Gids voor de gebruiker bij Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie

1.

Kerngegevens

Document­datum 29-04-2009
Publicatie­datum 12-08-2009
Kenmerk 9241/09
Van Secretariat
Aan Delegations
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

RAAD VAN Brussel, 29 april 2009 (20.05)

DE EUROPESE UNIE

9241/09

PESC 545 COARM 25

NOTA van: het secretariaat

aan: de delegaties

Betreft: Gids voor de gebruiker bij Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie

Voor de delegaties gaat hierbij de gids voor de gebruiker bij Gemeenschappelijk

Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie

________________________ GIDS VOOR DE GEBRUIKER VAN GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

2008/944/GBVB VAN DE RAAD TOT VASTSTELLING VAN GEMEENSCHAPPELIJKE VOORSCHRIFTEN VOOR DE

CONTROLE OP DE UITVOER VAN MILITAIRE GOEDEREN EN TECHNOLOGIE

Inleidende opmerking

Alle lidstaten hebben afgesproken zich bij het beoordelen van aanvragen voor vergunningen voor de uitvoer van producten die voorkomen op de overeengekomen gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen te laten leiden door Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB van de

Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van

militaire goederen en technologie. Met het gemeenschappelijke standpunt wordt ook beoogd de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en het wederzijds begrip van elkaars exportcontrolebeleid te verbeteren.

De gids voor de gebruiker moet voor de lidstaten een hulpmiddel zijn bij de toepassing van het gemeenschappelijke standpunt. Deze gids komt geenszins in de plaats van het gemeenschappelijke standpunt, maar geeft een samenvatting van de richtsnoeren die overeengekomen zijn voor het uitleggen van de daarin gehanteerde criteria en het toepassen van zijn artikelen. De gids is in de eerste plaats bedoeld voor gebruik door ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor exportvergunningen.

De gids voor de gebruiker zal regelmatig worden bijgewerkt. De meest recente versie zal steeds beschikbaar zijn op de webpagina van de internetsite van de Raad die handelt over exportcontroles uit veiligheidsoverwegingen.

Inhoud Blz.

Hoofdstuk 1 - Kennisgevingen van weigering en raadplegingen

Inleiding..................................................................................................................................................... 5 Deel 1: Definitie van een weigering .......................................................................................................... 6 Deel 2: In een kennisgeving van weigering te verstrekken informatie...................................................... 8 Deel 3: Intrekking van kennisgevingen van weigering............................................................................ 12 Deel 4: Kennisgeving van en raadplegingen over geweigerde vergunningen ......................................... 13

Hoofdstuk 2 - Vergunningspraktijken

Deel 1: Beste praktijken op het gebied van eindgebruikerscertificaten................................................... 18 Deel 2: Beoordeling van aanvragen voor "verwerking" en wederuitvoer ............................................... 20 Deel 3: Verificatie na verzending ............................................................................................................ 21 Deel 4: De uitvoer van gecontroleerd materieel voor humanitaire doelen .............................................. 22 Deel 5: Definities ..................................................................................................................................... 23

Hoofdstuk 3 - Richtsnoeren voor de toepassing van de criteria

Inleiding tot de beste praktijken met betrekking tot alle criteria.............................................................. 24

Deel 1: Beste praktijken voor de interpretatie van criterium 1 ("Internationale verplichtingen") ........... 25

Deel 2: Beste praktijken voor de interpretatie van criterium 2 ("Mensenrechten") ................................. 38

Deel 3: Beste praktijken voor de interpretatie van criterium 3 ("Binnenlandse situatie") ....................... 55

Deel 4: Beste praktijken voor de interpretatie van criterium 4 ("regionale stabiliteit")........................... 60

Deel 5: Beste praktijken voor de interpretatie van criterium 5 ("Veiligheid van bevriende landen en

bondgenoten") .......................................................................................................................................... 67

Deel 6: Beste praktijken voor de uitlegging van interpretatie 6 ("Houding ten aanzien van

terrorisme") .............................................................................................................................................. 76

Deel 7: Beste praktijken voor de uitlegging van criterium 7 ("Risico van bestemmingsverandering") .. 87

Deel 8: Beste praktijken voor de uitlegging van criterium 8 ("Duurzame ontwikkeling")...................... 94

Hoofdstuk 4 - Transparantie

Deel 1: Voorschriften inzake de voorlegging van informatie voor het jaarverslag van de EU ............. 101 Deel 2: Gemeenschappelijk model voor in de nationale verslagen op te nemen gegevens ................... 103 Deel 3: Internetadressen voor nationale verslagen over wapenuitvoer.................................................. 105

Hoofdstuk 5 Toetreders tot het gemeenschappelijk standpunt

Deel 1: Lijst van toetreders, contactpunten, en officiële documentatie over hun toetreding................. 108

Hoofdstuk 6 - Gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen ........................................................... 109 De gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen - koppeling naar de elektronische versie ...... 109

BIJLAGE

FORMULIER 1 - Kennisgeving van weigering krachtens gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB .. 110 FORMULIER 2 - Wijziging of intrekking van een kennisgeving van weigering krachtens Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB ............................................................................................................ 112 FORMULIER 3 - Kennisgeving van weigering inzake registratie als wapentussenhandelaar........................... 113 HOOFDSTUK 1 - KENNISGEVINGEN VAN WEIGERING EN RAADPLEGINGEN

Inleiding

In artikel 4 van Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB staat dat de lidstaten details moeten verspreiden over geweigerde vergunningen en de redenen voor de weigering.

Het uitwisselen van informatie over geweigerde vergunningen is één van de belangrijkste middelen om de doelstellingen van het exportcontrolebeleid van de lidstaten en de convergentie van dit beleid te verwezenlijken. Dit hoofdstuk is bedoeld om de verantwoordelijkheden van de lidstaten op dit gebied te verduidelijken. Ook wordt in dit hoofdstuk rekening gehouden met het bepaalde in artikel 5 van

Gemeenschappelijk Standpunt 2003/468/GBVB van de Raad over het toezicht op de tussenhandel in wapens, namelijk dat de lidstaten onder meer informatie uitwisselen over "weigeringen van verzoeken om registratie (indien van toepassing)".

Deel 1: Definitie van een weigering

1.1.1 In artikel 4, lid 2, van Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB staat: "Er is sprake van weigering van een vergunning wanneer een lidstaat de toestemming voor de feitelijke verkoop of uitvoer van de betrokken militaire technologie of goederen weigert, terwijl die verkoop of de totstandkoming van de betrokken overeenkomst normaal gesproken zou zijn doorgegaan. Daartoe kan een mede te delen weigering in overeenstemming met de nationale procedures de weigering van toestemming voor het beginnen van onderhandelingen of een afwijzende beschikking op een formeel eerste verzoek om inlichtingen inzake een specifieke order omvatten."

1.1.2 Momenteel verschillen de praktijken van de lidstaten onderling wat betreft het tijdstip waarop hun ondernemingen met de overheid contact opnemen om een uitvoervergunning te krijgen. Sommige lidstaten nemen een verzoek uit het bedrijfsleven pas in behandeling wanneer de uitvoervergunning officieel wordt aangevraagd. Andere lidstaten gaan informeler met de sector in kwestie om en geven in een vroeg stadium niet-bindende aanwijzingen over de vraag of een beoogde transactie al dan niet zal worden toegestaan.

1.1.3 Ongeacht of het verzoek van de onderneming betreffende een mogelijke uitvoer in een vroeg stadium van het marketingproces wordt gedaan dan wel vlak voordat de exportorder wordt ontvangen, moet het verzoek aan bepaalde formele vereisten voldoen voordat de overheid formeel kan antwoorden en, in het geval van een negatief antwoord, van een weigering kennis kan geven. Indien bepaalde feitelijke gegevens ontbreken, kan een verzoek alleen op basis van veronderstellingen worden besproken en kan het door de bevoegde autoriteit niet als een aanvraag worden behandeld. Een telefonisch verzoek of een korte e-mail met algemene informatie of vragen volstaan derhalve voor de autoriteit niet om een specifieke mogelijke transactie goed te keuren of te weigeren.

1.1.4 Van een geweigerde vergunning dient kennis te worden gegeven indien de overheid een schriftelijk (via e-mail, fax of brief) gedane aanvraag voor een exportgoedkeuring weigert en die aanvraag zo nauwkeurig was dat de bevoegde autoriteit voldoende informatie had om een besluit te kunnen nemen. De schriftelijke aanvraag moet tenminste de volgende informatie bevatten:

• het land van bestemming;

• een volledige beschrijving van de goederen in kwestie, met een aanduiding van de hoeveelheid en zo nodig technische specificaties;

• de koper (met vermelding van de hoedanigheid: overheidsinstantie, onderdeel van de strijdkrachten, paramilitaire troepen, privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon);

• de beoogde eindgebruiker.

1.1.5 Ook dient een kennisgeving van weigering (KW) te worden gedaan indien:

• een lidstaat een bestaande uitvoervergunning intrekt;

• een lidstaat een uitvoervergunning weigert die binnen de werkingssfeer van het gemeenschappelijk standpunt valt, nadat hij in andere internationale exportcontroleregimes reeds een KW met betrekking tot deze weigering in omloop heeft gebracht;

• een lidstaat een exporttransactie heeft geweigerd die in wezen identiek wordt geacht aan een transactie die al door een andere lidstaat was geweigerd onder verstrekking van een kennisgeving van weigering. De punten die men meer in het bijzonder moet bezien om te kunnen beoordelen of een transactie "in

wezen identiek" is, zijn de technische specificaties, de hoeveelheden en volumes, en de kopers en eindgebruikers van de goederen in kwestie.

1.1.6 In de onderstaande situatie dient daarentegen geen KW te worden gedaan:

• een aanvraag om goedkeuring is niet schriftelijk ingediend of bevatte niet alle in punt 1.4. voorgeschreven informatie.

1.1.7 Indien een vergunning wordt geweigerd op grond van een nationaal beleid dat strenger is dan het gemeenschappelijk standpunt vereist, kan "louter ter informatie" een KW worden gedaan. Een dergelijke

KW wordt door het secretariaat toegevoegd aan de centrale gegevensbank, maar blijft gedeactiveerd.

Deel 2: In een kennisgeving van afwijzing te verstrekken informatie

1.2.1 Voor een succesvolle werking van het KW-systeem is het van cruciaal belang dat bij de melding van een afgewezen vergunning alle relevante informatie wordt verstrekt, zodat andere lidstaten daar bij het vaststellen van hun exportcontrolebeleid rekening mee kunnen houden. Daarom bevat dit deel geharmoniseerde formulieren voor kennisgeving van geweigerde uitvoervergunningen en tussenhandelvergunningen (modelformulier 1 in de bijlage) en voor het wijzigen of intrekken van een KW

(modelformulier 2 in de bijlage).

1.2.2 Beschrijving van de bovenbedoelde informatie:

Identificatienummer

Het standaardregistratienummer dat door de kennisgevende lidstaat is toegekend, in de volgende vorm: standaardacroniem ter aanduiding van de regeling (EUARMS)/ tweeletteracroniem voor het land dat de kennisgeving doet/jaar van kennisgeving (4 cijfers)/serienummer (3 cijfers). Bijvoorbeeld

EUARMS/PT/2005/007, EUARMS/ES/2003/168.

Land van eindbestemming

Het land waar de eindgebruiker zich (volgens de informatie van het uitvoerende land) bevindt.

Datum van kennisgeving

De datum van het bericht waarin de EU-partners op de hoogte worden gebracht van het besluit tot afwijzing, of tot wijziging of intrekking van de afwijzing.

Contactpersoon voor nadere informatie

Naam, telefoon- en faxnummer en e-mailadres van een persoon die nadere informatie kan verstrekken.

Korte beschrijving van de goederen

Technische specificatie die een vergelijkende beoordeling mogelijk maakt. Indien voor dit doel noodzakelijk, moeten er technische parameters worden gegeven. Waar nodig dient het (nog samen te stellen) Frans/Engelse glossarium van technische termen te worden gebruikt. Naast deze informatie kan facultatief de onderstaande informatie worden gegeven:

  • Hoeveelheid
  • Waarde
  • Fabrikant van de goederen

Referentie op de controlelijst

Productnummer van de in de kennisgeving aangemelde goederen, volgens de meest recente versie van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen (in voorkomend geval met nummer van de onderverdeling) of volgens de lijst van goederen voor tweeërlei gebruik (officiële referentie vermelden), voor goederen waarover uit hoofde van artikel 6 van het gemeenschappelijk standpunt informatie over kennisgevingen van weigering wordt gedeeld.

Opgegeven eindgebruik

Informatie over het beoogde gebruik van het aangemelde product (bijvoorbeeld reserve-onderdeel voor ..., inbouw in ...., voor gebruik als ....). Indien het product een onderdeel is van een project, moet de naam van het project worden aangegeven.

Geadresseerde en eindgebruiker

Deze informatie moet zo uitvoerig mogelijk zijn, zodat er een vergelijkende beoordeling kan worden gemaakt. Naam/adres/land/telefoonnummer/faxnummer/e-mailadres moeten in afzonderlijke velden worden opgenomen.

Reden voor kennisgeving van een afwijzing/wijziging/intrekking

Bij een afgewezen vergunning wordt opgegeven welke criteria van Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB in het geval in kwestie van toepassing zijn. Indien de relevante criteria uit veel

"punten" bestaan (bijvoorbeeld 7 a), b), c) en d)), moet worden aangegeven welke punten van toepassing zijn. Bij wijziging of intrekking van een kennisgeving dient een korte toelichting te worden gegeven, bijvoorbeeld na opheffing van een embargo, vervanging door kennisgeving X, enz.

Aanvullende opmerkingen

Aanvullende informatie die de andere lidstaten kan helpen bij het maken van een beoordeling. Facultatief.

Land van herkomst van de goederen

Land van waaruit de goederen via tussenhandel worden uitgevoerd. Alleen invullen bij kennisgevingen van weigering betreffende de tussenhandel.

Naam en verdere gegevens van de tussenhandelaar

Naam/namen, zakenadres(sen), land, telefoon- en faxnummer(s) en e-mailadres(sen) van de tussenhandelaren wier aanvraag voor een vergunning is geweigerd. Alleen invullen bij kennisgevingen van weigering betreffende de tussenhandel.

Informatie die gewijzigd moet worden

Aangeven op welk punt de oorspronkelijke kennisgeving moet worden gewijzigd.

Nieuwe informatie

Nieuwe inhoud van het gewijzigde punt.

Datum waarop de wijziging of intrekking ingaat

Datum waarop het besluit tot wijziging of intrekking van de afwijzing ingaat.

1.2.3 Zoals is overeengekomen in artikel 5 van Gemeenschappelijk Standpunt 2003/468/GBVB van de Raad over het toezicht op de tussenhandel in wapens, wisselen de lidstaten onder meer informatie uit over

"weigeringen van verzoeken om registratie (indien van toepassing)". Het aangehechte formulier 3 is een geharmoniseerd formulier voor kennisgevingen van weigering van verzoeken om registratie als tussenhandelaar.

