talen waarin een EAB door de lidstaten wordt aanvaard............................................... 15

  • 5. 
    Termijn waarbinnen de uitvoerende autoriteit het EAB moet ontvangen na de

    inhechtenisneming van een op grond van een signalering in het Schengeninformatiesysteem (SIS) gezochte persoon .............................................................................................. 15

  • 6. 
    Aanwijzingen voor het invullen van het EAB-formulier ......................................................... 16
  • 7. 
    Aanwijzingen voor de toezending van het EAB ..................................................................... 18

7.1. Wanneer bekend is waar de aan te houden persoon zich bevindt ................................... 18 7.2. Wanneer niet bekend is waar de gezochte persoon zich bevindt .................................... 18 7.3. Schengeninformatiesysteem (SIS) .................................................................................. 19 7.4. Europees aanhoudingsbevel in SISone4all ..................................................................... 19 7.5. Toezending via Europol .................................................................................................. 20

  • 8. 
    Rol van Eurojust ....................................................................................................................... 21
  • 9. 
    Europees justitieel netwerk....................................................................................................... 21
  • 10. 
    "Fiches françaises" - aanwijzingen van iedere lidstaat ........................................................... 22
  • 11. 
    Overeenkomst tussen Noorwegen en IJsland en de Europese Unie......................................... 23
  • 12. 
    Relevante arresten van het Europees Hof van Justitie.............................................................. 23
  • 13. 
    Uitspraken van Hooggerechtshoven (samenvatting) ................................................................ 23
  • 14. 
    Links naar nadere informatie over het EAB............................................................................. 23
  • 15. 
    Voorbeeld van de invulling van een EAB-formulier................................................................ 24

BIJLAGEN

Bijlage I Het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel

(2002/584/JBZ) van 13 juni 2002.......................................................................... 25

Bijlage II Model van Europees aanhoudingsbevel ................................................................ 47

Bijlage III Aanwijzingen voor het invullen van het EAB-formulier ...................................... 53

Bijlage IV Voorbeeld van een echt Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd met het oog op strafvervolging .............................................................................. 70

Voorbeeld van een echt Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vonnis ........................................... 77

Bijlage V Overzicht van de door de lidstaten aanvaarde talen .............................................. 83

Bijlage VI Overzicht van de termijnen voor ontvangst van het EAB ..................................... 85

Bijlage VII Arrest van het Hof van Justitie in de zaak Pupino (C105/03) ............................... 87

Arrest van het Hof van Justitie in de Zaak Advocaten voor de Wereld (C- 303/05)........................................................................................................... 106

Bijlage VIII Uitspraken van Hooggerechtshoven (samenvatting) ........................................... 126

Bijlage IX Lijst van contactpunten en contactgegevens van de EAB-deskundigen ............. 132 1. Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel;

De Raad heeft op 13 juni 2002 het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel

aangenomen. 4 Volgens artikel 34, lid 1, van dat besluit nemen de lidstaten de maatregelen die

noodzakelijk zijn om uiterlijk op 31 december 2003 aan het kaderbesluit te voldoen. Sinds

1 januari 2004 zijn in dit systeem de huidige uitleveringsregelingen, met een paar uitzonderingen, vervangen door de nieuwe regeling inzake overlevering. Wat de overlevering tussen lidstaten betreft, zullen de overeenkomstige bepalingen van de volgende verdragen en overeenkomsten worden vervangen:

  • het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957, het Aanvullend Protocol bij dit Verdrag van 15 oktober 1975, het Tweede Aanvullend Protocol bij dit Verdrag van

    17 maart 1978 en, voor zover het op uitlevering betrekking heeft, het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme van 27 januari 1977;

  • de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze van toezending van uitleveringsverzoeken van 26 mei 1989;
  • de Overeenkomst aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie van 10 maart 1995;
  • de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie van

    27 september 1996;

  • titel III, hoofdstuk 4, van de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het op

    14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.

Het Europees aanhoudingsbevel is een voor tenuitvoerlegging in de Europese Unie vatbare rechterlijke beslissing die door een lidstaat wordt uitgevaardigd en in een andere lidstaat wordt ten uitvoer gelegd op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning.

14782/1/07 REV 1 wat/GRA/rv 9 1.1. Omschrijving en hoofdkenmerken van het EAB

Het Europees aanhoudingsbevel heeft het oude uitleveringssysteem vervangen door een eenvoudiger en sneller stelsel van overlevering van een persoon met het oog op strafvervolging of tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel. Een aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd met het oog op de strafvervolging van feiten die, overeenkomstig het nationale recht, strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming

strekkende maatregel met een maximum van ten minste twaalf maanden 5 (tijdens de

onderzoeksfase en het proces tot het vonnis definitief is), of met het oog op de tenuitvoerlegging van een vonnis of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel met een duur van ten minste vier maanden.

In de regel zijn de centrale autoriteiten, die in het overleveringsproces een belangrijke rol speelden, van het EAB-proces uitgesloten, maar zij kunnen over het algemeen wel een rol blijven spelen als ondersteunings-, toezendings- en informatie-eenheden. Teneinde het inwilligen van verzoeken eenvoudiger en gemakkelijker te maken, worden deze nu op een eenvormige wijze uitgevaardigd door middel van het EAB-formulier.

Het kaderbesluit past in een filosofie van integratie in een gemeenschappelijke justitiële ruimte en veronderstelt een nieuwe vorm van samenwerking op basis van wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten. De overlevering van onderdanen geldt nu als beginsel en als algemene regel, met maar

een paar uitzonderingen die beperkt zijn in de tijd of wat de uitvoeringsvoorwaarden betreft. 6 De

ervaring leert dat ongeveer een vijfde van alle overleveringen in de EU betrekking heeft op eigen onderdanen hoewel aan de overlevering vaak voorwaarden worden verbonden betreffende de terugkeer of de tenuitvoerlegging van het vonnis overeenkomstig het kaderbesluit.

De gronden waarop samenwerking kan worden geweigerd zijn in aantal beperkt. Het kaderbesluit heeft de toetsing van de dubbele strafbaarheid als grond voor niet-tenuitvoerlegging en nietoverlevering afgeschaft voor een lijst van 32 categorieën strafbare feiten, zoals omschreven door de uitvaardigende staat, waarop in de uitvaardigende staat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar. Indien op het strafbare feit minder dan drie jaar staat of indien het niet is opgenomen in de lijst, blijft het vereiste van dubbele strafbaarheid gelden.

5 De zinsnede "een maximum van ten minste twaalf maanden" uit artikel 2, lid 1, van het

kaderbesluit dient conform het oude uitleveringssysteem (d.w.z. het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 1957 en de EU-Overeenkomst betreffende uitlevering van 1995) te worden geïnterpreteerd. Dit wil zeggen dat de opgelegde strafmaat in de buurt van twaalf maanden gevangenis moet liggen.

14782/1/07 REV 1 wat/GRA/rv 10 Indien het strafbare feit waarvoor de gezochte persoon wordt vervolgd of bestraft in een concreet geval overeenkomt met de delictomschrijving in de wetgeving van de uitvaardigende staat, mag de uitvoerende rechterlijke autoriteit de dubbele strafbaarheid niet toetsen.

1.2. EAB-formulier

Een EAB is een rechterlijke beslissing die in de door het kaderbesluit voorgeschreven vorm is uitgevaardigd. Het EAB-formulier staat in de bijlage van het kaderbesluit betreffende het EAB. Hoewel dit niet altijd duidelijk blijkt uit de wetgeving van de lidstaten, moet dit formulier worden gebruikt. Het was de bedoeling van de Raad een instrument te ontwerpen dat door de uitvaardigende rechterlijke autoriteiten eenvoudig kon worden ingevuld en door de uitvoerende rechterlijke autoriteiten zou worden erkend. Het formulier moest met name lange en dure vertalingen overbodig maken en de toegang tot de informatie vergemakkelijken. Alleen dit formulier, zonder enige wijziging, mag worden gebruikt. Aangezien het formulier in beginsel de enige basis vormt voor de aanhouding en de overlevering van de gezochte persoon, dient het uiterst zorgvuldig te worden ingevuld om nodeloze verzoeken om aanvullende informatie te voorkomen. Het formulier kan worden ingevuld en afgedrukt van de website van het Europees justitieel netwerk (EJN) http://www.ejn-crimjust.europa.eu/documents.aspx

  • 2. 
    Tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel in de lidstaten van de EU

2.1. Verklaringen van de lidstaten inzake de speciale regeling betreffende de pleegdatum van delicten

Overeenkomstig artikel 32, lid 1, van het kaderbesluit betreffende het EAB kan elke lidstaat op het tijdstip van aanneming van dit kaderbesluit verklaren dat hij als uitvoerende staat het kaderbesluit betreffende het EAB alleen zal toepassen voor feiten die gepleegd zijn na een door hem bepaalde datum die niet later mag vallen dan 7 augustus 2002. Voor feiten die vóór de hierna vermelde data zijn gepleegd, is voor de overlevering van de gezochte persoon een traditioneel uitleveringsverzoek nodig.

De navolgende lidstaten hebben een dergelijke verklaring afgelegd:

  • Oostenrijk: na 7 augustus 2002 gepleegde feiten
  • Tsjechië: na 1 november 2004 gepleegde feiten. Op grond van een nieuwe wetswijziging

    van 19 augustus 2006 geldt deze beperking sedert 1 juli 2006 alleen voor

    Tsjechische onderdanen. 7 - Frankrijk: na 1 november 1993 gepleegde feiten - Italië: na 7 augustus 2002 gepleegde feiten. De tenuitvoerlegging van vóór 14 mei 2005

    uitgevaardigde EAB's is op grond van de Italiaanse wetgeving niet mogelijk.

  • Luxemburg na 7 augustus 2002 gepleegde feiten (er zal in het Parlement een wetsvoorstel

    worden ingediend)

  • Slovenië: na 7 augustus 2002 gepleegde feiten (wetswijziging onderweg)

Alleen Oostenrijk, Frankrijk en Italië hebben de Raad overeenkomstig het kaderbesluit ingelicht. De Italiaanse wetgeving wijkt af van de Italiaanse verklaring.

Wat vóór de bovengenoemde data gepleegde feiten betreft, wordt om overlevering verzocht door middel van een traditioneel uitleveringsverzoek en geen EAB.

2.2. Overlevering van onderdanen

Het Europees aanhoudingbevel schaft de weigering van uitlevering op grond van de nationaliteit van de gezochte persoon uit het oude systeem af. De veralgemening van de uitlevering van eigen onderdanen is een van de grootste verwezenlijkingen van het kaderbesluit. Dit is in een aantal lidstaten grondwettelijk evenwel niet zonder problemen verlopen.

Zo werd de omzettingswet in Duitsland bij een beslissing van het constitutionele hof

(Bundesverfassungsgericht) van 18 juli 2005 vernietigd. Deze beslissing verbood de overlevering van Duitse ingezetenen maar niet de uitlevering van vreemde onderdanen tot de inwerkingtreding van de nieuwe wet van 20 juli 2006 op 2 augustus 2006.

14782/1/07 REV 1 wat/GRA/rv 12 In Polen zijn de gevolgen van de gedeeltelijke nietigverklaring van de omzettingswet door het constitutionele hof op 27 april 2005 opgeschort tot 6 november 2006. De wetswijzigingen zijn tijdig ingediend en sedert 7 november 2006 levert Polen zijn onderdanen uit op voorwaarde dat het strafbare feit waarvoor om overlevering wordt verzocht buiten Polen is gepleegd en naar Pools recht strafbaar is.

In Cyprus heeft het Hooggerechtshof op 7 november 2005 verklaard dat de wet tot omzetting van het EAB onconstitutioneel is. Een herziene wet is in werking getreden op 28 juli 2006. Het aldus gewijzigde artikel 11 voert echter een tijdslimiet in door de mogelijkheid tot overlevering van onderdanen te beperken tot feiten die zijn gepleegd na de datum van toetreding van Cyprus tot de Unie, d.w.z. 1 mei 2004.

Oostenrijk kan, overeenkomstig artikel 33 van het kaderbesluit, totdat het zijn nationale wetgeving heeft gewijzigd en uiterlijk tot 31 december 2008, de tenuitvoerlegging van een aanhoudingsbevel ten aanzien van Oostenrijkse onderdanen weigeren wanneer de betrokken feiten niet strafbaar zijn naar Oostenrijks recht.

  • 3. 
    Criteria voor het uitvaardigen van een EAB - evenredigheidsbeginsel

Aangezien de tenuitvoerlegging van een EAB zwaarwegende gevolgen heeft voor de fysieke vrijheid en de vrijheid van verplaatsing van de gezochte persoon dienen de bevoegde autoriteiten in de mate van het mogelijke in hun beslissing om een EAB uit te vaardigen evenredigheidsoverwegingen laten meespelen en het nut van het EAB in een specifiek geval afwegen tegen de overwogen maatregel en de gevolgen ervan. Een EAB is niet aangewezen wanneer de dwangmaatregel die in een gegeven geval evenredig, passend en toepasbaar lijkt, niet de voorlopige hechtenis is.

Zo dient, ook wanneer voorlopige hechtenis mogelijk is, geen EAB te worden uitgevaardigd als een dwangmiddel zonder vrijheidsbeneming kan worden gebruikt, bijvoorbeeld een verklaring betreffende de identiteit en de verblijfplaats, of een andere niet-vrijheidsbenemende maatregel waarbij de betrokkene, na te zijn gehoord, onmiddellijk wordt vrijgelaten.

Deze uitlegging strookt met de bepalingen van het kaderbesluit betreffende het EAB en de algemene filosofie achter de tenuitvoerlegging ervan zodat het EAB een geschikt wapen kan worden in de strijd tegen met name de ernstige en georganiseerde criminaliteit.

Met betrekking tot de uitvaardiging van EAB's dient per geval een afweging te worden gemaakt tussen de ernst van het gepleegde strafbare feit aan de ene kant en de maatregel, de in de uitvoerende staat vereiste middelen en het vrijheidsbenemende karakter van het EAB aan de andere kant.

Het is echter duidelijk dat het kaderbesluit betreffende het EAB de uitvaardigende staat niet tot een proportionaliteitstoets verplicht. Uiteindelijk zal dit worden uitgemaakt in de wetgeving en de rechtspraktijk van de lidstaten. Zie echter de zaak Advocaten voor de Wereld in bijlage VII en artikel 49 van Handvest van de grondrechten.

  • 4. 
    Vertaling van het EAB

Het EAB dient te worden toegestuurd samen met een vertaling in de taal van de uitvoerende lidstaat of in een andere officiële taal van de instellingen van de Europese Unie, die de betrokken staat in een bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie neergelegde verklaring heeft aanvaard (zie bijlage V).

Gezien de krappe termijnen voor de uitvoering van het EAB is het wenselijk, indien de verblijfplaats van de betrokkene bekend is, het aanhoudingsbevel vooraf te vertalen in de taal van het land waar de betrokkene vermoedelijk verblijft. Indien het EAB rechtstreeks wordt toegezonden aan een uitvoerende rechterlijke autoriteit gaat het vergezeld van een vertaling.

In de overige gevallen dient het EAB met spoed, binnen de door de lidstaat waar de persoon is aangehouden vastgestelde termijn, te worden vertaald in een door die lidstaat aanvaarde taal. (...).

Voor lidstaten die het SIS gebruiken zullen specifieke voorschriften inzake vertaling gelden. Sedert 1 september 2007 werkt SIS one4all in principe in de meeste lidstaten, behalve Bulgarije, Cyprus, Roemenië, Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Dit houdt in dat de zogeheten A- en M-formulieren in grote lijnen dezelfde informatie zullen bevatten als een EAB en dat een voorlopige vertaling in het Engels beschikbaar zal zijn. Verwacht wordt dat het systeem in het najaar van 2007 volledig operationeel zal zijn.

Wanneer de tweede generatie van het Schengeninformatiesysteem (SIS II) (naar verwachting in

2009) operationeel zal zijn, zal het originele EAB in het systeem worden ingescand en onmiddellijk beschikbaar zijn.

4.1. Talen waarin een EAB door de lidstaten wordt aanvaard

Zie bijlage V.

  • 5. 
    Termijn waarbinnen de uitvoerende autoriteit het EAB moet ontvangen na de inhechtenisneming van de gezochte persoon

Wanneer een persoon wordt aangehouden moet de uitvoerende autoriteit binnen een bepaalde termijn het EAB, vergezeld van een vertaling in één van de door de betrokken staat aanvaarde talen, ontvangen met het oog op de uitvoering van de overleveringsprocedure of het in hechtenis nemen van de aangehouden persoon. De termijnen en de aanvaarde talen verschillen naargelang de nationale wetgeving van de lidstaten. Naargelang de wetgeving en de rechterlijke praktijk worden aan de niet-naleving van de termijnen of de taalregeling verschillende gevolgen verbonden, zoals vrijlating van de aangehouden persoon.

Bijlage VI bevat een overzicht van de gehanteerde termijnen.

  • 6. 
    Aanwijzingen voor het invullen van het EAB-formulier

Bijlage III bevat gedetailleerde aanwijzingen.

Bij het invullen van een EAB dient bijzondere zorg te worden besteed aan de beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbaar feit is gepleegd (vak e) aangezien de rechter die het EAB ten uitvoer legt de dubbele strafbaarheid niet mag toetsen voor een lijst van 32 categorieën strafbare feiten indien deze strafbaar zijn gesteld met een maximumvrijheidsstraf van ten minste drie jaar.

De lijst in artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit is voor een deel gebaseerd op categorieën strafbare feiten die geharmoniseerd zijn door middel van teksten die onder de EU-wetgeving al zijn aangenomen of momenteel worden aangenomen. De meeste categorieën betreffen strafbare feiten die in het interne recht van de EU-lidstaten gemakkelijk te omschrijven zijn en dus geen bijzondere toelichting behoeven, weliswaar met dien verstande dat de delictomschrijving van de uitvaardigende staat geldt. De lijst mag niet worden gezien als een opsomming van specifieke delicten. Ze bestaat uit categorieën strafbare feiten van het soort dat in de lijst wordt vermeld.

Indien dubbele strafbaarheid niet is vereist, geldt de (algemene of specifieke) delictomschrijving in het Wetboek van strafrecht van de uitvaardigende lidstaat. Het is niet nodig deze wettekst in het EAB op te nemen of, zoals sommige rechterlijke autoriteiten doen, deze aan te hechten. Dit voorkomt de nodeloze vertaling van wetteksten. De omstandigheden van het stafbare feit moeten altijd volledig en gedetailleerd worden beschreven, met name ten behoeve van de toepassing van het specialiteitsbeginsel en het ne bis in idem-beginsel en de verjaring in sommige gevallen.

Accessoire strafbare feiten betekent overlevering voor een of meerdere strafbare feiten waarop een lagere straf staat dan de in artikel 2, lid 1, van het kaderbesluit vermelde grens. In het kaderbesluit zelf wordt het probleem van de accessoire overlevering niet expliciet behandeld maar diverse lidstaten zijn blijkbaar van mening dat niets in het kaderbesluit de lidstaten belet accessoire overlevering toe te staan en zij hebben in hun nationale wetgeving desbetreffende bepalingen opgenomen. Indien zij dit echter niet hebben gedaan, kan het EAB daardoor ongeldig zijn, vooral in het geval van een veroordeling waarbij een EAB een gecumuleerde gevangenisstraf beoogt.

Het formulier kan worden geprint en ingevuld, maar mag niet worden gewijzigd of verknipt.

Indien een bepaald onderwerp niet voorkomt, vermeld dan steeds "niet van toepassing" maar haal het vak niet weg. Het EAB-formulier kan van onderstaande website wordt gehaald en vervolgens geprint en ingevuld.

http://www.ejn-crimjust.europa.eu/forms.aspx => Form Het formulier is onlangs (november 2007) zodanig gewijzigd dat de vakken kunnen worden opgerekt als veel informatie moet worden ingevuld.

Het verdient aanbeveling het model te downloaden en het in een eigen computerbestand of op een CD te bewaren zodat u niet afhankelijk bent van toegang tot de website.

Indien het EAB correct wordt ingevuld, zijn geen aanvullende stukken vereist. Zoals vermeld onderaan de vakjes dienen de relevante identificatiegegevens, in voorkomend geval, echter via Interpol of SIRENE te worden doorgestuurd.

Het is belangrijk te vermelden of een foto en vingerafdrukken van de gezochte persoon beschikbaar zijn. De contactgegevens en het mobiele telefoonnummer van de dienstdoende functionaris en van de verantwoordelijke dienen altijd te worden vermeld zodat zij onmiddellijk kunnen worden gecontacteerd wanneer de gezochte persoon gevonden is.

De bijlagen III en IV bevatten aanwijzingen voor het invullen van sommige vakken. Ze zijn niet bindend voor de rechterlijke autoriteiten van de lidstaten, maar ze zijn wel gezaghebbend omdat ze zijn opgesteld door experts en personen die betrokken waren bij de redactie van het kaderbesluit betreffende het EAB.

  • 7. 
    Aanwijzingen voor de toezending van het EAB

7.1. Wanneer bekend is waar de aan te houden persoon zich bevindt

(..). Wanneer bekend is waar de aan te houden persoon zich bevindt, dient een EAB ter fine van tenuitvoerlegging rechtstreeks te worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de persoon zich bevindt. Alle informatie betreffende de uitvaardigende en de uitvoerende autoriteiten van de lidstaten is probleemloos te vinden op de EJN-website: http://www.ejn-crimjust.europa.eu = > search EAW Atlas => select the country.

Om te voorkomen dat de gezochte persoon zich vrij kan verplaatsen, moet de uitvaardigende autoriteit het EAB ook toezenden aan het betrokken nationale SIRENE-bureau zodat het kan worden verspreid onder de lidstaten die deelnemen aan het Schengeninformatiesysteem. Dit zal de politie-autoriteiten van de lidstaten in staat stellen de aan te houden persoon als dusdanig te erkennen.

Het EAB dient tevens te worden toegezonden aan de betrokken nationale Interpol-bureaus ter verspreiding onder de EU-lidstaten die momenteel nog geen deel uitmaken van het SIS: Bulgarije, Cyprus, Ierland, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk. In sommige lidstaten is een Interpol-signalering echter geen grond voor aanhouding. In dat geval is het belangrijk te attenderen op het feit dat er een EAB is uitgevaardigd omdat dit vereist kan zijn om vrijheidsbeneming mogelijk te maken.

7.2. Wanneer niet bekend is waar de gezochte persoon zich bevindt

Wanneer niet bekend is waar de gezochte persoon zich bevindt, dient het EAB aan het betrokken nationale SIRENE-bureau te worden toegezonden ter verspreiding onder de lidstaten die deel uitmaken van het SIS, en tevens rechtstreeks aan het nationale INTERPOL-bureau ter verspreiding onder de lidstaten die nog geen deel uitmaken van het SIS: Bulgarije, Cyprus, Ierland, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk.

7.3. Schengeninformatiesysteem (SIS)

Op grond van artikel 9, lid 1, van het kaderbesluit kan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit, wanneer de plaats waar de persoon zich bevindt bekend is, het Europees aanhoudingsbevel rechtstreeks toezenden aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit. In artikel 9, lid 2, wordt bepaald dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit ook altijd kan besluiten om de gezochte persoon in het Schengeninformatiesysteem (SIS) te signaleren.

Een signalering in het SIS die vergezeld gaat van de in artikel 8, lid 1, vermelde gegevens geldt als Europees aanhoudingsbevel. Tot het tijdstip waarop het SIS in staat zal zijn gesteld alle in artikel 8 vermelde gegevens mee te delen, geldt de signalering bij wijze van overgangsmaatregel als EAB totdat het origineel in de voorgeschreven vorm door de uitvoerende rechterlijke autoriteit is ontvangen.

7.4. Europees aanhoudingsbevel in SISone4all

Tijdens de JBZ-Raad op 4 en 5 december 2006 heeft de Raad besloten 8 het voorstel van Portugal

betreffende het SISone4ALL-project uit te voeren om een tijdelijke oplossing te bieden voor de vertragingen en de andere moeilijkheden in de werking van SIS II. Doel was de lidstaten die in mei 2004 zijn toegetreden tot de EU aan te sluiten op het huidige SIS1+ Deze toegang zou het mogelijk maken de interne grenscontroles af te schaffen. Alle betrokken lidstaten behalve Cyprus (9 in totaal) besloten aan het project deel te nemen

De technische voorbereidingen en de evaluatie van de gegevensbescherming in de betrokken lidstaten hebben aanleiding gegeven tot een uitwisseling van A- en M-formulieren met het oog op verzoeken tot Schengenmarkering van de signaleringen als bedoeld in artikel 95 van de diverse lidstaten. De werkzaamheden zijn op 21 mei 2007 aangevat en vorderen gestaag. Wat de wetgeving betreft, heeft de Raad twee besluiten vastgesteld:

8 Conclusies van de Raad betreffende SIS II, SIS 1+ en de uitbreiding van het Schengengebied,

doc. 16391/1/06 - 2007/471/EG: Besluit van de Raad van 12 juni 2007 betreffende de toepassing van de

bepalingen van het Schengenacquis die betrekking hebben op het Schengeninformatiesysteem in de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen,

de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de

Slowaakse Republiek 9

  • 2007/472/EG: Besluit van de Raad van 25 juni 2007 tot wijziging van het besluit van het

    Uitvoerend Comité, opgericht bij de Schengenovereenkomst van 1990, betreffende de wijziging van het financieel reglement betreffende de kosten voor de installatie en exploitatie van de

    technisch ondersteunende functie van het Schengeninformatiesysteem (C.SIS). 10

Het eerste besluit

  • maakt het mogelijk dat vanaf 7 juli 2007 echte SIS-gegevens aan de betrokken lidstaten worden doorgegeven.

De nationale kopieën van de SIS-database van de lidstaten kunnen worden geladen, maar niet effectief gebruikt. Het doel is vooral technisch van aard.

  • vanaf 1 september 2007 kunnen de betrokken lidstaten, onder bepaalde voorwaarden, gegevens in het SIS invoeren en SIS-gegevens benutten. De voorwaarden houden verband met het feit dat de bepalingen betreffende de weigering van toegang niet moeten worden toegepast zolang de grenscontroles niet opgeheven zijn. Het tweede besluit geeft de betrokken negen lidstaten de toestemming om het SIS, zoals de al operationele lidstaten, effectief te gebruiken.

7.5. Toezending via Europol

Artikel 10, lid 3, van het kaderbesluit biedt een rechtsgrondslag voor het toezenden van een EAB via Interpol wanneer dit niet mogelijk is via het SIS.

9 PB L 179 van 07.07.2007, blz. 46.

14782/1/07 REV 1 wat/GRA/rv 20 Het Interpol-netwerk biedt een mogelijkheid om EAB's toe te zenden voor de lidstaten die nog geen deel uitmaken van het SIS (Bulgarije, Cyprus, Ierland, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk).

  • 8. 
    Rol van Eurojust

Overeenkomstig artikel 3 van het Besluit van de Raad van februari 2002 ((2002/187/JBZ) 11 bestaat

een van de doelstellingen van Eurojust erin de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te verbeteren, in het bijzonder door de internationale rechtshulpverlening en de uitvoering van uitleveringsverzoeken te vergemakkelijken. Eurojust kan dus een faciliterende en coördinerende rol spelen in EAB- en uitleveringszaken.

Artikel 16 van het kaderbesluit betreffende het EAB bepaalt: "Indien twee of meer lidstaten ten aanzien van eenzelfde persoon een Europees aanhoudingsbevel hebben uitgevaardigd, houdt de uitvoerende rechterlijke autoriteit bij het nemen van haar beslissing over welk van deze aanhoudingsbevelen ten uitvoer zal worden gelegd, rekening met alle omstandigheden en met name met de ernst van de strafbare feiten en de plaats waar ze zijn gepleegd, met de data van de onderscheiden Europese aanhoudingsbevelen alsmede met het feit dat het bevel is uitgevaardigd ter fine van een strafvervolging of voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel. De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan met het oog op een beslissing als bedoeld in lid 1 advies van Eurojust inwinnen."

Artikel 17 van het kaderbesluit bevat de termijnen en de modaliteiten voor het besluit tot tenuitvoerlegging van het EAB. Wanneer een lidstaat in uitzonderlijke omstandigheden de in dit artikel gestelde termijnen niet kan naleven, stelt hij Eurojust daarvan in kennis, samen met de redenen voor de vertraging.

  • 9. 
    Europees justitieel netwerk

Het Europees justitieel netwerk (EJN) heeft een softwareprogramma ontworpen (Europese justitiële atlas) aan de hand waarvan kan worden achterhaald aan welke uitvoerende rechterlijke autoriteit een EAB moet worden toegezonden (http://www.ejn-crimjust.europa.eu/forms.aspx). Het omvat de volgende informatie:

14782/1/07 REV 1 wat/GRA/rv 21

• contactgegevens van de uitvoerende autoriteiten;

• taal waarin het EAB gesteld moet zijn;

• voor aanhoudingen ingevolge een SIS-signalering, de termijn waarbinnen het originele EAB

moet worden ontvangen na de aanhouding van de over te leveren persoon;

• contactgegevens van de uitvaardigende autoriteit,

• contactgegevens van de centrale autoriteiten en hun bevoegdheden (bv. het in ontvangst

nemen en het doorzenden van EAB's, bijstaan van de bevoegde autoriteiten, verzoeken om doortocht, spoedeisende gevallen).

De "European Arrest Warrant Atlas" (EAB-atlas) is beschikbaar op de EJN-website http://www.ejn-crimjust.europa.eu. De gewenste informatie kan in de EAB-atlas worden gevonden door informatie in te geven over de plaats waarnaar men een EAB wenst te zenden (district, regio, plaats, postnummer). Er kan ook contact worden opgenomen met de EJN-contactpunten.

  • 10. 
    "Fiches françaises" - aanwijzingen van iedere lidstaat

De onderstaande websites bevatten algemene achtergrondinformatie over het EAB zoals de verklaringen van de lidstaten betreffende de reikwijdte van het kaderbesluit, informatie over juridische procedures en andere praktische details die bekend staan als "Fiches françaises", formulieren in alle officiële talen van de EU en nationale wetgeving.

EJN-website - Document database http://www.ejn-crimjust.europa.eu/documents.aspx (login: rje; password: dgsi)

(klik op "Document by category" en kies "EAW notifications" of "EAW reports and documents.)

Website van het secretariaat-generaal van de Raad http://www.consilium.europa.eu/cms3_applications/Applications/polju/home.asp?lang=NL&cmsid=545

Algemene informatie op de website van de Europese Commissie http://ec.europa.eu/justice_home/fsj/criminal/extradition/fsj_criminal_extradition_en.htm#top

  • 11. 
    Overeenkomst tussen Noorwegen en IJsland en de Europese Unie

De Raad Justitie en Binnenlandse Zaken heeft tijdens zijn zitting van 27 en 28 april een algemene oriëntatie bereikt inzake de ontwerp-overeenkomst waarbij de procedures voor overlevering, met een paar wijzigingen, worden uitgebreid tot Noorwegen en IJsland. Deze overeenkomst is nog niet in werking getreden.

  • 12. 
    Relevante arresten van het Europees Hof van Justitie

Bijlage VII bevat twee arresten van het Europees Hof van Justitie die voor de rechterlijke autoriteiten van de lidstaten van belang kunnen zijn, namelijk de arresten in de Zaken Pupino (C-105/03) en Advocaten voor de Wereld (C-303/05).

  • 13. 
    Uitspraken van Hooggerechtshoven (samenvatting)

Bijlage VIII bevat een samenvatting van een aantal uitspraken van Hooggerechtshoven in de lidstaten.

  • 14. 
    Links naar verdere informatie over het EAB

Nadere informatie over de uitvoering van het Kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel is te vinden op de onderstaande websites:

  • http://www.ejn-crimjust.europa.eu/

    Website van het Europees justitieel netwerk

  • http://www.ejn-crimjust.europa.eu/eaw_atlas.aspx

    EAB-atlas op de EJN-website

  • http://www.ejn-crimjust.europa.eu/european-arrest-warrant.aspx

    Informatie over het EAB op de EJN-website

  • www.eurowarrant.net

    Op de website van het Asserinstituut is informatie te vinden over wetgeving, rechterlijke beslissingen en jurisprudentie in verband met het EAB in alle lidstaten.

  • 15. 
    Voorbeeld van de invulling van een EAB-formulier

Bijlage III bevat een voorbeeld van de wijze waarop een EAB dient te worden ingevuld. Het voorbeeld heeft betrekking op twee categorieën: gevallen waarin het EAB is uitgevaardigd ter fine van strafvervolging/strafrechtelijk onderzoek (fase vóór het proces) en gevallen die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging van een vonnis of een verstekvonnis.

___________________

BIJLAGE I

Kaderbesluit 2002/584 i/JBZ van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel

en de procedures van overlevering tussen de lidstaten 1

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name artikel 31, onder a) en b), en artikel 34, lid 2, onder b),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Volgens de conclusies van de Europese Raad van Tampere van 15 en 16 oktober 1999, en met name punt 35, moet voor personen die na een definitieve veroordeling aan de rechtspleging proberen te

ontkomen, de formele uitleveringsprocedure tussen de lidstaten worden afgeschaft en moet voor

personen die ervan verdacht worden een strafbaar feit te hebben begaan, de uitleveringsprocedures

worden versneld.

(2) Het programma van maatregelen om uitvoering te geven aan het beginsel van wederzijdse erkenning

van strafrechterlijke beslissingen zoals vermeld in punt 37 van de conclusies van de Europese Raad

van Tampere, dat door de Raad is aangenomen op 30 november 2000, bevat de wederzijdse

tenuitvoerlegging van aanhoudingsbevelen.

(3) Alle of sommige lidstaten zijn partij bij verdragen inzake uitlevering, waaronder het Europees Verdrag

betreffende uitlevering van 13 december 1957 en het Europees Verdrag ter bestrijding van terrorisme

van 27 januari 1977. De noordse landen hebben identiek geformuleerde uitleveringswetten vastgesteld.

14782/1/07 REV 1 wat/GRA/rv 25 (4) Daarnaast hebben de lidstaten de drie akten goedgekeurd, welke geheel of gedeeltelijk op uitlevering

betrekking hebben en die deel uitmaken van het acquis van de Unie: de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het Akkoord van Schengen van 14 juni 1985 betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (in betrekkingen tussen de lidstaten die partij bij die overeenkomst zijn), de Overeenkomst van 10 maart 1995 aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen lidstaten van de Europese Unie, en de Overeenkomst van 27 september 1996 betreffende uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie.

(5) De opdracht van de Unie om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te worden, brengt mee dat uitlevering tussen de lidstaten moet worden afgeschaft en vervangen door een regeling van

overlevering tussen rechterlijke autoriteiten. Met de invoering van een nieuwe en vereenvoudigde regeling van overlevering van veroordeelde of verdachte personen ter fine van tenuitvoerlegging van strafrechterlijke beslissingen en vervolging kan tevens een oplossing worden gevonden voor de complexiteit en het tijdverlies die inherent zijn aan de huidige uitleveringsprocedures. De klassieke samenwerking die tot dusverre in de betrekkingen tussen de lidstaten overheerste moet worden vervangen door een vrij verkeer van beslissingen in strafzaken, zowel in de onderzoeks- als in de berechtingsfase, in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.

(6) Het Europees aanhoudingsbevel waarin dit kaderbesluit voorziet, vormt de eerste tastbare toepassing op strafrechtelijk gebied van het beginsel van wederzijdse erkenning, welk beginsel de Europese Raad als hoeksteen van de gerechtelijke samenwerking beschouwt.

(7) Daar de beoogde vervanging van het multilaterale uitleveringsstelsel, gebaseerd op het Europees

Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 niet voldoende door de lidstaten op unilaterale wijze kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de dimensie en effecten ervan beter op het niveau van de Unie haar beslag kan krijgen, kan de Raad overeenkomstig het in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, zoals in laatstgenoemd artikel neergelegd, gaat dit kaderbesluit niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(8) Beslissingen over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel mogen pas worden genomen na een toereikende controle, hetgeen betekent dat een rechterlijke autoriteit van de lidstaat waar de gezochte persoon is aangehouden, dient te beslissen of deze al dan niet wordt overgeleverd.

(9) De rol van de centrale autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel moet beperkt blijven tot het verlenen van praktische en administratieve bijstand.

(10) De regeling inzake het Europees aanhoudingsbevel berust op een hoge mate van vertrouwen tussen de lidstaten. De toepassing ervan kan slechts worden opgeschort in geval van een ernstige en

voortdurende schending door een lidstaat van de in artikel 6, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde beginselen, welke schending door de Raad is geconstateerd overeenkomstig artikel 7, lid 1, en volgens de procedure van artikel 7, lid 2, van dat Verdrag.

(11) De regeling inzake het Europees aanhoudingsbevel dient in de onderlinge betrekkingen van de lidstaten in de plaats te treden van alle eerdere rechtsinstrumenten inzake uitlevering, met inbegrip van de uitleveringsbepalingen van titel III van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

(12) Met dit kaderbesluit wordt beoogd dat de grondrechten en de beginselen, erkend in artikel 6 van het verdrag en weergegeven in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, met name in

hoofdstuk VI, worden geëerbiedigd. Niets in dit kaderbesluit staat eraan in de weg dat de overlevering kan worden geweigerd van een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, indien er objectieve redenen bestaan om aan te nemen dat het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op vervolging of bestraffing van die persoon op grond van zijn geslacht, ras, godsdienst, etnische afstamming, nationaliteit, taal, politieke overtuiging of seksuele geaardheid of dat de positie van die persoon kan worden aangetast om een van deze redenen. Dit kaderbesluit laat de toepassing door de lidstaten van hun grondwettelijke bepalingen betreffende het recht op een eerlijke rechtsgang, de vrijheid van vereniging, de vrijheid van drukpers en de vrijheid van meningsuiting in andere media, onverlet.

(13) Niemand mag worden verwijderd of uitgezet naar dan wel uitgeleverd aan een staat waarin een ernstig risico bestaat dat hij aan de doodstraf, aan folteringen of aan andere onmenselijke of vernederende

behandelingen of bestraffingen wordt onderworpen. (14) Alle lidstaten hebben het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van

personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens geratificeerd. De bij de toepassing van dit kaderbesluit verwerkte persoonsgegevens dienen in overeenstemming met de beginselen van dit Verdrag te worden beschermd,

HEEFT HET VOLGENDE KADERBESLUIT VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEGINSELEN

Artikel 1 Definitie en verplichting tot tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel

  • 1. 
    Het Europees aanhoudingsbevel is een rechterlijke beslissing die door een lidstaat wordt uitgevaardigd met het oog op de aanhouding en de overlevering door een andere lidstaat van een persoon die gezocht wordt met het oog op strafvervolging of uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel.
  • 2. 
    De lidstaten verbinden zich ertoe om, op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning en overeenkomstig de bepalingen van dit kaderbesluit, elk Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen.
  • 3. 
    Dit kaderbesluit kan niet tot gevolg hebben dat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen, zoals die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, wordt aangetast.

Artikel 2 Reikwijdte van het Europees aanhoudingsbevel

  • 1. 
    Een Europees aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd wegens feiten die door de wet van de uitvaardigende lidstaat strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, met een maximum van ten minste 12 maanden of, wanneer een straf of een maatregel is opgelegd, wegens opgelegde sancties met een duur van ten minste vier maanden.
  • 2. 
    Tot overlevering op grond van een Europees aanhoudingsbevel kunnen leiden, onder de voorwaarden van dit kaderbesluit en zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid van het feit, de navolgende

    strafbare feiten, indien daarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar en zoals omschreven in het recht van de uitvaardigende lidstaat: - deelneming aan een criminele organisatie - terrorisme - mensenhandel - seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie - illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen - illegale handel in wapens, munitie en explosieven - corruptie - fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen - witwassen van opbrengsten van misdrijven - vervalsing met inbegrip van namaak van de euro - informaticacriminaliteit - milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en bedreigde planten- en boomsoorten - hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf - moord en doodslag, zware mishandeling - illegale handel in menselijke organen en weefsels - ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling - racisme en vreemdelingenhaat - georganiseerde of gewapende diefstal - illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen - oplichting - racketeering en afpersing - namaak van producten en productpiraterij - vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten - vervalsing van betaalmiddelen - illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars - illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen - handel in gestolen voertuigen - verkrachting - opzettelijke brandstichting - misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen - kaping van vliegtuigen/schepen - sabotage.

  • 3. 
    De Raad kan te allen tijde, met eenparigheid van stemmen, besluiten andere categorieën van strafbare feiten toe te voegen aan de lijst in lid 2, na raadpleging van het Europees Parlement onder de

    voorwaarden van artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. De Raad overweegt in het licht van het door de Commissie overeenkomstig artikel 34, lid 3, ingediende verslag of deze lijst moet worden uitgebreid of gewijzigd.

  • 4. 
    Ten aanzien van andere dan de in lid 2 van dit artikel bedoelde strafbare feiten kan overlevering afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat het Europees aanhoudingsbevel berust op een naar het recht van de uitvoerende lidstaat strafbaar feit, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan.

Artikel 3 Gronden tot verplichte weigering van de tenuitvoerlegging

De rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat, hierna "de uitvoerende rechterlijke autoriteit" genoemd,weigert de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel in de volgende gevallen:

  • 1. 
    het strafbaar feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, valt in de uitvoerende staat onder een amnestie en deze staat was krachtens zijn strafwetgeving bevoegd om dat strafbaar feit te

    vervolgen; 2. uit de gegevens waarover de uitvoerende rechterlijke autoriteit beschikt, blijkt dat de gezochte persoon

    onherroepelijk door een lidstaat is berecht voor dezelfde feiten, op voorwaarde dat, in geval van veroordeling, de sanctie is ondergaan of op dat tijdstip wordt ondergaan dan wel niet meer kan worden uitgevoerd volgens het recht van de veroordelende staat;

  • 3. 
    de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, kan krachtens het recht van de uitvoerende lidstaat op grond van zijn leeftijd niet strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld

    voor de feiten die aan dit bevel ten grondslag liggen.

Artikel 4 Gronden tot facultatieve weigering van de tenuitvoerlegging

De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel weigeren in de volgende gevallen:

  • 1. 
    in een van de in artikel 2, lid 4, bedoelde gevallen is het feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt naar het recht van de uitvoerende lidstaat niet strafbaar; terzake van retributies en belastingen, douane en deviezen mag de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel niet worden geweigerd op grond van het feit dat de uitvoerende lidstaat niet dezelfde soort retributies of belastingen heft, of niet dezelfde soort regelgeving inzake retributies, belastingen, douane en deviezen kent als de uitvaardigende lidstaat;
  • 2. 
    de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, wordt in de uitvoerende lidstaat vervolgd wegens het feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt;
  • 3. 
    de uitvoerende rechterlijke autoriteiten van de lidstaat hebben besloten geen vervolging in te stellen wegens het strafbaar feit waarvoor het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, of een ingestelde vervolging te staken, dan wel wanneer in een lidstaat tegen de gezochte persoon voor dezelfde feiten een onherroepelijke beslissing is genomen die verdere vervolging onmogelijk maakt;
  • 4. 
    de strafvervolging of de straf is volgens de wet van de uitvoerende lidstaat verjaard en de feiten vallen naar het strafrecht van deze lidstaat onder zijn rechtsmacht;
  • 5. 
    uit de gegevens waarover de uitvoerende rechterlijke autoriteit beschikt, blijkt dat de gezochte persoon door een derde land onherroepelijk is berecht voor dezelfde feiten, op voorwaarde dat, ingeval van

    veroordeling, de sanctie is ondergaan of op dat tijdstip wordt ondergaan dan wel niet meer ten uitvoer kan worden gelegd volgens het recht van de staat van veroordeling;

  • 6. 
    het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd met het oog op de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, terwijl de gezochte persoon verblijft in of onderdaan of ingezetene is van de uitvoerende lidstaat en deze staat zich ertoe verbindt die straf of maatregel overeenkomstig zijn nationale recht zelf ten uitvoer te leggen;
  • 7. 
    het Europees aanhoudingsbevel betreft een strafbaar feit dat a) naar het recht van de uitvoerende lidstaat geacht wordt geheel of ten dele te zijn gepleegd op het grondgebied van die lidstaat of op een daarmee gelijk te stellen plaats; of
    • b) 
      buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd en er naar het recht van de uitvoerende lidstaat geen vervolging zou kunnen worden ingesteld indien een zelfde feit buiten het grondgebied van de uitvoerende lidstaat zou zijn gepleegd.

Artikel 5 Garanties van de uitvaardigende lidstaat in bijzondere gevallen

De tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel door de uitvoerende rechterlijke autoriteit kan door het recht van de uitvoerende lidstaat afhankelijk worden gesteld van een van de volgende voorwaarden:

  • 1. 
    indien het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd ter uitvoering van een bij verstek opgelegde vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, dat wil zeggen dat de betrokkene niet aanwezig was omdat hij niet persoonlijk gedagvaard of anderszins in kennis gesteld is van datum en plaats van de terechtzitting die tot het verstekvonnis heeft geleid, kan overlevering afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de uitvaardigende rechterlijke autoriteit een voldoende garantie geeft dat de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, in de gelegenheid zal

    worden gesteld in de uitvaardigende lidstaat om een nieuw proces te verzoeken en aanwezig te zijn op de terechtzitting;

  • 2. 
    indien het feit dat aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt, strafbaar is gesteld met een levenslange vrijheidsstraf of een maatregel welke levenslange vrijheidsbeneming meebrengt, kan de tenuitvoerlegging van het aanhoudingsbevel afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat in het rechtsstelsel van de uitvaardigende lidstaat de mogelijkheid van herziening van de opgelegde straf of maatregel - op verzoek of ten minste na 20 jaar - bestaat, dan wel van toepassing van gratiemaatregelen

    waarvoor de betrokkene krachtens de nationale wetgeving of praktijk van die lidstaat in aanmerking kan komen, strekkende tot niet-uitvoering van die straf of maatregel;

  • 3. 
    indien de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel ter fine van een strafvervolging is uitgevaardigd, onderdaan of ingezetene van de uitvoerende lidstaat is, kan overlevering afhankelijk worden gesteld van de garantie dat de persoon, na te zijn berecht, wordt teruggezonden naar de uitvoerende lidstaat om daar de vrijheidsstraf of de tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel te ondergaan die hem eventueel wordt opgelegd in de uitvaardigende lidstaat.

Artikel 6 Bevoegde rechterlijke autoriteiten

  • 1. 
    De uitvaardigende rechterlijke autoriteit is de rechterlijke autoriteit van de uitvaardigende lidstaat die bevoegd is om een Europees aanhoudingsbevel uit te vaardigen krachtens het recht van de

    uitvaardigende lidstaat. 2. De uitvoerende rechterlijke autoriteit is de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende lidstaat die

    bevoegd is het Europees aanhoudingsbevel uit te voeren krachtens het recht van de uitvoerende lidstaat.

  • 3. 
    Iedere lidstaat deelt het secretariaat-generaal van de Raad mee welke rechterlijke autoriteit volgens zijn interne recht bevoegd is.

Artikel 7 Inschakeling van de centrale autoriteit

  • 1. 
    Iedere lidstaat kan één of, indien zijn rechtsorde daarin voorziet, meer centrale autoriteiten aanwijzen om de bevoegde rechterlijke autoriteiten bij te staan.
  • 2. 
    Een lidstaat kan, indien zijn interne rechterlijke organisatie zulks vereist, zijn centrale autoriteit(en) belasten met het toezenden en administratief in ontvangst nemen van de Europese aanhoudingsbevelen en van elke andere formele correspondentie dienaangaande.

    De lidstaat die van deze mogelijkheid gebruik wil maken, stelt het secretariaat-generaal van de Raad in

    kennis van de gegevens met betrekking tot de centrale autoriteit(en). Die gegevens zijn bindend voor

    alle autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat.

Artikel 8 Inhoud en vorm van het Europees aanhoudingsbevel

  • 1. 
    In het Europees aanhoudingsbevel worden overeenkomstig het als bijlage bij dit kaderbesluit gevoegde model de navolgende gegevens vermeld:
    • a) 
      de identiteit en de nationaliteit van de gezochte persoon; b) de naam, het adres, het telefoon- en het faxnummer, het e-mailadres van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit; c) de vermelding dat een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis, een aanhoudingsbevel of een andere voor tenuitvoerlegging vatbare gelijkwaardige rechterlijke beslissing bestaat, zoals bedoeld in de artikelen 1 en 2; d) de aard en de wettelijke kwalificatie van het strafbaar feit, met name rekening houdend met artikel 2; e) een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit; f) de opgelegde straf, indien een onherroepelijk vonnis bestaat, of de in de uitvaardigende lidstaat voor het betrokken feit geldende strafmaat; g) indien mogelijk, andere gevolgen van het strafbaar feit.
  • 2. 
    Het Europees aanhoudingsbevel wordt vertaald in de officiële taal of in één van de officiële talen van de uitvoerende lidstaat. Elke lidstaat kan, bij de aanneming van dit kaderbesluit of op een later tijdstip, in een bij het secretariaat-generaal van de Raad neergelegde verklaring meedelen dat hij een vertaling in één of meer andere officiële talen van de instellingen van de Europese Gemeenschappen aanvaardt.

HOOFDSTUK 2 OVERLEVERINGSPROCEDURE

Artikel 9 Toezending van een Europees aanhoudingsbevel

  • 1. 
    Wanneer de plaats waar de persoon zich bevindt bekend is, kan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit het Europees aanhoudingsbevel rechtstreeks toezenden aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit.
  • 2. 
    De uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan ook altijd besluiten om de gezochte persoon in het

    Schengeninformatiesysteem (SIS) te signaleren. 3. Deze signalering vindt plaats overeenkomstig artikel 95 van de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter

    uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen. Een signalering in het SIS vergezeld van de gegevens vermeld in artikel 8, lid 1, geldt als Europees aanhoudingsbevel. Tot het tijdstip waarop het SIS in staat zal zijn gesteld alle in artikel 8 vermelde gegevens mee te delen, geldt de signalering bij wijze van overgangsmaatregel als Europees aanhoudingsbevel in afwachting dat het origineel in de voorgeschreven vorm door de uitvoerende rechterlijke autoriteit is ontvangen.

Artikel 10 Wijze van toezending van een Europees aanhoudingsbevel

  • 1. 
    Indien de uitvaardigende rechterlijke autoriteit niet weet wie de bevoegde uitvoerende rechterlijke autoriteit is, verricht zij de nodige naspeuringen, met name via de contactpunten van het Europees justitieel netwerk, om de informatie te verkrijgen van de uitvoerende lidstaat.
  • 2. 
    Indien de uitvaardigende rechterlijke autoriteit zulks wenst, kan de toezending plaatsvinden via het beveiligd telecommunicatiesysteem van het Europees justitieel netwerk.
  • 3. 
    Indien geen gebruik kan worden gemaakt van het SIS, kan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit voor de toezending van het Europees aanhoudingsbevel een beroep doen op de diensten van Interpol.
  • 4. 
    De uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan het Europees aanhoudingsbevel toezenden op elke wijze die veilig is en die een schriftelijke melding oplevert en ten aanzien waarvan de uitvoerende lidstaat zich van de echtheid kan vergewissen.
  • 5. 
    Wanneer moeilijkheden rijzen in verband met de toezending of de echtheid van een voor de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel noodzakelijk document, worden deze moeilijkheden opgelost door middel van rechtstreeks contact tussen de betrokken rechterlijke autoriteiten of in voorkomend geval door tussenkomst van de centrale autoriteiten van de betrokken lidstaten.
  • 6. 
    Indien de autoriteit die een Europees aanhoudingsbevel ontvangt, niet bevoegd is om er gevolg aan te geven, zendt zij het Europees aanhoudingsbevel ambtshalve door aan de bevoegde autoriteit van haar Artikel 11 Rechten van de gezochte persoon
  • 1. 
    Wanneer een gezochte persoon wordt aangehouden, stelt de bevoegde uitvoerende rechterlijke autoriteit hem, overeenkomstig haar nationaal recht, in kennis van het bestaan en de inhoud van het Europees aanhoudingsbevel en van de mogelijkheid om met overlevering aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit in te stemmen.
  • 2. 
    Een gezochte persoon die ter fine van tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel wordt aangehouden, heeft recht op bijstand van een raadsman en van een tolk, overeenkomstig het interne recht van de uitvoerende lidstaat.

Artikel 12 Voortgezette hechtenis van de persoon

Wanneer een persoon wordt aangehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel, beslist de uitvoerende rechterlijke autoriteit of betrokkene in hechtenis blijft overeenkomstig het recht van de uitvoerende lidstaat. Deze persoon kan op elk tijdstip overeenkomstig het interne recht van de uitvoerende lidstaat in voorlopige vrijheid worden gesteld, onverminderd de maatregelen die de bevoegde autoriteit van die lidstaat noodzakelijk acht om de vlucht van de gezochte persoon te voorkomen.

Artikel 13 Instemming met overlevering

  • 1. 
    Indien de aangehouden persoon te kennen geeft dat hij instemt met zijn overlevering, wordt die instemming en, in voorkomend geval, de uitdrukkelijke afstand van de bescherming van het in artikel 27, lid 2, omschreven specialiteitsbeginsel gegeven ten overstaan van de uitvoerende rechterlijke autoriteit overeenkomstig het nationaal recht van de uitvoerende lidstaat.
  • 2. 
    Iedere lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de instemming en, in voorkomend geval, de afstand, als bedoeld in lid 1, wordt verkregen onder omstandigheden waaruit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich volledig bewust is van de gevolgen. De gezochte persoon heeft te dien einde het recht zich te laten bijstaan door een raadsman.
  • 3. 
    De instemming en, in voorkomend geval, de afstand, als bedoeld in lid 1, worden opgetekend in een proces-verbaal overeenkomstig het nationaal recht van de uitvoerende lidstaat.
  • 4. 
    De instemming kan in beginsel niet worden herroepen. Elke lidstaat kan bepalen dat de instemming en, in voorkomend geval, de afstand overeenkomstig de toepasselijke regels van zijn nationaal recht kan worden herroepen. In dat geval wordt het tijdvak tussen de datum van instemming en de datum van afstand niet in aanmerking genomen voor het bepalen van de in artikel 17 gestelde termijnen. Een lidstaat die gebruik wenst te maken van deze mogelijkheid stelt het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie hiervan in kennis bij de aanneming van dit kaderbesluit en vermeldt de nadere regels volgens welke herroeping van de instemming mogelijk is, alsook iedere wijziging.

Artikel 14 Horen van de gezochte persoon

Indien de aangehouden persoon niet instemt met zijn overlevering als bedoeld in artikel 13, heeft hij het recht overeenkomstig het nationale recht van de uitvoerende staat door de uitvoerende rechterlijke autoriteit te worden gehoord.

Artikel 15 Beslissing over de overlevering

  • 1. 
    De uitvoerende rechterlijke autoriteit beslist, binnen de termijnen en onder de voorwaarden die in dit kaderbesluit zijn gesteld, over de overlevering van de betrokkene.
  • 2. 
    Indien de uitvoerende rechterlijke autoriteit van oordeel is dat de door de uitvaardigende lidstaat meegedeelde gegevens onvoldoende zijn om haar in staat te stellen een beslissing te nemen over de overlevering, verzoekt zij dringend om aanvullende gegevens, met name in verband met de artikelen 3 tot en met 5 en artikel 8 en kan zij een uiterste datum voor de ontvangst ervan vaststellen, rekening houdend met de noodzaak de in artikel 17 gestelde termijn in acht te nemen.
  • 3. 
    De uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan te allen tijde alle aanvullende dienstige inlichtingen aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit toezenden.

Artikel 16 Beslissing in geval van samenloop van verzoeken

  • 1. 
    Indien twee of meer lidstaten ten aanzien van eenzelfde persoon een Europees aanhoudingsbevel hebben uitgevaardigd, houdt de uitvoerende rechterlijke autoriteit bij het nemen van haar beslissing over welk van deze aanhoudingsbevelen ten uitvoer zal worden gelegd, rekening met alle

    omstandigheden en met name met de ernst van de strafbare feiten en de plaats waar ze zijn gepleegd, met de data van de onderscheiden Europese aanhoudingsbevelen alsmede met het feit dat het bevel is uitgevaardigd ter fine van een strafvervolging of voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel.

  • 2. 
    De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan met het oog op een beslissing als bedoeld in lid 1 advies van Eurojust inwinnen.
  • 3. 
    In geval van samenloop van een Europees aanhoudingsbevel en een uitleveringsverzoek van een derde land, houdt de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat bij het nemen van haar beslissing of aan het Europees aanhoudingsbevel dan wel aan het verzoek om uitlevering voorrang wordt gegeven,

    rekening met alle omstandigheden, met name die bedoeld in lid 1 alsmede die bedoeld in het toepasselijke verdrag.

  • 4. 
    Dit artikel doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten krachtens het Statuut van het

    Internationaal Strafgerechtshof.