Deel 3: Intrekking van kennisgevingen van weigering

1.3.1 Met een kennisgeving van afwijzing wordt beoogd informatie te verstrekken over het exportcontrolebeleid van een lidstaat waarmee andere lidstaten vervolgens rekening kunnen houden in hun eigen besluiten over uitvoervergunningen. Het geheel aan kennisgevingen van afwijzing van een lidstaat kan onmogelijk te allen tijde een perfecte afspiegeling zijn van het exportcontrolebeleid van die lidstaat; de lidstaten kunnen daarom de informatie actualiseren door zo nodig kennisgevingen van afwijzing in te trekken.

1.3.2 Intrekking geschiedt door middel van een bericht via COREU, en wel zo spoedig mogelijk nadat het besluit tot intrekking is genomen en in ieder geval binnen drie weken na dat besluit. De lidstaat gebruikt daarvoor formulier 2 (zie bijlage).

1.3.3 De lidstaten bezien jaarlijks hun bestaande kennisgevingen van afwijzing; zij trekken kennisgevingen in die ten gevolge van een omslag in het nationale denken niet meer relevant zijn (actualisering) en schrappen meervoudige kennisgevingen inzake transacties die in wezen identiek zijn (opschoning), zodat alleen de kennisgevingen overblijven die voor het nationale exportcontrolebeleid van de lidstaat het meest relevant zijn.

1.3.4 Ook in onderstaande situaties wordt een kennisgeving ingetrokken:

• Een lidstaat verleent een uitvoervergunning voor een transactie die "in wezen identiek" is aan een transactie waarvoor hij eerder een vergunning heeft afgewezen. In dit geval wordt de eerder gedane KW

ingetrokken. • Na de opheffing van een wapenembargo. In dit geval trekken de lidstaten de afwijzingen in die

uitsluitend op dit embargo waren gebaseerd, en wel binnen een maand na opheffing van dat embargo. • Een lidstaat besluit dat de eerdere intrekking van een vergunning ongedaan dient te worden gemaakt

(zie punt 1.1.5, eerste stip).

1.3.5 De lidstaten behoeven geen KW's in te trekken die meer dan drie jaar geleden zijn gedaan. Deze

KW's worden door het secretariaat van de Raad automatisch gedesactiveerd in de centrale gegevensbank

(zie punt 1.4.8). Ze blijven er, in gedesactiveerde toestand, echter wel in staan.

Deel 4: Kennisgeving van en raadplegingen over geweigerde vergunningen

Uitvoervergunningen

Kennisgevingen van afwijzing: verspreiding

1.4.1 Wanneer een vergunning voor wapenuitvoer of -tussenhandel wordt afgewezen, moet de lidstaat de kennisgeving van afwijzing binnen een maand nadat de vergunning is geweigerd verspreiden.

1.4.2 De lidstaten verspreiden kennisgevingen van afwijzing onder alle overige lidstaten toe door middel van formulier 1. Alle velden moeten worden ingevuld, of er dient te worden toegelicht waarom een veld niet van toepassing is. Het secretariaat van de Raad voert onvolledige kennisgevingen niet in de gegevensbank in.

1.4.3 Alle kennisgevingen, intrekkingen en wijzigingen betreffende afgewezen vergunningen moeten in het Engels of in het Frans worden gesteld. Zij moeten via COREU onder alle lidstaten worden verspreid (er gaat automatisch een kopie van het bericht naar het secretariaat van de Raad). De berichten worden gerubriceerd als "restricted". De mate van prioriteit is "normal".

Kennisgevingen van afwijzing: behandeling en opslag

1.4.4 Het secretariaat van de Raad houdt een centrale KW-gegevensbank bij van uitvoervergunnings

KW's. Dit belet geenszins dat de lidstaten een eigen gegevensbank bijhouden. De centrale KW-gegevensbank is een bron van informatie waarvan alle lidstaten gebruik kunnen maken. In de gegevensbank kunnen de lidstaten zoeken op ieder veld van de kennisgeving (land dat de kennisgeving doet, land van bestemming van het materieel, criteria voor weigering, beschrijving van de goederen, enz.), en op combinaties van velden. Dankzij de gegevensbank kunnen op basis van deze velden statistieken worden opgesteld.

1.4.5 De informatie in de gegevensbank wordt gerubriceerd als "restricted" en wordt door de lidstaten en het secretariaat van de Raad als zodanig behandeld. De informatie is in het Engels. De in het Frans verstrekte informatie wordt door het secretariaat van de Raad in het Engels vertaald. De lidstaten stellen daartoe een glossarium van technische termen op.

1.4.6 Het secretariaat van de Raad controleert ieder KW-formulier 1 om te zien of alle belangrijke informatie erin staat. Als dat het geval is, wordt het formulier in de centrale gegevensbank ingevoerd. Indien essentiële informatie ontbreekt, vraagt het secretariaat deze informatie aan de lidstaat die de kennisgeving van weigering heeft gedaan. Kennisgevingen van weigering worden pas in de centrale gegevensbank ingevoerd wanneer ten minste de onderstaande essentiële gegevens zijn ontvangen:

  • Identificatienummer;
  • het land van bestemming;
  • een korte beschrijving van de goederen (met het overeenkomstige nummer van de controlelijst);
  • Opgegeven eindgebruik
  • de naam en het land van de geadresseerde, of van de eindgebruiker indien deze niet de geadresseerde is (met vermelding van diens hoedanigheid: overheidsinstantie, politie, leger, marine, luchtmacht, paramilitaire

troepen, privaatrechtelijke natuurlijke of rechtspersoon, en, indien de weigering op criterium 7 gebaseerd is, de naam van de natuurlijke of rechtspersoon);

  • de redenen van de afwijzing (met vermelding van de nummers van de criteria, alsmede van de elementen waarop de beoordeling berust);
  • de datum van de afwijzing (of informatie over de datum waarop de afwijzing ingaat als zij nog niet van kracht is).

1.4.7 Wanneer het secretariaat van de Raad een door middel van formulier 2 verzonden bericht ontvangt waarbij een KW wordt ingetrokken, verwijdert het secretariaat deze KW uit de centrale KW-gegevensbank. Wanneer het secretariaat van de Raad een door middel van formulier 2 verzonden bericht ontvangt tot wijziging van de gegevens in een KW, wijzigt het secretariaat deze gegevens zoals gevraagd, op voorwaarde dat de nieuwe informatie strookt met het overeengekomen formaat.

1.4.8 Het secretariaat van de Raad controleert iedere maand of de centrale KW-gegevensbank actieve

KW's bevat die ouder zijn dan drie jaar. Alle KW's die meer dan drie jaar oud zijn, worden gedesactiveerd, maar de informatie blijft in de gegevensbank staan.

1.4.9 Zolang toegang op afstand tot een veilige gegevensbank niet mogelijk is, stelt het secretariaat van de Raad aan een vertegenwoordiger van iedere lidstaat in de Groep export van conventionele wapens

(COARM), die ongeveer eens per twee maanden vergadert, een diskette ter hand met de meest recente versie van de gegevensbank. Indien een lidstaat frequenter een geactualiseerde versie van de data wenst te ontvangen, krijgt hij de diskettes via daartoe aangewezen personen bij zijn permanente vertegenwoordiging te Brussel. Daarbij worden de vereiste beveiligingsprocedures gevolgd.

Raadplegingsprocedures

1.4.10 Wanneer de lidstaten overwegen een uitvoervergunning te verlenen, dienen zij de gegevensbank te raadplegen om te zien of een andere lidstaat een in wezen identieke transactie heeft afgewezen, en, als dat het geval is, dienen zij de lidstaat/lidstaten die de kennisgeving(en) van afwijzing heeft/hebben gedaan, te raadplegen.

1.4.11 Indien een lidstaat er niet zeker van is of een KW in de centrale gegevensbank een "in wezen identieke transactie" betreft, moet hij een raadplegingsprocedure beginnen om hieromtrent duidelijkheid te verkrijgen.

1.4.12 Raadplegingen geschieden via COREU in het Engels of in het Frans. Het bericht wordt gericht aan de lidstaat die de KW heeft gedaan met afschrift aan alle overige lidstaten. Het bericht heeft het volgende formaat:

“[Lidstaat X] would be grateful for further information from [lidstaat Y] on Council Common Position

2008/944/CFSP denial notification [identificatienummer en bestemming in kwestie], as we are considering a relevantly similar licence application. Under the Users’ Guide, we hereby request a response on or before [uiterste datum]. It will be considered that there has been no response unless we receive a reply by this date. For further information please contact [naam, telefoonnummer, e-mailadres].”

1.4.13 Tenzij de betrokken partijen anders overeenkomen, valt de uiterste datum drie weken na de datum van verzending van het verzoek om raadpleging. Indien de geraadpleegde lidstaat niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, wordt hij geacht geen bezwaar te hebben tegen de vergunningsaanvraag.

1.4.14 Indien de weigering van een lidstaat gebaseerd was op uit inlichtingen verkregen informatie, mag de lidstaat verklaren dat "the refusal was based on information from sensitive sources". De raadplegende lidstaat ziet er dan normaliter van af om nadere details te vragen over de bron van deze informatie.

1.4.15 De geraadpleegde lidstaat mag binnen de termijn van drie weken verzoeken de termijn nogmaals met één week te verlengen. Dit verzoek moet zo spoedig mogelijk worden gedaan.

1.4.16 De raadpleging dient te worden ingeleid zoals hierboven beschreven, maar mag door de lidstaten op iedere andere onderling overeengekomen wijze worden voortgezet. Indien de geraadpleegde lidstaat weigert, moet hij die weigering evenwel naar behoren motiveren.

1.4.17 De lidstaten van de EU dragen zorg voor de geheimhouding van de afwijzingen en raadplegingen. Zij gaan er op passende wijze mee om en halen er geen commercieel voordeel uit.

Na afloop van de raadpleging

1.4.18 De raadplegende lidstaat stelt via COREU alle overige lidstaten in kennis van zijn besluit inzake de vergunningsaanvraag en voegt er een korte motivering aan toe. De raadplegende lidstaat stuurt deze kennisgeving binnen 3 weken nadat hij een besluit heeft genomen.

Vergunningen voor tussenhandel, doorvoer/overlading en immateriële overdracht van technologie

1.4.19 Als gestipuleerd in het gemeenschappelijk standpunt dienen alle hierboven beschreven procedures voor het toezenden, behandelen en opslaan van KW's, raadplegingen en acties na raadpleging (punten 1.4.1 - 1.4.18) ook te worden gevolgd in geval van KW's voor vergunningen inzake tussenhandel, doorvoer en overlading, en KW's voor vergunningen inzake immateriële overdracht van technologie.

1.4.20 KW's voor tussenhandelvergunningen moeten door het secretariaat van de Raad in de gegevensbank duidelijk als zodanig worden aangemerkt.

HOOFDSTUK 2 - VERGUNNINGSPRAKTIJKEN

Deel 1: Beste praktijken op het gebied van eindgebruikerscertificaten

2.1.1 Er is een gemeenschappelijke kern van gegevens die moeten worden vermeld op een eindgebruikerscertificaat, indien een lidstaat zo'n certificaat verlangt met betrekking tot de uitvoer van producten die voorkomen op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen. Ook zijn er enkele gegevens die door een lidstaat naar eigen inzicht kunnen worden verlangd.

2.1.2 Het eindgebruikerscertificaat moet in elk geval de volgende gegevens bevatten:

  • gegevens over de uitvoerder (ten minste naam, adres en firmanaam);
  • gegevens over de eindgebruiker (ten minste naam, adres en firmanaam). Bij uitvoer naar een bedrijf dat de goederen op de lokale markt doorverkoopt, wordt dat bedrijf als de eindgebruiker aangemerkt;
  • Land van eindbestemming
  • een beschrijving van de uitgevoerde goederen (aard, kenmerken) of verwijzing naar de met de autoriteiten van het land van eindbestemming gesloten overeenkomst;
  • hoeveelheid en/of waarde van de uitgevoerde goederen;
  • handtekening, naam en status van de eindgebruiker;
  • de datum van het eindgebruikerscertificaat;
  • clausule inzake eindgebruik of niet-wederuitvoer, indien van toepassing;
  • vermelding van het eindgebruik van de goederen; - een toezegging, waar zulks van toepassing is, dat de uitgevoerde goederen niet voor andere doeleinden dan het aangegeven gebruik zullen worden aangewend;
  • een toezegging, waar zulks van toepassing is, dat de goederen niet zullen worden gebruikt voor de ontwikkeling, de productie of het gebruik van chemische, biologische of nucleaire wapens, of voor raketten die zulke wapens kunnen overbrengen.

2.1.3 De gegevens die een lidstaat naar eigen inzicht kan verlangen zijn onder meer:

  • een clausule die wederuitvoer van de onder het eindgebruikerscertificaat vallende goederen verbiedt. Die clausule kan onder meer:

    • een algeheel wederuitvoerverbod behelzen;

    • bepalen dat wederuitvoer onderworpen is aan de schriftelijke goedkeuring van het oorspronkelijke land van uitvoer;

    • wederuitvoer naar bepaalde, in het eindgebruikerscertificaat genoemde landen toelaten zonder voorafgaande toestemming van de autoriteiten van het land van uitvoer;

  • volledige gegevens, indien van toepassing, over de tussenpersoon;
  • indien het eindgebruikerscertificaat afkomstig is van de overheid van het land van bestemming van de goederen, moet het steeds door de autoriteiten van het land van uitvoer worden

    gewaarmerkt om de authenticiteit van de handtekening, alsmede de bevoegdheid van de ondertekenaar om namens zijn overheid verbintenissen aan te gaan, te verifiëren.

  • een toezegging van de eindgeadresseerde dat hij de staat van uitvoer op verzoek een certificaat zal doen toekomen waaruit blijkt dat de levering heeft plaatsgevonden.

Deel 2: Beoordeling van aanvragen voor "verwerking" en wederuitvoer

2.2.1 De lidstaten passen, net als bij alle andere vergunningsaanvragen, het gemeenschappelijk standpunt volledig toe op vergunningsaanvragen voor goederen wanneer duidelijk is dat die goederen worden verwerkt in producten die bestemd zijn voor wederuitvoer. Bij de beoordeling van die aanvragen letten de lidstaten echter onder andere ook op:

(i) het exportcontrolebeleid en de effectiviteit van het exportcontrolesysteem van het verwerkende land;

(ii) het belang van hun defensie- en veiligheidsrelatie met dat land;

(iii) de relevantie en het belang van de goederen voor de goederen waarin zij zullen worden verwerkt, en voor een eventueel eindgebruik van de eindproducten dat aanleiding tot bezorgdheid zou kunnen

geven;

(iv) het gemak waarmee de goederen of belangrijke onderdelen daarvan kunnen worden verwijderd uit de goederen waarin zij zullen worden verwerkt;

(v) de vaste entiteit waarnaar de goederen worden uitgevoerd.

Deel 3: Verificatie na verzending

2.3.1. Al blijft bij exportcontrole de nadruk liggen op het stadium dat aan de vergunningverlening voorafgaat, kan controle na de verzending een belangrijk extra hulpmiddel zijn om de nationale exportcontrole doeltreffender te maken.