Artikel 17 Termijnen en modaliteiten van de beslissing

  • 1. 
    Europese aanhoudingsbevelen worden met spoed behandeld en ten uitvoer gelegd.
  • 2. 
    Indien de gezochte persoon met zijn overlevering instemt, zou de definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel binnen 10 dagen na deze instemming moeten worden genomen.
  • 3. 
    In de andere gevallen zou de definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel binnen 60 dagen na de aanhouding van de gezochte persoon moeten worden genomen.
  • 4. 
    Indien het Europees aanhoudingsbevel in specifieke gevallen niet binnen de in de leden 2 en 3 bepaalde termijnen ten uitvoer kan worden gelegd, stelt de uitvoerende rechterlijke autoriteit de uitvaardigende rechterlijke autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis en met opgave van redenen. In dat geval kunnen de termijnen met 30 dagen worden verlengd.
  • 5. 
    Zolang de rechterlijke autoriteit van de uitvoerende staat geen definitieve beslissing over de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel heeft genomen, verzekert zij zich ervan dat de materiële voorwaarden voor daadwerkelijke overlevering gehandhaafd blijven.
  • 6. 
    Elke weigering om een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen wordt met redenen omkleed.
  • 7. 
    Wanneer een lidstaat in uitzonderlijke omstandigheden de in dit artikel gestelde termijnen niet kan naleven, stelt hij Eurojust daarvan in kennis, samen met de redenen voor de vertraging. Daarenboven stelt een lidstaat waarvan de Europese aanhoudingsbevelen bij herhaling door een andere lidstaat te laat ten uitvoer zijn gelegd, de Raad daarvan in kennis met het oog op een beoordeling van de

    uitvoering door de lidstaten van dit kaderbesluit.

Artikel 18 Situatie in afwachting van de beslissing

  • 1. 
    Wanneer een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd ter fine van strafvervolging, dient de uitvoerende rechterlijke autoriteit ermee in te stemmen dat:
    • a) 
      de gezochte persoon wordt gehoord overeenkomstig artikel 19; of b) de gezochte persoon tijdelijk wordt overgebracht.
  • 2. 
    De voorwaarden en de duur van de tijdelijke overbrenging worden in onderlinge overeenstemming tussen de uitvaardigende en de uitvoerende rechterlijke autoriteit vastgesteld.
  • 3. 
    In geval van een tijdelijke overbrenging moet de persoon in het kader van de overleveringsprocedure naar de uitvoerende staat kunnen terugkeren om aanwezig te kunnen zijn bij de zittingen inzake zijn overlevering.

Artikel 19 Horen van de persoon in afwachting van de beslissing

  • 1. 
    De gezochte persoon wordt gehoord door een rechterlijke autoriteit, bijgestaan door een andere persoon, die overeenkomstig het recht van de lidstaat van het verzoekende gerecht wordt aangewezen.
  • 2. 
    De gezochte persoon wordt overeenkomstig het recht van de uitvoerende lidstaat gehoord en onder de omstandigheden welke in onderlinge overeenstemming tussen de verzoekende en de uitvoerende

    rechterlijke autoriteit worden vastgesteld. 3. De bevoegde uitvoerende rechterlijke autoriteit kan een andere rechterlijke autoriteit van de lidstaat

    waartoe zij behoort opdragen medewerking te verlenen aan het horen van de gezochte persoon met het

    oog op de juiste toepassing van dit artikel en de vastgestelde voorwaarden.

Artikel 20 Voorrechten en immuniteiten

  • 1. 
    Indien de gezochte persoon in de uitvoerende staat een voorrecht of immuniteit terzake van tenuitvoerlegging of rechtsmacht geniet, beginnen de in artikel 17 bedoelde termijnen slechts te lopen indien en vanaf de datum waarop de uitvoerende rechterlijke autoriteit ervan in kennis is gesteld dat dit voorrecht

    of deze immuniteit is opgeheven. Indien de persoon geen immuniteit terzake van tenuitvoerlegging of rechtspraak geniet, vergewist de uitvoerende staat zich ervan dat de materiële voorwaarden die voor een daadwerkelijke overlevering nodig zijn, vervuld blijven.

  • 2. 
    Indien een autoriteit van de uitvoerende lidstaat bevoegd is voor de opheffing van het voorrecht of de immuniteit, verzoekt de uitvoerende rechterlijke autoriteit onverwijld hierom. Indien een autoriteit van een andere staat of van een internationale organisatie bevoegd is tot opheffing van het voorrecht of van de immuniteit, verzoekt de uitvaardigende rechterlijke autoriteit daarom.

Artikel 21 Samenloop van internationale verplichtingen

Dit kaderbesluit laat de verplichtingen van de uitvoerende lidstaat onverlet, indien de gezochte persoon aan die lidstaat is uitgeleverd door een derde staat die geen lid is van de Europese Unie en de gezochte persoon de bescherming geniet van de specialiteitsbepalingen van het instrument op grond waarvan hij is uitgeleverd. De uitvoerende lidstaat neemt alle nodige maatregelen om onverwijld om de toestemming te verzoeken van de staat die de gezochte persoon heeft uitgeleverd, met het oog op diens overlevering aan de uitvaardigende lidstaat. De in artikel 17 gestelde termijnen beginnen pas te lopen vanaf de datum waarop bescherming van het specialiteitsbeginsel niet langer geldt. In afwachting van de beslissing van de staat die de gezochte persoon heeft uitgeleverd, vergewist de uitvoerende lidstaat zich ervan dat de materiële voorwaarden die voor een daadwerkelijke overlevering nodig zijn, gehandhaafd blijven.

Artikel 22 Kennisgeving van de beslissing

De uitvoerende rechterlijke autoriteit stelt de uitvaardigende rechterlijke autoriteit in kennis van de beslissing inzake het aan het Europees aanhoudingsbevel gegeven gevolg.

Artikel 23 Termijn voor overlevering van de persoon

  • 1. 
    De gezochte persoon wordt zo spoedig mogelijk overgeleverd, op een datum die de betrokken autoriteiten in onderlinge overeenstemming vaststellen.
  • 2. 
    De gezochte persoon wordt overgeleverd niet later dan tien dagen na de definitieve beslissing betreffende de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel.
  • 3. 
    Indien de uitvoerende lidstaat de gezochte persoon door omstandigheden buiten de macht van enige lidstaat niet binnen de in lid 2 gestelde termijn kan overleveren, nemen de uitvoerende en de

    uitvaardigende rechterlijke autoriteit onmiddellijk contact met elkaar op en wordt in onderlinge overeenstemming een nieuwe datum voor de overlevering vastgesteld. In dat geval vindt de overlevering plaats binnen tien dagen te rekenen vanaf de aldus vastgestelde nieuwe datum.

  • 4. 
    De overlevering kan bij wijze van uitzondering tijdelijk worden opgeschort om ernstige humanitaire redenen, bijvoorbeeld indien er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat die overlevering het leven of de gezondheid van de gezochte persoon ernstig in gevaar zou brengen. De tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel vindt plaats zodra deze gronden niet langer bestaan. De

    uitvoerende rechterlijke autoriteit stelt de uitvaardigende rechterlijke autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis en in onderlinge overeenstemming wordt een nieuwe datum voor overlevering vastgesteld. In dat geval vindt de overlevering plaats binnen tien dagen te rekenen vanaf de aldus vastgestelde nieuwe datum.

  • 5. 
    Indien de persoon na het verstrijken van de in de leden 2 tot en met 4 bedoelde termijnen nog steeds in hechtenis verkeert, wordt hij in vrijheid gesteld.

Artikel 24 Uitgestelde of voorwaardelijke overlevering

  • 1. 
    De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan, nadat zij tot tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel heeft besloten, de overlevering van de gezochte persoon uitstellen opdat betrokkene in de uitvoerende staat kan worden vervolgd of, indien hij reeds is veroordeeld, aldaar een straf kan ondergaan wegens een ander feit dan het in het Europees aanhoudingsbevel bedoelde feit.
  • 2. 
    In plaats van de overlevering uit te stellen kan de uitvoerende rechterlijke autoriteit de gezochte persoon tijdelijk aan de uitvaardigende staat overleveren onder de door de uitvoerende en de

    uitvaardigende rechterlijke autoriteit onderling overeengekomen voorwaarden. De overeenstemming wordt schriftelijk vastgelegd en de voorwaarden zijn bindend voor alle autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat.

Artikel 25 Doortocht

  • 1. 
    Iedere lidstaat staat, tenzij hij gebruikmaakt van de mogelijkheid tot weigering wanneer om de doortocht van een onderdaan of een ingezetene met het oog op de uitvoering van een straf wordt verzocht, de doortocht over zijn grondgebied toe van een gezochte persoon die wordt overgeleverd, mits aan deze lidstaat informatie is verstrekt over:
    • a) 
      de identiteit en de nationaliteit van de persoon tegen wie het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd,
    • b) 
      het bestaan van een Europees aanhoudingsbevel, c) de aard en de wettelijke omschrijving van het strafbaar feit, d) de omstandigheden waaronder het strafbaar feit is gepleegd, met inbegrip van tijd en plaats. Wanneer de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel ter fine van een strafvervolging is uitgevaardigd, een onderdaan of een ingezetene van de lidstaat van doortocht is, kan de doortocht afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de persoon, na gehoord te zijn, wordt teruggezonden naar de lidstaat van doortocht om daar de straf of veiligheidsmaatregel te ondergaan die hem eventueel wordt opgelegd in de uitvaardigende lidstaat.
  • 2. 
    Iedere lidstaat wijst een autoriteit aan die verantwoordelijk is voor de ontvangst van verzoeken tot doortocht, van de nodige stukken en van alle andere ambtelijke briefwisseling in verband met die verzoeken. De lidstaten delen de naam van die autoriteit mee aan het secretariaat-generaal van de Raad.
  • 3. 
    Het verzoek om doortocht, alsmede de in lid 1 bedoelde gegevens, kunnen aan de overeenkomstig lid 2 aangewezen autoriteit worden toegezonden op elke wijze die een schriftelijke melding oplevert. De lidstaat van doortocht geeft op dezelfde wijze kennis van zijn beslissing.
  • 4. 
    Dit kaderbesluit is niet van toepassing wanneer het vervoer door de lucht plaatsvindt en er geen tussenlanding is voorzien. In geval van een onvoorziene tussenlanding verstrekt de verzoekende lidstaat evenwel aan de overeenkomstig lid 2 aangewezen autoriteit de in lid 1 bedoelde gegevens.
  • 5. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de doortocht van een persoon die door een derde land aan een lidstaat wordt uitgeleverd. Met name moet de term "Europees aanhoudingsbevel" worden

    vervangen door de term "uitleveringsverzoek".

HOOFDSTUK 3 GEVOLGEN VAN DE OVERLEVERING

Artikel 26 Verrekening van de periode van vrijheidsbeneming in de uitvoerende staat

  • 1. 
    De uitvaardigende lidstaat brengt elke periode van vrijheidsbeneming ten gevolge van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel in mindering op de totale duur van de vrijheidsbeneming die in de uitvaardigende lidstaat moet worden ondergaan in geval van veroordeling tot een tot

    vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel. 2. Daartoe verstrekt de uitvoerende rechterlijke autoriteit of de krachtens artikel 7 aangewezen centrale

    autoriteit de gegevens over de duur van de vrijheidsbeneming van de gezochte persoon op grond van de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel toe aan de uitvaardigende autoriteit op het tijdstip van de overlevering.

Artikel 27 Eventuele vervolging wegens andere strafbare feiten

  • 1. 
    Elke lidstaat kan het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie ervan in kennis stellen dat, in zijn betrekking met andere lidstaten die dezelfde kennisgeving hebben verricht, de toestemming geacht kan worden te zijn gegeven voor de vervolging, berechting of detentie met het oog op de

    tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, van de persoon wegens enig ander vóór de overlevering begaan feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest, tenzij de uitvoerende rechterlijke autoriteit in een specifiek geval in haar beslissing tot overlevering anders heeft beschikt.

  • 2. 
    Behoudens in de in lid 1 en lid 3 bedoelde gevallen wordt een overgeleverd persoon niet vervolgd, berecht of anderszins van zijn vrijheid beroofd wegens enig ander vóór de overlevering begaan feit dan dat welk de reden tot de overlevering is geweest.
  • 3. 
    Lid 2 is niet van toepassing in gevallen waarin: a) de gezochte persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de lidstaat waaraan hij was overgeleverd, heeft verlaten, of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarnaar is teruggekeerd;
    • b) 
      de feiten niet strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel;
    • c) 
      de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van een maatregel die zijn persoonlijke vrijheid beperkt;
    • d) 
      de gezochte persoon zal worden onderworpen aan de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel die geen vrijheidsbeneming meebrengt, met inbegrip van een geldboete, of een daarvoor in de plaats komende maatregel, zelfs indien deze kan leiden tot beperking van zijn persoonlijke vrijheid;
    • e) 
      de gezochte persoon heeft ingestemd met zijn overlevering, in voorkomend geval op hetzelfde tijdstip waarop hij afstand heeft gedaan van de bescherming van het specialiteitsbeginsel,

      overeenkomstig artikel 13; f) de gezochte persoon na zijn overlevering uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van bescherming

      van het specialiteitsbeginsel voor bepaalde, vóór zijn overlevering gepleegde feiten. De afstand wordt gedaan ten overstaan van de bevoegde rechterlijke autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat en wordt opgetekend in een proces-verbaal dat wordt opgemaakt overeenkomstig het nationaal recht van die staat. De afstand wordt verkregen onder omstandigheden waaruit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich volledig bewust is van de gevolgen. De gezochte persoon heeft te dien einde het recht zich door een raadsman te doen bijstaan.

    • g) 
      de uitvoerende rechterlijke autoriteit die de gezochte persoon overgeleverd heeft, overeenkomstig lid 4 daartoe toestemming geeft.
  • 4. 
    Een verzoek tot toestemming wordt bij de uitvoerende rechterlijke autoriteit ingediend, bevat de gegevens bedoeld in artikel 8, lid 1, en gaat vergezeld van een vertaling als bedoeld in artikel 8, lid 2. De toestemming wordt verleend indien het strafbaar feit waarvoor zij wordt verzocht op zichzelf de verplichting tot overlevering overeenkomstig de bepalingen van dit kaderbesluit meebrengt.

    Toestemming wordt geweigerd op de in artikel 3 genoemde gronden en kan in de overige gevallen alleen op de in artikel 4 genoemde gronden worden geweigerd. De beslissing wordt uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het verzoek genomen. Voor de in artikel 5 bedoelde situaties dient de uitvaardigende lidstaat de daarin bedoelde garanties te geven.

Artikel 28 Verdere overlevering of uitlevering

  • 1. 
    Elke lidstaat kan het secretariaat-generaal van de Raad ervan in kennis stellen dat in zijn betrekkingen met andere lidstaten die dezelfde kennisgeving hebben verricht de toestemming voor de overlevering aan een andere lidstaat dan de uitvoerende lidstaat op grond van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd wegens enig vóór de overlevering begaan feit geacht wordt te zijn gegeven, tenzij de

    uitvoerende rechterlijke autoriteit in een specifiek geval in haar beslissing tot overlevering anders beschikt.

  • 2. 
    Een persoon die op grond van een Europees aanhoudingsbevel aan de uitvaardigende lidstaat is overgeleverd kan hoe dan ook, zonder toestemming van de uitvoerende lidstaat, in de volgende gevallen aan een andere lidstaat dan de uitvoerende staat worden overgeleverd op grond van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd wegens enig vóór de overlevering gepleegd feit: a) indien de gezochte persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen 45 dagen na zijn definitieve invrijheidstelling het grondgebied van de lidstaat waaraan hij was overgeleverd, heeft verlaten, of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarnaar is teruggekeerd;
    • b) 
      indien de gezochte persoon instemt met overlevering aan een andere lidstaat dan de uitvoerende lidstaat krachtens een Europees aanhoudingsbevel. De toestemming wordt door betrokkene

      gegeven ten overstaan van de bevoegde rechterlijke autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat en opgetekend in een proces-verbaal overeenkomstig het nationale recht van die staat. De toestemming wordt verkregen onder omstandigheden waaruit blijkt dat de betrokkene uit vrije wil handelt en zich volledig bewust is van de gevolgen. De gezochte persoon heeft te dien einde het recht zich door een raadsman te doen bijstaan;

    • c) 
      indien de gezochte persoon, overeenkomstig artikel 27, lid 3, onder a), e), f) en g), niet de bescherming van het specialiteitsbeginsel geniet.
  • 3. 
    De uitvoerende rechterlijke autoriteit stemt overeenkomstig de volgende regels toe in de overlevering aan een andere lidstaat:
    • a) 
      het verzoek tot toestemming wordt ingediend overeenkomstig artikel 9, vergezeld van de gegevens bedoeld in artikel 8, lid 1, en van een vertaling als bedoeld in artikel 8, lid 2;
    • b) 
      de toestemming wordt gegeven indien het strafbaar feit waarvoor zij verzocht wordt op zichzelf de verplichting tot overlevering overeenkomstig de bepalingen van dit kaderbesluit meebrengt;
    • c) 
      de beslissing wordt uiterlijk 30 dagen na ontvangst van het verzoek genomen; d) de toestemming wordt geweigerd op de in artikel 3 genoemde gronden en kan in de overige gevallen alleen op de in artikel 4 genoemde gronden worden geweigerd. Voor de in artikel 5 bedoelde situaties moet de uitvaardigende lidstaat de daarin bedoelde garanties geven.
  • 4. 
    Onverminderd lid 1 wordt een persoon die op grond van een Europees aanhoudingsbevel is overgeleverd, niet aan een derde staat uitgeleverd zonder toestemming van de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de gezochte persoon heeft overgeleverd. De toestemming wordt gegeven overeenkomstig de verdragen waardoor de lidstaat die de gezochte persoon heeft overgeleverd gebonden is, en

    overeenkomstig zijn interne wetgeving.

Artikel 29 Overdracht van voorwerpen

  • 1. 
    De uitvoerende rechterlijke autoriteit neemt, overeenkomstig haar nationaal recht, op verzoek van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit of op eigen initiatief de voorwerpen in beslag die:
    • a) 
      als bewijsstuk kunnen dienen; of b) van het strafbaar feit afkomstig zijn en zich in het bezit van de gezochte persoon bevinden en draagt deze over.
  • 2. 
    Overdracht van de in lid 1 bedoelde voorwerpen vindt ook plaats wanneer het Europees aanhoudingsbevel wegens overlijden of ontsnapping van de gezochte persoon niet ten uitvoer kan worden gelegd.
  • 3. 
    Indien de in lid 1 bedoelde voorwerpen op het grondgebied van de uitvoerende lidstaat vatbaar zijn voor inbeslagneming of confiscatie, kan deze lidstaat, als het in verband met een lopende strafvervolging

    noodzakelijk is over die voorwerpen te beschikken, deze tijdelijk behouden of onder voorwaarde van teruggave aan de uitvaardigende lidstaat overdragen.

  • 4. 
    Eventueel door de uitvoerende lidstaat of door derden op de in lid 1 bedoelde voorwerpen verkregen rechten blijven onverlet. Indien dergelijke rechten bestaan, geeft de uitvaardigende lidstaat de

    voorwerpen zo spoedig mogelijk na beëindiging van het strafrechtsgeding kosteloos aan de uitvoerende lidstaat terug.

Artikel 30 Kosten

  • 1. 
    De op het grondgebied van de uitvoerende lidstaat voor de tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel gemaakte kosten worden door deze lidstaat gedragen.
  • 2. 
    Alle overige kosten worden door de uitvaardigende lidstaat gedragen.

HOOFDSTUK 4 ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 31 Verhouding tot andere rechtsinstrumenten

  • 1. 
    Onverminderd de toepassing daarvan in de betrekkingen tussen de lidstaten en derde staten, komen de bepalingen van dit kaderbesluit per 1 januari 2004 in de plaats van de overeenkomstige bepalingen van de terzake van uitlevering toepasselijke verdragen in de betrekkingen tussen de lidstaten:
    • a) 
      het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957, het Aanvullend Protocol bij dit Verdrag van 15 oktober 1975, het Tweede Aanvullend Protocol bij dit Verdrag van

      17 maart 1978 en, voor zover het op uitlevering betrekking heeft, het Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme van 27 januari 1977;

    • b) 
      de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze van toezending van uitleveringsverzoeken van 26 mei 1989;
    • c) 
      de Overeenkomst aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie van 10 maart 1995;
    • d) 
      de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie van 27 september 1996;
    • e) 
      titel III, hoofdstuk 4, van de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.
  • 2. 
    De lidstaten mogen de bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die op het tijdstip van de aanneming van dit kaderbesluit van kracht zijn, blijven toepassen voor zover deze verder reiken dan de doelstellingen van het kaderbesluit en ertoe bijdragen de procedures voor de overlevering van

    personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd verdergaand te vereenvoudigen of te vergemakkelijken.

    De lidstaten kunnen vóór de inwerkingtreding van dit kaderbesluit bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen sluiten voor zover deze verder reiken dan de voorschriften van het kaderbesluit en ertoe bijdragen de procedures voor de overlevering van personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd verdergaand te vereenvoudigen of te vergemakkelijken, met name door de vaststelling van kortere dan de in artikel 17 gestelde termijnen, door uitbreiding van de in artikel 2, lid 2, vastgelegde lijst van strafbare feiten, door verdere beperking van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde weigeringsgronden, of door verlaging van de in artikel 2, lid 1 of lid 2, bepaalde drempel.

    De in de tweede alinea bedoelde overeenkomsten laten in ieder geval de betrekkingen met de lidstaten die daarbij geen partij zijn, onverlet. De lidstaten geven de Raad en de Commissie kennis van iedere in de tweede alinea bedoelde bestaande overeenkomst of regeling die zij willen blijven toepassen, binnen drie maanden na de ondertekening daarvan. De lidstaten geven de Raad en de Commissie ook kennis van iedere nieuwe overeenkomst of regeling als bedoeld in lid 2, binnen drie maanden na de ondertekening daarvan.

  • 3. 
    Voor zover de in lid 1 vermelde verdragen of overeenkomsten van toepassing zijn op grondgebieden van lidstaten of op grondgebieden waarvan de buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden

    behartigd, waarop dit kaderbesluit niet van toepassing is, blijven zij de betrekkingen tussen deze grondgebieden en de overige lidstaten beheersen.

Artikel 32 Overgangsbepaling

Vóór 1 januari 2004 ontvangen uitleveringsverzoeken worden verder beheerst door de bestaande instrumenten betreffende uitlevering. Na 1 januari 2004 ontvangen verzoeken vallen onder de bepalingen die de lidstaten in overeenstemming met dit kaderbesluit aannemen. Elke lidstaat kan evenwel op het tijdstip van aanneming van dit kaderbesluit door de Raad verklaren dat hij als uitvoerende staat verzoeken betreffende feiten die zijn gepleegd voor een door hem bepaalde datum zal behandelen overeenkomstig de vóór 1 januari 2004 geldende uitleveringsregeling. De bedoelde datum mag niet later vallen dan 7 augustus 2002. De verklaring wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Zij kan te allen tijde worden ingetrokken.

Artikel 33 Bepaling betreffende Oostenrijk en Gibraltar

  • 1. 
    Totdat Oostenrijk artikel 12, lid 1, van het "Auslieferungs- und Rechtshilfegesetz" heeft gewijzigd en uiterlijk tot 31 december 2008, kan het zijn rechterlijke autoriteiten toestaan de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel te weigeren, indien de gezochte persoon een Oostenrijks onderdaan is en het feit waarvoor het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd niet strafbaar is naar Oostenrijks recht.
  • 2. 
    Dit kaderbesluit is van toepassing op Gibraltar.

Artikel 34 Uitvoering

  • 1. 
    De lidstaten nemen de maatregelen die noodzakelijk zijn om uiterlijk op 31 december 2003 aan dit kaderbesluit te voldoen.
  • 2. 
    De lidstaten delen aan het secretariaat-generaal van de Raad en aan de Commissie de tekst mede van alle bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun nationaal recht omzetten. Bij deze mededeling kan iedere lidstaat laten weten dat hij dit kaderbesluit onmiddellijk zal toepassen in zijn betrekkingen met de lidstaten die daarvan op dezelfde wijze kennis hebben gegeven. Het secretariaat-generaal van de Raad deelt de lidstaten en de Commissie de gegevens mee die het

    overeenkomstig artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 2, artikel 13, lid 4, en artikel 25, lid 2, ontvangt. Het maakt deze ook bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

  • 3. 
    Op grond van de door het secretariaat-generaal van de Raad verstrekte gegevens, dient de Commissie uiterlijk op 31 december 2004 een verslag over de werking van dit kaderbesluit bij het Europees

    Parlement en de Raad in, indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen. 4. De Raad evalueert in de tweede helft van 2003 met name de praktische toepassing van de bepalingen

    van dit kaderbesluit door de lidstaten alsmede de werking van het SIS.

Artikel 35 Inwerkingtreding

Dit kaderbesluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

__________ BIJLAGE II

EUROPEES AANHOUDINGSBEVEL 1)

Dit bevel is uitgevaardigd door een bevoegde rechterlijke autoriteit. Ik verzoek om aanhouding en overlevering van de hieronder genoemde persoon met het oog op strafvervolging of tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel.

1)Dit bevel moet gesteld of vertaald zijn in één van de officiële talen van de uitvoerende staat, indien die staat bekend is, of in een andere taal die door die staat is aanvaard .

  • a) 
    Gegevens betreffende de identiteit van de gezochte persoon:

    Naam: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Voornaam of voornamen: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Meisjesnaam, in voorkomend geval: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijnamen, in voorkomend geval: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Geslacht: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Nationaliteit: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Geboortedatum: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Geboorteplaats: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Verblijfplaats en/of bekend adres: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Indien bekend: taal/talen die de gezochte persoon begrijpt: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . Bijzondere kenmerken/beschrijving van de gezochte persoon: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Foto en vingerafdrukken van de gezochte persoon, indien die beschikbaar zijn en mogen worden verzonden, of contactadres van de persoon die gecontacteerd moet worden om die informatie of een DNA-profiel te verkrijgen (indien deze gegevens beschikbaar zijn en toegezonden mogen worden, maar niet zijn opgenomen)

  • b) 
    Besluit dat aan dit aanhoudingsbevel ten grondslag ligt
    • 1. 
      Arrestatiebevel of een gelijkwaardige rechterlijke beslissing: Soort: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
    • 2. 
      Voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Referentie: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
  • c) 
    Gegevens betreffende de duur van de straf
    • 1. 
      Maximumduur van de vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel die voor het strafbare feit/de strafbare feiten kan worden opgelegd:

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

  • 2. 
    Duur van de opgelegde vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Nog uit te zitten straf: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
  • d) 
    Het vonnis is bij verstek gewezen.
  • de betrokkene is persoonlijk gedagvaard of anderszins in kennis gesteld van de datum en de plaats van de terechtzitting die tot het verstekvonnis heeft geleid,

of

  • de betrokkene is niet persoonlijk gedagvaard of anderszins in kennis gesteld van de datum en de plaats van de terechtzitting die tot het verstekvonnis heeft geleid, maar heeft de volgende juridische garanties na zijn overlevering:

Juridische garanties:

  • e) 
    Strafbare feiten:

Dit bevel heeft betrekking op in totaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . strafbare feiten.

Beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd/de strafbare feiten zijn gepleegd, met inbegrip van het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit/de strafbare feiten

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Aard en wettelijke kwalificatie van het strafbare feit/de strafbare feiten en toepasselijke wettelijke bepaling/wetboek:

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I. Geef in voorkomend geval aan of het gaat om één of meer van de volgende strafbare feiten

waarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar en zoals omschreven in het recht van de uitvaardigende lidstaat (vakje aankruisen):

□ Deelneming aan een criminele organisatie

□ Terrorisme

□ Mensenhandel

□ Seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie

□ Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen

□ Illegale handel in wapens, munitie en explosieven

□ Corruptie

□ Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese

Gemeenschappen worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen

□ Witwassen van opbrengsten van misdrijven

□ Valsemunterij met inbegrip van namaak van de euro

□ Informaticacriminaliteit

□ Milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en de illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten

□ Hulp aan illegale binnenkomst en illegaal verblijf

□ Moord en doodslag, zware mishandeling

□ Illegale handel in menselijke organen en weefsels

□ Ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling

□ Racisme en vreemdelingenhaat

□ Georganiseerde of gewapende diefstal

□ Illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen

□ Oplichting

□ Racketeering en afpersing

□ Namaak van producten en productpiraterij

□ Vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten

□ Vervalsing van betaalmiddelen

□ Illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars

□ Illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen

□ Handel in gestolen voertuigen

□ Verkrachting

□ Opzettelijke brandstichting

□ Misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen

□ Kaping van vliegtuigen/schepen

□ Sabotage.

II. Volledige omschrijving van het strafbare feit of de strafbare feiten die niet onder de in punt I genoemde strafbare feiten vallen:

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

  • f) 
    Andere voor de zaak relevante omstandigheden (facultatieve informatie):

    (NB: bijvoorbeeld opmerkingen over extra-territorialiteit, stuiting van de verjaring en andere gevolgen van het strafbare feit)

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

  • g) 
    Dit bevel heeft tevens betrekking op de inbeslagneming en de overdracht van voorwerpen die als bewijsmiddelmoeten dienen.