Na de verzending te nemen maatregelen, zoals inspecties ter plaatse of certificaten waaruit blijkt dat de levering heeft plaatsgevonden, zijn bijzonder nuttig om te helpen voorkomen dat goederen binnen het land van aankoop in onwenselijke omstandigheden worden omgeleid naar een andere bestemming of opnieuw worden uitgevoerd.

Met het oog op het vrijwillig delen van beschikbare informatie wordt de lidstaten die controles na verzending verrichten gevraagd de partnerlanden te informeren over hun ervaringen dienaangaande en over bij maatregelen na verzending opgedane kennis van algemeen belang.

Deel 4: De uitvoer van gecontroleerd materieel voor humanitaire doelen

2.4.1 Er zijn situaties waarin de lidstaten overwegen de uitvoer van op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen voorkomende producten toe te staan voor humanitaire doeleinden in omstandigheden waarin anders, op grond van de criteria in artikel 2 van het gemeenschappelijk standpunt, een vergunning zou worden afgewezen. In voormalige conflictgebieden kunnen bepaalde producten een grote bijdrage leveren tot de veiligheid van de burgerbevolking en de economische wederopbouw. De uitvoer van dergelijke producten is niet noodzakelijkerwijs strijdig met de criteria. Net zoals alle andere uitvoer zal deze uitvoer per geval worden beoordeeld. De lidstaten zullen afdoende garanties verlangen tegen misbruik van dit soort uitvoer en eventueel voorzieningen eisen voor de terugzending van het materieel.

Deel 5: Definities

2.5.1 Ten aanzien van het gemeenschappelijke standpunt gelden de volgende definities:

2.5.2 - Doorvoer: bewegingen waarbij de goederen (militair materieel) uitsluitend over het grondgebied van een lidstaat worden vervoerd

  • Overlading: doorvoer waarbij goederen uit de transportmiddelen van invoer worden gelost en (in het algemeen) worden overgeladen in een ander transportmiddel ten behoeve van de uitvoer

2.5.3 Overeenkomstig de definitie in artikel 2 van Gemeenschappelijk Standpunt 2003/468/GBVB van de Raad wordt verstaan onder:

  • Tussenhandel: "de activiteiten van personen en entiteiten: - die onderhandelen over transacties of transacties tot stand brengen die betrekking kunnen hebben op de overdracht van goederen die voorkomen op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen, van een derde land naar een ander derde land; of
    • die dergelijke goederen, welke zij in hun bezit hebben, kopen, verkopen of overdragen, van een derde land naar een ander derde land."

2.5.4 - Uitvoervergunning: formele toestemming van de nationale voor vergunningverlening bevoegde instantie om militair materieel tijdelijk of definitief uit te voeren of over te dragen. Uitvoervergunningen

omvatten: - vergunningen voor feitelijke uitvoer, ook wanneer deze is bestemd voor de productie onder licentie van militair materieel;

  • vergunningen voor tussenhandel;
  • vergunningen voor doorvoer of overlading; - vergunningen voor de immateriële overdracht van software en technologie via middelen als

    elektronische media, fax of telefoon. Aangezien de procedures voor de behandeling van aanvragen door de nationale vergunningverlenende instanties sterk uiteenlopen, dienen de verplichtingen inzake informatieuitwisseling (bijvoorbeeld kennisgevingen van weigering) in voorkomend geval te worden vervuld in het stadium dat aan de vergunning voorafgaat, bijvoorbeeld in het stadium van de voorlopige vergunning of van de vergunning voor het verrichten van marketingactiviteiten of voor het tot stand brengen van een overeenkomst. De wetgeving van de lidstaten bepaalt in welke gevallen een uitvoervergunning vereist is. HOOFDSTUK 3 - RICHTSNOEREN VOOR DE TOEPASSING VAN DE CRITERIA

Inleiding tot de beste praktijken met betrekking tot alle criteria

Deze beste praktijken hebben ten doel meer samenhang te brengen in de toepassing, door de lidstaten, van de criteria van artikel 2 van Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB betreffende wapenuitvoer door de factoren te bepalen waarmee bij de beoordeling van aanvragen voor uitvoervergunningen rekening moet worden gehouden. Zij zijn niet bedoeld als een geheel van voorschriften, maar veeleer om de beste praktijken bij de uitlegging van de criteria samen te brengen. Beoordeling per geval blijft een essentieel onderdeel van het proces en de lidstaten hebben het volste recht hun eigen uitlegging te hanteren. De beste praktijken zijn bestemd voor de ambtenaren die belast zijn met de verlening van exportvergunningen en andere ambtenaren van overheidsdiensten en -instanties wier expertise, met name op regionaal, juridisch (bv. mensenrechten, internationaal publiekrecht), technisch of ontwikkelingsgebied, alsmede inzake militaire en veiligheidsvraagstukken, het besluitvormingsproces moet voeden.

De beste praktijken worden op gezette tijden geëvalueerd en kunnen tevens worden herzien op verzoek van een of meer lidstaten of indien de formulering van de criteria van artikel 2 van Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB in de toekomst wordt gewijzigd.

Deel 1: Beste praktijken voor de interpretatie van criterium 1

Toepassing van criterium 1

3.1.1. Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB geldt voor alle uitvoer door lidstaten van militaire technologie en militair materieel, en voor goederen voor tweeërlei gebruik die vermeld worden in artikel 6 van het gemeenschappelijk standpunt. Criterium 1 is derhalve bij voorbaat van toepassing op de uitvoer naar alle ontvangende landen, zonder onderscheid. De beste praktijken berusten evenwel op het beginsel dat het bestaan van enig risico op strijdigheid met de internationale verbintenissen of verplichtingen van lidstaten of van de Gemeenschap in haar geheel gebiedt dat een zorgvuldige analyse aan de hand van criterium 1 moet plaatsvinden.

Criterium 1 heeft in het bijzonder ten doel ervoor te zorgen dat sancties die door de VN, de OVSE of de EU, of bij non-proliferatieovereenkomsten of andere ontwapeningsovereenkomsten zijn opgelegd, worden nageleefd. Alle exportvergunningen moeten per geval worden beoordeeld en bij mogelijke strijdigheid met internationale verbintenissen of verplichtingen aan criterium 1 worden getoetst.

3.1.2. Informatiebronnen: Over het risico op strijdigheid met internationale verbintenissen of verplichtingen moet in de eerste plaats navraag worden gedaan bij de afdelingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken die zich met het land in kwestie en met de toepasselijke non-proliferatie-, ontwapeningsen exportcontroleovereenkomsten bezighouden. Even waardevol is het advies van de diplomatieke missies en andere overheidsdiensten van de lidstaten, waaronder de inlichtingendiensten.

Een gemeenschappelijk EU-bestand aan informatiebronnen zijn de landenverslagen van de EU-missiehoofden, de EU-gegevensbank inzake afgewezen vergunningen, de EU-watchlist, en de conclusies en verklaringen van de Raad betreffende afzonderlijke landen of veiligheidskwesties. De lijsten van landen die onder een door de VN, de OVSE of de EU ingesteld embargo vallen, worden regelmatig door de Raad van de Europese Unie geactualiseerd en zijn via de gangbare informatiekanalen te raadplegen. De algemene richtsnoeren betreffende het non-proliferatiebeleid van de EU zijn te vinden in de Strategie van de EU ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens en in de non-proliferatiebepalingen van bilaterale overeenkomsten.

Van documentatie van de Verenigde Naties en andere betrokken organisaties, zoals de Internationale

Organisatie voor Atoomenergie en de Organisatie voor het verbod van chemische wapens, kan nuttig gebruik worden gemaakt om na te gaan welke voorschriften van welke internationale regelingen of overeenkomsten gelden en welk beleid het ontvangende land te dien aanzien volgt.

De daartoe dienende internetwebsites zijn vermeld in bijlage 1 bij deel 1 van hoofdstuk 3.

Elementen die in de beoordeling meegenomen dienen te worden

3.1.3. Volgens criterium 1 wordt een uitvoervergunning geweigerd indien de verlening ervan strijdig is met onder andere:

  • a) 
    de internationale verplichtingen van de lidstaten en de door hen aangegane verbintenissen om wapenembargo's van de Verenigde Naties, de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa en de Europese Unie te doen naleven.

    De lidstaten dienen na te gaan of de opgegeven of waarschijnlijke bestemming van de uitvoer en de plaats waar de eindgebruiker zich bevindt, in een door de VN, de OVSE of de EU ingestelde wapenembargo's bestreken land gelegen zijn. De lijsten van onder een embargo vallende landen, nietstatelijke entiteiten en individuele personen (zoals terroristische groepen en individuele terroristen) worden stelselmatig geactualiseerd en er moet dan ook met de grootste zorgvuldigheid worden nagegaan of de jongste ontwikkelingen in aanmerking zijn genomen.

    De door de VN, de OVSE en de EU opgelegde sancties gelden doorgaans grotendeels voor dezelfde landen, niet-statelijke entiteiten en individuele personen. Welke goederen (zowel militaire goederen als producten voor tweeërlei gebruik) onder de diverse tegen één en dezelfde eindgebruiker ingestelde embargo's vallen, kan evenwel per embargo variëren en de opgelegde beperkingen kunnen al dan niet een dwingend karakter hebben. Om een uniforme uitlegging van de werkingssfeer van juridisch bindende VN-sancties in de gehele EU te garanderen, worden de toepasselijke resoluties van de Veiligheidsraad in communautair recht omgezet door middel van een gemeenschappelijk standpunt en, indien nodig, een verordening van de Raad. Bij twijfels over de uitlegging van dwingende VN-sancties dient derhalve de lijst van EU-sancties te worden geraadpleegd. De uitlegging van door de VN en de OVSE opgelegde sancties die geen juridisch bindend karakter hebben, wordt aan de lidstaten overgelaten.

    Bij de beoordeling of al dan niet een vergunning moet worden verleend, dienen de lidstaten strijdigheid met hun internationale verplichtingen te vermijden door zich te houden aan de strengste beperkingen waaraan zij gebonden zijn of onderworpen zijn.

  • b) 
    de internationale verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het Verdrag inzake de nietverspreiding van kernwapens, het Verdrag inzake biologische en toxinewapens en het Verdrag inzake chemische wapens

    VERDRAG INZAKE DE NIET-VERSPREIDING VAN KERNWAPENS (NPV)

    Het NPV is een juridisch bindend verdrag. In het verdrag wordt de overtuiging uitgedragen dat alle staten die partij zijn het recht hebben om deel te nemen aan een zo uitgebreid mogelijke uitwisseling van uitrusting of materialen en gegevens ten behoeve van het vreedzame gebruik van kernenergie. Artikel 1 NPV verplicht iedere kernwapenstaat er evenwel toe, geen kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen aan welke ontvanger dan ook over te dragen. Bij artikel III, lid 2, NPV, hebben kernwapenstaten en niet-kernwapenstaten zich ertoe verbonden basismaterialen of bijzondere splijtbare materialen of uitrusting of materialen die in het bijzonder zijn bestemd of gemaakt voor de verwerking, het gebruik of de vervaardiging van bijzondere splijtbare materialen niet te leveren aan niet-kernwapenstaten voor vreedzame doeleinden, tenzij deze producten onderworpen zijn aan passende (IAEA) waarborgen.

    Producten, materialen en uitrusting, vallend onder de werkingssfeer van het NPV (artikelen I en III):

    • kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen; • basismaterialen of bijzondere splijtbare materialen, • uitrusting of materialen die in het bijzonder zijn bestemd of gemaakt voor de verwerking, het gebruik of de vervaardiging van bijzondere splijtbare materialen.

    Het NPV bevat geen omschrijving of uitvoerige lijsten van de bovenbedoelde middelen en producten. Wat kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen betreft, heeft het VN-Instituut

    voor Ontwapeningsonderzoek (UNIDIR) 1 een werk gepubliceerd waarin de volgende omschrijving

    is opgenomen: "Een kernwapen bestaat uit een explosiemiddel en een overbrengingssysteem; een nucleair explosiemiddel is een middel dat energie doet vrijkomen door kernsplijting of door een splijting- en fusiereactie (overbrengingssystemen voor zo'n explosiemiddel kunnen zijn luchtbommen, ballistische en kruisraketten, artilleriegranaten, zeemijnen en torpedo's en landmijnen). Een omschrijving van basismaterialen of bijzondere splijtbare materialen is te vinden in het Statuut van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (artikel XX). De toepasselijke informatie inzake nucleaire producten en technologieën, al dan niet voor tweeërlei gebruik, is te vinden in de controlelijsten van de Groep van Nucleaire Exportlanden en van het Comité-Zangger, alsmede in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen (categorie ML7.a) en in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1334/2000 i van de Raad tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik en in de toepasselijke Raadsverordeningen waarbij tegen bepaalde landen sancties worden opgelegd.

1 Coming to terms with security, A Lexicon for Arms Control, Disarmement and Confidence Building (2004),

UNIDIR Publication.

Bij de beoordeling of al dan niet een vergunning moet worden verleend voor onder het NPV vallende goederen en technologieën dienen de lidstaten in beschouwing te nemen of het land van bestemming een NPV-staat is waar de nodige IAEA-waarborgen van kracht zijn.

VERDRAG INZAKE BIOLOGISCHE EN TOXINEWAPENS (BTWC)

Het BTWC is een juridisch bindend verdrag dat een verbod behelst om biologische en toxinewapens, en de overbrengingsmiddelen daarvoor, te ontwikkelen, te produceren, daarvan een voorraad aan te leggen of deze te verwerven of in bezit te hebben. Opgemerkt zij evenwel dat artikel X van het verdrag de partijen het recht biedt tot een zo uitgebreid mogelijke uitwisseling van uitrusting, materialen en informatie dienaangaande, ten behoeve van vreedzame doeleinden.

De volgende producten vallen onder de werkingssfeer van het BTWC (artikel I):

• microbiologische of andere biologische agentia of toxines, ongeacht hun oorsprong of wijze van vervaardiging, van soorten en in hoeveelheden die niet kunnen worden gerechtvaardigd uit

hoofde van profylactische, beschermende of andere vreedzame doeleinden; • wapens, uitrusting of middelen voor overbrenging, ontworpen om zodanige agentia of toxines te

gebruiken voor vijandige doeleinden of in een gewapend conflict.

In het BTWC zelf is geen uitvoerige opsomming van de bedoelde producten opgenomen. De toepasselijke informatie is te vinden in de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen (categorie ML 7), in de controlelijsten van de Australiëgroep en in bijlage I van Verordening (EG) nr. 1334/2000 i van de Raad tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik.

Bij de beoordeling of al dan niet een vergunning moet worden verleend voor onder het BTWC vallende goederen en technologie moet in aanmerking worden genomen dat, overeenkomstig het BTWC:

• vergunningen voor de uitvoer van biologische agentia van soorten en in hoeveelheden die niet kunnen worden gerechtvaardigd uit hoofde van profylactische, beschermende of andere

vreedzame doeleinden moeten worden afgewezen; (onder meer ziektebestrijding en maatregelen voor de volksgezondheid zouden als vreedzame doeleinden opgevat kunnen worden;)

• de overdracht van conventionele wapens, militaire uitrusting of overbrengingsmiddelen van welke aard ook, ontworpen om zodanige agentia te gebruiken voor vijandige doeleinden of in een gewapend conflict, verboden is.

VERDRAG INZAKE CHEMISCHE WAPENS (CWC)

Het CWC is een juridisch bindend verdrag dat de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens verbiedt, en gebiedt dat deze wapens zo spoedig mogelijk worden vernietigd. Ook wordt in het verdrag nadrukkelijk gesteld dat de verdragsstaten het recht hebben deel te nemen aan de internationale uitwisseling van wetenschappelijke informatie, stoffen en apparatuur voor ingevolge het verdrag niet verboden doeleinden.

Onder chemische wapens wordt in artikel II CWC het volgende verstaan, tezamen of afzonderlijk:

• giftige stoffen (chemische stoffen die de dood of tijdelijke functieaantasting kunnen veroorzaken)

en hun voorlopers, behalve wanneer deze zijn bestemd voor ingevolge het CWC niet verboden doeleinden;

• munitie en andere inzetmiddelen, specifiek ontworpen om de dood of andere schade te

veroorzaken door de toxische eigenschappen van de hierboven bedoelde giftige stoffen, die zouden vrijkomen als gevolg van het gebruik van zulke munitie en andere inzetmiddelen;

• uitrusting specifiek ontworpen voor rechtstreeks met de aanwending van bovenbedoelde munitie en andere inzetmiddelen verband houdend gebruik.

Het CWC heeft een uitvoerige bijlage inzake stoffen. Deze vormt een integrerend deel van het verdrag. De toepasselijke informatie is ook te vinden in de EU-lijst van militaire goederen (categorie ML 7), in de controlelijsten van de Australiëgroep en in bijlage I van Verordening (EG) nr. 1334/2000 i van de Raad tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik.

Bij de beoordeling of al dan niet een vergunning moet worden verleend voor onder het CWC vallende goederen en technologieën dienen de lidstaten onder meer de volgende elementen in beschouwing te nemen:

• Een algemene verplichting van de verdragsstaten is nimmer chemische wapens in de zin van artikel II CWC over te dragen.

• De bijlage inzake stoffen van het CWC kent drie lijsten (lijsten van stoffen). De regeling voor

het overdragen van stoffen van Lijst 1, Lijst 2 en Lijst 3 wordt respectievelijk uiteengezet in de

afdelingen VI, VII en VII van de CWC-verificatiebijlage. Aangezien categorie ML7 van de EU-

lijst van militaire goederen en de CWC-lijsten elkaar ten dele overlappen, moet allereerst worden

nagegaan of een bepaalde chemische stof of voorloper op de ML7-lijst al dan niet ook op de

CWC-lijsten voorkomt. Bij een exportvergunningaanvraag voor een stof van een CWC-lijst stof

moeten vervolgens de voorschriften van de desbetreffende afdeling van de CWC-verificatiebijlage

worden gevolgd.

• Gebruik voor onderzoeksdoeleinden, medische of farmaceutische doeleinden of

beschermingsdoeleinden is ingevolge het CWC niet verboden.

  • c) 
    de verbintenis van de lidstaten om geen enkel type antipersoneelmijn uit te voeren

    Het meest uitvoerige internationale instrument betreffende antipersoneelmijnen is het Verdrag van Ottawa van 1997 inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van anti-personeelmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens. De staten die partij zijn bij het verdrag hebben zich er onder meer toe verplicht om in geen enkele omstandigheid over te gaan tot uitvoer van antipersoneelmijnen, anders dan met het oogmerk deze te vernietigen. Voorts zijn zij overeengekomen om in geen enkele omstandigheid wie dan ook op enige manier bij te staan, aan te moedigen of aan te sporen over te gaan tot een voor een staat die partij is verboden activiteit.

    Ook sommige landen die geen partij zijn bij het Verdrag van Ottawa hebben een moratorium op de uitvoer van antipersoneelmijnen aangekondigd.

      Bij de beoordeling of al dan niet een vergunning moet worden verleend dienen de lidstaten die partij zijn bij het Verdrag van Ottawa of die een politieke verbintenis zijn aangegaan om niet tot uitvoer

    van antipersoneelmijnen over te gaan, overeenkomstig hun internationale verplichtingen een daartoe strekkende vergunning te weigeren, tenzij de uitvoer tot oogmerk heeft de antipersoneelmijnen te vernietigen.

  • d) 
    de verbintenissen van de lidstaten binnen het raamwerk van de Australiëgroep, het Missile

    Technology Control Regime, het Comité-Zangger, de Groep van Nucleaire Exportlanden, het Wassenaar Arrangement en de Haagse Gedragscode tegen de verspreiding van ballistische raketten.

    Bij Verordening (EG) nr. 1334/2000 i van de Raad van 22 juni 2000 is een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik ingesteld. De verordening bevat in bijlage een volledige lijst van alle aan exportcontrole onderworpen producten, alsmede een lijst van de meest kritieke producten voor tweeërlei gebruik, waarvoor nog strengere regels gelden. Deze lijsten kunnen als referentie dienen voor het merendeel van de producten vallende onder de Australiëgroep, het controleregime voor de uitvoer van rakettechnologie, het Comité-Zangger, de Groep van Nucleaire Exportlanden, het Wassenaar Arrangement en de Haagse Gedragscode tegen de verspreiding van ballistische raketten.

    DE AUSTRALIËGROEP (AG)

    De AG is een informele regeling. De participerende landen gaan geen juridisch bindende verplichtingen aan: hoe doeltreffend zij samenwerken, hangt louter af van de mate waarin zij de doelstellingen inzake de non-proliferatie van chemische en biologische wapens (CBW) nastreven en van de nationale maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van deze wapens.

Het "no undercut-beginsel" is de hoeksteen van de afspraken die de AG-leden hebben gemaakt om een gemeenschappelijke benadering van controles op de uitvoer van CBW-gerelateerde producten te bewerkstelligen. Indien één AG-land uit overwegingen van CWB-non-proliferatie een exportvergunning afwijst voor een product van de AG-lijst, is de afspraak dat andere AG-landen in wezen identieke exportvergunningaanvragen niet zullen goedkeuren dan nadat daarover overleg is gepleegd met het land dat de afgewezen vergunning in eerste instantie heeft aangemeld.

Overdrachten van onder de AG-exportcontrole vallende chemische of biologische agentia mogen slechts worden toegestaan indien het participerende land van uitvoer zich ervan heeft vergewist dat het eindgebruik niet met CWB verband houdt.

Bij de beoordeling of al dan niet een vergunning tot overdracht moet worden verleend dienen de lidstaten onder meer de volgende elementen in beschouwing te nemen:

• in hoeverre de overdracht van betekenis is ten aanzien van de ontwikkeling, de productie of de aanleg van voorraden van chemische of biologische wapens;

• of de over te dragen uitrusting, materialen of technologie overeenstemmen met het opgegeven eindgebruik;

• of er een risico van betekenis op bestemmingsverandering naar CBW-programma's lijkt te zijn; • of een overdracht aan de eindgebruiker eerder is afgewezen dan wel of de eindgebruiker een

eerder toegestane overdracht heeft omgeleid naar doeleinden die niet met non-proliferatiedoelstellingen te verenigen zijn;

• of er goede redenen zijn om aan te nemen dat de ontvangers zich met clandestiene of illegale wapenaankoop hebben ingelaten;

• of er goede redenen zijn om aan te nemen, dan wel of bekend is, dat de ontvangende staat programma's voor chemische of biologische oorlogvoering onderhoudt of nastreeft;

• of de eindgebruiker in staat is het overgedragen product veilig te behandelen en op te slaan;

• of de uit te voeren goederen niet voor wederuitvoer bestemd zijn. Bij eventuele wederuitvoer dienen de uit te voeren goederen door de ontvangende overheid aan deugdelijke controle

onderworpen te worden en moeten bevredigende garanties voorhanden zijn dat de goederen niet zonder toestemming van die overheid aan een derde land worden overgedragen;

• of de ontvangende staat en de eventuele staten van doorvoer over effectieve exportcontrolesystemen

beschikken;

• of de ontvangende staat partij is bij het Verdrag inzake chemische wapens en het Verdrag inzake biologische en toxinewapens en zijn verplichtingen ingevolge deze verdragen nakomt;

• of het optreden, de verklaringen en het beleid van de ontvangende staat getuigen van steun voor de non-proliferatie van chemische en biologische wapens en of de ontvangende staat zijn

internationale verplichtingen inzake non-proliferatie nakomt.

HET CONTROLEREGIME VOOR DE UITVOER VAN RAKETTECHNOLOGIE (MTCR)

Het MTCR is een informele regeling tussen landen die het eens zijn met de doeleinden van nonproliferatie van onbemande systemen voor de overbrenging van massavernietigingswapens en hun nationale inspanningen ter voorkoming van de proliferatie van overbrengingsmiddelen pogen te coördineren. Het MTCR berust op de naleving van gemeenschappelijke richtlijnen voor het exportbeleid (MTCR Guidelines) die gelden ten aanzien van een geïntegreerde gemeenschappelijke lijst van aan controle onderworpen producten in de bijlage van de regeling (MTCR Equipment, Software and Technology Annex). Ieder deelnemend land past de richtlijnen overeenkomstig zijn nationale wetgeving toe; besluiten betreffende vergunningaanvragen voor overdrachten worden op nationaal niveau genomen.

Bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor overdracht van in de bijlage opgenomen producten nemen de lidstaten de volgende factoren in beschouwing:

• of er gevaar is dat de overdracht voor de verspreiding van massavernietigingswapens wordt gebruikt;

• wat de capaciteiten en doelstellingen van het raketten- en ruimteprogramma van de ontvangende staat zijn;

• of de overdracht van betekenis is met het oog op de ontwikkeling van systemen, andere dan bemande luchtvaartuigen, die voor de overbrenging van massavernietigingswapens kunnen worden gebruikt;

• voor welk eindgebruik de overdrachten bestemd zijn. Indien de overdracht tot overbrengingssystemen voor massavernietigingswapens kan bijdragen, mag een vergunning voor overdracht niet worden verleend dan nadat de overheid van de ontvangende staat bevredigende garanties heeft verstrekt dat:

  • de producten uitsluitend voor het opgegeven doel zullen worden gebruikt, en dat er geen

    wijzigingen komen in het gebruik noch producten worden gewijzigd of nagebouwd zonder toestemming van de vergunningverlenende overheid;

    • noch de producten, noch daarvan nagebouwde of afgeleide producten opnieuw zullen

      worden overgedragen zonder instemming van de vergunningverlenende overheid; • of er ten aanzien van de producten multilaterale overeenkomsten van toepassing zijn; • of er gevaar bestaat dat onder de controle vallende producten in handen komen van terroristische

    groepen of individuele terroristen.

Indien een ander deelnemend land voor een in wezen identieke overdracht een afgewezen vergunning heeft gemeld, is de afspraak dat de andere deelnemende landen in wezen identieke exportvergunningaanvragen niet zullen goedkeuren dan nadat daarover overleg is gepleegd met het land dat de afgewezen vergunning in eerste instantie heeft aangemeld.

DE GROEP VAN NUCLEAIRE EXPORTLANDEN (NSG)

De NSG is een informele regeling waarvan de deelnemers trachten bij te dragen tot de nonproliferatie van kernwapens door toepassing van richtlijnen voor nucleaire en nucleair gerelateerde export (Guidelines for nuclear exports and nuclear related exports). De NSG-richtlijnen worden door ieder deelnemend land overeenkomstig de nationale wetgeving en de nationale praktijken toegepast. Besluiten over exportvergunningaanvragen worden op nationaal niveau genomen overeenkomstig de nationale voorschriften voor de verlening van exportvergunningen.

Grondbeginsel is dat leverende landen geen vergunning verlenen voor overdrachten van in de bijlage van de regeling opgenomen uitrusting, materialen, software of technologie:

• bestemd voor gebruik in een niet-kernwapenstaat bij activiteiten inzake nucleaire explosiemiddelen of bij een niet-gewaarborgde splijtstofkringloopactiviteit, of

• meer in het algemeen wanneer er een onaanvaardbaar risico is dat de overdracht naar een dergelijke activiteit wordt omgeleid of wanneer overdrachten strijdig zijn met het beginsel dat verspreiding van kernwapens wordt tegengegaan, of

§ wanneer er een onaanvaardbaar risico bestaat van bestemmingswijziging naar daden van nucleair terrorisme.

Bij de beoordeling of, overeenkomstig de richtlijnen van de NSG, toestemming mag worden verleend voor overdrachten voor nucleaire of nucleair gerelateerde doeleinden, moeten de lidstaten, indachtig het grondbeginsel, met de nodige omzichtigheid te werk gaan en onder meer de volgende factoren in beschouwing nemen:

• of de ontvangende staat partij is bij het NPV, het Verdrag tot verbod van kernwapens in Latijns Amerika of een soortgelijke juridisch bindende internationale overeenkomst tegen de

verspreiding van kernwapens en of die staat een overeenkomst inzake IAEA-waarborgen heeft gesloten dat al zijn vreedzame nucleaire activiteiten bestrijkt;

• of een ontvangende staat die geen partij is bij het NPV, het Verdrag tot verbod van kernwapens in Latijns-Amerika of een soortgelijke juridisch bindende internationale overeenkomst tegen de verspreiding van kernwapens niet-gewaarborgde splijtstofkringloopactiviteiten ontplooit

waarvoor geen IAEA-waarborgen gelden;

• of de over te dragen nucleair gerelateerde technologie overeenstemt met het opgegeven eindgebruik en of het opgegeven eindgebruik overeenstemt met de eindgebruiker;

• of de over te dragen nucleair gerelateerde technologie bestemd is voor gebruik bij onderzoek inzake, of bij ontwikkeling, ontwerp, fabricage, constructie, werking of onderhoud van,

verrijkings- of opwerkingsinstallaties; • of het optreden, de verklaringen en het beleid van de ontvangende staat getuigen van steun voor

de non-proliferatie van kernwapens en of de ontvangende staat zijn internationale verplichtingen inzake non-proliferatie nakomt;

• of de ontvangers zich met clandestiene of illegale activiteiten hebben ingelaten; en • of een overdracht aan de eindgebruiker eerder is geweigerd dan wel of de eindgebruiker een eerder toegestane overdracht heeft omgeleid naar doeleinden die niet met de richtlijnen te verenigen zijn; • of er reden is om een risico van bestemmingswijziging ten behoeve van daden van nucleair terrorisme te veronderstellen; • of er een risico is dat er, in strijd met het grondbeginsel, heroverdrachten van in de bijlage van de regeling opgenomen uitrusting, materialen, software of technologie plaatsvinden, of overdrachten van daarvan nagebouwde producten, omdat de ontvangende staat er niet in geslaagd is om, overeenkomstig resolutie 1540 van de VN-Veiligheidsraad, een passende, effectieve nationale controle op uitvoer en overlading te ontwikkelen en toe te passen.