    Dit bevel heeft tevens betrekking op de inbeslagneming en de overdracht van voorwerpen die de gezochte persoon uit het strafbare feit heeft verkregen:

    Beschrijving en plaats van de voorwerpen (indien bekend): . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

  • h) 
    Het strafbare feit/de strafbare feiten dat/die aan dit bevel ten grondslag ligt/liggen, is/zijn strafbaar gesteld met/heeft(hebben) geleid tot een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel welke levenslange vrijheidsbeneming meebrengt:
    • de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat voorziet in de herziening van de opgelegde straf - op verzoek of ten minste na 20 jaar - strekkende tot niet-uitvoering van de straf

    en/of

    • de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat voorziet in de toepassing van gratiemaatregelen waarvoor de betrokkene krachtens de wetgeving of praktijk van de uitvaardigende lidstaat in aanmerking komt, en die strekken tot niet-uitvoering van de straf.
  • i) 
    Rechterlijke autoriteit die het bevel heeft uitgevaardigd:

    Officiële naam: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Naam van haar vertegenwoordiger (1): . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Functie (titel/rang): . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Dossiernummer: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adres: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tel.: (landnummer) (netnummer) (...) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Fax: (landnummer) (netnummer) (...) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . E-mailadres: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adresgegevens van de persoon die moet worden gecontacteerd om de nodige praktische afspraken te maken voor de overlevering:

    (1) In de verschillende taalversies wordt een verwijzing naar de "drager" van de rechterlijke autoriteit opgenomen.

Indien een centrale autoriteit is belast met de administratieve toezending en ontvangst van

Europese aanhoudingsbevelen:

Naam van de centrale autoriteit: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Contactpersoon, in voorkomend geval (titel/rang en naam):

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Adres:

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Tel.: (landnummer) (netnummer) (...) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . Fax: (landnummer) (netnummer) (...)

E-mailadres: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Handtekening van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit en/of haar vertegenwoordiger: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Naam: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Functie (titel/rang): . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Datum: . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

Officieel stempel (indien beschikbaar)

______________________

BIJLAGE III

EUROPEES AANHOUDINGSBEVEL

Dit bevel is uitgevaardigd door een bevoegde rechterlijke autoriteit. Ik verzoek om aanhouding en overlevering van de hieronder genoemde persoon met het oog op strafvervolging of tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel.

Opmerkingen 1 - Het verdient aanbeveling het model te downloaden van de website van het EJN en het op uw

eigen computer te bewaren zodat u niet afhankelijk bent van toegang tot de website.

  • Vul het model met de computer in en niet met de hand. - Indien een vak niet van toepassing is, schrijf dan "niet van toepassing" of geef duidelijk aan

    (bv. met - ) dat het niet van toepassing is.

1 De vermelde opmerkingen zijn niet bindend. De justitiële autoriteiten worden er evenwel aan

herinnerd dat zij het interne recht conform het kaderbesluit moeten uitleggen (vgl. de zaak Pupino (C-105/03) voor het Hof van Justitie).

Vak a) Gegevens betreffende de identiteit van de gezochte persoon:

Opmerkingen:

Gelieve zo mogelijk alle velden in te vullen.

  • a) 
    Gegevens betreffende de identiteit van de gezochte persoon:

    Naam: Opmerking: verplicht veld. Vermeld ook de vorige officiële naam, indien bekend. Schrijf de naam

    in de landstaal, vertaal hem niet.

    Voornaam of voornamen: Opmerking: verplicht veld. Meisjesnaam, in voorkomend geval: Bijnamen, in voorkomend geval: Opmerking: Vermeld ook valse namen. Vermeld bijnamen tussen

    haakjes. Indien de persoon een valse identiteit gebruikt, dient deze in alle velden te worden vermeld (valse geboortedatum, vals adres, enz.) .

    Geslacht: Opmerking: verplicht veld. Nationaliteit: Opmerking: verplicht veld. Geboortedatum: Opmerking: verplicht veld. Geboorteplaats: Opmerking: verplicht veld indien informatie beschikbaar is. Verblijfplaats en/of bekend adres: Opmerking: verplicht veld indien informatie beschikbaar is. Schrijf

    "onbekend" als er geen informatie is.

    Indien bekend: taal/talen die de gezochte persoon begrijpt:

Bijzondere kenmerken/beschrijving van de gezochte persoon: Opmerkingen: verplicht veld,

indien informatie beschikbaar is. Vermeld ook of de betrokkene gevaarlijk is en mogelijk gewapend is

Foto en vingerafdrukken van de gezochte persoon, indien die beschikbaar zijn en mogen worden verzonden, of contactadres van de persoon die gecontacteerd moet worden om die informatie of een DNA-profiel te verkrijgen (indien deze gegevens beschikbaar zijn en toegezonden mogen worden, maar niet zijn opgenomen) Opmerkingen: moet via Interpol of SIS worden opgenomen indien informatie

beschikbaar is. Dit is essentieel om ervoor te zorgen dat de juiste persoon wordt aangehouden.

Vak b) Informatie betreffende het besluit dat aan dit aanhoudingsbevel ten grondslag ligt

Opmerkingen:

Het model moet alleen worden ingevuld voor het beoogde doel - strafvervolging of veroordeling. In vak b) wordt de term "besluit" gebruikt. Dit kan een rechterlijk of justitieel bevel zijn, inclusief een bevel van een onderzoeksrechter of een vergelijkbare bevoegde rechterlijke autoriteit. De tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel die aan het EAB ten grondslag ligt, kan een besluit zijn waarbij de verdachte naar de rechter wordt verwezen voor zover dit besluit de grondslag vormt voor de voorlopige hechtenis. Wanneer het aan de tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel ten grondslag liggende besluit is omgezet, bijvoorbeeld in een verstekvonnis, moet een nieuw EAB (met een nieuwe titel) worden uitgevaardigd.

Fase voor het strafproces (het EAB is uitgevaardigd ter fine van strafvervolging)

  • b) 1. Vermeld het besluit dat aan het aanhoudingsbevel ten grondslag ligt (rechterlijk of

    justitieel bevel van dd/mm/jaar dat geleid heeft tot een dwangmaatregel of voorlopige hechtenis) Als vak b) 1. wordt ingevuld, moet vak c) ook worden ingevuld.

    • b) 2. Schrijf "niet van toepassing".

Fase na het strafproces (het EAB is uitgevaardigd ter fine van tenuitvoerlegging van een vonnis of een bij verstek gewezen vonnis).

  • b) 1. Gelieve de rechterlijke beslissing te vermelden als het EAB een verstekzaak betreft. Er

    moet maar één vak worden ingevuld. Indien het vonnis bij verstek is gewezen, is het in de meeste lidstaten niet vatbaar voor tenuitvoerlegging en dient vak b) 1. te worden ingevuld. De situatie kan worden toegelicht in vak f).

  • b) 2. Vermeld het betrokken vonnis of besluit dat definitief is geworden op dd/mm/jaar en

    vermeld de nummer van de zaak en de naam van de rechtbank die de beslissing heeft gewezen.

  • b) 
    Besluit dat aan dit aanhoudingsbevel ten grondslag ligt:
    • 1. 
      Arrestatiebevel of een gelijkwaardige rechterlijke beslissing:

      Soort: Opmerkingen: Vermeld het soort rechterlijke beslissing of ander rechterlijk bevel, de datum en het zaaknummer.

  • 2. 
    Voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis: Opmerkingen: Indien het vonnis vatbaar is voor

    tenuitvoerlegging, vermeld tevens de datum van de definitieve uitspraak.

Referentie: Opmerkingen: vermeld de datum, het zaaknummer en het soort beslissing (..).

Vak c) Gegevens betreffende de duur van de straf/vrijheidsstraf

Opmerkingen:

De bedoeling van dit vak is vermelden dat het EAB conform het strafmaatvoorschrift van artikel 2, lid 1, van het kaderbesluit is opgesteld. Voor de fase voor het strafproces wordt uitgegaan van de theoretische strafmaat en na de veroordeling van de duur van de opgelegde straf. Zoals voor vak b) dient in beginsel maar één vak te worden ingevuld.

Fase voor het strafproces (het EAB is uitgevaardigd ter fine van strafvervolging)

  • c) 1. Vermeld de theoretisch toepasselijke straf. Er zij aan herinnerd dat een EAB volgens

    artikel 2, lid 1, van het kaderbesluit kan worden uitgevaardigd wegens feiten die strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel van ten minste 12 maanden. Als vak b) 1. wordt ingevuld, moet vak c) ook worden ingevuld.

    • c) 2. Schrijf "niet van toepassing".

Fase na het strafproces (het EAB is uitgevaardigd ter fine van tenuitvoerlegging van een vonnis/verstekvonnis).

  • c) 2. Vermeld de duur van de opgelegde vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende

    maatregel. Er zij aan herinnerd dat een EAB volgens artikel 2, lid 1, van het kaderbesluit, wanneer een straf of een maatregel is opgelegd, kan worden uitgevaardigd wegens opgelegde sancties met een duur van ten minste 4 maanden. Als vak b) 2. wordt ingevuld, moet vak c) 2. ook worden ingevuld.

    • c) 2. Vermeld jaar, maand, dag. Merkt op dat het uitvaardigen van een EAB in het

      kaderbesluit niet afhankelijk wordt gesteld van een minimumreststraf. De bepalingen van artikel 2, lid 1, zijn immers alleen van toepassing indien een straf van meer dan 4 maanden is opgelegd of indien een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel is genomen. Aanbevolen wordt het uitvaardigen van een EAB zorgvuldig te overwegen wanneer de resterende straf minder dan 4 maanden bedraagt maar de oorspronkelijke straf 4 maanden of meer bedroeg. In dit verband moet de evenredigheid goed worden afgewogen.

  • c) 
    Gegevens betreffende de duur van de straf
    • 1. 
      Maximumduur van de vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel die voor het strafbare feit/de strafbare feiten kan worden opgelegd:
  • 2. 
    Duur van de opgelegde vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel:

    Opmerkingen: Wanneer een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel is opgelegd, kan de duur ervan onbepaald zijn, bijvoorbeeld levenslange opsluiting of internering.

Nog uit te zitten straf:…..… Opmerkingen: Indien de duur van de straf onbepaald is, vermeld dat de

resterende straf ten minste 4 maanden bedraagt.

Vak d) Bij verstek gewezen vonnissen Opmerkingen:

De streepjes worden vakjes. Vink het toepasselijke vakje aan. Er zijn twee mogelijkheden: De betrokkene is persoonlijk gedagvaard of anderszins in kennis gesteld van de datum en de plaats van de terechtzitting, of dit is niet het geval. In het laatste geval heeft de betrokkene juridische garanties voor een nieuw proces of het aantekenen van beroep of verzet (de rechtssystemen verschillen). Deze garanties verschillen naargelang de lidstaten. Omschrijf de garanties nauwkeurig.

Fase voor het strafproces (het EAB is uitgevaardigd ter fine van strafvervolging)

  • Niet van toepassing. Vermeld in het vakje dat dit niet van toepassing is.

Fase na het strafproces (het EAB is uitgevaardigd ter fine van tenuitvoerlegging van een straf of een verstekvonnis).

  • Indien vak 1 is aangevinkt, behoeven geen juridische garanties te worden vermeld.
  • "Anderszins in kennis gesteld" betekent in kennis gesteld volgens de nationale wetgeving.

    Omschrijf de specifieke gevallen. Hoe heeft de betrokkene de informatie daadwerkelijk verkregen? Het zou nuttig zijn precies te weten hoe de betrokkene is geïnformeerd (zie vak f)) hoewel het kaderbesluit deze informatie niet vereist. Gelieve te vermelden of er termijnen gelden voor een nieuw proces, enz. Het is ook nuttig te vermelden wanneer en hoe lang een verzoek tot heropening van de procedure kan worden ingediend. Kan een verzoek tot heropening van de procedure worden ingediend nadat de betrokkene is overgeleverd? De kennisgeving van het EAB kan in sommige landen worden beschouwd als informatie betreffende de formele kennisgeving van het vonnis zelf en derhalve begint de termijn voor een nieuw proces al te lopen. In dat geval dient de uitvaardigende autoriteit dit duidelijk te vermelden zodat de uitvoerende autoriteit de betrokkene juist kan informeren over het verstekvonnis.

  • Indien verstekzaken in uw land niet bestaan, schrijf dan "niet van toepassing omdat

    wij geen verstekzaken kennen".

  • d) 
    Het vonnis is bij verstek gewezen.

 de betrokkene is persoonlijk gedagvaard of anderszins in kennis gesteld van de datum en de plaats van de terechtzitting die tot het verstekvonnis heeft geleid,

of

 de betrokkene is niet persoonlijk gedagvaard of anderszins in kennis gesteld van de datum en de plaats van de terechtzitting die tot het verstekvonnis heeft geleid, maar heeft de volgende juridische garanties na zijn overlevering:

Juridische garanties:

Opmerkingen: In sommige lidstaten komen de beide gevallen voor en zal de rechter derhalve ook juridische garanties vaststellen voor het eerste geval. Vermeld de mogelijkheden tot beroep/nieuw proces of verzet en de voorwaarden voor het inzetten van deze rechtsmiddelen.

......................................................................................................

Vak e) Betrokken strafbare feiten

Opmerkingen:

De oorspronkelijke bedoeling met vak e) was een relatief korte maar duidelijke beschrijving te geven van de omstandigheden, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit.

In de meeste gevallen waarin een EAB is uitgevaardigd, moet de uitvoerende rechter niet "buiten het vakje" gaan, d.w.z. dat hij de feiten niet moet onderzoeken wanneer een van de 32 categorieën strafbare feiten is aangevinkt. Mede daarom is aangenomen dat een korte en nauwkeurige beschrijving in die gevallen volstaat, terwijl een uitvoerige beschrijving alleen nodig zou zijn onder II, wanneer de dubbele strafbaarheid moet worden getoetst. In de praktijk blijkt echter dat vaak al bovenin het vak een volledige gevalsbeschrijving wordt verstrekt. Een mogelijke reden is dat de beide regels van specialiteit, verjaring en ne bis in idem dit vereisen. De gewoonte van sommige lidstaten om volledige wetteksten toe te voegen, lijkt nutteloos en leidt tot nodeloos en duur vertaalwerk. Indien het EAB betrekking heeft op verschillende strafbare feiten, gelieve deze dan te nummeren met 1, 2, 3, en deze nummering in het gehele EAB en in het bijzonder in vak b), aan te houden.

Fase voor en fase na het strafproces

  • Vul in op hoeveel strafbare feiten het bevel betrekking heeft. - Geef een nauwkeurige beschrijving van de feiten die ten grondslag liggen aan het verzoek:

    Gebruik korte zinnen die gemakkelijk te vertalen zijn. De feitenbeschrijving moet beperkt blijven tot een korte samenvatting. Er mogen geen volledige bladzijden uit het dossier worden overgenomen. In ingewikkelder gevallen en vooral in geval van dubbele strafbaarheid is een langere beschrijving vereist om de voornaamste aspecten van de zaak toe te lichten. Verstrek in dat geval de gegevens die voor de uitvoerende autoriteit onmisbaar zijn om een beslissing te nemen over het EAB, met name om mogelijke weigeringsgronden op het spoor te komen of het specialiteitsbeginsel of het ne bis in idembeginsel te kunnen toepassen. Een korte beschrijving is ook nuttig voor de SIS-signaleringen door het nationale SIRENE-bureau.

  • Vermeld de wettelijke kwalificatie van het strafbaar feit en welke bepalingen erdoor worden

    overtreden.

  • Indien de uitvaardigende autoriteit het strafbare feit erkent als een van de opgesomde

    strafbare feiten, moet het overeenkomstige vakje worden aangevinkt.

- (..)

  • Toevoeging van wetteksten is altijd overbodig en vraagt alleen maar nutteloos vertaalwerk.

    De technische reden is dat de lengte van een elektronische SIRENE-vak beperkt is tot 1024 tekens (ongeveer 15 regels van 12 woorden per regel). Als deze limiet wordt overschreden, moet SIRENE een deel van de informatie in een ander, aanvullend formaat doorsturen (het M-formaat) en een "support translation" verrichten met het gevaar dat het systeem verzadigd raakt want de capaciteit is niet onbeperkt.

  • Aanbevolen wordt per persoon maar één EAB-formulier te gebruiken. Indien het betrekking

    heeft op verschillende strafbare feiten, geef dan duidelijk aan op welk strafbaar feit een toelichting betrekking heeft (bv. door te verwijzen naar feiten nr. 1, nr. 2, enz. (zie met name vak b). In het SIS kan maar één EAB worden ingevoerd.

  • Voor in de uitvaardigende lidstaat gepleegde feiten, dient verjaring niet te worden vermeld. - Accessoire strafbare feiten betekent overlevering voor een of meerdere strafbare feiten

    waarop een lagere straf staat dan de in artikel 2, lid 1, van het kaderbesluit vermelde strafmaat. In het kaderbesluit zelf wordt het probleem van de accessoire overlevering niet expliciet behandeld maar diverse lidstaten zijn blijkbaar van mening dat niets in het kaderbesluit de lidstaten belet accessoire overlevering toe te staan en zij hebben in hun nationale wetgeving desbetreffende bepalingen opgenomen. Indien zij dit echter niet hebben gedaan, kan het EAB daardoor ongeldig zijn.

  • Indien een land verschillende EAB's betreffende dezelfde persoon heeft uitgevaardigd,

dienen deze niet als strijdig maar als afkomstig van hetzelfde land te worden beschouwd.

  • e) 
    Strafbare feiten:

Dit bevel heeft betrekking op in totaal .................. strafbare feiten

Beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd/de strafbare feiten zijn gepleegd, met inbegrip van het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit/de strafbare feiten Opmerkingen: indien er bv. drie strafbare feiten zijn, gebruik

dan voor de duidelijkheid de nummers 1, 2 en 3. Gebruik korte zinnen. Geef een volledige feitenbeschrijving. Wees nauwkeurig.

...............................................................................................................

Aard en wettelijke kwalificatie van het strafbare feit/de strafbare feiten en toepasselijke wettelijke bepaling/wetboek:

Opmerkingen: Vermeld de wettelijke kwalificatie van het strafbaar feit en welke bepalingen van de strafwet erdoor worden overtreden……………………………………………………………………………………………….… ……………………………………………………………………………………….……………………………...

I. Geef in voorkomend geval aan of het gaat om één of meer van de volgende strafbare feiten waarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming

strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste 3 jaar en zoals omschreven in het recht van de uitvaardigende lidstaat (vakje aankruisen):

 Deelneming aan een criminele organisatie  Terrorisme  Mensenhandel  Seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie  Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen  Illegale handel in wapens, munitie en explosieven  Corruptie  Fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen worden geschaad in de zin van de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen

 Witwassen van opbrengsten van misdrijven  Valsemunterij met inbegrip van namaak van de euro  Informaticacriminaliteit  Milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en de illegale handel in bedreigde planten- en boomsoorten

 Hulp aan illegale binnenkomst en illegaal verblijf  Moord en doodslag, zware mishandeling  Illegale handel in menselijke organen en weefsels  Ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling  Racisme en vreemdelingenhaat  Georganiseerde of gewapende diefstal  Illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen  Oplichting  Racketeering en afpersing  Namaak van producten en productpiraterij  Vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten  Vervalsing van betaalmiddelen  Illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars  Illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen  Handel in gestolen voertuigen  Verkrachting  Opzettelijke brandstichting  Misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen  Kaping van vliegtuigen/schepen  sabotage.

II. Volledige omschrijving van het strafbare feit of de strafbare feiten die niet onder de in punt I genoemde strafbare feiten vallen: Opmerkingen: feiten die boven in vak e) zijn beschreven, hoeven niet te

worden herhaald.

Buiten de volledige omschrijving, is geen informatie over de nationale wetgeving vereist.

Indien de omstandigheden al zijn vermeld, dienen ze niet te worden herhaald. Neem geen wetteksten op als de omstandigheden hierboven duidelijk zijn aangegeven. Gebruik dit vak alleen als de omstandigheden nadere toelichting behoeven in het geval van dubbele strafbaarheid. De rechter heeft voor de toetsing van de dubbele strafbaarheid de wettekst niet nodig,maar alleen de precieze omstandigheden van de zaak.

................................................................................................................................................................ ...............................................................................................................................................................

Vak f) Andere voor de zaak relevante omstandigheden

Opmerkingen:

Dit vak wordt normaliter niet ingevuld. Gebruik het alleen als bij de tenuitvoerlegging van het EAB duidelijk moeilijkheden worden verwacht ondanks mondelinge verduidelijkingen van justitiële instanties. Dit is de geschikte plaats voor een verzoek om tijdelijke overlevering, wanneer een afwijzende beslissing wordt verwacht, of wanneer een specifiek processtuk vereist is (in het bijzonder een verklaring van de verdachte). Indien de regelgeving van de uitvoerende lidstaat dit toestaat, kan in dit vak om een behandeling per videoconferentie worden verzocht. Vermeld in dit vak een verzoek tot toestemming overeenkomstig artikel 24, lid 4, van het kaderbesluit.

Fase voor het strafproces (het EAB is uitgevaardigd ter fine van strafvervolging)

  • Vermeld andere voor de zaak relevante omstandigheden, bv. in het geval van een strafbaar

    feit dat lang geleden is gepleegd, waarom nu een EAB wordt uitgevaardigd.

Fase na het strafproces (het EAB is uitgevaardigd ter fine van tenuitvoerlegging van een straf of een verstekvonnis).

  • Beschrijf andere voor de zaak relevante omstandigheden Bijvoorbeeld: "illegale afwezigheid

    omdat de betrokkene niet naar de gevangenis is teruggekeerd na een langdurig verlof van 13 tot 19 november 1995".

  • f) 
    Andere voor de zaak relevante omstandigheden (facultatieve informatie):

(Noot: bijvoorbeeld opmerkingen over extra-territorialiteit, stuiting van de verjaring en andere gevolgen van het strafbare feit) Opmerkingen: Het kan ook gaan om opmerkingen over beperkingen van het

contact met derden na de aanhouding, de vermelding dat de betrokkene gevaarlijk is of dat er gevaar is voor vernietiging van bewijsmateriaal of voor recidive bestaat. Meestal is het niet nodig een stuiting van de verjaring te vermelden, maar indien het strafbare feit lang geleden is gepleegd, kan dit nuttig zijn. In sommige lidstaten kan dit ook in de regel vereist zijn hoewel het kaderbesluit dit niet vereist.

................................................................................................................................................................

...............................................................................................................................................................

Vak g) Inbeslagneming

Opmerkingen:

Fase voor het strafproces (het EAB is uitgevaardigd ter fine van strafvervolging)

  • Geef een korte omschrijving van het verzoek (bv. wapen, identiteitspapieren,

    reisdocumenten, enz.). Indien deze vorm van samenwerking niet is vereist, schrijf dan "niet van toepassing"

  • Beschrijf bijvoorbeeld het in beslag te nemen wapen - Vermeld of een afzonderlijk rechtshulpverzoek of een bevriezingsbeslissing is uitgevaardigd

    en aan wie het is gestuurd

  • Vak g) heeft geen betrekking op "persoonlijke bezittingen"; vermeld objecten die als

bewijsmateriaal kunnen dienen, bv. een laptop, persoonlijke documenten of mobiele

telefoons, zodat inbeslagneming zonder uitvaardiging van een nieuw EAB mogelijk is

  • Houd er bij het invullen rekening mee dat inbeslagneming een latere rogatoire commissie

    kan voorkomen.

Fase na het strafproces (het EAB is uitgevaardigd ter fine van tenuitvoerlegging van een straf of een verstekvonnis).

  • Schrijf "niet van toepassing" (tenzij het vonnis een beslissing tot confiscatie bevat)
  • g) 
    Dit bevel heeft tevens betrekking op de inbeslagneming en de overdracht van voorwerpen die als bewijsmiddel moeten dienen

    Dit bevel heeft tevens betrekking op de inbeslagneming en de overdracht van voorwerpen die de gezochte persoon uit het strafbare feit heeft verkregen:

Beschrijving en plaats van de voorwerpen (indien bekend): Opmerking: Uiterst nauwkeurige

invulling van dit vak voorkomt latere rogatoire commissies.

...................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................... ......................................................................................................................................................

Vak h)

Opmerkingen:

De streepjes worden vakjes die dienen te worden aangevinkt als ze van toepassing zijn. Schrijf "niet van toepassing" indien de grondwet levenslange vrijheidsstraffen verbiedt.

Fase voor het strafproces (het EAB is uitgevaardigd ter fine van strafvervolging)

  • Vink aan indien van toepassing

Fase na het strafproces (het EAB is uitgevaardigd ter fine van tenuitvoerlegging van een straf of een verstekvonnis).

  • Vink aan indien van toepassing
  • h) 
    Het strafbare feit/de strafbare feiten dat/die aan dit bevel ten grondslag ligt/liggen, is(zijn) strafbaar gesteld met/heeft(hebben) geleid tot een vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel welke levenslange vrijheidsbeneming meebrengt:

     de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat voorziet in de herziening van de opgelegde straf - op verzoek of ten minste na 20 jaar –strekkende tot niet-uitvoering van de straf.

en/of

 de rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat voorziet in de toepassing van gratiemaatregelen waarvoor de betrokkene krachtens de wetgeving of praktijk van de uitvaardigende lidstaat in aanmerking komt, en die strekken tot niet-uitvoering van de straf.

Vak i) Gegevens betreffende de uitvaardigende autoriteit

Opmerkingen:

  • Naam van haar vertegenwoordiger: in de verschillende taalversies wordt een verwijzing naar

    de "drager" van de rechterlijke autoriteit opgenomen

  • Vul het adres van de uitvaardigende autoriteit in - Vul het telefoon-/faxnummer/emailadres van de uitvaardigende autoriteit in - Contactgegevens voor praktische afspraken: Vermeld indien mogelijk de naam en de

contactgegevens van een gerechtelijk functionaris die een vreemde taal beheerst (Engels/Frans).

  • i) 
    Rechterlijke autoriteit die het bevel heeft uitgevaardigd:

Officiële naam:… .........................................................................................................................

Naam van haar vertegenwoordiger:..............................................................................................

Functie (titel/rang):….. .................................................................................................................

Dossiernummer:…........................................................................................................................ Adres:…........................................................................................................................................

Tel.: (landnummer) (netnummer)(…)…. ..................................................................................... Fax: (landnummer) (netnummer)(…)…....................................................................................... E-mailadres:…...….......................................................................................................................

Contactgegevens van de persoon die moet worden gecontacteerd om de nodige praktische afspraken te maken voor de overlevering:....................................................................................

Contactinformatie van de centrale autoriteit

Opmerking:

Vul alle toepasselijke contactgegevens zorgvuldig in.

Indien een centrale autoriteit is belast met de administratieve toezending en ontvangst van Europese aanhoudingsbevelen:

Naam van de centrale autoriteit:…............................................................................................... ......................................................................................................................................................

Contactpersoon, in voorkomend geval (titel/rang en naam): ....................................................... ......................................................................................................................................................

Adres:

.................................................................................................................................................... Tel.: (landnummer) (netnummer)(…)…. ..................................................................................... Fax: (landnummer) (netnummer)(…)…....................................................................................... E-mailadres:…..............................................................................................................................

Handtekening en informatie van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit

Opmerkingen:

  • Dit kan de rechterlijke autoriteit zijn of bijvoorbeeld een griffier die namens de rechtbank

    ondertekent.

    • Het aangezochte land kan het zegel van de uitvaardigende autoriteit vereisen.

Handtekening van de uitvaardigende rechterlijke autoriteit en/of haar vertegenwoordiger:…

.............................................................................................................................

Naam: .................................................................................................................................................... Functie (titel/rang):….. .......................................................................................................................... Datum:....................................................................................................................................................

Officieel stempel (indien beschikbaar) Opmerkingen: Dit is de officiële stempel van de uitvaardigende

autoriteit naar intern recht. Steeds te gebruiken indien beschikbaar.

___________

BIJLAGE IV

Example of a real European arrest warrant issued

for purposes of conducting a criminal prosecution

This warrant has been issued by a competent judicial authority. I request that the person mentioned below be arrested and surrendered for the purposes of conducting a criminal prosecution or executing a custodial sentence or detention order.

(a) Information regarding the identity of the requested person:

Name: Fill in Forename(s): Fill in Maiden name, where applicable: Aliases, where applicable: Fill in where applicable Sex: Fill in Nationality: Fill in Date of birth: Fill in Place of birth: Fill in Residence and/or known address: Fill in

Language(s) which the requested person understands (if known): Fill in where applicable

Distinctive marks/description of the requested person: Fill in where applicable

Photo and fingerprints of the requested person, if they are available and can be transmitted, or contact details of the person to be contacted in order to obtain such information or a DNA profile (where this evidence can be supplied but has not been included)

(b) Decision on which the warrant is based:

  • 1. 
    Arrest warrant or judicial decision having the same effect: …..........................................

    Type: Decision rendered on dd/mm/yyyy by the Public Prosecutor at the Department on

    Prosecution and Criminal Investigation (DCIAP) having ordered the presence of the suspect for judicial interrogation, under sections 202 (1) a), 254 (1) a) and 257 (1), all of the Criminal Procedure Code.