HET WASSENAAR ARRANGEMENT (WA)

Het Wassenaar Arrangement betreffende de controle op de uitvoer van conventionele wapens en van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik is een informele exportcontroleregeling. Deelname aan het WA schept geen juridische verplichtingen voor de deelnemende staten. Het besluit om de overdracht van een product af te wijzen of toe te staan komt volledig voor de verantwoordelijkheid van de deelnemende staat. Alle maatregelen met betrekking tot het Arrangement worden overeenkomstig de nationale wetgeving en het nationale beleid genomen en naar eigen inzicht van de deelnemende staat toegepast.

Ter sturing van het nationale beleid, mede omvattende besluiten betreffende de weigering of verlening van vergunningen, zijn binnen het Arrangement beste praktijken, richtlijnen en elementen vastgesteld. De tot dusverre door de deelnemende staten goedgekeurde elementen hadden betrekking op objectieve analyse en advies betreffende in potentie destabiliserende accumulatie van conventionele wapens, een verklaring van overeenstemming over immateriële overdrachten van software en technologie, richtlijnen voor beste praktijken inzake de uitvoer van handvuurwapens en lichte wapens (SALW), exportcontroles voor draagbare luchtverdedigingssystemen (MANPADS), en een verklaring van overeenstemming over

de controle op niet in lijsten opgenomen producten voor tweeërlei gebruik 2 .

Bij de beoordeling of toestemming mag worden verleend voor overdrachten van door de WA in lijsten opgenomen goederen worden de lidstaten geacht te letten op de voornaamste bij het WA aangegane verbintenissen: • er worden nationale controles verricht op de uitvoer van in de controlelijsten opgenomen producten; • er wordt op vrijwillige basis informatie uitgewisseld om overdrachten van wapens en van gevoelige goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik transparanter te maken; • voor producten op de munitielijst wordt om de zes maanden informatie uitgewisseld over leveranties van conventionele wapens aan niet-deelnemende staten; • voor producten op de lijst tweeërlei gebruik wordt tweemaal per jaar op geaggregeerde basis kennisgeving gedaan van alle afgewezen vergunningen voor uitvoer naar niet-deelnemende staten;

2 Voor de volledige (Engelse) tekst van deze documenten wordt verwezen naar de website van het WA

(http://www.wassenaar.org/guidelines).

• voor producten op de lijst gevoelige producten en de lijst zeer gevoelige producten wordt kennisgeving gedaan van iedere afzonderlijke afgewezen vergunning voor uitvoer naar nietdeelnemende staten, alsmede tweemaal per jaar, op geaggregeerde basis, van alle verleende vergunningen voor uitvoer naar niet-deelnemende staten;

• aan deelnemende staten wordt kennisgeving gedaan van iedere goedkeuring van een vergunningaanvraag die in de drie voorafgaande jaren door een andere deelnemende staat voor een in wezen identieke transactie is afgewezen (undercut-kennisgeving). Het besluit om de overdracht van een product af te wijzen of toe te staan komt volledig voor de verantwoordelijkheid van de

deelnemende staat.

COMITÉ-ZANGGER

Het Comité-Zangger is een informele regeling die een bijdrage van betekenis levert aan de uitlegging van artikel III, lid 2, van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (NPV) en waaraan alle verdragspartijen derhalve sturing kunnen ontlenen.

Bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor overdracht van door het Comité-Zangger bestreken producten nemen de lidstaten de volgende factoren in beschouwing: • De levering van basismaterialen of bijzondere splijtbare materialen aan niet-kernwapenstaten

voor vreedzame doeleinden is niet toegestaan, tenzij de basismaterialen of de bijzondere splijtbare materialen ingevolge een overeenkomst met de Internationale organisatie voor atoomenergie (IAEA) aan passende waarborgen onderworpen zijn.

• Een regering die aan een niet-kernwapenstaat basismaterialen of bijzondere splijtbare materialen voor vreedzame doeleinden wenst te leveren, dient:

  • van de ontvangende staat als voorwaarde tot levering te verlangen dat de basismaterialen of

    bijzondere splijtbare materialen, of bijzondere splijtbare materialen die worden geproduceerd bij of door het gebruik van deze materialen, niet worden omgeleid naar kernwapens of andere nucleaire explosiemiddelen; en

  • zich ervan te vergewissen dat daartoe strekkende waarborgen, ingevolge een overeenkomst

    met de IAEA en overeenkomstig het IAEA-waarborgstelsel, op de basismaterialen of de bijzondere splijtbare materialen in kwestie van toepassing zullen zijn.

• In geval van rechtstreekse uitvoer van basismaterialen of bijzondere splijtbare materialen naar niet-kernwapenstaten die geen partij bij het NPV zijn, dient de regering, alvorens vergunning tot uitvoer van de materialen in kwestie te verlenen, zich ervan te vergewissen dat de materialen aan een waarborgovereenkomst met de IAEA worden onderworpen zodra de verantwoordelijkheid voor de materialen aan de ontvangende staat wordt overgedragen, maar ten laatste wanneer de materialen hun bestemming bereiken.

• Een regering die basismaterialen of bijzondere splijtbare materialen uitvoert naar een nietkernwapenstaat die geen partij bij het NPV is, dient bevredigende garanties te verlangen dat de materialen niet bestemd zijn voor wederuitvoer naar een niet-kernwapenstaat die geen partij bij het NPV is, tenzij ervoor is gezorgd dat de staat die de wederuitvoer ontvangt, de IAEA-

waarborgen aanvaardt.

• De regering stelt een jaaroverzicht op van de uitvoer van basismaterialen of bijzondere splijtbare materialen naar niet-kernwapenstaten die geen partij bij het NPV zijn.

HAAGSE GEDRAGSCODE TEGEN DE VERSPREIDING VAN BALLISTISCHE RAKETTEN (HCOC)

De HCOC is een politiek bindend non-proliferatie-instrument dat ten doel heeft het gebruik van ballistische raketten als overbrengingsmiddel voor massavernietigingswapens te beteugelen. De Gedragscode moet vooral zorgen voor meer transparantie en meer vertrouwen onder de onderschrijvende landen met specifieke vertrouwenwekkende maatregelen in de vorm van vooraankondigingen van lanceringen van ballistische raketten en ruimteraketten en jaarlijks afgelegde verklaringen over het beleid inzake ballistische raketten en ruimteraketten.

Bij de beoordeling of al dan niet een vergunning moet worden verleend dienen de lidstaten in beschouwing te nemen of een land al dan niet de HCoC onderschrijft, waarin de volgende beginselen centraal staan:

• de proliferatie van ballistische raketten als overbrengingsmiddel voor massavernietigingswapens met spoed te voorkomen en om te buigen;

• multilaterale ontwapenings- en non-proliferatie-instrument aan belang en kracht doen winnen; • erkennen dat het landen niet mag worden belet de ruimte voor vreedzame doeleinden te benutten, maar dat zij daarbij niet mogen bijdragen tot de verspreiding van ballistische raketten waarmee massavernietigingswapens overgebracht kunnen worden;

• de noodzaak tot passende transparantie met betrekking tot programma's inzake ballistische raketten en ruimteraketten propageren.

3.1.4. Resultaat van de beoordeling. Op grond van de beoordeling volgens de hierboven geschetste lijnen komt een lidstaat tot de bevinding of de uitvoer strijdig is met de verbintenissen en de verplichtingen van lidstaat of van de Gemeenschap en of de vergunning moet worden geweigerd.

BIJLAGE 1 (bij Hoofdstuk 3, Deel 1)

Hieronder volgt een niet-uitputtende lijst met internetwebsites van relevante informatiebronnen:

Lijst van EU-sancties (DG Externe Betrekkingen, Raad van de EU): http://ec.europa.eu/comm/external_relations/cfsp/sanctions/measures.htm

Embargolijst van het Internationaal Instituut voor Vredesonderzoek (SIPRI): http://www.sipri.org/contents/armstrad/embargoes.html

Internationale Organisatie voor Atoomenergie (NPV): www.iaea.org

Het Kantoor van de Verenigde Naties te Genève (Ontwapening, BTWC): www.unog.ch

Organisatie voor het verbod van chemische wapens (OVCW): www.opcw.org

Internationale campagne tegen landmijnen: www.icbl.org

Geneefs Internationaal Centrum voor Humanitair Ontmijnen: www.gichd.ch

Australiëgroep: www.australiagroup.net

Controleregime voor de uitvoer van rakettechnologie (MTCR) www.mtcr.info

Comité-Zangger: www.zanggercommittee.org

Groep van Nucleaire Exportlanden: www.nuclearsuppliersgroup.org

Wassenaar Arrangement: www.wassenaar.org

Haagse Gedragscode tegen de verspreiding van ballistische raketten (HCOC): http://www.bmeia.gv.at/en/foreign-ministry/foreign-policy/disarmament/weapons-of-massdestruction/hcoc.html

Deel 2: Beste praktijken voor de interpretatie van criterium 2

Toepassing van criterium 2

3.2.1 Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB geldt voor alle uitvoer door lidstaten van militaire technologie en militair materieel, en, zoals vermeld in artikel 6 van het gemeenschappelijk standpunt voor goederen voor tweeërlei gebruik. Criterium 2 is derhalve bij voorbaat van toepassing op de uitvoer naar alle ontvangende landen, zonder onderscheid. Omdat in criterium 2 echter een verband wordt gelegd met de eerbiediging van de mensenrechten en de naleving van het internationale humanitaire recht door het land van eindbestemming, moet bijzondere aandacht uitgaan naar de uitvoer van militaire technologie en materieel naar landen waarvoor er aanwijzingen zijn dat de mensenrechten of het internationale humanitaire recht er worden geschonden.

3.2.2 Informatiebronnen: Een voor alle lidstaten toegankelijk gemeenschappelijk EU-bestand van informatiebronnen zijn de mensenrechtenverslagen van de EU-missiehoofden, de EU-gegevensbladen over de mensenrechten en, in sommige gevallen, de verklaringen/conclusies van de Raad van de EU over de betrokken ontvangende landen. Meestal wordt in die documenten al rekening gehouden met beschikbare informatie van andere internationale organen en uit andere bronnen. Omdat de analyse in wezen per geval moet geschieden en iedere vergunningsaanvraag specifiek is, zou waar nodig gebruik kunnen worden gemaakt van aanvullende informatie afkomstig van:

• de diplomatieke missies van de lidstaten en andere overheidsinstellingen, • documenten van de Verenigde Naties, het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) en andere internationale en regionale organen, • verslagen van internationale NGO's, • verslagen van lokale niet-gouvernementele mensenrechtenorganisaties en andere betrouwbare lokale bronnen;

• informatie vanuit de civiele samenleving.

De EU heeft ook specifieke richtsnoeren opgesteld en aangenomen, die bedoeld zijn als raamwerk voor de bescherming en de bevordering van de mensenrechten in derde landen, bijvoorbeeld de richtsnoeren inzake de doodstraf, foltering, kinderen en gewapende conflicten en mensenrechtenverdedigers. Bijlage I bevat een niet-uitputtende lijst met relevante internetwebsites.

Elementen die in de beoordeling meegenomen dienen te worden

3.2.3 Sleutelbegrippen: Uit de bestudering van criterium 2 blijkt dat een aantal sleutelbegrippen in elke beoordeling moeten worden meegenomen. Ze zijn in onderstaande tekst cursief weergegeven. "De lidstaten evalueren de houding van het ontvangende land ten opzichte van belangrijke, in internationale mensenrechteninstrumenten vastgelegde beginselen en

  • a) 
    weigeren een uitvoervergunning wanneer er een duidelijk risico bestaat dat uit te voeren militaire goederen of technologie gebruikt worden voor binnenlandse onderdrukking.
  • b) 
    gaan zeer zorgvuldig te werk wanneer zij per geval en rekening houdend met de aard van de militaire goederen of technologie, vergunningen afgeven voor landen waar door de ter zake bevoegde instanties van de Verenigde Naties, de Europese Unie of de Raad van Europa ernstige schendingen van de mensenrechten zijn geconstateerd.

– De lidstaten evalueren de houding van het ontvangende land ten opzichte van belangrijke, in

instrumenten van internationaal humanitair recht vastgelegde beginselen, en

  • c) 
    weigeren een uitvoervergunning indien er een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren militaire goederen of technologie gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het internationaal humanitaire recht."

Met militaire goederen en technologie die voor binnenlandse onderdrukking kunnen worden gebruikt, wordt hier onder meer bedoeld militaire goederen of technologie waarvan bewezen is dat zulke of soortgelijke goederen of technologie voor binnenlandse onderdrukking zijn gebruikt door de beoogde eindgebruiker, of die naar mag worden aangenomen een andere bestemming of eindgebruiker zullen krijgen dan officieel is verklaard en gebruikt zullen worden voor binnenlandse onderdrukking. Overeenkomstig artikel 1 van dit gemeenschappelijk standpunt wordt de aard van de goederen zorgvuldig onderzocht, in het bijzonder indien ze bedoeld zijn voor binnenlandse veiligheidsdoeleinden. Binnenlandse onderdrukking omvat onder meer foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, standrechtelijke en willekeurige executies, verdwijningen, willekeurige gevangenneming en andere ernstige schendingen van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden die staan omschreven in de desbetreffende internationale mensenrechteninstrumenten, waaronder de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Bij de beoordeling of er een duidelijk risico bestaat dat de te exporten goederen kunnen worden gebruikt voor binnenlandse onderdrukking, bekijken de lidstaten de huidige situatie en de staat van dienst met betrekking tot de eerbiediging van de mensenrechten, zowel van de beoogde eindgebruiker als van het ontvangende land in het algemeen. In het laatste geval letten zij onder meer op het regeringsbeleid in het ontvangende land, significante recente ontwikkelingen, met name het effect van "terrorismebestrijding", de effectieve bescherming van de mensenrechten in de grondwet, het verstrekken van opleiding inzake mensenrechten aan belangrijke actoren (bv. wetshandhavingsinstanties), het al dan niet bestraffen van schendingen van de mensenrechten, de aanwezigheid van onafhankelijke monitoringorganen en nationale organen voor de bevordering en de bescherming van de mensenrechten.

3.2.4. Internationale mensenrechteninstrumenten: Bijlage II bevat een niet-uitputtende lijst van de belangrijkste internationale en regionale instrumenten.

Deze instrumenten en de bijbehorende aanvullende protocollen zijn de belangrijkste internationale normen en standaarden op het gebied van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden. Ze garanderen burgerrechten en politieke rechten (zoals bijvoorbeeld het recht op leven, het verbod op slavernij en dwangarbeid, de vrijheid en veiligheid van de persoon, gelijkheid voor de wet, het recht op een onpartijdig gerecht en doeltreffende voorziening in rechte, de vrijheid van meningsuiting en informatie, de vrijheid van vergadering, de vrijheid van verplaatsing, de vrijheid van denken, geweten en godsdienst; het recht om asiel te zoeken en te genieten), vrouwenrechten, de rechten van het kind, non-discriminatie, de rechten van minderheden en inheemse volkeren, economische, sociale en culturele rechten.

3.2.5 De houding van het ontvangende land: Bij de beoordeling of een land alle mensenrechten en fundamentele vrijheden eerbiedigt en naleeft, dient waar nodig rekening te worden gehouden met de volgende indicatoren:

• de bereidheid van de regering van het ontvangende land om de mensenrechten te eerbiedigen en te bevorderen en diegenen die de mensenrechten schenden voor de rechter te brengen

• de mate waarin internationale en regionale mensenrechteninstrumenten in het land in beleid en praktijk zijn omgezet

• de staat van dienst van het land met betrekking tot de bekrachtiging van relevante internationale en regionale mensenrechteninstrumenten

• de mate van samenwerking met internationale en regionale mensenrechtenmechanismen (bv. verdragsorganen van de VN en speciale procedures)

• de politieke bereidheid om interne mensenrechtenaangelegenheden op een transparante wijze, bijvoorbeeld in een bilaterale of multilaterale dialoog, met de EU of met andere partners, waaronder de civiele samenleving, te bespreken.

3.2.6 Ernstige schendingen van de mensenrechten: In de Verklaring van Wenen en het bijbehorende actieprogramma, die tijdens de Wereldconferentie over de mensenrechten in Wenen in juni 1993 aangenomen zijn, werd opnieuw de plechtige belofte van alle staten bevestigd dat zij hun verplichting zullen nakomen om wereldwijd de eerbiediging, de naleving en de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden van allen te bevorderen, zulks overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, andere mensenrechteninstrumenten en het internationale recht. Ook de beginselen van universaliteit, ondeelbaarheid, onderlinge afhankelijkheid en onderlinge verbondenheid van alle mensenrechten werden bekrachtigd.

Wat het als "ernstig" bestempelen van schendingen van de mensenrechten betreft, moet iedere situatie op haar eigen merites en afzonderlijk worden beoordeeld en moet rekening worden gehouden met alle relevante aspecten. Belangrijke factoren in de beoordeling zijn de aard en de gevolgen van de betrokken schending. Systematische en/of wijdverbreide schendingen van de mensenrechten wijzen op een ernstige mensenrechtensituatie. Schendingen behoeven echter niet systematisch of wijdverbreid te zijn om in de analyse met betrekking tot criterium 2 als "ernstig" aangemerkt te worden. Volgens criterium 2 is een belangrijk element in de analyse de vraag of door de ter zake bevoegde instanties van de VN, de EU of de Raad van Europa (zie lijst in Bijlage III) in het ontvangende land ernstige schendingen van de mensenrechten zijn geconstateerd. In dit verband is het geen essentiële voorwaarde dat deze bevoegde organen zelf uitdrukkelijk de term "ernstig" gebruiken. Het volstaat dat zij hebben geconstateerd dat er schendingen hebben plaatsgevonden. Het is aan de lidstaten om uiteindelijk uit te maken of de schendingen als ernstig moeten worden beschouwd. Evenzo belet het feit dat geen beslissing van deze organen voorligt, de lidstaten niet om onafhankelijk te beoordelen of er ernstige schendingen hebben plaatsgevonden.

3.2.7 Binnenlandse onderdrukking, duidelijk risico, "gebruikt worden", per geval: De tekst van het criterium bevat een reeks voorbeelden van wat onder binnenlandse onderdrukking kan worden verstaan. Om te beoordelen of er al dan niet een duidelijk risico bestaat dat de beoogde uitvoer kan worden gebruikt om dergelijke daden te begaan of in de hand te werken, is een grondige analyse vereist. Het feit dat in de tekst "duidelijk risico" wordt gecombineerd met " kan worden gebruikt", is veelzeggend. Dit valt gemakkelijker te bewijzen dan dat er sprake is van een duidelijk risico dat de militaire technologie of het militaire materieel voor binnenlandse onderdrukking zál worden gebruikt.

Of er sprake is van een duidelijk risico moet per geval worden getoetst aan het beschikbare bewijsmateriaal en aan de staat van dienst van en de huidige omstandigheden in de ontvangende staat/met betrekking tot de beoogde eindgebruiker, alsmede aan waarneembare trends en/of toekomstige gebeurtenissen (zoals naderende verkiezingen) waarvan men redelijkerwijze kan veronderstellen dat zij bevorderlijk zijn voor het ontstaan van een klimaat waarin repressief optreden mogelijk is. Men zou zich allereerst de volgende vragen kunnen stellen:

• Is het optreden van de ontvangende staat/de beoogde eindgebruiker als negatief bestempeld in verklaringen/conclusies van de Raad van de EU?

• Is bezorgdheid geuit in recente verslagen van de EU-missiehoofden in de ontvangende staat/ met betrekking tot de beoogde eindgebruiker?

• Hebben andere internationale of regionale organen (zoals de VN, de Raad van Europa, de OVSE) bezorgdheid geuit?

• Zijn er overeenstemmende meldingen van lokale of internationale NGO's en de media?

Voordat een analyse definitief afgerond wordt, dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de huidige situatie in de ontvangende staat. Het is mogelijk dat er zich in het verleden misbruiken hebben voorgedaan maar dat de ontvangende staat, onder invloed van interne of internationale druk, of ingevolge een regeringswissel, maatregelen heeft genomen om daarin verandering te brengen. Vragen die men zich kan stellen zijn:

• Heeft de ontvangende staat ingestemd met externe of anderszins onafhankelijke monitoring van en/of onderzoek naar vermeende repressieve handelingen?

• Zo ja, hoe heeft hij gereageerd op of uitvoering gegeven aan eventuele bevindingen? • Is de regering van de ontvangende staat zodanig veranderd dat men erop kan vertrouwen dat het beleid/de praktijk veranderd is?

• Lopen er EU-, multilaterale of bilaterale programma's die beogen verandering/hervormingen teweeg te brengen?

Factoren die het beeld nuanceren, zoals een grotere openheid en een lopende dialoog om mensenrechtenraagstukken in het ontvangende land aan te pakken, kunnen wellicht tot een positievere beoordeling leiden. Het is echter belangrijk te onderkennen dat het feit dat er zich in de ontvangende staat al een tijd lang geen geruchtmakende gevallen van repressie hebben voorgedaan, op zich geen betrouwbaar bewijs vormt dat er geen duidelijk risico bestaat. Actuele informatie uit betrouwbare bronnen kan als basis voor een echte beoordeling per geval door niets anders worden vervangen.

3.2.8 De aard van de militaire technologie of goederen in kwestie is voor alle aanvragen een belangrijk element. Het is essentieel dat de beoordeling van materieel in het licht van criterium 2 realistisch is (d.w.z. kunnen de betrokken producten werkelijk als repressie-instrument worden gebruikt?). Maar het is ook belangrijk te beseffen dat zeer uiteenlopend materieel in het verleden gebruikt is om repressieve handelingen te stellen of te vergemakkelijken. Materieel zoals gepantserde personeelsvoertuigen, lichaamsbepantsering en communicatie-/surveillancematerieel kan een belangrijke rol spelen bij het vergemakkelijken van repressie.

3.2.9 De eindgebruiker speelt ook een belangrijke rol. Indien het materieel bestemd is voor de politie of de veiligheidstroepen in het ontvangende land moet worden nagegaan aan welk onderdeel daarvan de producten precies moeten worden geleverd. Welke takken van het veiligheidapparaat bij repressie betrokken zijn, is niet aan vaste regels gebonden. Het leger bijvoorbeeld in veel staten een rol spelen, terwijl het in andere landen die reputatie niet heeft.

Initiële vragen zijn bijvoorbeeld:

• Zijn er gevallen bekend waarin dit materieel in de ontvangende staat of elders voor repressie is gebruikt?

• Zo niet, wat is dan de kans dat dit in de toekomst gebeurt? • Wie is de eindgebruiker? • Wat is de rol van de eindgebruiker in de ontvangende staat? • Is de eindgebruiker betrokken geweest bij repressie? • Zijn er relevante meldingen van een dergelijke betrokkenheid?

3.2.10 De toepasselijke beginselen uit hoofde van de instrumenten van het internationale humanitaire recht Het internationale humanitaire recht (eveneens bekend als het "recht inzake gewapende conflicten" of het "oorlogsrecht") omvat regels waarmee beoogd wordt bij een gewapend conflict mensen die niet of niet meer aan de vijandelijkheden deelnemen (bijvoorbeeld burgers en gewonde, zieke en gevangengenomen strijders)te beschermen en de vijandelijkheden te reguleren (namelijk de bij de oorlogsvoering gebruikte middelen en methoden). Dit recht is van toepassing op gewapende conflicten en bepaalt niet of geweld door staten in een bepaald geval rechtmatig is. Het internationale humanitaire recht legt alle bij een gewapend conflict betrokken partijen, met inbegrip van gewapende groepen, verplichtingen op.

De belangrijkste beginselen van het internationale humanitaire recht dat van toepassing is op het gebruik van wapens in gewapende conflicten zijn de onderscheidingsregels en de regel tegen niet-onderscheidende aanvallen, de evenredigheidsregel, de regel inzake haalbare voorzorgen, de regels inzake buitensporige schade en onnodig lijden en de regel betreffende de bescherming van het milieu.

De belangrijkste instrumenten van het internationale humanitaire recht zijn de vier verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen daarbij uit 1977. Ze worden aangevuld door verdragen over bijzondere zaken, zoals het verbod op bepaalde wapens en de bescherming van bepaalde categorieën van personen en zaken, zoals kinderen en culturele goederen (zie bijlage IV voor een lijst van de belangrijkste verdragen).

Enige relevante vragen betreffende de bekrachtigíng en de nationale uitvoering van de verdragen betreffende het internationale humanitaire recht zijn:

• Werden de vier verdragen van Genève van 1949 en de aanvullende protocollen daarbij uit 1977 bekrachtigd?

• Werden de andere basisverdragen van het internationale humanitaire recht bekrachtigd?

• Werden de verdragen waarin de overdracht van specifieke wapens uitdrukkelijk wordt verboden of

ingeperkt, bekrachtigd?

• In hoeverre heeft het ontvangende land de nationale wet- en regelgeving vastgesteld die op grond

van de instrumenten van het internationale humanitaire recht waarbij het land partij is, noodzakelijk

is.

3.2.11 Ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht worden onder andere gevormd door ernstige inbreuken op de vier Geneefse verdragen van 1949. In ieder verdrag is gedefinieerd wat ernstige inbreuken zijn (respectievelijk artikel 50,51,130 en 147) Daarenboven omvatten de artikelen 11 en 85 van Aanvullend protocol I van 1977 een breder gamma aan handelingen die als ernstige inbreuken op dit protocol dienen te worden beschouwd. De lijst van deze definities staat in bijlage V. Het statuut van Rome inzake het Internationale strafhof omvat andere ernstige schendingen van de wetten en gewoonten die in internationale en niet-internationale gewapende conflicten gelden, welke schendingen daarin als oorlogsmisdaden worden gedefinieerd (artikel 8, onder b), c) en e); voor de volledige tekst van het statuut van Rome, zie http://www.un.org/law/icc/statute/romefra.htm) • Zijn de schendingen gepleegd door een actor waarvoor de staat verantwoordelijk is? (bijvoorbeeld

overheidsinstanties, zoals de strijdkrachten; personen en entiteiten die gemachtigd zijn bepaalde aspecten van het staatsgezag uit te oefenen. personen en groepen die in feite naar diens aanwijzingen of onder zijn leiding of controle opereren; zijn de schendingen gepleegd door particuliere personen of groepen wier optreden de staat erkent en aanvaardt zijn eigen optreden?)

• Heeft het ontvangende land nagelaten maatregelen te nemen om schendingen door zijn onderdanen of op zijn grondgebied te voorkomen en te doen ophouden?

• Heeft het ontvangende land nagelaten maatregelen te nemen om schendingen door zijn onderdanen of op zijn grondgebied te doen ophouden en te voorkomen ?

• Heeft het ontvangende land nagelaten zijn onderdanen of anderen op zijn grondgebied die

verantwoordelijk zijn voor schendingen van het internationale humanitaire recht op te sporen en te vervolgen ( of uit te leveren)?

• Heeft het ontvangende land nagelaten in verband met de strafrechtelijke vervolging van schendingen van het internationale humanitaire recht met andere staten, ad hoc-tribunalen of het Internationaal

strafhof samen te werken?

3.2.12. Duidelijk risico Bij een grondige beoordeling van het risico dat de voorgestelde uitvoer van militaire technologie of goederen gebruikt zal worden bij het plegen van ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht dient tevens onderzoek gedaan te worden naar de huidige en vroegere staat van dienst van de ontvanger op het gebied van het internationale humanitaire recht, de bedoelingen van de ontvanger als kenbaar gemaakt via formele toezeggingen, en het vermogen van de ontvanger om ervoor te zorgen dat de overgedragen technologie of goederen worden gebruikt op een wijze die in overeenstemming is met het internationale humanitaire recht, en niet afgeleid of overgebracht worden naar andere bestemmingen waar zij voor ernstige schendingen van dit recht zouden kunnen worden gebruikt.

Indien in geïsoleerde gevallen het internationale humanitaire recht wordt geschonden zegt dit niet persé iets over de opstelling van het ontvangende land ten aanzien van dit recht, en kan niet automatisch op grond hiervan overdracht van wapens worden geweigerd. Indien er echter een bepaald patroon van schendingen kan worden onderscheiden of het ontvangende land nalaat passende maatregelen te nemen om schendingen te bestraffen, kan dit aanleiding geven tot ernstige bezorgdheid.

[Volgens de algemeen aangehangen interpretatie van het gemeenschappelijke artikel 1 van de verdragen van Genève rust op staten die als derde partij niet bij een gewapend conflict betrokken zijn de verantwoordelijkheid om partijen bij een gewapend conflict niet aan te moedigen het internationale recht te schenden, om zelf geen stappen te zetten om aan dergelijke schendingen mee te werken en om passende maatregelen te nemen om dergelijke schendingen te doen ophouden. Zij dragen een bijzondere verantwoordelijkheid om bij staten of gewapende groepen waarop zij enigerlei invloed kunnen uitoefenen, tussen beide te komen. In het bijzonder van staten die wapens produceren en uitvoeren wordt aangenomen dat ze, omdat ze de daders de middelen waarmee bepaalde ernstige schendingen worden uitgevoerd, kunnen verschaffen of onthouden, over invloed beschikken om het internationale humanitaire recht "te doen eerbiedigen". Deze staten dienen er derhalve bijzonder nauwlettend op toe te zien dat door hen uitgevoerde producten niet gebruikt worden voor het plegen van ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht.]

Vragen die op dit punt kunnen worden overwogen zijn:

• Is er nationale wetgeving ingevoerd om schendingen van het internationale humanitaire recht te verbieden en te bestraffen?