2 Enforceable judgement: Does not apply Reference:

( c) Indications on the length of the sentence:

  • 1. 
    Maximum length of the custodial sentence or detention order which may be imposed for the offence(s): The files show that the requested person may have been a co-perpetrator, in effective participation with other offenders of: three offences of aggravated illegal restraint, punishable with a custodial penalty of 2 to 10 years; one offence of non-assistance punishable with a custodial penalty of not more than 2 years or fine of not more than 240 days; one offence of aggravated homicide in the attempted form, punishable with a custodial penalty between 2 years 4 months and 24 days and 16 years and 8 months; and an offence of aggravated homicide in the achieved form, punishable with a custodial penalty of 12 to 25 years.
  • 2. 
    Length of the custodial sentence or detention order imposed:

Remaining sentence to be served: Does not apply

(d) Decision rendered in absentia and: Does not apply

 The person concerned has been summoned in person or otherwise informed of the date and place of the hearing which led to the decision rendered in absentia

or

 The person concerned has not been summoned in person or otherwise informed of the date and place of the hearing which led to the decision rendered in absentia but has the following legal guarantees after surrender (such guarantees can be given in advance)

Specify the legal guarantees ……………………………………………………………………………………..

(e) Offences:

This warrant relates to in total: .6.. offences.

Description of the circumstances in which the offence(s) was (were) committed, including the time, place and degree of participation in the offence(s) by the requested person: * Some time between 7 and 12 March 2004, unknown person have entered a house that belonged to the defendant PXX, in the neighbourhood of Cova da Moura, from where a significant amount of narcotic drugs was stolen. The said defendant, together with a group of individuals who normally hang out with him and who act under his leadership - identified in the files as TXX, JYY and FZZ - has deprived of their freedom two residents of the neighbourhood of Cova da Moura, FF and GG, in order to force them to inform where were the stolen narcotic drugs and who had taken them.

On 12 March 2004 at undetermined time, in order to achieve a previously agreed plan under the leadership of PXX, the defendants FZZ, TXX and unidentified person have gone twice to the neighbourhood of Reboleira-Amadora. Once there, by exhibiting weapons, they compelled FF and GG to enter the vehicle they drove, with unidentified plate. These persons were taken to a house at undetermined location, probably at Amadora, where they were kept until 14 March 2004. During that time, FF and GG were punched and kicked by members of the gang, including defendants directed by PXX. However, FF and GG did not indicate the location of the narcotic drugs, nor who had stolen them.

Later on, the gang drove in several cars to the neighbourhood of Cova da Moura in order to hold other men and compel them to reveal the location of the narcotic drugs. Following an arranged plan, on 13 March 2004 at 8:30 pm at least tree covered men, under the direction of PXX went to the same neighbourhood where the shot guns in several directions. One of those shots injured the victim HH who suffered wounds that would be likely, in themselves, to cause the death. The only reason why he did not die was the timely assistance of his relatives who were with him and who took him to a hospital where he had surgery.

After that they saw the victim MM and shot twice at him. They dragged him towards the cars and took hin to the same house where they kept FF and GG. Four hours after shooting MM, as he was in lot of pain and did not stop screaming for help, the members of the gang and their leader PXX ordered two unidentified members of the group to take him to the hospital. They chose a private hospital rather than a public one in order to avoid police control and took an ID card from the victim FF, belonging to a friend of his so that MM might give it at hospital reception as thought it was his. MM died just before examined by the doctor as he had a haemorrhage caused by the severe wound he had suffered when he was shot.

  • In more complex cases, like this one, a longer description is necessary in order to document the main aspects of the facts. However, it should be noted that the description should be as short as possible and should only include those data that are essential for a decision on the EAW by the executing authority.

Nature and legal classification of the offence(s) and the applicable statutory provision/code:

3 offences of illegal restraint, contrary to section 158(1) and (2), subheadings (a) and (b) of the

Criminal Code;

1 offence of non-assistance to a wounded person, contrary to section 200(2) of the Criminal Code;

I offence of aggravated homicide in the attempted form, contrary to section 131, 132(1) and (2), 22, 23, 72 and 73 of the Criminal Code;

1 offence of aggravated homicide in the achieved form, contrary to sections 131, 132(1) and (2) g) of the Criminal Code.

I. If applicable, tick one or more of the following offences punishable in the issuing Member

State by a custodial sentence or detention order of a maximum of at least 3 years as defined by the laws of the issuing Member State:

 participation in a criminal organisation;  terrorism;  trafficking in human beings;  sexual exploitation of children and child pornography;  illicit trafficking in narcotic drugs and psychotropic substances  illicit trafficking in weapons, munitions and explosives;  corruption;  fraud, including that affecting the financial interests of the European Communities within the meaning of the Convention of 26 July 1995 on the protection of European Communities’ financial interests;

 laundering of the proceeds of crime;  counterfeiting of currency, including the euro;  computer-related crime;  environmental crime, including illicit trafficking in endangered animal species and in endangered plant species and varieties;

 facilitation of unauthorised entry and residence; X murder, grievous bodily injury;  illicit trade in human organs and tissue; X kidnapping, illegal restraint and hostage-taking;  racism and xenophobia; organised or armed robbery;  illicit trafficking in cultural goods, including antiques and works of art;  swindling;  racketeering and extortion;  counterfeiting and piracy of products;  forgery of administrative documents and trafficking therein;  forgery of means of payment;  illicit trafficking in hormonal substances and other growth promoters;  illicit trafficking in nuclear or radioactive materials;  trafficking in stolen vehicles;  rape;  arson;  crimes within the jurisdiction of the International Criminal Court;  unlawful seizure of aircraft/ships;  sabotage.

II. Full descriptions of offence(s) not covered by section I above: 1 offence of non-assistance to a wounded person, contrary to section 200 (2) of the Criminal Code.

(f) Other circumstances relevant to the case (optional information): Does not apply

(NB: This could cover remarks on extraterritoriality, interruption of periods of time limitation and other consequences of the offence) .

(g) This warrant pertains also to the seizure and handing over of property which may be required as evidence: We request the seizure and handling over the gun described below as well as any

ID or travel documents in his possession when being arrested.

This warrant pertains also to the seizure and handing over of property acquired by the requested person as a result of the offence:

Description of the property (and location) (if known): Please describe the weapon.

(h) The offence(s) on the basis of which this warrant has been issued is(are) punishable by/has(have) led to a custodial life sentence or lifetime detention order: Does not apply

 the legal system of the issuing Member State allows for a review of the penalty or measure imposed – on request or at least after 20 years – aiming at a non-execution of such penalty or measure,

and/or

 the legal system of the issuing Member State allows for the application of measures of

clemency to which the person is entitled under the law or practice of the issuing Member

State, aiming at non-execution of such penalty or measure.

(i) The judicial authority which issued the warrant:

Official name: Departamento Central de Investigaçao e Acçao Penal (Department on Prosecution and Criminal Investigation in Lisbon)

Name of its representative : J.P.P.SILVA

Post held (title/grade): Public Prosecutor

File reference: Case n. 00/00/0.XXXX Address: of the issuing authority

Tel. No.: (country code) (area/city code) (…) of the issuing authority Fax No. (country code) (area/city code) ( ) of the issuing authority E-mail of the issuing authority Contact details of the person to contact to make necessary practical arrangements for the surrender: if possible, please indicate the name and contact details of a judicial official who is familiar with a foreign language (English/French)

Where a central authority has been made responsible for the transmission and administrative reception of European arrest warrants:

Name of the central authority:

Contact person, if applicable (title/grade and name): ............................................................................ ......................................................................................................................................................

Address:…............................................................................................................................................. …................................................................................................................................................. Tel. No.: (country code) (area/city code) (…) ............................................................................. Fax No.: (country code) (area/city code) (…) ............................................................................. E-mail: .........................................................................................................................................

Signature of the issuing judicial authority and/or its representative:

…..........................................................................................................................

Name: J.P.P. SILVA...........................

Post held (title/grade): Judge

Date: ......................................................................................................................................................

Official stamp (if available)

_________ Example of a real European arrest warrant

 for execution of a sentence

This warrant has been issued by a competent judicial authority. I request that the person mentioned below be arrested and surrendered for the purposes of conducting a criminal prosecution or executing a custodial sentence or detention order.

(a) Information regarding the identity of the requested person:

Name: Fill in Forename(s): Fill in Maiden name, where applicable: Aliases, where applicable: Fill in where applicable Sex: Fill in Nationality: Fill in Date of birth: Fill in Place of birth: Fill in Residence and/or known address: Fill in

Language(s) which the requested person understands (if known): Fill in where applicable

Distinctive marks/description of the requested person: Fill in where applicable

Photo and fingerprints of the requested person, if they are available and can be transmitted, or contact details of the person to be contacted in order to obtain such information or a DNA profile (where this evidence can be supplied but has not been included)

(b) Decision on which the warrant is based:

  • 1. 
    Arrest warrant or judicial decision having the same effect: Does not apply

    Type:

  • 2. 
    Enforceable judgement: Final as of 21 May 1995

     Reference: Case no 00/00 of the Court of Chaves

( c) Indications on the length of the sentence:

  • 1. 
    Maximum length of the custodial sentence or detention order which may be imposed for the offence(s): Does not apply
  • 2. 
    Length of the custodial sentence or detention order imposed: 19 months.

14782/1/07 REV 1 wat/GRA/rv 78 (d) Decision rendered in absentia and: Does not apply

 The person concerned has been summoned in person or otherwise informed of the date and place of the hearing which led to the decision rendered in absentia

or

 The person concerned has not been summoned in person or otherwise informed of the date and place of the hearing which led to the decision rendered in absentia but has the following legal guarantees after surrender (such guarantees can be given in advance)

Specify the legal guarantees ……………………………………………………………………………………..

(e) Offences:

This warrant relates to in total: 1 offences.

Description of the circumstances in which the offence(s) was (were) committed, including the time, place and degree of participation in the offence(s) by the requested person: On 4 and 5 May 1995 during the night, the requested person led the minor ZZ to prostitute herself at …, in the town Chaves, and took for himself the money she made from that activity.

Nature and legal classification of the offence(s) and the applicable statutory provision/code:

Encouragement to prostitution, contrary to section 176(1) of the Criminal Code.

I. If applicable, tick one or more of the following offences punishable in the issuing Member

State by a custodial sentence or detention order of a maximum of at least 3 years as defined by the laws of the issuing Member State:

 participation in a criminal organisation;  terrorism;  trafficking in human beings; X sexual exploitation of children and child pornography;  illicit trafficking in narcotic drugs and psychotropic substances  illicit trafficking in weapons, munitions and explosives;  corruption;  fraud, including that affecting the financial interests of the European Communities within the meaning of the Convention of 26 July 1995 on the protection of European Communities’ financial interests;

 laundering of the proceeds of crime;  counterfeiting of currency, including the euro;  computer-related crime;  environmental crime, including illicit trafficking in endangered animal species and in endangered plant species and varieties;

 facilitation of unauthorised entry and residence;  murder, grievous bodily injury;  illicit trade in human organs and tissue;  kidnapping, illegal restraint and hostage-taking;  racism and xenophobia; organised or armed robbery;  illicit trafficking in cultural goods, including antiques and works of art;  swindling;  racketeering and extortion;  counterfeiting and piracy of products;  forgery of administrative documents and trafficking therein;  forgery of means of payment;  illicit trafficking in hormonal substances and other growth promoters;  illicit trafficking in nuclear or radioactive materials;  trafficking in stolen vehicles;  rape;  arson;  crimes within the jurisdiction of the International Criminal Court;  unlawful seizure of aircraft/ships;  sabotage.

II. Full descriptions of offence(s) not covered by section I above Does not apply

(f) Other circumstances relevant to the case (optional information):

(NB: This could cover remarks on extraterritoriality, interruption of periods of time limitation and other consequences of the offence) .

Unlawful absence from prison because the offender did not return to the prison facility after a longterm leave from 13 November to 19 November 1995.

(g) This warrant pertains also to the seizure and handing over of property which may be required as evidence: Does not apply

This warrant pertains also to the seizure and handing over of property acquired by the requested person as a result of the offence: Does not apply

Description of the property (and location) (if known):

(h) The offence(s) on the basis of which this warrant has been issued is(are) punishable by/has(have) led to a custodial life sentence or lifetime detention order: Does not apply

 the legal system of the issuing Member State allows for a review of the penalty or measure imposed – on request or at least after 20 years – aiming at a non-execution of such penalty or measure,

and/or

 the legal system of the issuing Member State allows for the application of measures of clemency to which the person is entitled under the law or practice of the issuing

Member State, aiming at non-execution of such penalty or measure.

(i) The judicial authority which issued the warrant:

Official name: Departamento Central de Investigaçao e Acçao Penal (Department on Prosecution and Criminal Investigation in Lisbon)

Name of its representative : J.P.P.SILVA

Post held (title/grade): Judge

File reference: Proceedings for revocation of prison leave no 00/00.XXXXX

Address: of the issuing authority

Tel. No.: (country code) (area/city code) (…) of the issuing authority

Fax No. (country code) (area/city code) ( ) of the issuing authority

E-mail of the issuing authority

Contact details of the person to contact to make necessary practical arrangements for the surrender: if possible, please indicate the name and contact details of a judicial official who is familiar with a foreign language (English/French)

Where a central authority has been made responsible for the transmission and administrative reception of European arrest warrants:

Name of the central authority:

Contact person, if applicable (title/grade and name):................................................................... ......................................................................................................................................................

Address:…............................................................................................................................................. …................................................................................................................................................. Tel. No.: (country code) (area/city code) (…) ............................................................................. Fax No.: (country code) (area/city code) (…) ............................................................................. E-mail: .........................................................................................................................................

Signature of the issuing judicial authority and/or its representative:

…..........................................................................................................................

Name: J.P.P. SILVA

Post held (title/grade): Judge

Date: dd/mm/yyyy

Official stamp (if available)

_________ BIJLAGE V

Overzicht van de door de lidstaten aanvaarde talen

Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van het kaderbesluit hebben de lidstaten de volgende verklaringen neergelegd betreffende de talen waarin zij een EAB aanvaarden:

Oostenrijk: Duits of een andere taal op basis van wederkerigheid (aanvaardt EAB's in de officiële talen van de lidstaten die door een Oostenrijkse autoriteit in het Duits uitgevaardigde EAB's aanvaarden).

België: Frans, Nederlands, Duits

Bulgarije: Bulgaars

Cyprus: Grieks, Turks, Engels

Tsjechië: Tsjechisch. Met betrekking tot de Slowaakse Republiek aanvaardt Tsjechië

EAB's die in het Slowaaks zijn gesteld of vergezeld gaan van een vertaling in het Slowaaks. Met betrekking tot Oostenrijk aanvaardt Tsjechië in het Duits gestelde EAB's

Denemarken: Deens, Engels, Zweeds. Is bereid in dringende gevallen het EAB te vertalen maar eist normaliter een vertaling.

Estland: Ests of Engels

Finland: Fins, Zweeds, Engels

Frankrijk: Frans

Duitsland: past wederkerigheid toe (aanvaardt EAB's in de officiële talen van de lidstaten die door de Duitse autoriteiten in het Duits gestelde EAB's aanvaarden)

Griekenland Grieks

Hongarije: Hongaars of een vertaling van het EAB in het Hongaars. Voor lidstaten die niet eisen dat de EAB's in hun eigen taal of in een van hun officiële talen zijn

gesteld, aanvaardt Hongarije EAB's die gesteld zijn in het Engels, het Frans of het Duits of vergezeld gaan van een of vertaling in een van deze talen.

Ierland Iers of Engels of een andere door het ministerie van Justitie vast te stellen taal, en alle EAB's vergezeld van een vertaling in het Iers/Engels Italië: Italiaans

Letland: Lets, Engels

Litouwen: Litouws, Engels

Luxemburg: Frans, Duits, Engels

Malta: Maltees, Engels

Nederland: Nederlands, Engels of een andere officiële taal van de Europese Unie op voorwaarde dat een Engelse vertaling wordt bijgeleverd Polen: Pools

Portugal: Portugees

Roemenië: Roemeens, Frans en Engels

Slowakije: Slowaaks of, krachtens bestaande bilaterale verdragen, Duits voor AT,

Tsjechisch voor CZ en Pools voor PL Slovenië: Sloveens

Spanje: Spaans. Indien het EAB via een SIS-signalering is uitgevaardigd, zorgt de uitvoerende rechterlijke autoriteit voor de vertaling van niet in het Spaans gestelde EAB's

Zweden: Zweeds, Deens, Noors, Engels of een vertaling in een van deze talen

Verenigd Koninkrijk: Engels of een vertaling van het EAB in het Engels

_______ BIJLAGE VI

Termijn waarbinnen de lidstaat het Europees aanhoudingsbevel moet ontvangen na de arrestatie van de gezochte persoon

Oostenrijk 40 dagen

België 10 dagen

Bulgarije 7 dagen na het begin van de detentie

Cyprus 3 dagen op voorwaarde dat het EAB vóór de aanhouding van de betrokkene is uitgevaardigd

Tsjechië 40 dagen

Denemarken 10 dagen De Deense autoriteiten behoeven het EAB niet te ontvangen als de

SIS-signalering voldoende informatie bevat Estland 3 werkdagen

Finland zo spoedig mogelijk of, op verzoek, binnen de door de bevoegde Finse autoriteit vastgestelde termijn. De Finse wetgeving vereist echter niet dat het EAB wordt toegezonden als het EAB-verzoek al in een SIS-signalering is opgenomen.

Frankrijk 6 werkdagen

Duitsland 40 dagen

Griekenland 15 dagen; mogelijke verlenging tot 30 dagen

Hongarije 40 dagen

Ierland De gezochte persoon wordt aangehouden na ontvangst van het EAB en bekrachtiging ervan door de High Court. Wanneer het SIS voor Ierland van toepassing is, zal de termijn 7 dagen bedragen.

Italië 10 dagen

Letland 48 uren

14782/1/07 REV 1 wat/GRA/rv 85 Luxemburg 6 werkdagen

Malta De termijn van 48 uur geldt alleen in het geval van voorlopige aanhouding zonder EAB. Voorlopige aanhouding is beperkt tot uitzonderlijke gevallen.

Nederland Voor aan het SIS deelnemende lidstaten: uiterlijk op de 23e dag na de aanhouding op grond van een SIS-signalering. Voor niet aan het SIS deelnemende lidstaten: zo spoedig mogelijk.

Polen 48 uren

Portugal wordt aan de rechten overgelaten, gewoonlijk 10 dagen

Roemenië 48 uur na de aanhouding; betrokkenheid van de openbare aanklager, de raadsman of -vrouw van de aangehouden persoon en, zo nodig, een tolk overeenkomstig het Roemeense Wetboek van strafvervolging

Slowakije a) 48 uur na de aanhouding voor de ontvangst van een afschrift (bv. fax) van het EAB met, in voorkomend geval, een eventueel voorlopige vertaling in het Slowaaks

  • b) 
    18 dagen na de aanhouding voor de ontvangst van het originele EAB en de vertaling in het Slowaaks. Indien de documenten niet binnen de 18 dagen zijn ontvangen, kan de openbare aanklager in voorkomend geval bij de rechter een verzoek tot vrijlating van de betrokkene indienen; indien de documenten niet binnen 40 dagen ontvangen zijn, is vrijlating verplicht.

Slovenië 20 dagen

Spanje De Spaanse wetgeving stelt geen termijn voor de ontvangst van het origineel van het EAB. De uitvoerende rechterlijke autoriteiten wensen echter het EAB zo spoedig mogelijk te ontvangen en in ieder geval uiterlijk 10 dagen na de aanhouding van de gezochte persoon.

Zweden zo spoedig mogelijk (een paar dagen, de beslissing wordt genomen door het openbaar ministerie)

Verenigd Koninkrijk: 48 uur na de voorlopige aanhouding waartoe slechts in uitzonderlijke gevallen wordt overgegaan; het EAB moet op verzoek worden verstrekt anders wordt de betrokkene vrijgelaten.

_________ BIJLAGE VII

ARREST VAN HOF (Grote kamer),

16 juni 2005

(Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Artikelen 34 EU en 35 EU - Kaderbesluit 2001/220 i/JAI - Status van slachtoffers in strafprocedures - Bescherming van kwetsbare personen -

Horen van minderjarigen als getuige - Gevolgen van kaderbesluit).

In zaak C-105/03,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 35 EU, ingediend door de rechter belast met het gerechtelijk vooronderzoek bij het Tribunale di Firenze (Italië) bij beschikking van 3 februari 2003, ingekomen bij het Hof op 5 maart 2003, in de strafzaak tegen

Maria Pupino, wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans en A. Rosas, R. Silva de Lapuerta en A. Borg Barthet, kamerpresidenten, N. Colneric, S. von Bahr, J. N. Cunha

Rodrigues (rapporteur), P. Kūris, E. Juhász, G. Arestis en M. Ilešič, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: L.Hewlett, hoofdadministrateur, gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 oktober 2004, gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

  • M. Pupino, vertegenwoordigd door M. Guagliani en D. Tanzarella, avvocati,
  • de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,
  • de Griekse regering, vertegenwoordigd door A. Samoni-Rantou en K. Boskovits als gemachtigden,
  • de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Abraham, G. de Bergues en C. Isidoro als gemachtigden,
  • de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster en C. Wissels als gemachtigden,
  • de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes als gemachtigde,
  • de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Kruse en K. Wistrand als gemachtigden,
  • de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door R. Caudwell en E. O’Neill als gemachtigden, bijgestaan door M. Hoskins, barrister,
  • de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Condou

    Durande en L. Visaggio als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 11 november 2004, het navolgende

Arrest

  • 1. 
    Het verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op de artikelen 2, 3 en 8 van kaderbesluit 2001/220 i/JAI van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het

    slachtoffer in de strafprocedure (PB L 82, blz. 1; hierna: „kaderbesluit”).

  • 2. 
    Dit verzoek is ingediend in het kader van een strafzaak tegen mevrouw M. Pupino, kleuterleidster, die ervan wordt verdacht kinderen die ten tijde van de feiten jonger dan vijf jaar waren, lichamelijk letsel te hebben toegebracht.

    Toepasselijke bepalingen Het recht van de Europese Unie

    Het Verdrag betreffende de Europese Unie

  • 3. 
    Artikel 34, lid 2, EU, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, is opgenomen in titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, getiteld „Bepalingen inzake politiële en justitiële samenwerking in strafzaken”, en luidt als volgt:

    „De Raad neemt maatregelen en bevordert samenwerking, in een passende vorm en volgens passende procedures zoals bepaald in deze titel, die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie. Daartoe kan de Raad met eenparigheid van stemmen op initiatief van elke lidstaat of van de Commissie: ...

    • b) 
      kaderbesluiten aannemen voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. Deze kaderbesluiten zijn verbindend voor de lidstaten ten aanzien van het te bereiken resultaat, doch aan de nationale instanties wordt de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen. Zij hebben geen rechtstreekse werking;

    ...’

  • 4. 
    Artikel 35 bepaalt:

    ‘1. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is onder de in dit artikel omschreven voorwaarden bevoegd, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over de geldigheid en de uitlegging van kaderbesluiten en besluiten, over de uitlegging van op grond van deze titel vastgestelde overeenkomsten en over de geldigheid en de uitlegging van uitvoeringsmaatregelen.

    • 2. 
      Door middel van een verklaring afgelegd op het tijdstip van ondertekening van het Verdrag van Amsterdam of op enig later tijdstip kan een lidstaat de bevoegdheid van het Hof van Justitie aanvaarden om, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen als bedoeld in lid 1.
    • 3. 
      Wanneer een lidstaat een verklaring aflegt uit hoofde van lid 2 van dit artikel, geeft hij aan dat ofwel: a) elke nationale rechterlijke instantie van die lidstaat waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, het Hof van Justitie kan verzoeken, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over een vraag betreffende de geldigheid of uitlegging van een besluit als bedoeld in lid 1, die wordt opgeworpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, ofwel
    • b) 
      elke nationale rechterlijke instantie van die lidstaat het Hof van Justitie kan verzoeken, bij wijze van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen over een vraag betreffende de geldigheid of uitlegging van een besluit als bedoeld in lid 1, die wordt opgeworpen in een bij haar aanhangig gemaakte zaak, indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis.

    ...’ 5. Uit de informatie betreffende de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van

    Amsterdam, bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen op 1 mei 1999 (PB L 114, blz. 56), blijkt dat de Italiaanse Republiek een verklaring in de zin van artikel 35, lid 2, EU heeft afgelegd waarbij zij de bevoegdheid van het Hof van Justitie om een uitspraak te doen heeft aanvaard onder de voorwaarden bedoeld in artikel 35, lid 3, sub b, EU.

Het kaderbesluit

  • 6. 
    Artikel 2 van het kaderbesluit, getiteld „Respect en erkenning”, bepaalt:

    ‘1. Elke lidstaat ruimt in zijn strafrecht een reële en passende rol in voor het slachtoffer. Hij blijft al het nodige doen om te waarborgen dat het slachtoffer tijdens de procedure met het gepaste respect voor zijn persoonlijke waardigheid wordt bejegend, en erkent de rechten en rechtmatige belangen van het slachtoffer, in het bijzonder in de strafprocedure.

    • 2. 
      Elke lidstaat waarborgt dat bijzonder kwetsbare slachtoffers een specifieke behandeling kunnen krijgen die zo goed mogelijk aan hun situatie beantwoordt."
  • 7. 
    Artikel 3 van het kaderbesluit, getiteld „Hoor en bewijslevering”, bepaalt:

    „Elke lidstaat waarborgt het slachtoffer de mogelijkheid om tijdens de procedure gehoord te worden en bewijselementen aan te dragen.

    Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het slachtoffer slechts voor zover noodzakelijk ten behoeve van de strafprocedure wordt ondervraagd door de autoriteiten.”

  • 8. 
    Artikel 8 van het kaderbesluit, getiteld „Recht op bescherming”, bepaalt in lid 4 ervan:

    „Elke lidstaat waarborgt dat wanneer slachtoffers, vooral de kwetsbaarste, beschermd moeten worden tegen de gevolgen van hun verklaringen ter terechtzitting, zij op grond van een rechterlijke beslissing hun verklaringen kunnen afleggen onder omstandigheden waaronder dat doel bereikt kan worden, met behulp van elk middel dat verenigbaar is met de grondbeginselen van zijn recht.”

  • 9. 
    Overeenkomstig artikel 17 van het kaderbesluit doet elke lidstaat de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om „uiterlijk op 22 maart 2002” aan de hiervoor genoemde artikelen te voldoen.

    De nationale regelgeving

  • 10. 
    Artikel 392 van de Italiaanse Codice di procedura penale (Wetboek van Strafvordering; hierna: „CPP”), dat is opgenomen in boek V, „Gerechtelijk vooronderzoek en preliminaire zitting”, bepaalt:

    ‘1. Tijdens het gerechtelijk vooronderzoek kunnen het Openbaar Ministerie en de verdachte

    de rechter verzoeken bij wege van een bewijsincident:

    • a) 
      een persoon als getuige te horen wanneer er gegronde reden is om aan te nemen dat de getuige wegens ziekte of een ander ernstig beletsel niet ter terechtzitting kan worden

      gehoord; b) een persoon als getuige te horen wanneer er op grond van concrete en specifieke

      omstandigheden gegronde reden is om aan te nemen dat de getuige zal worden blootgesteld aan geweld, bedreiging, het aanbieden of de belofte van geld of enig ander voordeel, om hem ertoe te brengen geen dan wel een valse getuigenverklaring af te leggen.

    ... 1 bis. In procedures met betrekking tot de in de artikelen 600 bis, 600 ter, 600 quinquies, 609 bis, 609 ter, 609 quater, 609 quinquies en 609 octies van de Codice penale omschreven misdrijven [seksuele misdrijven of misdrijven met een seksuele achtergrond] kan het Openbaar Ministerie of de verdachte ook buiten de in lid 1 genoemde gevallen verzoeken een bewijsincident toe te staan teneinde de getuigenverklaring te verkrijgen van een persoon jonger dan 16 jaar. ...’

  • 11. 
    Artikel 398, lid 5 bis, CPP bepaalt:

    „In onderzoeken betreffende de misdrijven omschreven in de artikelen 600 bis, 600 ter, 600 quinquies, 609 bis, 609 ter, 609 quater, 609 quinquies en 609 octies van de Codice penale bepaalt de rechter, wanneer personen jonger dan 16 jaar als getuigen dienen te worden gehoord, bij beschikking de plaats, het tijdstip en de bijzondere voorwaarden voor de bewijsvoering indien de situatie van de minderjarige zulks opportuun en noodzakelijk maakt. Daartoe kan het horen elders plaatsvinden dan in het gerechtsgebouw, in eventuele gespecialiseerde instellingen of, bij gebreke daarvan, ten huize van de minderjarige. De getuigenverklaringen moeten integraal worden vastgelegd door middel van geluidsregistratie of met audiovisuele middelen. Indien de benodigde opnameapparatuur of het benodigde technisch personeel niet beschikbaar zijn, schakelt de rechter deskundigen of technische adviseurs in. Voorts wordt een samenvattend proces-verbaal van de ondervraging opgemaakt. Transscriptie van de opnamen vindt slechts plaats op verzoek van partijen.”