• Zijn in het ontvangende land voor militaire commandanten voorschriften van kracht om schendingen

van het internationale humanitaire recht te voorkomen en af te stoppen, en maatregelen te nemen tegen ondergeschikten van hen die zich hieraan schuldig hebben gemaakt?

• Heeft het ontvangende land het statuut van Rome van het Internationale strafhof bekrachtigd?

• Verleent het ontvangende land in verband met de strafrechtelijke vervolging van schendingen van

het internationale humanitaire recht zijn medewerking aan andere staten, ad hoc-tribunalen of het Internationaal strafhof?

• Is er een vaste minimumleeftijd voor personen die (gedwongen of vrijwillig) door de strijdkrachten

worden gerecruteerd?

• Zijn er wettelijke maatregelen aangenomen die de rekrutering en het gebruik van kinderen in

gewapende conflicten verbieden en strafbaar stellen? • Leidt het ontvangende land zijn officieren en gewone soldaten op en traint het hen de regels van het

internationale humanitaire recht toe te passen (bijvoorbeeld tijdens militaire oefeningen)?

• Is het internationaal humanitair recht een geïntegreerd onderdeel van de militaire doctrine en de

militaire handboeken, de inzetregels, de instructies en de bevelen? • Zijn er in het internationaal humanitair recht opgeleide juridische adviseurs die de strijdkrachten

adviseren?

• Zijn er overeenkomstige maatregelen genomen om te verzekeren dat andere gewapende diensten die

in onder het internationaal humanitair recht vallende situaties werkzaam zijn, dit recht naleven?

• Zijn er mechanismen ingevoerd om ten aanzien van door de strijdkrachten en andere gewapende

diensten gepleegde schendingen van het internationaal humanitair recht de verantwoordingsplicht te verzekeren, met inbegrip van disciplinaire en strafrechtelijke sancties?

• Beschikt het land over een onafhankelijk en werkende rechterlijke macht die in staat is ernstige

schendingen van et internationaal humanitair recht te vervolgen? • Is er een gevaar van plotselinge of onverwachte wijziging van de regerings- of gezagsstructuren

waardoor de bereidheid of het vermogen van het ontvangende land om het internationaal humanitair recht na te leven nadelig zou kunnen worden beïnvloed? (bijvoorbeeld in geval van desintegratie van de overheid)

• Beschikt de eindgebruiker over het vermogen om de goederen te gebruiken overeenkomstig het internationaal humanitair recht? (hebben bijvoorbeeld andere wapengebruikers dan de strijdkrachten die actief zijn in situaties die onder het internationaal humanitair recht vallen en waaraan militaire wapens worden overgedragen, wel een opleiding in internationaal humanitair recht ontvangen?)

• Beschikt de eindgebruiker over het vermogen om zijn technologie en goederen te onderhouden en in te zetten? (Zo niet, dan kan er gegronde twijfel over bestaan hoe ze gebruikt zullen worden en of ze niet naar andere actoren worden afgeleid.)

• Beschikt de als zodanig gepresenteerde eindgebruiker over passende procedures voor voorraadbeheer en beveiliging, ook waar het gaat om overtollige wapens en munitie?

• Is bekend dat er in het ontvangende land een probleem bestaat inzake diefstal en lekkage uit voorraden en inzake corruptie?

• Is illegale wapenhandel een probleem in het ontvangende land? Zijn er in het ontvangende land groepen actief die betrokken zijn bij illegale wapenhandel?

• Zijn de grenscontroles in het ontvangende land afdoende of staan de grenzen als poreus bekend?

• Beschikt het ontvangende land over een doeltreffend controlesysteem voor de overdracht van wapens? (Dit betreft zowel de invoer, de uitvoer, de doorvoer als het overladen van de goederen)

• Is de ontvangende partij de eindgebruiker van de militaire technologie of goederen, aanvaard zij

controle hierop en engageert zij zich deze niet aan derde partijen over te dragen zonder de toestemming van de leverende staat.

3.2.13 Bestemmingswijziging Bestemmingswijziging binnen het land zelf moet ook in beschouwing worden genomen. Of hiervan sprake is, is wellicht af te leiden uit de aard van de militaire technologie of goederen en de eindgebruiker. Vragen die men zich kan stellen zijn:

• Heeft de opgegeven eindgebruiker een legitieme behoefte aan de militaire technologie en goederen? Of zijn de betrokken producten gebruikelijker voor een andere tak van het veiligheidsapparaat?

• Zou een vergunning worden verleend als een andere tak van het veiligheidsapparaat de eindgebruiker in de ontvangende staat was?

• Hebben de verschillende takken van de veiligheidstroepen afzonderlijke aankoopkanalen? Bestaat de mogelijkheid dat de goederen naar een andere tak wordt doorgesluisd?

3.2.14 Resultaat van de beoordeling. Op basis van de informatie in en de beoordeling van de in de punten 3.2.3 tot en met 3.2.13 opgesomde elementen vormen de lidstaten zich een oordeel over de vraag of de beoogde uitvoer uit hoofde van criterium 2 moet worden afgewezen.

BIJLAGE I (bij Hoofdstuk 3, Deel 2)

ENIGE INTERNETWEBSITES VAN RELEVANTE INFORMATIEBRONNEN:

Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties (www.ohchr.org)

Verenigde Naties ((www.un.org); http://untreaty.un.org)

Internationaal Comité van het Rode Kruis ((www.icrc.org)

Raad van Europa (www.coe.int)

Europese Unie (http://europa.eu)

Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (www.osce.org)

Organisatie van Amerikaanse Staten (www.oas.org)

Afrikaanse Unie (www.africa-union.org)

Amnesty International (www.amnesty.org)

Human Rights Watch (www.hrw.org)

Internationale Federatie voor de Rechten van de Mens ((www.fidh.org)

Wereldorganisatie tegen foltering ((www.omct.org)

Vereniging ter voorkoming van foltering (www.apt.ch)

Internationale Commissie van Juristen (www.icj.org)

ANDERE INFORMATIEBRONNEN:

Internationaal Strafhof en ad-hoctribunalen

Internationale organisaties de in de ontvangende staat actief zijn

International Crisis Group (internationale crisisgroep)

Coalitie tegen het gebruik van kindsoldaten

Small Arms Survey

SIPRI en andere onderzoeksinstituten

Militaire handboeken (instructies voor de strijdkrachten)

_________

BIJLAGE II (bij Hoofdstuk 3, Deel 2)

BELANGRIJKSTE INTERNATIONALE EN REGIONALE MENSENRECHTENINSTRUMENTEN

VERENIGDE NATIES:

Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (ICESCR);

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR)

Facultatief Protocol behorende bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten

(CPPR-OP1)

Tweede Facultatief Protocol bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten inzake de afschaffing van de doodstraf (CPPR-OP2-DP)

Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (CERD)

Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW)

Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen

(CEDAW-OP)

Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing (CAT)

Facultatief protocol bij het Verdrag tegen foltering (CAT-OP)

Verdrag inzake de rechten van het kind (CRC)

Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten (CRC-OP-AC)

Facultatief Protocol inzake de verkoop van kinderen, kinderprostitutie en kinderpornografie bij het Verdrag inzake de rechten van het kind (CRC-OP-SC)

Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951

Protocol betreffende de status van vluchtelingen van 1967

Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof

REGIONALE INSTRUMENTEN

MET BETREKKING TOT DE LIDSTATEN VAN DE RAAD VAN EUROPA:

Europees Verdrag voor de rechten van de mens, inclusief de protocollen 6 en 13 betreffende de afschaffing van de doodstraf

Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing MET BETREKKING TOT DE LIDSTATEN VAN DE ORGANISATIE VAN AMERIKAANSE STATEN:

Amerikaans Verdrag inzake de rechten van de mens

Aanvullend protocol bij het Amerikaans verdrag inzake de rechten van de mens op het gebied van de economische, sociale en culturele rechten, Protocol van San Salvador;

Protocol bij het Amerikaans Verdrag inzake de rechten van de mens betreffende de afschaffing van de doodstraf

Inter-Amerikaans Verdrag inzake de gedwongen verdwijning van personen

Inter-Amerikaans Verdrag ter voorkoming en bestraffing van foltering

MET BETREKKING TOT DE LIDSTATEN VAN DE AFRIKAANSE UNIE:

Afrikaans handvest voor de rechten van mensen en volken

Protocol bij het Afrikaans handvest voor de rechten van mensen en volken betreffende de oprichting van een Afrikaans Hof voor de rechten van mensen en volken

Protocol bij het Afrikaans handvest voor de rechten van mensen en volken betreffende de rechten van vrouwen in Afrika

Afrikaans handvest inzake de rechten en het welzijn van het kind

MET BETREKKING TOT DE LIDSTATEN VAN DE ARABISCHE LIGA

Arabisch Handvest voor de rechten van de mens

________

BIJLAGE III (bij Hoofdstuk 3, Deel 2)

ORGANEN VAN DE VN, DE RAAD VAN EUROPA EN DE EU DIE BEVOEGD ZIJN OM ERNSTIGE SCHENDINGEN VAN DE MENSENRECHTEN TE CONSTATEREN

VERENIGDE NATIES:

De Algemene Vergadering (inclusief landenresoluties)

De Veiligheidsraad

De Raad voor de mensenrechten en de Economische en Sociale Raad

Het Bureau van de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties

Speciale procedures en andere mandaathouders

De verdragsorganen

RAAD VAN EUROPA

Het Comité van Ministers van de Raad van Europa

De Parlementaire vergadering

Het Europees Hof voor de rechten van de mens

De Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa

De Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie (ECRI)

Het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (CPT)

EUROPESE UNIE

De Europese Raad

Verklaringen van GBVB-organen

Landenspecifieke gemeenschappelijke standpunten en verklaringen van de EU

Jaarverslag van de EU over de mensenrechten

Mensenrechtenverslagen van de EU-missiehoofden en EU-gegevensbladen over de mensenrechten

Resoluties en verklaringen van het Europees Parlement

__________

BIJLAGE IV (bij Hoofdstuk 3, Deel 2)

VOORNAAMSTE OVEREENKOMSTEN OP HET GEBIED VAN HET INTERNATIONAAL

HUMANITAIR RECHT

Verdrag I voor de verbetering van het lot der gewonden en zieken, zich bevindende bij de strijdkrachten te velde (1949) Genève, 12 augustus 1949

Verdrag van Genève (II) voor de verbetering van het lot der gewonden, zieken en schipbreukelingen van de strijdkrachten ter zee Genève, 12 augustus 1949

Verdrag (III) betreffende de behandeling van krijgsgevangenen, 1949 Genève, 12 augustus 1949

Verdrag (IV) betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, Genève, 12 augustus 1949 Aanvullen protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van de slachtoffers van internationale gewapende conflicten. Genève, 08 juni 1977 Verklaring krachten artikel 90 van het aanvullend protocol:I Aanvaarding van de bevoegdheid van de Internationale Commissie voor feitenonderzoek (IHFFC). Aanvullend protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van de slachtoffers van niet-internationale gewapende conflicten,. Genève, 8 juni 1977 Verdrag inzake de rechten van het kind (CRC), New York, 20 november 1989. Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind inzake de betrokkenheid van kinderen bij gewapende conflicten, New York, 25 mei 2000.

Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, 17 juli 1998.

Verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, 's Gravenhage, 14 mei 1954

Eerste protocol bij het Haags verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, 's Gravenhage, 14 mei 1954

Tweede protocol bij het Haags verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, 's Gravenhage, 26 maart 1999

Verdrag inzake het verbod van militair of enig ander vijandelijk gebruik van milieuveranderingstechnieken, New York, 10 december 1976.

Protocol nopens het verbod van het gebruik tijdens oorlogshandelingen van verstikkende, giftige of andere gassen en van vormen van bacteriologische oorlogsvoering, Genève, 17 juni 1925. Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens, ter ondertekening opengesteld in Londen, Moskou en Washington, 10 april 1972

Verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een niet-onderscheidende werking te hebben. Genève, 10 oktober 1980

  • Protocol inzake niet-waarneembare deeltjes (Protocol I bij het verdrag van 1980).
  • Protocol II inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere

    mechanismen, 10 oktober 1980 (Protocol II bij het verdrag van 1980).

  • Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van brandwapens, 10 oktober 1980

    (Protocol III bij het verdrag van 1980)

  • Protocol inzake blindmakende laserwapens, 13 oktober 1995 (Protocol IV bij het verdrag van 1980)
  • Protocol inzake het verbod of de beperking van het gebruik van mijnen, valstrikmijnen en andere

mechanismen, als gewijzigd op 3 mei 1996 (Protocol I, als gewijzigd, bij het verdrag van 1980).

  • Wijziging van het verdrag inzake het verbod of de beperking van het gebruik van bepaalde

    conventionele wapens die geacht kunnen worden buitensporig leed te veroorzaken of een nietonderscheidende werking te hebben, 21 december 2001.

  • Protocol inzake ontplofbare oorlogsresten, 28 november 2003 (Protocol V bij het verdrag van 1980)

Verdrag tot verbod van de ontwikkeling,de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens, Parijs, 13 januari 1993. Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens, Oslo, 18 september 1997.

_________

BIJLAGE V (bij Hoofdstuk 3, Deel 2) Ernstige inbreuken als omschreven in de verdragen van Genève van 1949 en in het aanvullend

protocol I van 1977

Ernstige inbreuken als omschreven in de Ernstige inbreuken als omschreven in Ernstige inbreuken als omschreven vier verdragen van Genève van 1949 het derde verdrag van Genève van in het vierde verdrag van Genève (respectievelijk artikel 50, 51, 130 en 1949 van 1949

  • 147) 
    (artikel 130) (artikel 147) - opzettelijke levensberoving - een krijgsgevangene te dwingen om te - een beschermd persoon te dwingen

    dienen bij de strijdkrachten van de om te dienen bij de strijdkrachten van marteling of onmenselijke behandeling, vijandelijke Mogendheid; de vijandelijke Mogendheid; waaronder begrepen biologische

proefnemingen; - opzettelijk een krijgsgevangene het - opzettelijk een beschermd persoon het

recht te onthouden op een regelmatige

  • moedwillig veroorzaken van hevig lijden, en onpartijdige berechting recht te onthouden op een regelmatige van ernstig lichamelijk letsel, dan wel van overeenkomstig de bepalingen van dit en onpartijdige berechting

ernstige schade aan de gezondheid; Verdrag. overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag;

  • vernieling en toe-eigening van goederen, - onrechtmatige deportatie of

niet gerechtvaardigd door militaire

noodzaak en uitgevoerd op grote schaal en overbrenging of onrechtmatige gevangenhouding van een beschermd

op onrechtmatige en moedwillige wijze

(deze bepaling is niet opgenomen in artikel persoon

130 van het derde verdrag van Genève van

1949). - het nemen van gijzelaars.

Ernstige inbreuken als omschreven in het Aanvullend protocol I van 1977

(Artikel 11 en artikel 85)

Artikel 11:

Ieder opzettelijk handelen of nalaten, dat de lichamelijke of geestelijke gezondheid of integriteit in gevaar brengt van enige persoon die zich in de macht bevindt van een andere Partij dan de Partij waartoe hij behoort en dat hetzij een overtreding vormt van een van de verboden, vermeld in de eerste of tweede paragraaf, hetzij niet in overeenstemming is met de vereisten, voorgeschreven in de derde paragraaf, maakt een ernstige inbreuk uit op dit Protocol.