    De feiten en de prejudiciële vraag

  • 12. 
    Blijkens de verwijzingsbeschikking wordt Pupino in de tegen haar ingeleide strafprocedure ten laste gelegd, enerzijds, dat zij in de maanden januari en februari 2001 herhaaldelijk het misdrijf „misbruik van disciplinaire maatregelen” van artikel 571 van de Italiaanse Codice penale (Wetboek van Strafrecht; hierna: CP) heeft gepleegd jegens sommige van haar

    leerlingen die ten tijde van de feiten jonger dan vijf jaar waren, door hen onder meer regelmatig te slaan, hen te dreigen met de toediening van kalmerende middelen en met het dichtplakken van hun mond met een pleister en door hen te beletten gebruik te maken van het toilet. Anderzijds wordt haar ten laste gelegd, dat zij in februari 2001 het misdrijf „gekwalificeerde mishandeling” als omschreven in de artikelen 582, 585 en 576 CP juncto artikel 61, punten 2 en 11, CP heeft gepleegd door een van haar leerlingen een klap te geven waardoor deze een lichte zwelling op het voorhoofd vertoonde. De procedure voor het Tribunale di Firenze bevindt zich in het stadium van het gerechtelijk vooronderzoek.

  • 13. 
    De verwijzende rechter merkt in dit verband op, dat de strafrechtelijke procedure naar

    Italiaans recht uit twee afzonderlijke fasen bestaat. Tijdens de eerste fase, de fase van het gerechtelijk vooronderzoek, gaat het Openbaar Ministerie over tot het onderzoek en verzamelt, onder toezicht van de rechter-commissaris, het bewijsmateriaal op grond waarvan het beoordeelt of van verdere vervolging moet worden afgezien dan wel om voorgeleiding van de verdachte aan de strafrechter moet worden verzocht. In het laatste geval beslist de rechter-commissaris na een aparte zitting of het vooronderzoek wordt voortgezet dan wel van verdere vervolging wordt afgezien.

  • 14. 
    Met de beslissing om de verdachte aan de strafrechter voor te leiden, neemt de tweede fase van de procedure een aanvang, de zogenaamde fase van het contradictoire onderzoek ter

    terechtzitting, waaraan de rechter-commissaris niet deelneemt. Het eigenlijke proces begint in deze fase. In de regel dient pas in deze fase het bewijs te worden geleverd, op initiatief van partijen en met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor. De verwijzende rechter zet uiteen, dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting het door partijen aangevoerde bewijsmateriaal kan worden toegelaten als bewijs in de technische zin van het woord. Dit betekent dat het bewijs dat het Openbaar Ministerie in de fase van het vooronderzoek heeft verzameld teneinde te kunnen besluiten om al dan niet tot strafrechtelijke vervolging over te gaan, moet worden ingebracht in de behandeling op tegenspraak die tijdens het eigenlijke proces plaatsvindt, om als volwaardig bewijs te kunnen worden aangemerkt.

  • 15. 
    Volgens de verwijzende rechter bestaan er echter uitzonderingen op deze regel. Zo voorziet artikel 392 CPP in een incidentele procedure van vervroegde bewijsvoering, op grond

    waarvan de rechter-commissaris reeds tijdens het vooronderzoek de levering van bewijs met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor kan toestaan. Het aldus verzamelde bewijs heeft dezelfde bewijskracht als het bewijs dat tijdens de tweede fase van de procedure wordt verzameld. Bij artikel 392, lid 1 bis, CPP is de mogelijkheid gecreëerd om, wanneer personen jonger dan 16 jaar als getuigen moeten worden gehoord die het slachtoffer zijn van bepaalde, limitatief opgesomde misdrijven (seksuele misdrijven of misdrijven met een seksuele achtergrond), deze incidentele procedure ook toe te passen buiten de gevallen waarop lid 1 van dit artikel ziet. Krachtens artikel 398, lid 5 bis, CPP mag dezelfde rechter voorts in het geval van een onderzoek betreffende de in artikel 392, lid 1 bis, CPP bedoelde misdrijven gelasten dat de bewijsvoering onder bijzondere voorwaarden geschiedt, zodat de betrokken minderjarigen kunnen worden beschermd. Volgens de verwijzende rechter strekken deze aanvullende uitzonderingen ertoe, enerzijds de waardigheid, de eerbaarheid en de persoonlijkheid van de getuige te beschermen wanneer het slachtoffer minderjarig is, en anderzijds de waarheidsgetrouwheid van het bewijs te garanderen.

  • 16. 
    In het hoofdgeding heeft het Openbaar Ministerie in augustus 2001 de rechter-commissaris verzocht acht kinderen die getuige en slachtoffer waren van de misdrijven waarvan Pupino wordt verdacht, een verklaring te laten afleggen met toepassing van de incidentele procedure tot vervroegde bewijsvoering krachtens artikel 392, lid 1 bis, CPP, op grond dat de bewijsvoering niet kon worden uitgesteld tot het contradictoire onderzoek ter terechtzitting wegens de uiterst lage leeftijd van de getuigen, de onvermijdelijke verandering in hun psychische

    gesteldheid en een mogelijk proces van verdringing. Tevens verzocht het Openbaar Ministerie

    het bewijs te verzamelen onder de bijzondere voorwaarden van artikel 398, lid 5 bis, CPP, dit

    wil zeggen het verhoor te laten plaatsvinden in een gespecialiseerde instelling en op een wijze

    waardoor de waardigheid, het privé-leven en de gemoedsrust van de betrokken minderjarigen

    werd beschermd, eventueel met inschakeling van een psycholoog, in verband met de

    gevoeligheid en de ernst van de feiten en de moeilijkheden wegens de jonge leeftijd van de

    slachtoffers. Pupino heeft hiertegen bezwaar gemaakt op grond dat geen sprake zou zijn van

    een van de gevallen bedoeld in artikel 392, leden 1 en 1 bis, CPP.

  • 17. 
    Volgens de verwijzende rechter moet het verzoek van het Openbaar Ministerie in het licht van de betrokken nationale bepalingen worden afgewezen, want voor feiten zoals die aan de

    verdachte zijn ten laste gelegd, voorzien deze bepalingen niet in de toepassing van de incidentele procedure van vervroegde bewijsvoering, ook al verzet niets zich ertegen om deze uit te breiden tot andere gevallen dan die bedoeld in artikel 392, lid 1, CCP waarin het slachtoffer een minderjarige is. Veel van de delicten die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 392, lid 1, CPP kunnen veel ernstiger voor het slachtoffer zijn dan de delicten waarop deze bepaling ziet. Dit is ook het geval in het hoofdgeding, waar Pupino volgens het Openbaar Ministerie verschillende kinderen van jonger dan vijf jaar heeft mishandeld, waardoor deze psychische trauma’s hebben opgelopen.

  • 18. 
    Aangezien de rechter-commissaris bij het Tribunale di Firenze van oordeel was dat de nationale rechter „ongeacht of de communautaire bepalingen nu wel of niet rechtstreekse werking hebben” gehouden is „zijn nationale recht uit te leggen in het licht van de

    bewoordingen en het doel van het gemeenschapsrecht”, en daar hij betwijfelde of de artikelen 392, lid 1 bis, en 398, lid 5 bis, CPP verenigbaar zijn met de artikelen 2, 3 en 8 van het kaderbesluit, omdat deze strafvorderingsbepalingen de bevoegdheid van de rechtercommissaris om toepassing van de procedure van vervroegde bewijsvoering, respectievelijk de verzameling van bewijs onder bijzondere voorwaarden toe te staan, beperken tot seksuele misdrijven of misdrijven met een seksuele achtergrond, heeft deze rechter besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof om een uitspraak te verzoeken over de draagwijdte van de artikelen 2, 3 en 8 van het kaderbesluit.

    De bevoegdheid van het Hof

  • 19. 
    Krachtens artikel 46, sub b, EU zijn de bepalingen van het EG-Verdrag, het EGKS-Verdrag en het EGA-Verdrag die betrekking hebben op de bevoegdheden van het Hof en de

    uitoefening van die bevoegdheden, waaronder artikel 234 EG, van toepassing op de bepalingen van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, onder de voorwaarden van artikel 35 EU. Hieruit volgt dat de regeling van artikel 234 EG toepasselijk is op de prejudiciële bevoegdheid van het Hof krachtens artikel 35 EU onder de in dit artikel omschreven voorwaarden.

  • 20. 
    Zoals in punt 5 van dit arrest is uiteengezet, heeft de Italiaanse Republiek in een verklaring die op 1 mei 1999 – de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam – van kracht is geworden, de bevoegdheid van het Hof aanvaard om een uitspraak te doen over de geldigheid en de uitlegging van de in artikel 35 EU bedoelde handelingen volgens de

    voorwaarden bedoeld in lid 3, sub b, van dit artikel.

  • 21. 
    Wat de in artikel 35, lid 1, EU bedoelde handelingen aangaat, bepaalt lid 3, sub b, van dit artikel in identieke bewoordingen als artikel 234, eerste en tweede alinea, EG, dat „elke

    nationale rechterlijke instantie” van een lidstaat „het Hof van Justitie kan verzoeken, bij wijze

    van prejudiciële beslissing, een uitspraak te doen” over een vraag „betreffende de geldigheid

    of uitlegging” van dergelijke handelingen, die wordt opgeworpen in een bij haar aanhangig

    gemaakte zaak, „indien zij een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van

    haar vonnis”.

  • 22. 
    Vaststaat in de eerste plaats, dat de met het gerechtelijk vooronderzoek belaste rechter in een strafprocedure zoals die in het hoofdgeding is ingeleid, een rechtsprekende functie vervult,

    zodat hij moet worden aangemerkt als een „nationale rechterlijke instantie” in de zin van artikel 35 EU (zie in die zin, ten aanzien van artikel 234 EG, arresten van 23 februari 1995, Cacchiarelli en Stanghellini, C-54/94 en C-74/94, Jurispr. blz. I-391, en 12 december 1996, X, C-74/95 en C-129/95, Jurispr. blz. I-6609), en in de tweede plaats dat het op de artikelen 31 EU et 34 EU gebaseerde kaderbesluit onder de in artikel 35, lid 1, EU bedoelde handelingen valt waarover het Hof bij wijze van prejudiciële beslissing een uitspraak kan doen.

  • 23. 
    Ofschoon het Hof dus in beginsel bevoegd is de gestelde prejudiciële vraag te beantwoorden, hebben de Franse en de Italiaanse regering een exceptie van niet-ontvankelijkheid

    opgeworpen tegen het prejudiciële verzoek op grond dat het antwoord van het Hof niet nuttig zou zijn voor de oplossing van het hoofdgeding.

  • 24. 
    De Franse regering stelt dat de verwijzende rechter sommige bepalingen van het kaderbesluit in de plaats van de nationale wettelijke regeling wenst toe te passen, terwijl uit de formulering van artikel 34, lid 2, sub b, EU blijkt dat kaderbesluiten een dergelijke rechtstreekse werking niet kunnen hebben. Bovendien is een uitlegging van het nationale recht in overeenstemming met het kaderbesluit onmogelijk, zoals de verwijzende rechter opmerkt. Volgens de rechtspraak

van het Hof mag het beginsel van de conforme uitlegging niet leiden tot een uitlegging contra legem of tot een verslechtering van de positie van een particulier in een strafprocedure,

enkel en alleen op grond van het kaderbesluit. Dit nu is in de hoofdzaak juist wel het geval.

  • 25. 
    De Italiaanse regering betoogt primair dat een kaderbesluit en een communautaire richtlijn fundamenteel verschillende rechtsbronnen zijn en dat een kaderbesluit voor de nationale

rechter dus geen verplichting tot conforme uitlegging van het nationale recht schept, als die

het Hof in zijn rechtspraak heeft aanvaard met betrekking tot communautaire richtlijnen.

  • 26. 
    Zonder de ontvankelijkheid van het prejudiciële verzoek uitdrukkelijk in twijfel te trekken, komen de Zweedse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk tot dezelfde

    conclusie als de Italiaanse regering, door onder meer het intergouvernementele karakter van de samenwerking tussen de lidstaten in het kader van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie te beklemtonen.

  • 27. 
    De Nederlandse regering ten slotte legt de nadruk op de grenzen aan de verplichting tot conforme uitlegging. Juist vanwege deze grenzen vraagt zij zich af of deze verplichting, gesteld al dat zij ook voor kaderbesluiten geldt, wel van toepassing kan zijn in het hoofdgeding.
  • 28. 
    Zoals in punt 19 van dit arrest is onderstreept, is de regeling van artikel 234 EG toepasselijk op artikel 35 EU onder de in laatstgenoemd artikel omschreven voorwaarden.
  • 29. 
    Evenals artikel 234 EG onderwerpt artikel 35 EU de prejudiciële verwijzing naar het Hof aan de voorwaarde, dat de nationale rechterlijke instantie een beslissing op dit punt noodzakelijk acht voor het wijzen van haar vonnis, zodat de rechtspraak van het Hof inzake de

    ontvankelijkheid van krachtens artikel 234 EG gestelde prejudiciële vragen in beginsel ook geldt voor prejudiciële verzoeken die krachtens artikel 35 EU bij het Hof worden ingediend.

  • 30. 
    Hieruit volgt dat het vermoeden van relevantie dat op de prejudiciële vragen van nationale rechterlijke instanties rust, slechts in uitzonderingsgevallen kan worden opgeheven, namelijk wanneer de gevraagde uitlegging van de in die vragen genoemde bepalingen van het recht van de Unie kennelijk geen verband houdt met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van louter hypothetische aard is of wanneer het Hof niet over de nodige feitelijke of juridische gegevens beschikt om een nuttig antwoord op de hem gestelde vragen te kunnen geven. Behoudens deze uitzonderingen is het Hof in beginsel verplicht om te antwoorden op prejudiciële vragen betreffende de uitlegging van de in artikel 35, lid 1, EU bedoelde

    handelingen (zie, met betrekking tot artikel 234 EG, onder meer arresten van

    VEMW e.a., C-17/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 34).

14782/1/07 REV 1 wat/GRA/rv 97 31. Gelet op het betoog van de Franse, de Italiaanse, de Zweedse en de Nederlandse regering

alsook van de regering van het Verenigd Koninkrijk moet worden onderzocht of, zoals de nationale rechter meent en zoals de Franse, de Griekse en de Portugese regering alsook de Commissie stellen, de op de nationale autoriteiten rustende verplichting om hun nationale recht zo veel mogelijk in het licht van de bewoordingen en de doelstellingen van communautaire richtlijnen uit te leggen, met dezelfde gevolgen en binnen dezelfde grenzen van toepassing is wanneer de betrokken handeling een op basis van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgesteld kaderbesluit is.

  • 32. 
    Zo ja, dan moet worden nagegaan of, zoals de Franse, de Italiaanse en de Zweedse regering alsook de regering van het Verenigd Koninkrijk hebben opgemerkt, een antwoord op de

    prejudiciële vraag duidelijk geen concrete invloed kan hebben op de oplossing van het hoofdgeding, gelet op de grenzen aan de verplichting tot conforme uitlegging.

  • 33. 
    Om te beginnen moet erop worden gewezen dat de formulering van artikel 34, lid 2, sub b,

    EU zeer nauw aansluit bij die van artikel 249, derde alinea, EG. Artikel 34, lid 2, sub b, EU kent aan kaderbesluiten een dwingend karakter toe, in die zin dat zij „verbindend” zijn voor de lidstaten „ten aanzien van het te bereiken resultaat, doch aan de nationale instanties [...] de bevoegdheid [laten] vorm en middelen te kiezen”.

  • 34. 
    Het dwingende karakter van kaderbesluiten, dat in identieke bewoordingen is geformuleerd als in artikel 249, derde alinea, EG, verplicht de nationale instanties, en inzonderheid de

    nationale rechterlijke instanties, tot conforme uitlegging van hun nationale recht.

  • 35. 
    Hieraan doet niet af dat het Hof krachtens artikel 35 EU over minder ruime bevoegdheden beschikt op het gebied van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie dan in het kader van het EG-Verdrag, en dat er geen volledig stelsel van rechtsmiddelen en procedures bestaat om de wettigheid van de handelingen van de instellingen in het kader van voornoemde titel VI te verzekeren.
  • 36. 
    Los namelijk van de door het Verdrag van Amsterdam beoogde mate van integratie in het proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa in de zin van artikel 1, tweede alinea, EU, is het volkomen begrijpelijk dat de opstellers van het Verdrag betreffende de Europese Unie het nuttig hebben geacht om in het kader van titel VI van dit Verdrag te voorzien in rechtsinstrumenten met analoge gevolgen als in het EG-

    Verdrag zijn voorzien, zodat deze op doeltreffende wijze bijdragen tot de verwezenlijking van

    de doelstellingen van de Unie.

  • 37. 
    Het belang van de prejudiciële bevoegdheid van het Hof krachtens artikel 35 EU wordt bevestigd door het feit dat volgens lid 4 daarvan elke lidstaat, ongeacht of hij al dan niet een verklaring uit hoofde van lid 2 heeft afgelegd, memories of schriftelijke opmerkingen bij het Hof kan indienen in procedures krachtens lid 1 van dit artikel.
  • 38. 
    Deze bevoegdheid zou het grootste deel van haar nuttig effect verliezen indien particulieren zich niet op kaderbesluiten konden beroepen teneinde een conforme uitlegging van het

    nationale recht af te dwingen voor de rechterlijke instanties van de lidstaten.

  • 39. 
    Tot staving van hun stelling voeren de Italiaanse regering en de regering van het Verenigd

    Koninkrijk aan dat het Verdrag betreffende de Europese Unie anders dan het EG-Verdrag geen analoge verplichting als die in artikel 10 EG bevat, terwijl het Hof zich in zijn rechtspraak juist ten dele daarop heeft gebaseerd om de verplichting tot gemeenschapsconforme uitlegging van het nationale recht te rechtvaardigen.

  • 40. 
    Ook dit argument moet worden afgewezen.
  • 41. 
    Artikel 1, tweede en derde alinea, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt dat dit Verdrag een nieuwe etappe markeert in het proces van totstandbrenging van een steeds

    hechter verbond tussen de volkeren van Europa en dat de Unie, die is gegrond op de Europese Gemeenschappen, aangevuld met het beleid en de samenwerkingsvormen die bij dit Verdrag worden ingesteld, tot taak heeft de betrekkingen tussen de lidstaten en tussen de volkeren van de lidstaten samenhangend en solidair te organiseren.

  • 42. 
    Het zou voor de Unie moeilijk zijn haar taak doeltreffend te vervullen indien het beginsel van loyale samenwerking, dat onder meer inhoudt dat de lidstaten alle passende algemene en

    bijzondere maatregelen treffen om de nakoming van de voor hen uit het recht van de Europese

    Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren, niet tevens gold in het kader van de

    politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, die overigens volledig is gegrondvest op de

    samenwerking tussen de lidstaten en de instellingen, zoals de advocaat-generaal in punt 26

    van haar conclusie terecht heeft opgemerkt.

  • 43. 
    Gelet op de voorgaande overwegingen moet worden geconcludeerd, dat het beginsel van conforme uitlegging ook geldt ten aanzien van de kaderbesluiten die in het kader van titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn vastgesteld. De verwijzende rechter die bij de toepassing van zijn nationale recht tot uitlegging daarvan moet overgaan, is verplicht dit zo veel mogelijk te doen in het licht van de bewoordingen en het doel van het kaderbesluit, teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken en aldus aan het bepaalde in artikel 34, lid 2, sub b, EU te voldoen.
  • 44. 
    Niettemin moet erop worden gewezen, dat de verplichting van de nationale rechter om de inhoud van een kaderbesluit te betrekken bij de uitlegging van de relevante bepalingen van zijn nationale recht, haar grenzen vindt in de algemene rechtsbeginselen en met name in het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van non-retroactiviteit.
  • 45. 
    Deze beginselen verzetten zich er onder meer tegen dat deze verplichting de strafrechtelijke aansprakelijkheid van degenen die in strijd met de bepalingen van een kaderbesluit handelen, zou kunnen bepalen of verzwaren uitsluitend op grond van een dergelijk besluit,

    onafhankelijk van een ter uitvoering ervan vastgestelde wet (zie, met betrekking tot communautaire richtlijnen, onder meer arrest X, reeds aangehaald, punt 24, en arrest van 3 mei 2005, Berlusconi e.a., C-387/02, C-391/02 en C-403/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 74).

  • 46. 
    De bepalingen die in het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing centraal staan, hebben echter geen betrekking op de omvang van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de betrokkene, maar op het verloop van de procedure en de voorwaarden waaronder het bewijs moet worden geleverd.
  • 47. 
    De verplichting van de nationale rechter om de inhoud van een kaderbesluit te betrekken bij de uitlegging van de relevante bepalingen van zijn nationale recht houdt daar op, waar het

    nationale recht niet zodanig kan worden toegepast dat het tot een resultaat leidt dat verenigbaar is met het door dit kaderbesluit beoogde resultaat. Met andere woorden, het beginsel van conforme uitlegging kan niet als grondslag dienen voor een uitlegging contra legem van het nationale recht. Dit beginsel vereist echter wél, dat de nationale rechter in voorkomend geval het nationale recht in zijn geheel beziet om te beoordelen of het zodanig kan worden toegepast dat het niet tot een met het kaderbesluit strijdig resultaat leidt.

  • 48. 
    Zoals de advocaat-generaal in punt 40 van haar conclusie heeft opgemerkt, is een uitlegging van het nationale recht in overeenstemming met het kaderbesluit niet kennelijk onmogelijk in het hoofdgeding. Het staat aan de nationale rechter om na te gaan, of een conforme uitlegging van zijn nationale recht in casu mogelijk is.
  • 49. 
    Onder dit voorbehoud dient de prejudiciële vraag te worden beantwoord.

    De prejudiciële vraag

  • 50. 
    De vraag van de verwijzende rechter komt erop neer, of de artikelen 2, 3 en 8, lid 4, van het kaderbesluit aldus moeten worden uitgelegd dat een nationale rechter de mogelijkheid moet hebben om jonge kinderen die, zoals in het hoofdgeding, het slachtoffer zeggen te zijn van mishandeling, toe te staan hun getuigenverklaring af te leggen onder voorwaarden die hun een passende bescherming garanderen, buiten de openbare terechtzitting om en alvorens deze

    plaatsvindt.

  • 51. 
    Overeenkomstig artikel 3 van het kaderbesluit waarborgt elke lidstaat het slachtoffer de mogelijkheid om tijdens de procedure gehoord te worden en bewijselementen aan te dragen, en neemt hij de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het slachtoffer slechts voor zover noodzakelijk ten behoeve van de strafprocedure wordt ondervraagd door de autoriteiten.
  • 52. 
    De artikelen 2 en 8, lid 4, van dit kaderbesluit verplichten elke lidstaat ertoe, al het nodige te doen om te waarborgen dat het slachtoffer tijdens de procedure met het gepaste respect voor zijn persoonlijke waardigheid wordt bejegend, dat bijzonder kwetsbare slachtoffers een

    specifieke behandeling kunnen krijgen die zo goed mogelijk aan hun situatie beantwoordt, en dat wanneer slachtoffers, vooral de kwetsbaarste, beschermd moeten worden tegen de gevolgen van hun verklaringen ter terechtzitting, zij op grond van een rechterlijke beslissing hun verklaringen kunnen afleggen onder omstandigheden waaronder dat doel bereikt kan worden, met behulp van elk middel dat verenigbaar is met de grondbeginselen van zijn recht.

  • 53. 
    Het kaderbesluit geeft geen definitie van het begrip kwetsbaarheid van het slachtoffer in de zin van de artikelen 2, lid 2, en 8, lid 4. Los echter van de vraag of het feit dat het slachtoffer van een strafbaar feit minderjarig is, in het algemeen volstaat om hem als bijzonder kwetsbaar in de zin van het kaderbesluit te kunnen aanmerken, kan niet worden betwist dat jonge

    kinderen die, zoals in het hoofdgeding, stellen te zijn mishandeld, en dan ook nog door een onderwijzeres, als zodanig kunnen worden gekwalificeerd, gezien in het bijzonder hun leeftijd en de aard en gevolgen van de strafbare feiten waarvan zij stellen het slachtoffer te zijn, teneinde in aanmerking te komen voor de specifieke bescherming die voornoemde bepalingen van het kaderbesluit voorschrijven.

  • 54. 
    Geen van de drie door de verwijzende rechter aangehaalde bepalingen van het kaderbesluit bepaalt concreet op welke wijze de daarin genoemde doelstellingen moeten worden

    verwezenlijkt. Deze doelstellingen bestaan er in het bijzonder in, ervoor te zorgen dat bijzonder kwetsbare slachtoffers een „specifieke behandeling” kunnen krijgen „die zo goed mogelijk aan hun situatie beantwoordt”, dat zij „hun verklaringen kunnen afleggen onder [bijzondere] omstandigheden” zodat zij „met het gepaste respect voor [hun] persoonlijke waardigheid” worden bejegend en de mogelijkheid hebben om gehoord te worden en bewijselementen aan te dragen, en dat wordt gewaarborgd dat deze slachtoffers „slechts voor zover noodzakelijk ten behoeve van de strafprocedure word[en] ondervraagd”.

  • 55. 
    Volgens de litigieuze regeling in het hoofdgeding moet de verklaring die tijdens het voornderzoek is afgelegd, in het algemeen ter openbare terechtzitting worden herhaald om

    volledige bewijskracht te krijgen. In sommige gevallen is het niettemin toegestaan deze verklaring slechts eenmaal en met dezelfde bewijskracht tijdens het vooronderzoek af te leggen, doch onder andere voorwaarden dan die welke ter terechtzitting gelden.

  • 56. 
    In deze omstandigheden is met het oog op de verwezenlijking van de door voornoemde bepalingen van het kaderbesluit beoogde doelstellingen vereist, dat een nationale rechterlijke instantie de mogelijkheid heeft om voor bijzonder kwetsbare slachtoffers een speciale

    procedure toe te passen, zoals de in het recht van een lidstaat voorziene incidentele procedure van vervroegde bewijsvoering en de aldaar eveneens geldende bijzondere voorwaarden voor het afleggen van een getuigenverklaring, indien deze procedure het meest beantwoordt aan de situatie van deze slachtoffers en noodzakelijk is om het verlies van bewijsmateriaal te voorkomen, de herhaling van ondervragingen te minimaliseren en de nadelige gevolgen van het afleggen van een verklaring ter openbare terechtzitting voor deze slachtoffers te voorkomen.

  • 57. 
    In dit verband moet worden gepreciseerd dat de omstandigheden waaronder verklaringen kunnen worden afgelegd, volgens artikel 8, lid 4, van het kaderbesluit hoe dan ook

verenigbaar moeten zijn met de grondbeginselen van het recht van de betrokken lidstaat.

  • 58. 
    Bovendien eerbiedigt de Unie ingevolge artikel 6, lid 2, EU de grondrechten, zoals die worden gewaarborgd door het op 4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: „EVRM”) en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, als algemene rechtsbeginselen.
  • 59. 
    Het kaderbesluit dient derhalve zodanig te worden uitgelegd dat de grondrechten worden geëerbiedigd, waaronder met name het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in

artikel 6 EVRM en zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.

  • 60. 
    Aangenomen dat in casu gebruik kan worden gemaakt van de incidentele procedure van vervroegde bewijsvoering en het horen mogelijk is onder de bijzondere voorwaarden als in het Italiaanse recht voorzien, en gelet op de verplichting tot conforme uitlegging van het nationale recht, dient de verwijzende rechter erop toe te zien dat de toepassing van deze maatregelen niet ertoe leidt dat de tegen Pupino ingeleide strafprocedure in haar geheel bezien niet meer eerlijk is in de zin van artikel 6 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (zie onder meer EHRM, arresten van 20 december 2001, P.S. v. Duitsland; 2 juli 2002, S.N. v. Zweden, Recueil des arrêts et décisions 2002-V; 30598/02).
  • 61. 
    Gelet op de voorgaande overwegingen moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat de artikelen 2, 3 et 8, lid 4, van het kaderbesluit aldus moeten worden uitgelegd, dat de

    nationale rechter de mogelijkheid moet hebben om jonge kinderen die, zoals in het hoofdgeding, het slachtoffer zeggen te zijn van mishandeling, toe te staan hun getuigenverklaring af te leggen onder voorwaarden die hun een passende bescherming garanderen, bijvoorbeeld buiten de openbare terechtzitting om en alvorens deze plaatsvindt. De nationale rechter moet alle bepalingen van nationaal recht in aanmerking nemen en deze zo veel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van het kaderbesluit.

    Kosten

  • 62. 
    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten dient te beslissen. De

    door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet

    voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

    De artikelen 2, 3 en 8, lid 4, van kaderbesluit 2001/220 i/JAI van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure, moeten aldus worden uitgelegd dat de nationale rechter de mogelijkheid moet hebben om jonge kinderen die, zoals in het hoofdgeding, het slachtoffer zeggen te zijn van mishandeling, toe te staan hun getuigenverklaring af te leggen onder voorwaarden die hun een passende bescherming garanderen, bijvoorbeeld buiten de openbare terechtzitting om en alvorens deze plaatsvindt.

    De nationale rechter moet alle bepalingen van nationaal recht in aanmerking nemen en

    deze zo veel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen en het doel van het

    kaderbesluit.

[ondertekeningen]

_________ ARREST VAN HOF (Grote kamer),

3 mei 2007 "Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken - Artikelen 6, lid 2, EU en 34, lid 2, sub b, EU - Kaderbesluit 2002/584 i/JBZ - Europees aanhoudingsbevel en procedures van overlevering tussen lidstaten - Harmonisatie van nationale wetgevingen - Afschaffing van toetsing van dubbele strafbaarheid - Geldigheid."

In zaak C-303/05,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 35 EU, ingediend door het Arbitragehof (België) bij beslissing van 13 juli 2005, ingekomen bij het Hof op 29 juli 2005, in de procedure

Advocaten voor de Wereld VZW

tegen

Leden van de Ministerraad, wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

 A. Timmermans, A. Rosas, R. Schintgen, P. Kūris, E. Juhász en J. Klučka, kamerpresidenten, J. N. Cunha Rodrigues (rapporteur), J. Makarczyk, U. Lõhmus, E. Levits en L. Bay Larsen, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 11 juli 2006,

gelet op de opmerkingen van:

  • Advocaten voor de Wereld VZW, vertegenwoordigd door L. Deleu, P. Bekaert en F. Van Vlaenderen, advocaten,
  • de Belgische regering, vertegenwoordigd door M. Wimmer als gemachtigde, bijgestaan door E. Jacubowitz en P. De Maeyer, advocaten,
  • de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door T. Boček als gemachtigde, - de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. M. Rodríguez Cárcamo als gemachtigde, - de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues, J. C. Niollet and E. Belliard als gemachtigden, - de Letse regering, vertegenwoordigd door E. Balode-Buraka als gemachtigde, - de Litouwse regering, vertegenwoordigd door D. Kriaučiūnas als gemachtigde, - de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster, M. de Mol en C. M. Wissels als gemachtigden, - de Poolse regering, vertegenwoordigd door J. Pietras als gemachtigde, - de Finse regering, vertegenwoordigd door E. Bygglin als gemachtigde, - de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Nwaokolo en C. Gibbs als gemachtigden, bijgestaan door A. Dashwood, barrister, - de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door S. Kyriakopoulou, J. Schutte en O. Petersen als gemachtigden, - de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Bogensberger and R. Troosters als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 september 2006, het navolgende

Arrest

  • 1. 
    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de geldigheid van kaderbesluit

    2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190, blz. 1; hierna: „kaderbesluit”).

  • 2. 
    Dit verzoek is ingediend in het kader van een door Advocaten voor de Wereld VZW (hierna: „Advocaten voor de Wereld”) bij het Arbitragehof ingesteld beroep tot vernietiging van de

    Belgische wet van 19 december 2003 betreffende het Europees aanhoudingsbevel (Belgisch Staatsblad van 22 december 2003, blz. 60075; hierna: „wet van 19 december 2003"), inzonderheid van de artikelen 3, 5, §§ 1 en 2, en 7 ervan.

    Rechtskader

  • 3. 
    In de vijfde overweging van de considerans van het kaderbesluit wordt verklaard:

    „De opdracht van de Unie om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te worden, brengt mee dat uitlevering tussen de lidstaten moet worden afgeschaft en vervangen door een regeling van overlevering tussen rechterlijke autoriteiten. Met de invoering van een nieuwe en vereenvoudigde regeling van overlevering van veroordeelde of verdachte personen ter fine van tenuitvoerlegging van strafrechterlijke beslissingen en vervolging kan tevens een oplossing worden gevonden voor de complexiteit en het tijdverlies die inherent zijn aan de huidige uitleveringsprocedures. De klassieke samenwerking die tot dusverre in de betrekkingen tussen de lidstaten overheerste, moet worden vervangen door een vrij verkeer van beslissingen in strafzaken, zowel in de onderzoeks- als in de berechtingsfase, in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid.”

  • 4. 
    De zesde overweging van de considerans van het kaderbesluit luidt als volgt:

    „Het Europees aanhoudingsbevel waarin dit kaderbesluit voorziet, vormt de eerste tastbare toepassing op strafrechtelijk gebied van het beginsel van wederzijdse erkenning, welk beginsel de Europese Raad als hoeksteen van de gerechtelijke samenwerking beschouwt.”

  • 5. 
    In de zevende overweging van de considerans van het kaderbesluit staat:

    „Daar de beoogde vervanging van het multilaterale uitleveringsstelsel, gebaseerd op het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957 niet voldoende door de lidstaten op unilaterale wijze kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de dimensie en effecten ervan beter op het niveau van de Unie haar beslag kan krijgen, kan de Raad overeenkomstig het in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, zoals in laatstgenoemd artikel neergelegd, gaat dit kaderbesluit niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.”

  • 6. 
    De elfde overweging van de considerans van het kaderbesluit luidt als volgt:

    „De regeling inzake het Europees aanhoudingsbevel dient in de onderlinge betrekkingen van de lidstaten in de plaats te treden van alle eerdere rechtsinstrumenten inzake uitlevering, met inbegrip van de uitleveringsbepalingen van titel III van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.”

  • 7. 
    Artikel 1 van het kaderbesluit, dat als rechtsgrondslag de artikelen 31, lid 1, sub a en b, EU en 34, lid 2, sub b, EU heeft, bepaalt:

    ‘1. Het Europees aanhoudingsbevel is een rechterlijke beslissing die door een lidstaat wordt uitgevaardigd met het oog op de aanhouding en de overlevering door een andere lidstaat van een persoon die gezocht wordt met het oog op strafvervolging of uitvoering van een tot vrijheidsbeneming strekkende straf of maatregel.

    • 2. 
      De lidstaten verbinden zich ertoe om, op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning en overeenkomstig de bepalingen van dit kaderbesluit, elk Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen.
    • 3. 
      Dit kaderbesluit kan niet tot gevolg hebben dat de verplichting tot eerbiediging van de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen, zoals die zijn neergelegd in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, wordt aangetast.
  • 8. 
    Artikel 2 van het kaderbesluit luidt als volgt:

‘1. Een Europees aanhoudingsbevel kan worden uitgevaardigd wegens feiten die door de wet van de uitvaardigende lidstaat strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel, met een maximum van ten minste twaalf maanden of, wanneer een straf of een maatregel is opgelegd, wegens opgelegde sancties met een duur van ten minste vier maanden.

  • 2. 
    Tot overlevering op grond van een Europees aanhoudingsbevel kunnen leiden, onder de voorwaarden van dit kaderbesluit en zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid van het feit, de navolgende strafbare feiten, indien daarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar en zoals omschreven in het recht van de uitvaardigende lidstaat: - deelneming aan een criminele organisatie
  • terrorisme
  • mensenhandel
  • seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie
  • illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
  • illegale handel in wapens, munitie en explosieven
  • corruptie
  • fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de

    bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen

  • witwassen van opbrengsten van misdrijven
  • vervalsing met inbegrip van namaak van de euro
  • informaticacriminaliteit
  • milieumisdrijven, met inbegrip van de illegale handel in bedreigde diersoorten en bedreigde planten- en boomsoorten
  • hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf
  • moord en doodslag, zware mishandeling
  • illegale handel in menselijke organen en weefsels
  • ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling
  • racisme en vreemdelingenhaat
  • georganiseerde of gewapende diefstal
  • illegale handel in cultuurgoederen, waaronder antiquiteiten en kunstvoorwerpen
  • oplichting
    • racketeering en afpersing - namaak van producten en productpiraterij - vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten - vervalsing van betaalmiddelen - illegale handel in hormonale stoffen en andere groeibevorderaars - illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen - handel in gestolen voertuigen - verkrachting - opzettelijke brandstichting - misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen - kaping van vliegtuigen/schepen - sabotage. 3. De Raad kan te allen tijde met eenparigheid van stemmen en na raadpleging van het Europees Parlement overeenkomstig artikel 39, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) besluiten andere categorieën van strafbare feiten aan de lijst van lid 2 van dit artikel toe te voegen. De Raad overweegt in het licht van het door de Commissie overeenkomstig artikel 34, lid 3, ingediende verslag of deze lijst moet worden uitgebreid of gewijzigd.
    • 4. 
      Ten aanzien van andere dan de in lid 2 van dit artikel bedoelde strafbare feiten kan overlevering afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat het Europees aanhoudingsbevel berust op een naar het recht van de uitvoerende lidstaat strafbaar feit, ongeacht de bestanddelen of de kwalificatie ervan."
  • 9. 
    Artikel 31 van het kaderbesluit bepaalt:

    ‘1. Onverminderd de toepassing daarvan in de betrekkingen tussen de lidstaten en derde staten, komen de bepalingen van dit kaderbesluit per 1 januari 2004 in de plaats van de overeenkomstige bepalingen van de terzake van uitlevering toepasselijke verdragen in de betrekkingen tussen de lidstaten:

  • a) 
    het Europees Verdrag betreffende uitlevering van 13 december 1957, het Aanvullend Protocol bij dit Verdrag van 15 oktober 1975, het Tweede Aanvullend Protocol bij dit Verdrag van 17 maart 1978 en, voor zover het op uitlevering betrekking heeft, het

    Europees Verdrag tot bestrijding van terrorisme van 27 januari 1977;

  • b) 
    de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschappen betreffende de vereenvoudiging en de modernisering van de wijze van toezending van uitleveringsverzoeken

    van 26 mei 1989;

  • c) 
    de Overeenkomst aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie van 10 maart 1995;
  • d) 
    de Overeenkomst betreffende uitlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie van 27 september 1996;
  • e) 
    titel III, hoofdstuk 4, van de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen.
  • 2. 
    De lidstaten mogen de bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die op het tijdstip van de aanneming van dit kaderbesluit van kracht zijn, blijven toepassen voor zover deze verder reiken dan de doelstellingen van het kaderbesluit en ertoe bijdragen de procedures voor de overlevering van personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd verdergaand te vereenvoudigen of te vergemakkelijken.

De lidstaten kunnen [na] de inwerkingtreding van dit kaderbesluit bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen sluiten voor zover deze verder reiken dan de voorschriften van het kaderbesluit en ertoe bijdragen de procedures voor de overlevering van personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd verdergaand te vereenvoudigen of te vergemakkelijken, met name door de vaststelling van kortere dan de in artikel 17 gestelde termijnen, door uitbreiding van de in artikel 2, lid 2, vastgelegde lijst van strafbare feiten, door verdere beperking van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde weigeringsgronden, of door verlaging van de in artikel 2, lid 1 of lid 2, bepaalde drempel.

De in de tweede alinea bedoelde overeenkomsten laten in ieder geval de betrekkingen met de lidstaten die daarbij geen partij zijn, onverlet.

De lidstaten geven de Raad en de Commissie kennis van iedere in de tweede alinea bedoelde bestaande overeenkomst of regeling die zij willen blijven toepassen, binnen drie maanden na de ondertekening daarvan.

De lidstaten geven de Raad en de Commissie ook kennis van iedere nieuwe in de tweede alinea bedoelde overeenkomst of regeling, binnen drie maanden na de ondertekening daarvan.

  • 3. 
    Voor zover de in lid 1 vermelde verdragen of overeenkomsten van toepassing zijn op grondgebieden van lidstaten of op grondgebieden waarvan de buitenlandse betrekkingen door een lidstaat worden behartigd, waarop dit kaderbesluit niet van toepassing is, blijven zij de betrekkingen tussen deze grondgebieden en de overige lidstaten beheersen.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

  • 10. 
    Blijkens de verwijzingsbeslissing heeft Advocaten voor de Wereld bij verzoekschrift van

    21 juni 2004 bij het Arbitragehof een beroep ingesteld strekkende tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de wet van 19 december 2003, die de bepalingen van het kaderbesluit in Belgisch intern recht omzet.

  • 11. 
    Ter ondersteuning van haar beroep stelt Advocaten voor de Wereld met name dat het kaderbesluit ongeldig is op grond dat de aangelegenheid van het Europees aanhoudingsbevel bij overeenkomst en niet bij kaderbesluit moest worden geregeld, aangezien volgens artikel 34, lid 2, sub b, EU kaderbesluiten alleen kunnen worden aangenomen „voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten”, hetgeen in casu niet het geval is.
  • 12. 
    Advocaten voor de Wereld voert bovendien aan dat artikel 5, § 2, van de wet van

    19 december 2003, dat artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit in Belgisch intern recht omzet, het

    gelijkheids‑ en non-discriminatiebeginsel schendt doordat voor de in laatstgenoemde

    bepaling vermelde strafbare feiten bij de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel

    zonder objectieve en redelijke rechtvaardiging wordt afgeweken van het vereiste van

    dubbele strafbaarheid, terwijl dat vereiste wel behouden blijft voor andere strafbare feiten.

  • 13. 
    Advocaten voor de Wereld betoogt tevens dat de wet van 19 december 2003 evenmin beantwoordt aan de vereisten van het legaliteitsbeginsel in strafzaken doordat daarin geen strafbare feiten met een voldoende duidelijke en nauwkeurige normatieve inhoud worden genoemd, doch slechts vaag omschreven categorieën van onwenselijk gedrag. De rechterlijke autoriteit die over de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel moet beslissen, beschikt over onvoldoende informatie om daadwerkelijk na te gaan of de strafbare feiten waarvoor de gezochte persoon wordt vervolgd of waarvoor jegens hem een straf is

    uitgesproken, vallen onder een van de categorieën vermeld in artikel 5, § 2, van deze wet. Het

    ontbreken van een duidelijke en nauwkeurige omschrijving van de in deze bepaling bedoelde

    strafbare feiten leidt tot een disparate toepassing van deze wet door de verschillende

    autoriteiten die met de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel zijn belast, en

    daardoor wordt ook het gelijkheids‑ en non-discriminatiebeginsel geschonden.

  • 14. 
    Het Arbitragehof merkt op dat de wet van 19 december 2003 het rechtstreekse gevolg is van de beslissing van de Raad om de aangelegenheid van het Europees aanhoudingsbevel bij

    kaderbesluit te regelen. De bezwaren die Advocaten voor de Wereld maakt tegen deze wet, gelden in dezelfde mate tegen het kaderbesluit. Verschillen van inzicht tussen de rechterlijke instanties over de geldigheid van gemeenschapshandelingen en over de geldigheid van de wettelijke regeling die daarvan de omzetting in het interne recht vormt, brengen de eenheid van de communautaire rechtsorde in gevaar en doen afbreuk aan het algemeen rechtszekerheidsbeginsel.

  • 15. 
    Het Arbitragehof voegt daaraan toe dat volgens artikel 35, lid 1, EU het Hof bij uitsluiting bevoegd is om de geldigheid van kaderbesluiten prejudicieel te toetsen, en dat het Koninkrijk België overeenkomstig lid 2 van datzelfde artikel de bevoegdheid van het Hof ter zake heeft aanvaard.
  • 16. 
    Het Arbitragehof heeft derhalve de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

    „1) Is het kaderbesluit [...] in overeenstemming met artikel 34, lid 2, sub b, [EU], volgens hetwelk kaderbesluiten enkel kunnen worden aangenomen voor de onderlinge

    aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten?

    • 2) 
      Is artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit [...], in zoverre het de toetsing van het vereiste van dubbele incriminatie afschaft voor de erin vermelde strafbare feiten, in

      overeenstemming met artikel 6, lid 2, [EU], meer specifiek met het door die bepaling gewaarborgde legaliteitsbeginsel in strafzaken en met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    Ontvankelijkheid

  • 17. 
    De Tsjechische regering stelt dat de eerste prejudiciële vraag niet-ontvankelijk is op grond dat het Hof daarvoor artikel 34, lid 2, sub b, EU moet onderzoeken, een bepaling van primair

    recht die buiten zijn toetsingsbevoegdheid valt.

  • 18. 
    Dit argument is ongegrond. Overeenkomstig artikel 35, lid 1, EU is het Hof, onder de in dat artikel omschreven voorwaarden, bevoegd bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de geldigheid en de uitlegging van met name kaderbesluiten, hetgeen noodzakelijkerwijs

    impliceert dat het Hof, ook al wordt deze bevoegdheid niet uitdrukkelijk toegekend, bepalingen van primair recht zoals artikel 34, lid 2, sub b, EU moet uitleggen wanneer het, zoals in het hoofdgeding, wordt verzocht te beoordelen of het kaderbesluit terecht op grond van laatstgenoemde bepaling is aangenomen.

  • 19. 
    Volgens de Tsjechische regering is de eerste prejudiciële vraag ook niet-ontvankelijk omdat uit de verwijzingsbeslissing niet duidelijk blijkt op welke relevante gronden zou kunnen

    worden vastgesteld dat het kaderbesluit ongeldig is. Bijgevolg was het voor deze regering onmogelijk, nuttige opmerkingen over deze vraag in te dienen. Voor zover Advocaten voor de Wereld aanvoert dat het kaderbesluit niet tot een onderlinge aanpassing van de wettelijke bepalingen van de lidstaten heeft geleid, had zij met name deze stelling moeten onderbouwen en had het Arbitragehof daarvan melding moeten maken in de verwijzingsbeslissing.

  • 20. 
    Er zij aan herinnerd dat de in verwijzingsbeslissingen verstrekte gegevens niet alleen dienen om het Hof in staat te stellen, een bruikbaar antwoord te geven, maar ook om de regeringen van de lidstaten en de andere belanghebbende partijen de mogelijkheid te bieden,

    overeenkomstig artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie opmerkingen te maken (zie met name beschikking van 2 maart 1999, Colonia Versicherung e.a., C‑422/98, Jurispr. blz. I‑1279, punt 5).

  • 21. 
    De verwijzingsbeslissing in het hoofdgeding bevat voldoende aanwijzingen opdat aan deze voorwaarden is voldaan. Zoals in punt 11 van het onderhavige arrest is opgemerkt, blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat Advocaten voor de Wereld aanvoert dat de aangelegenheid van het Europees aanhoudingsbevel bij overeenkomst en niet bij kaderbesluit moest worden

    geregeld, aangezien volgens artikel 34, lid 2, sub b, EU kaderbesluiten alleen kunnen worden aangenomen „voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten”, hetgeen in casu niet het geval is.

  • 22. 
    Deze aanwijzingen zijn niet alleen voldoende om het Hof in staat te stellen, een bruikbaar antwoord te geven, maar ook om de betrokken partijen, de lidstaten, de Raad en de

    Commissie, de mogelijkheid te bieden, overeenkomstig artikel 23 van het Statuut van het Hof van Justitie opmerkingen in te dienen, hetgeen trouwens blijkt uit de opmerkingen die elk van de partijen die aan de onderhavige procedure hebben deelgenomen, hebben ingediend, met inbegrip van deze ingediend door de Tsjechische regering.

  • 23. 
    De eerste prejudiciële vraag is derhalve ontvankelijk.

    Ten gronde

  • 24. 
    Advocaten voor de Wereld stelt, anders dan alle andere partijen die in de onderhavige procedure opmerkingen hebben ingediend, dat de aangelegenheid van het Europees

    aanhoudingsbevel overeenkomstig artikel 34, lid 2, sub d, EU bij overeenkomst had moeten worden geregeld.

  • 25. 
    Het kaderbesluit kon immers niet rechtsgeldig worden aangenomen voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, zoals bedoeld in artikel 34, lid 2, sub b, EU, aangezien de Raad alleen kaderbesluiten kan aannemen voor de geleidelijke onderlinge aanpassing van de strafrechtregels in uitsluitend die aangelegenheden die zijn bedoeld in de artikelen 29, tweede alinea, derde streepje, EU en 31, lid 1, sub e, EU. Voor elk ander gezamenlijk optreden inzake justitiële samenwerking in strafzaken moet de Raad overeenkomstig artikel 34, lid 2, sub d, EU gebruikmaken van overeenkomsten.
  • 26. 
    Bovendien bepaalt artikel 31 van het kaderbesluit dat dit per 1 januari 2004 in de plaats komt van het verdragsrecht ter zake van uitlevering in de betrekkingen tussen de lidstaten. Alleen

bij een soortgelijke handeling, te weten een overeenkomst in de zin van artikel 34, lid 2,

sub d, EU, kan op geldige wijze worden afgeweken van het toepasselijke verdragsrecht.

  • 27. 
    Dit betoog kan niet slagen.
  • 28. 
    Zoals met name blijkt uit artikel 1, leden 1 en 2, van het kaderbesluit en uit de vijfde tot en met de zevende en de elfde overweging van de considerans ervan, heeft het kaderbesluit tot doel, het multilaterale uitleveringssysteem tussen de lidstaten te vervangen door een op het beginsel van wederzijdse erkenning gebaseerde regeling van overlevering tussen rechterlijke autoriteiten van veroordeelde of verdachte personen voor tenuitvoerlegging van strafrechtelijke

beslissingen of vervolging. 29. De wederzijdse erkenning van de aanhoudingsbevelen die in de verschillende lidstaten zijn

uitgevaardigd overeenkomstig het recht van de betrokken uitvaardigende staat, vereist een onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake justitiële samenwerking in strafzaken en, meer specifiek, van de regels inzake de voorwaarden, de procedures en de gevolgen van de overlevering tussen nationale autoriteiten.

  • 30. 
    Dat is precies het doel van het kaderbesluit, met name met betrekking tot de regels inzake de categorieën van strafbare feiten waarvoor het vereiste van de dubbele strafbaarheid niet wordt getoetst (artikel 2, lid 2), inzake de gronden tot verplichte of facultatieve weigering van

    tenuitvoerlegging van het Europees aanhoudingsbevel (artikelen 3 en 4), de inhoud en de vorm van dit aanhoudingsbevel (artikel 8), de toezending ervan en de wijze van toezending (artikelen 9 en 10), de minimumgaranties die de gezochte of aangehouden persoon moet krijgen (artikelen 11 tot en met 14), de termijnen en modaliteiten van de beslissing tot tenuitvoerlegging van dat bevel (artikel 17) en de termijnen voor overlevering van de gezochte persoon (artikel 23).

  • 31. 
    Het kaderbesluit heeft als rechtsgrondslag artikel 31, lid 1, sub a en b, EU, dat bepaalt dat het gezamenlijke optreden inzake justitiële samenwerking in strafzaken het vergemakkelijken en bespoedigen van de justitiële samenwerking met betrekking tot procedures en de tenuitvoerlegging

    van beslissingen, respectievelijk het vergemakkelijken van uitlevering tussen lidstaten

    omvat.

  • 32. 
    Anders dan Advocaten voor de Wereld stelt, kan nergens uit worden geconcludeerd dat de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten door middel van kaderbesluiten die worden aangenomen op grond van artikel 34, lid 2, sub b, EU, uitsluitend ziet op de in artikel 31, lid 1, sub e, EU genoemde strafrechtregels van deze lidstaten, te weten de regels met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en de straffen op de in laatstgenoemde bepaling genoemde gebieden.
  • 33. 
    Overeenkomstig artikel 2, eerste alinea, vierde streepje, EU is de ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid een van de doelstellingen die de Unie nastreeft,

    en artikel 29, eerste alinea, EU bepaalt dat, teneinde de burgers in deze ruimte een hoog niveau van zekerheid te verschaffen, de lidstaten een gezamenlijk optreden ontwikkelen, inzonderheid op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken. Volgens de tweede alinea, tweede streepje, van datzelfde artikel draagt een „nauwere samenwerking tussen justitiële en andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten [...] in overeenstemming met de artikelen 31 [EU] en 32 [EU]” bij tot de verwezenlijking van deze doelstelling.

  • 34. 
    Artikel 31, lid 1, sub a en b, EU bevat echter geen aanwijzingen over welke rechtsinstrumenten daartoe moeten worden gebruikt.
  • 35. 
    Het is trouwens in algemene bewoordingen dat artikel 34, lid 2, EU bepaalt: „De Raad neemt maatregelen en bevordert samenwerking [...] die bijdragen tot de verwezenlijking van de

    doelstellingen van de Unie.” „Daartoe” wordt de Raad gemachtigd, verschillende soorten van handelingen vast te stellen die worden genoemd in dat lid 2, sub a tot en met d, waaronder kaderbesluiten en overeenkomsten.

  • 36. 
    Bovendien wordt in artikel 34, lid 2, EU noch in een andere bepaling van titel VI van het EU- Verdrag een onderscheid gemaakt naar de soort van handelingen die kunnen worden vastgesteld

    naar gelang van de aangelegenheid waarop het gezamenlijke optreden op het gebied van samenwerking in strafzaken betrekking heeft.

  • 37. 
    Artikel 34, lid 2, EU voert ook geen rangorde in onder de verschillende instrumenten die in deze bepaling worden genoemd, zodat het niet is uitgesloten dat de Raad kan kiezen uit

    verschillende instrumenten om eenzelfde aangelegenheid te regelen, mits rekening wordt gehouden met de beperkingen die inherent zijn aan het gekozen instrument.

  • 38. 
    Artikel 34, lid 2, EU, voor zover daarin in algemene bewoordingen wordt opgesomd en omschreven welke verschillende soorten rechtsinstrumenten kunnen worden gebruikt „voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie” zoals uiteengezet in titel VI van het EU-Verdrag, kan derhalve niet aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan is uitgesloten dat de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten door middel van een op grond van dat lid 2, sub b, aangenomen kaderbesluit kan zien op andere gebieden dan die vermeld in artikel 31, lid 1, sub e, EU en inzonderheid op de

    aangelegenheid van het Europees aanhoudingsbevel.

  • 39. 
    De uitlegging dat de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten door middel van een kaderbesluit niet uitsluitend in de in artikel 31, lid 1, sub e, EU bedoelde aangelegenheden is toegestaan, vindt steun in datzelfde lid 1, sub c, dat bepaalt dat het gezamenlijke optreden ook strekt tot „het waarborgen van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende voorschriften, voor zover nodig ter verbetering van die [justitiële] samenwerking [in strafzaken]”, zonder dat een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende soorten van handelingen die kunnen worden gebruikt voor de onderlinge aanpassing van deze regels.
  • 40. 
    Aangezien artikel 34, lid 2, sub c, EU uitsluit dat de Raad door middel van een besluit de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten onderling aanpast, en met het rechtsinstrument van het gemeenschappelijke standpunt in de zin van datzelfde lid, sub a, alleen de aanpak van de Unie ten aanzien van een bepaalde aangelegenheid kan worden

    omschreven, rijst in casu de vraag of, anders dan Advocaten voor de Wereld stelt, de Raad de aangelegenheid van het Europees aanhoudingsbevel op geldige wijze kon regelen door middel van een kaderbesluit in plaats van bij overeenkomst overeenkomstig artikel 34, lid 2, sub d, EU.

  • 41. 
    Hoewel het Europees aanhoudingsbevel ook bij overeenkomst had kunnen worden geregeld, kan de Raad op grond van zijn beoordelingsvrijheid de voorkeur geven aan het rechtsinstrument

    van het kaderbesluit wanneer, zoals in casu, is voldaan aan de voorwaarden voor de vaststelling van een dergelijke handeling.

  • 42. 
    Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door de omstandigheid dat het kaderbesluit, volgens artikel 31, lid 1, ervan, per 1 januari 2004 in de plaats komt van de overeenkomstige

    bepalingen van de in deze bepaling genoemde eerdere uitleveringsverdragen in de betrekkingen tussen de lidstaten alleen. Elke andere uitlegging, die in artikel 34, lid 2, EU noch in een andere bepaling van het EU-Verdrag steun vindt, kan ertoe leiden dat de bevoegdheid van de Raad om in de voorheen bij internationaal verdrag geregelde aangelegenheden kaderbesluiten aan te nemen, nagenoeg elk nut verliest.

  • 43. 
    Bijgevolg is het kaderbesluit niet in strijd met artikel 34, lid 2, sub b, EU aangenomen.

    Tweede vraag

  • 44. 
    Advocaten voor de Wereld stelt, anders dan alle andere partijen die in de onderhavige procedure opmerkingen hebben ingediend, dat artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit, voor zover daarbij de toetsing van de dubbele strafbaarheid wordt afgeschaft voor de daarin genoemde strafbare feiten, in strijd is met het gelijkheids‑ en non-discriminatiebeginsel alsmede met het legaliteitsbeginsel in strafzaken.
  • 45. 
    Meteen zij opgemerkt dat volgens artikel 6 EU de Unie gegrondvest is op het beginsel van de rechtsstaat en de grondrechten eerbiedigt, zoals die worden gewaarborgd door het op

    4 november 1950 te Rome ondertekende Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten voortvloeien, als algemene beginselen van het gemeenschapsrecht. Hieruit volgt dat de instellingen zijn onderworpen aan het toezicht op de verenigbaarheid van hun handelingen met de verdragen en met de algemene rechtsbeginselen, evenals de lidstaten wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer leggen (zie met name arresten van 27 februari 2007, Gestoras Pro Amnistía e.a./Raad, C-354/04 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 51, en Segi e.a./Raad, C-355/04 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 51).

  • 46. 
    Vaststaat dat zowel het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen als het gelijkheids‑ en non-discriminatiebeginsel tot deze beginselen behoort; deze beginselen zijn opnieuw bevestigd in de artikelen 49, respectievelijk 20 en 21 van het op 7 december 2000 te Nice afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB C 346, blz. 1).
  • 47. 
    Bijgevolg dient het Hof de geldigheid van het kaderbesluit te toetsen aan deze beginselen.

    Legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen 48. Volgens Advocaten voor de Wereld is de lijst van meer dan dertig strafbare feiten waarvoor

    het traditionele vereiste van de dubbele strafbaarheid vervalt zodra in de uitvaardigende lidstaat op het betrokken feit een maximumstraf van ten minste drie jaar vrijheidsbeneming staat, dermate vaag en onduidelijk dat het legaliteitsbeginsel in strafzaken wordt, of op zijn minst kan worden, geschonden. Deze lijst van strafbare feiten bevat geen wettelijke definitie van de strafbare feiten, maar slechts zeer vaag omschreven categorieën van onwenselijk gedrag. Wie zijn vrijheid wordt benomen op grond van een Europees aanhoudingsbevel zonder dat de dubbele strafbaarheid is getoetst, geniet niet de waarborg dat de strafwet moet voldoen aan de vereisten van nauwkeurigheid, duidelijkheid en voorspelbaarheid, die ervoor zorgen dat eenieder op het ogenblik waarop hij een handeling stelt, weet of deze handeling strafbaar is, in tegenstelling tot degenen die niet op grond van een Europees aanhoudingsbevel hun vrijheid wordt benomen.

  • 49. 
    Er zij aan herinnerd dat het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen (nullum crimen, nulla poena sine lege), dat behoort tot de algemene rechtsbeginselen die ten grondslag liggen aan de constitutionele tradities welke de lidstaten gemeen hebben, eveneens is

    neergelegd in verschillende internationale verdragen en met name in artikel 7, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (zie in die zin met name arresten van 12 december 1996, X, C-74/95 en C-129/95, Jurispr. blz. I-6609, punt 25, en 28 juni 2005, Dansk Rørindustri e.a./Commissie, C-189/02 P, C-202/02 P, C-205/02 P–C-208/02 P en C-213/02 P, Jurispr. blz. I-5425, punten 215-219).

  • 50. 
    Dat beginsel impliceert dat de wet een duidelijke omschrijving geeft van de strafbare feiten en de daarop gestelde straffen. Aan deze voorwaarde is voldaan wanneer de justitiabele uit de

    bewoordingen van de relevante bepaling, zo nodig met behulp van de door de rechterlijke instanties daaraan gegeven interpretatie, kan opmaken voor welk handelen of nalaten hij strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld (zie met name EHRM, arrest Coëme e.a. v België van 22 juni 2000, Recueil des arrêts et décisions 2000-VII, § 145).

  • 51. 
    Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit leiden de in deze bepaling genoemde strafbare feiten, „indien daarop in de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf of een tot

    vrijheidsbeneming strekkende maatregel staat met een maximum van ten minste drie jaar en zoals omschreven in het recht van de uitvaardigende staat”, tot overlevering op grond van een Europees aanhoudingsbevel zonder toetsing van de dubbele strafbaarheid van het feit.

  • 52. 
    Ook al nemen de lidstaten de opsomming van de categorieën van strafbare feiten van artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit letterlijk over bij de uitvoering ervan, de omschrijving zelf van deze strafbare feiten en de toepasselijke straffen zijn die van het recht „van de uitvaardigende lidstaat”. Het kaderbesluit strekt niet tot harmonisatie van de betrokken strafbare feiten wat de bestanddelen ervan of de daarop gestelde straffen betreft.
  • 53. 
    Hoewel artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit de toetsing van de dubbele strafbaarheid afschaft voor de daarin genoemde categorieën van strafbare feiten, blijven de omschrijving ervan en

    de vaststelling van de toepasselijke straffen behoren tot de bevoegdheid van het recht van de uitvaardigende staat, die – zoals trouwens wordt bepaald in artikel 1, lid 3, van datzelfde kaderbesluit – de grondrechten en de fundamentele rechtsbeginselen zoals die zijn neergelegd in artikel 6 EU, en dus het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen, moet eerbiedigen.

  • 54. 
    Bijgevolg is artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit, voor zover daarbij de toetsing van de dubbele strafbaarheid wordt afgeschaft voor de daarin genoemde strafbare feiten, niet ongeldig wegens schending van het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen.

    Gelijkheids‑ en non-discriminatiebeginsel

  • 55. 
    Volgens Advocaten voor de Wereld wordt het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel door het kaderbesluit geschonden doordat voor de andere strafbare feiten dan die bedoeld in

    artikel 2, lid 2, ervan overlevering afhankelijk kan worden gesteld van de voorwaarde dat de feiten waarvoor het Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, een strafbaar feit vormen volgens het recht van de uitvoerende lidstaat. Dat onderscheid is niet objectief gerechtvaardigd. De afschaffing van de toetsing van de dubbele strafbaarheid is des te laakbaarder daar in het kaderbesluit geen uitvoerige omschrijving wordt gegeven van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd. De regeling van het kaderbesluit leidt tot een ongerechtvaardigd verschil in behandeling tussen de justitiabelen naargelang de ten laste gelegde feiten zijn gepleegd in of buiten de uitvoerende lidstaat. Diezelfde justitiabelen worden ter zake van hun vrijheidsbeneming dus anders beoordeeld zonder dat daarvoor een rechtvaardiging bestaat.

  • 56. 
    Het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel vereist dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld (zie met name arrest van 26 oktober 2006, Koninklijke Coöperatie Cosun, C-248/04, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 75 en aangehaalde rechtspraak).
  • 57. 
    Aangaande, ten eerste, de keuze van de in artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit genoemde

    32 categorieën van strafbare feiten heeft de Raad op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning en gelet op het hoge niveau van vertrouwen en solidariteit tussen de lidstaten terecht overwogen dat de betrokken categorieën van strafbare feiten, hetzij naar de aard ervan zelf hetzij wegens de daarop gestelde straf met een maximum van ten minste drie jaar, strafbare feiten zijn die op zodanig ernstige wijze de openbare orde verstoren en de openbare veiligheid in gevaar brengen, dat weglating van de toetsing van de dubbele strafbaarheid gerechtvaardigd is.

  • 58. 
    Zelfs al zou de situatie van personen die worden verdacht van of veroordeeld zijn voor strafbare feiten die staan vermeld op de lijst van artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit,

    vergelijkbaar zijn met die van personen die worden verdacht van of veroordeeld zijn voor andere strafbare feiten dan de in deze bepaling genoemde, het onderscheid is dus in elk geval objectief gerechtvaardigd.

  • 59. 
    Aangaande, ten tweede, het feit dat de onnauwkeurige omschrijving van de betrokken categorieën van strafbare feiten kan leiden tot een disparate toepassing van het kaderbesluit in de verschillende nationale rechtsorden, behoeft slechts te worden opgemerkt dat dit kaderbesluit niet de harmonisatie van het materiële strafrecht van de lidstaten tot doel heeft, en dat in geen enkele bepaling van titel VI van het EU-Verdrag, waarvan de artikelen 34 en 31 als rechtsgrondslag van dat kaderbesluit zijn aangewezen, de toepassing van het Europees aanhoudingsbevel afhankelijk wordt gesteld van de harmonisatie van de strafwetgevingen van de lidstaten op het gebied van de betrokken strafbare feiten (zie, mutatis mutandis, met name arresten van 11 februari 2003, Gözütok en Brügge, C-187/01 en C-385/01, Jurispr.

    blz. I-1345, punt 32, en 28 september 2006, Gasparini e.a., C-467/04, Jurispr. blz. I-9199, punt 29).

  • 60. 
    Hieruit volgt dat artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit, voor zover daarbij de toetsing van de dubbele strafbaarheid wordt afgeschaft voor de in die bepaling genoemde strafbare feiten, niet ongeldig is wegens schending van artikel 6, lid 2, EU en, meer specifiek, van het legaliteitsbeginsel ter zake van strafbare feiten en straffen en van het gelijkheids- en

    non-discriminatiebeginsel.

  • 61. 
    Gelet op een en ander dient te worden geantwoord dat bij onderzoek van de gestelde vragen niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van het kaderbesluit kunnen aantasten.

    Kosten

  • 62. 
    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De

    door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet

    voor vergoeding in aanmerking.

    Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

    Bij onderzoek van de gestelde vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid kunnen aantasten van kaderbesluit 2002/584 i/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten.

    [ondertekeningen]

    _________ BIJLAGE VIII

Uitspraken van Hooggerechtshoven (samenvatting)

Portugal

  • Verzoek van Spanje tot overlevering van een Portugese onderdaan. Het EAB was uitgevaardigd ter fine van de tenuitvoerlegging van een driejarige gevangenisstraf.

Het Hof van beroep van Évora stemde in met de overlevering van een Portugese onderdaan om een gevangenisstraf te ondergaan. Het openbaar ministerie stelde hiertegen hoger beroep in onder verwijzing naar artikel 4, lid 6, van het kaderbesluit en naar het ontbreken van wederkerigheid van de kant van Spanje (zie artikel 12, lid 2, onder f) van Wet 3/2003 van 14 maart).

Het Hooggerechtshof erkende dat de Spaanse jurisprudentie in een vergelijkbaar geval tot een andere conclusie zou komen, maar oordeelde overeenkomstig artikel 35, lid 5, van de Portugese grondwet dat het ontbreken van wederkerigheid geen beletsel kan zijn voor samenwerking in de Europese Unie en besliste derhalve de Portugese onderdaan ter fine van de tenuitvoerlegging van de straf aan de bevoegde Spaanse autoriteit over te leveren.

  • Beroep van verweerder tegen de beslissing van het Hof van beroep van Lissabon waarbij zijn overlevering aan de Spaanse autoriteiten werd toegestaan met het

    argument dat het verweer niet schriftelijk was gepresenteerd en dat de uitvoerende rechterlijke instantie geen kennis had van de beslissing van de uitvaardigende rechterlijke instantie.

Het constitutionele hof deelde de mening van het Hooggerechtshof dat schriftelijk verweer alleen vereist is bij een mondelinge behandeling, die hier niet plaatsvond, en dat de uitvoerende rechter wel degelijk kennis had van de beslissing van de uitvaardigende rechter. De beslissing was eenvoudigweg niet in het voordeel van verweerder uitgevallen en daarom was hij natuurlijk misnoegd.

  • Beroep van verweerder tegen de beslissing van het Hof van beroep van Lissabon waarbij zijn overlevering aan de Belgische autoriteiten wordt toegestaan, met als argument enerzijds dat de beslissing ongeldig is omdat het formulier herhaaldelijk anders en opnieuw is ingevuld, waardoor de beschuldiging onduidelijk is geworden, en anderzijds dat er gronden waren om de tenuitvoerlegging van het EAB te weigeren.

    Het Hooggerechtshof verklaarde:

    • 1. 
      Het Hof van beroep heeft inderdaad om aanvullende informatie betreffende de feiten verzocht om na te kunnen gaan om welke soort strafbaar feit het ging en tot de conclusie te kunnen komen dat het onnodig was de dubbele strafbaarheid te toetsen omdat het een in artikel 2 genoemd strafbaar feit betrof.
    • 2. 
      Wat de door verweerder aangehaalde gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging van het EAB betreft, rechtvaardigen geen van de door de uitvaardigende rechter

      meegedeelde gegevens betreffende de nationaliteit van de betrokkene, de aard van de feiten of de plaats waar ze zich hebben voorgedaan, een onderzoek van de gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging, hetgeen in ieder geval niet verplicht is. Om die reden wordt de overleveringsbeslissing van het Hof van beroep van Lissabon bekrachtigd.

Cyprus

Op 7 november 2005 heeft het Hooggerechtshof van Cyprus een belangrijke beslissing genomen met betrekking tot de tenuitvoerlegging en handhaving van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel.

Het Hooggerechtshof van Cyprus heeft de beslissing van een rechtbank van eerste aanleg bekrachtigd in een door de procureur-generaal ingesteld beroep tegen de beslissing tot aanhouding en overlevering van een Cypriotische onderdaan aan de rechterlijke autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk op grond van een Europees aanhoudingsbevel, met het argument dat de nationale wet tot omzetting van het kaderbesluit in de interne rechtsorde ongrondwettelijk is. Het constitutionele hof van Cyprus verbiedt de uitlevering van Cypriotische onderdanen aan een ander land.

Het hof verwierp de twee hoofdargumenten van de procureur-generaal in het beroep, namelijk dat de EAB-procedure een andere procedure is die niet als uitleveringsprocedure kan worden beschouwd en dat het beginsel van het primaat van het Gemeenschapsrecht op het interne recht van de lidstaten van overeenkomstige toepassing is op het recht van de Europese Unie, met de volgende redenering:

  • a. 
    Hoewel het hof de aard van het Europees aanhoudingsbevel - hoofdzakelijk onder

    verwijzing naar het desbetreffende arrest van het Poolse Hooggerechtshof - aan de orde heeft gesteld; beslist het dat de grondwet, ongeacht de aard van het EAB en de vraag of het al dan niet gelijk staat met uitlevering, geen passende rechtsgrondslag biedt voor de aanhouding van een Cypriotische onderdaan ter fine van overlevering aan de bevoegde rechterlijke autoriteiten van een andere lidstaat op basis van een Europees aanhoudingsbevel. De grondwet bevat een limitatieve opsomming van de gronden voor aanhouding en geen daarvan kan zodanig worden geïnterpreteerd dat de aanhouding en overlevering van Cypriotische onderdanen aan een andere lidstaat zou toegestaan zijn. Het hof kon de nationale wet derhalve niet conform de wetgeving van de Europese Unie interpreteren.

  • b. 
    Kaderbesluiten op basis van artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn

    niet rechtstreeks van toepassing. De verwachte resultaten, die bindend zijn voor de lidstaten,

    kunnen alleen worden bereikt "door middel van de passende legitieme procedure in iedere

    lidstaat." Volgens het hof is dit in Cyprus niet geschied aangezien de wetgeving tot

    omzetting van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel strijdig is met de

    grondwet. Derhalve besluit het hof, hoewel niet expliciet, dat kaderbesluiten niet primeren

    op de grondwet.

Na het arrest van het Hooggerechtshof heeft de regering, gezien de gevolgen ervan voor de nakoming van de verplichtingen van de Republiek Cyprus uit hoofde van het Verdrag betreffende de Europese Unie bij het Parlement een voorstel tot wijziging van de grondwet ingediend.

Intussen kunnen de Cypriotische autoriteiten totdat de grondwet is gewijzigd geen gevolg geven aan door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat uitgevaardigde Europees aanhoudingsbevelen met betrekking tot Cypriotische onderdanen.

Frankrijk

  • Uitvaardiging van een Europees aanhoudingsbevel wegens vóór en na 1 november 1993 gepleegde feiten

In zijn arrest nr. 5233 van 21 september 2004 oordeelde het Hof van cassatie, strafrechtskamer, dat een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer mag worden gelegd wanneer het verzoek om overlevering met het oog op de uitvoering van een vrijheidsstraf ten minste één feit betreft dat na 1 november 1993 is gepleegd.

  • Ten dele in Frankrijk gepleegde feiten

In zijn arrest nr. 4351 van 8 juli 2004 oordeelde het Hof van cassatie, strafrechtskamer, dat de overlevering kan worden geweigerd voor feiten die ten dele op het Frans grondgebied zijn gepleegd.

  • Verplichting van rechters om systematisch te toetsen of de straf in Frankrijk kan worden ondergaan (artikel 695-24-2 van het Wetboek van strafvordering)

In zijn arrest nr. 4540 van 5 augustus 2004 oordeelde het Hof van cassatie, strafrechtskamer, dat de met de instructie belaste rechtskamer die moet beslissen over de overlevering van een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel ter fine van tenuitvoerlegging van het vonnis is uitgevaardigd, niet gehouden is te onderzoeken of het vonnis op het nationale grondgebied ten uitvoer kan worden gelegd.

  • Overlevering voor feiten die naar Frans recht niet strafbaar zijn

In zijn arrest nr. 4540 van 5 augustus 2004 oordeelde het Hof van cassatie, strafrechtskamer, dat de met de instructie belaste rechtskamer niet op een geldige wijze de overlevering kan gebieden van een Franse onderdaan tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd voor feiten die naar Frans recht geen wetsovertreding zijn.

  • Aard van het Europees aanhoudingsbevel

In zijn arrest nr. 4630 van 5 augustus 2004 oordeelde het Hof van cassatie, strafrechtskamer, dat het Europees aanhoudingsbevel en de regeling voor de toepassing ervan geen "wetten betreffende de regeling voor de tenuitvoerlegging en toepassing van straffen" in de zin van artikel 112-2-3° van het Wetboek van Strafrecht zijn en dat zij derhalve, overeenkomstig artikel 32 van het kaderbesluit van 13 juni 2002, van toepassing zijn op feiten die vanaf 1 november 1993 zijn gepleegd (zie ook de uitspraak van de Strafrechtskamer van 23 november 2004, nr. 6578).

  • Betekenis van de termijn van zes dagen voor de ontvangst van het Europees aanhoudingsbevel

In zijn arrest nr. 4785 van 1 september 2004 oordeelde het Hof van cassatie, strafrechtskamer, dat de in de Franse wetgeving vastgestelde termijn van zes dagen voor de ontvangst van het origineel of een afschrift van het Europees aanhoudingsbevel niet op straffe van nietigheid geldt. De vraag of de niet-naleving van deze termijn de vrijlating van de betrokkene rechtvaardigt, is nog niet beantwoord.

  • Geldigheid van een Europees aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd na de Schengensignalering op basis waarvan de betrokkene is aangehouden

In zijn arrest nr. 5548 van 5 oktober 2004 oordeelde het Hof van cassatie, strafrechtskamer, dat de met de instructie belaste rechtskamer die de overlevering weigert van een persoon die in aangehouden op grond van een internationaal aanhoudingsbevel in het Schengensysteem met het argument dat het Europees aanhoudingsbevel na de signalering is uitgevaardigd, daarmee haar beslissing geen rechtsgrond verschaft (zie tevens de uitspraak van de Strafrechtskamer op 1 februari 2005, nr. 00742).

  • Aard van de beslissingen van de met de instructie belaste kamer na een overleveringsbeslissing (artikel 695-46 van het Wetboek van strafvordering)

In zijn arrest nr. 5834 van 13 oktober 2004 oordeelde het Hof van cassatie, strafrechtskamer, dat er geen beroep openstaat tegen de beslissing van de met de instructie belaste kamer op een verzoek tot vervolging van andere strafbare feiten dan die welke aan de basis liggen van het overleveringsverzoek en die vóór de overlevering zijn gepleegd (zie tevens uitspraak 7034 van de Strafrechtskamer van 14 december 2004).

  • Tijdelijke overlevering en ontbreken van een vrijheidsbenemende maatregel

    (artikel 695-39 van het Wetboek van Strafvordering)

In zijn arrest nr. 7071 van 13 oktober 2004 oordeelde het Hof van cassatie, strafrechtskamer, dat artikel 695-39 van het Wetboek van strafvordering aan de tijdelijke overlevering van een in Frankrijk gezochte en vervolgde persoon niet de voorwaarde verbindt dat aan deze persoon geen vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd.

  • Overlevering van een tot een vrijheidsbenemende maatregel veroordeelde persoon

    (artikel 695-12 van het Wetboek van Strafvordering)

In zijn arrest nr. 3197 van 25 mei 2005 oordeelde het Hof van cassatie, strafrechtskamer, dat de overlevering van een tot een vrijheidsbenemende maatregel veroordeelde persoon, in casu psychiatrische internering die om de zes maanden opnieuw dient te worden beoordeeld, strookt met de artikelen 695-11 tot en met 695-24 van het Wetboek van strafvordering, aangezien de duur van de maatregel langer was dan een vrijheidsstraf van vier maanden.

_________ BIJLAGE IX EUROPEAN ARREST WARRANT List of Contact Point and Contact Details

COUNTRY CONTACT ADDRESS TELEPHONE FAX NO. E-MAIL PERSON NO.

BE Ms. Marie Ministère de la +32-2-542.67.28 + 32 2 542 70 25 marie-helene.descamps

Belgium Hélène Justice @just.fgov.be

DESCAMPS Bd de Waterloo, 115

1000 Bruxelles

BG Ms. Milena Ministry of + 359 2 9237 418 m.petrova@

Bulgaria PETROVA Justice justice.government.bg 1, Slavianska Str. (e-mail not correct)

1040 SOFIA

CZ Ms. Nicole Ministry of Justice +420/ 221 997 923 +420/ 221 997 npetrikovitsova@msp.jus Czech Petrikovitsová International or 919 tice.cz / Republic Department 221 997 925 or om@msp.justice.cz

International 221 997 986 Treaties and Mutual Legal Assistance in Criminal Matters Unit, Vyšehradská 16, CZ 128 10 Prague

DK Ms. Charlotte Ministry of Justice + 45 72 26 86 01 + 45 33 92 26 89 cha@jm.dk

Denmark LAURITSEN Slotsholmsgade 10

1216 Copenhagen K DE Mr. Hans-Holger Bundesministerium + 49 30 20 25 9226 + 49 30 20 25 herrnfeld Germany HERRNFELD der Justiz 8265 ha@bmj.bund.de

Mohrenstrasse 37 D - 10117 BERLIN

EE Ms. Imbi Ministry of Justice +372 620 81 90 + 372 620 81 09 imbi.markus@just.ee

Estonia MARKUS International Legal

Cooperation Unit Tõnismägi 5a Tallinn 15911 Estonia

EL Mrs Elsa DAFNI Ministry of Justice + 30 210 776 7311 + 30 210 776 mjust4@otenet.gr

Greece Head of Section Greece 7497 of International

Judicial Cooperation in Criminal Matters

ES Mr. Luis REPER +32 2 509 8819 luis.aguilera@reper.mae. Spain AGUILERA es

RUIZ Deputy General Director for +34 91 390 2298 +34 91 390 4457 ana.gallego@mjusticia.es

Ms Ana International GALLEGO Judicial Cooperation

FR Mr. Loic Ministère de la 0033 1 44 86 14 36 00 33 1 44 86 14 loic.guerin@

France GUERIN / justice 0033 1 44 86 14 00 11 justice.gouv.fr

Mr. Samuel 14, rue Halévy LAINE 75001 Paris samuel.laine@ Chef du Bureau de justice.gouv.fr l'entraide pénale internationale Bureau de l'entraide pénale internationale Direction des affaires criminelles et des Graces Ministère de la Justice

COUNTRY CONTACT ADDRESS TELEPHONE FAX NO. E-MAIL PERSON NO.

IE Ms. Marion Department of 00353 1 602 8202 00353 1 476 8664 warrantsmail@justice.ie Ireland WALSH Justice, Equality &

Law Reform 9451 Stephen's Green

IT Mr. Gabriele Italian Ministry of +39 06 688 52 682 +39 06 68897568 gabriele.iuzzolino@giust Italy IUZZOLINO Justice izia.it

Via Arenula 70 00 186 Roma

CY Mrs. Eleni Law Office of the + 357 22 889100 + 357 22 66 50 80 att.gen@law.gov.cy

Cyprus LOIZIDOU Republic + 357 22 889156

Senior Law (direct) Officer

LV Maris STRADS International + 371 704 4562 + 371 704 4804 maris.strads@lrp.gov.lv Latvia Prosecutor Cooperation

Division Mr. Juris Prosecutor +371 6703 6913 + 371 6703 6916 juris.bulans@tm.gov.lv BULANS General's Office Legal Adviser

Ministry of Justice Brivibas Buld, 36 LV - 1536 RIGA

LT Mr. Darius Permanent +32 2 788 18 64 + 32 2 771 45 97 darius.zilys@eurep.mfa.l Lithuania ZILYS Representation of t

Lithuania to the EU LU Mrs. Annick Ministère de la 00352/478 85.26 00/352/22.05.19 annick.hartung@mj.etat.l Luxembourg HARTUNG Justice u

16 Boulevard Royal L-2934 Luxembourg

HU Dr. Klára Department of 36-1-4413113 36-1-4413112 bokork@irm.gov.hu

Hungary NÉMETH- International nemzb@irm.gov.hu

BOKOR Criminal Law Head of Ministry of Justice Department and Law Enforcement

MT Dr. Silvio Attorney General's + 356 212 25401 + 356 212 40738 silvio.camilleri@gov.mt Malta CAMILLERI Chambers (gen.)

Deputy Attorney The Palace + 356 212 25841 General Valletta (secr) Malta + 356 212 47921

(secr) + 356 212 39070 (direct)

NL Mrs. Marjorie Ministry of Justice +31-70 370 6632 +31-70 370 7519 m.bonn@minjus.nl

Netherlands BONN Schedeldoekshaven

Senior legal 100 adviser 2500 EH Den Haag

AT Mr. Stefan Ministry of Justice 0043 1/52152-2225 0043-1- stefan.benner@bmj.gv.at Austria BENNER Museumstraße 7 52152/2500

1016 Wien PL Mrs Alicja Ministry of Justice + 48 22 56 18 406 + 48 22 62 80 949 klamczynska@ms.gov.pl Poland KLAMCZYNSK Dept. of Judicial

A Assistance and European Law Ujazdowskie 11 Ave.

00-950 WARSAW Poland

COUNTRY CONTACT ADDRESS TELEPHONE FAX NO. E-MAIL PERSON NO.

PT Ms. Patrica LISA Bureau for (351) 217 924 030 (351) 217 924 032 plisa@dgpj.mj.pt

Portugal Legal Adviser International Affairs

(Gabinete para as Relações Internacionais) - Ministry of Justice

RO Mr. Florin Ministry of Justice + 40 21 3118951 + 40 21 3101662 rradu@just.ro

Romania RAZVAU RADU Apolodor 17 mzainea@just.ro

Ms. Mariana Bucarest gmiron@just.ro ZAINEA Ms. Cătălina MIRON

SI Mrs Ana Bučar Ministry of Justice +386 1 369 56 10 +386 1 369 5306 ana.bucar@gov.si

Slovenia of the Republic of

Slovenia Directorate for International Cooperation Unit of Mutual Assistance Zupanciceva 3 1000 Ljubljana

SK Mr Branislav Ministry of Justice +421-2-593.53.240 +421-2- branislav.bohacik@justic Slovakia BOHACIK of the Slovak 593.53.604 e.sk

Director Republic International Law and European Integration Department Division for Judicial Co-operation in Criminal Matters Zupne namestia 13 813 11 Bratislava

FI Ms. Johanna Helsinki District +358 10 362 2401 johanna.hervonen@om.fi Finland HERVONEN Prosecutor's Office

District POB 318 Prosecutor 00181 Helsinki FINLAND

SE Mr. Joakim Ministry of Justice +46-8-405 1000 +46-8-4054676 joakim.zetterstedt@justic Sweden ZETTERSTEDT Division for e.ministry.se

Legal Adviser Criminal Cases and International

Judicial Cooperation SE - 103 33 STOCKHOLM

UK Ms. Ferella Judicial Co+44 20 7035 1263 +44 20 7035 6986 richard.west@homeoffic TAYLOR / operation Unit e.gsi.gov.uk

Mr. Richard Home Office WEST 5th Floor, Fry Building 2 Marsham Street London SW1P 4DF

Mr. David International Co+44 131 243 8152 + 44 131 2438153 DavidJ.Dickson Dickson operation Unit (all @copfs.gsi.gov.uk matters concerning the EAW in Scotland)

COM Ms. Isabelle The Commission +32 2 296 00 50 isabelle.jegouzo@ec.eur JEGOUZO +32 2 296 65 63 +32 2 296 76 34 opa.eu Mr. Peter peter-jozsef.csonka CSONKA @ec.europa.eu GSC Mr. Hans G. General Secretariat + 32 2 281 79.33 + 32 2 281 63.54 hans.nilsson@consilium.

General NILSSON of the Council of the + 32 2 281 79.15 europa.eu

Secretariat Mr. Guy EU + 32 2 281 67 11 guy.stessens@consilium. STESSENS + 32 2 281 77 92 europa.eu Mr. Angel angel.galgo@consilium.e GALGO uropa.eu

____________

 
 
 
 

3.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.