Artikel 85, lid 2:

De handelingen die in de Verdragen als ernstige inbreuken worden omschreven, vormen ernstige inbreuken op dit Protocol, wanneer zij worden begaan tegen zich in de macht van een Tegenpartij bevindende personen die worden beschermd door de artikelen 44, 45 en 73 van dit Protocol, tegen de gewonden, zieken en schipbreukelingen van de Tegenpartij die door dit

Protocol worden beschermd, of tegen het geneeskundig personeel, het geestelijk personeel, geneeskundige formaties of geneeskundige transporten die zich onder de zeggenschap van de Tegenpartij bevinden en door dit Protocol worden beschermd.

Artikel 85, lid 3: Artikel 85, lid 4:

  • 3. 
    Naast de in artikel 11 omschreven ernstige inbreuken Naast de ernstige inbreuken, omschreven in de voorgaande worden de volgende handelingen als ernstige inbreuken op dit paragrafen en de Verdragen, worden de volgende feiten als Protocol beschouwd wanneer zij opzettelijk en in strijd met de ernstige inbreuken op dit Protocol beschouwd wanneer zij desbetreffende bepalingen van dit Protocol worden begaan en opzettelijk en in strijd met de Verdragen en dit Protocol de dood of ernstig lichamelijk letsel met zich brengen dan wel worden begaan: de gezondheid in ernstige mate benadelen:
    • het overbrengen door de bezettende Mogendheid van - het doen van aanvallen op de burgerbevolking of individuele gedeelten van haar eigen burgerbevolking naar het door haar burgers; bezette gebied, of de deportatie of overbrenging van de gehele

    bevolking van het bezette gebied of van een deel daarvan - het uitvoeren van een niet-onderscheidende aanval waardoor binnen of buiten dat gebied; de burgerbevolking of goederen van burgerlijke aard worden getroffen, in de wetenschap dat een zodanige aanval - ongerechtvaardigde vertraging bij de repatriëring van buitensporig verlies aan mensenlevens, verwondingen van krijgsgevangenen of burgers; burgers of schade aan goederen van burgerlijke aard zal veroorzaken; - praktijken van apartheid en andere onmenselijke en

    onterende praktijken, die een aanslag op de menselijke - het uitvoeren van een aanval tegen werken of installaties die waardigheid vormen en zijn gebaseerd op rassendiscriminatie; gevaarlijke krachten bevatten, in de wetenschap dat een zodanige aanval buitensporig verlies aan mensenlevens, - het doen van aanvallen op duidelijk als zodanig herkenbare verwondingen van burgers of schade aan goederen van historische monumenten, kunstwerken of plaatsen van burgerlijke aard zal veroorzaken; eredienst die het culturele of geestelijke erfdeel van de

    volkeren vormen en waaraan een bijzondere bescherming is - het doen van aanvallen op onverdedigde plaatsen en verleend door een speciale regeling, bijvoorbeeld in het kader gedemilitariseerde zones; van een bevoegde internationale organisatie, wanneer daarvan

    verwoesting op grote schaal het gevolg is en wanneer - het doen van aanvallen op een persoon in de wetenschap dat zodanige historische monumenten, kunstwerken en plaatsen hij buiten gevecht verkeert; van eredienst niet in de onmiddellijke nabijheid van militaire

    doelen zijn gelegen noch door de tegenpartij worden gebruikt - het perfide gebruik van het kenteken van het Rode Kruis, de ter ondersteuning van zijn militaire inspanning;

Rode Halve Maan of de Rode Leeuw en Zon of van andere beschermde tekens; - het beroven van een persoon die door de Verdragen of door

Protocol I wordt beschermd van zijn recht om eerlijk en volgens de toepasselijke regels te worden berecht.

Deel 3: Beste praktijken voor de interpretatie van criterium 3

Toepassing van criterium 3

3.3.1 Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB geldt voor alle uitvoer door lidstaten van militaire technologie en goederen die op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen voorkomen, en, zoals vermeld in artikel 6 van het gemeenschappelijk standpunt, voor goederen voor tweeërlei gebruik. Criterium 3 geldt voor alle ontvangende landen, zonder onderscheid. Bij deze beste praktijken wordt echter uitgegaan van het beginsel dat er, indien er in het land van bestemming sprake is van een gewapend conflict of van binnenlandse spanningen, met een risicoanalyse dient te worden nagegaan of de beoogde uitvoer het conflict zou kunnen uitlokken of verlengen of de bestaande spanningen zou kunnen verergeren en doen escaleren tot een groter conflict. Indien uit de analyse blijkt dat dit risico bestaat, moet er een terughoudende benadering worden gevolgd met betrekking tot de betrokken uitvoervergunning. Er moet met bijzondere aandacht worden gekeken naar de rol die de eindgebruiker in dit conflict speelt. Alle uitvoervergunningen moeten per geval worden beoordeeld en, indien het bestaan van spanningen of gewapende conflicten een punt van zorg is, aan criterium 3 worden getoetst.

3.3.2 Informatiebronnen: Informatie over de vraag of het risico bestaat dat de goederen gewapende conflicten zouden uitlokken of verlengen, of bestaande spanningen of conflicten in het land van eindbestemming zouden verergeren, moet worden opgevraagd bij de missie van een lidstaat in het land in kwestie en bij de landenafdeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Een voor alle lidstaten toegankelijk gemeenschappelijk EU-bestand van informatiebronnen zijn de verslagen van de EU-missiehoofden, de EU-verslagen en, in sommige gevallen, de verklaringen/conclusies van de Raad van de EU over het betrokken ontvangende land. De EU-watchlist bevat bestemmingen die wellicht speciale aandacht verdienen met betrekking tot criterium 3. De lidstaten worden ertoe aangespoord om, wanneer zij elkaar raadplegen over hun kennisgevingen van afwijzing met betrekking tot een gebied dat zorgen baart, hun analyse en interpretatie van de binnenlandse situatie in het land van eindbestemming uit te wisselen.

Ook meldingen op het internet en verslagen van (nationale) inlichtingendiensten zijn nuttig, met name bij de beoordeling van de mogelijke toename van vermogens.

Voor meer informatie raadplege men:

• de lokale missies van de VN, de EU of de OVSE • de documentatie van de VN (AVVN, VN-Veiligheidsraad), het Internationaal Strafhof en/of andere internationale en regionale organen; • de onderzoeksinstituten (zoals het SIPRI) • verslagen van internationale NGO's • informatie uit de plaatselijke en regionale NGO's/civiele samenleving

Bijlage I bevat een niet-uitputtende lijst van relevante internetwebsites.

Elementen die in de beoordeling meegenomen dienen te worden

3.3.3 Sleutelbegrippen: Uit de bestudering van criterium 3 blijkt dat een aantal sleutelbegrippen in elke beoordeling moeten worden meegenomen. Ze zijn in onderstaande tekst met aanhalingstekens aangegeven.

Interne situatie

Onder "interne situatie" wordt verstaan de economische, sociale en politieke ontwikkelingen en stabiliteit binnen de grenzen van het land van eindbestemming. Elders in Gemeenschappelijk Standpunt

2008/944/GBVB wordt "het land van eindbestemming" soms ook "het ontvangende land" genoemd.

Functie van het bestaan van spanningen en gewapende conflicten

Onder "Spanningen" wordt verstaan onvriendelijke of met haat vervulde betrekkingen tussen verschillende groepen, of groepen individuen van de samenleving, gebaseerd op ras, kleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere meningen, nationale of sociale afkomst, interpretatie van geschiedkundige feiten, verschillen in economisch welzijn of bezit van goederen, seksuele geaardheid, of andere factoren.

Spanningen kunnen ten grondslag liggen aan tumult of gewelddaden, of een oorzaak zijn voor de oprichting van niet door de staat gecontroleerde privé-milities.

Met "gewapende conflicten" wordt gedoeld op het oplopen van de spanningen tussen bovengenoemde groepen tot een punt waarop de groepen de wapens tegen elkaar opnemen.

Bij het bestuderen van een aanvraag voor een uitvoervergunning moet de bevoegde autoriteit de binnenlandse situatie van het land van bestemming beoordelen; evenals de mogelijke deelname van de eindgebruiker aan het binnenlandse conflict of de binnenlandse spanningen en de rol die hij daarin speelt, en het waarschijnlijke gebruik van de beoogde uitvoer in het conflict. Bij de beoordeling van de potentiële risico's in het land van eindbestemming zou de bevoegde autoriteit zich de volgende vragen kunnen stellen:

• Wat is het eindgebruik van de beoogde uitvoer (militaire technologie of militair materieel)? Zou de uitvoer worden gebruikt voor binnenlandse veiligheidshandhaving of voor het voortzetten van de

vijandelijkheden? • Is het militair materieel of de militaire technologie bedoeld ter ondersteuning van internationale

operaties om vrede te handhaven of af te dwingen, of van humanitaire acties? • Is de eindgebruiker zelf partij bij, of nauw verbonden met een partij bij het gewapende conflict in het

land? Welke rol speelt de eindgebruiker in het conflict? • Indien onderdelen of reserveonderdelen worden gevraagd, is het dan bekend of de ontvangende staat

het systeem waarin deze onderdelen thuishoren, gebruikt in een gewapend conflict in het land?

• Is er recentelijk gemeld dat de bestaande spanningen zouden kunnen oplopen? Is er een risico dat de bestaande spanningen uitdraaien op een gewapend conflict wanneer één of meer van de partijen

toegang krijgen tot de uit te voeren militaire technologie en goederen?

• Gelden voor het land van eindbestemming regionale embargo's of VN-embargo's vanwege de binnenlandse situatie in het land (zie ook criterium 1)?

Aard van de goederen

De aard van de goederen is van invloed op de afweging of er al dan niet een vergunning moet worden verleend. Er moet worden bezien of er een feitelijk (rechtstreeks of onrechtstreeks) verband bestaat tussen de beoogde uitvoer van de technologie of goederen en de spanningen of conflicten in het land van eindbestemming. Dit is des te belangrijker wanneer er reeds een gewapend conflict bestaat.

Vragen die men zich kan stellen zijn:

• Is de uitvoer van zodanige aard dat de producten in een gewapend conflict in het land van eindbestemming worden of kunnen worden gebruikt?

• Is er een risico dat de bestaande binnenlandse spanningen uitdraaien op een gewapend conflict wanneer de beoogde eindgebruiker toegang krijgt tot deze militaire technologie en goederen?

De eindgebruiker

Ook de eindgebruiker speelt een belangrijke rol in de analyse. Indien er bezorgdheid bestaat met betrekking tot criterium 3, dan moet nauwkeurig worden vastgesteld voor welk onderdeel van de strijdkrachten, de politie of de veiligheidstroepen de uitvoer bestemd is. In een ontvangend land kunnen het leger en de politie bijvoorbeeld betrokken zijn bij een gewapend conflict waarin de marine geen rol speelt. In dit verband moet ook het risico bestemmingswijziging binnen het land zelf in beschouwing worden genomen.

Het wordt ingewikkelder wanneer materieel wellicht naar een onderzoeksinstituut of een particulier bedrijf gaat. Dan moet worden bezien hoe groot de kans op bestemmingswijziging is, en moeten bij het toetsen aan criterium 3 ook de andere criteria worden meegenomen, met name de zorg omtrent criterium 7, het risico van bestemmingswijziging.

Hierbij zou men zich de volgende vragen kunnen stellen:

• Wat is de rol van de eindgebruiker in het land van eindbestemming? Is de eindgebruiker onderdeel van het probleem of tracht hij eerder onderdeel te zijn van de oplossing?

• Is de eindgebruiker betrokken bij het binnenlandse gewapende conflict of de binnenlandse spanningen?

• Zijn er relevante meldingen van een dergelijke betrokkenheid?

3.3.4 Resultaat van de beoordeling

Op basis van informatie en de in de voorgaande punten geschetste algemene risico-evaluatie vormen de lidstaten zich een oordeel over de vraag of de beoogde uitvoer uit hoofde van criterium 3 moet worden afgewezen.

BIJLAGE I (bij Hoofdstuk 3, Deel 3)

Hieronder volgt een niet-uitputtende lijst met internetwebsites van relevante informatiebronnen:

Verenigde Naties

(www.un.org/peace/)

Comité 1540

(http://disarmament2.un.org/Committee1540)

OVSE/wapenbeheersing

(www.osce.org/activities/13014.html)

Europese Unie

(www.consilium.europa.eu)

Deel 4: Beste praktijken voor de interpretatie van criterium 4

Toepassing van criterium 4

3.4.1 Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB geldt voor alle uitvoer door lidstaten van militaire technologie en goederen die op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen voorkomen, en, zoals vermeld in artikel 6 van het gemeenschappelijk standpunt, voor goederen voor tweeërlei gebruik. Criterium 4 geldt voor alle ontvangende landen, zonder onderscheid. Bij deze beste praktijken wordt echter uitgegaan van het beginsel dat, naarmate er een groter risico op een regionaal conflict bestaat, criterium 4 met meer nauwgezetheid moet worden gehanteerd. Alle uitvoervergunningen moeten per geval worden beoordeeld en aan criterium 4 worden getoetst indien er bezorgdheid is over de handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio.

Doel van criterium 4 is te waarborgen dat export nooit conflicten of spanningen in het beoogde ontvangende land aanwakkert, verergert, uitlokt of verlengt. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de intentie om de beoogde uitvoer te gebruiken voor agressie dan wel voor defensieve doeleinden. Het criterium beoogt niet de uitvoer uit te sluiten naar landen die (potentiële) slachtoffers zijn van agressie of van een dreiging met agressie. Er dient zorgvuldig te worden nagegaan of er deugdelijke aanwijzingen zijn dat het beoogde ontvangende land van plan is de beoogde uitvoer te gebruiken om een ander land aan te vallen, potentieel aan te vallen, of met een aanval te dreigen.

3.4.2 Informatiebronnen

Informatie over de vraag of het materieel een risico behelst voor het behoud van de vrede, de veiligheid en de stabiliteit in de regio, moet worden opgevraagd bij de missie van een lidstaat in het land in kwestie en bij de landenafdelingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken, bij zowel de afdeling voor het ontvangende land als de afdeling voor het bedreigde/agressieve land.

Een voor alle lidstaten toegankelijk gemeenschappelijk EU-bestand van informatiebronnen zijn de verslagen van de EU-missiehoofden, de EU-verslagen en, in sommige gevallen, de verklaringen/conclusies van de Raad van de EU over het betrokken ontvangende land en de regio. Er kan uitgebreid gebruik worden gemaakt van het SitCen van de EU (beoordeling van het landenrisico). De EU-watchlist bevat bestemmingen die wellicht speciale aandacht verdienen met betrekking tot criterium 4. De lidstaten worden ertoe aangespoord om, wanneer zij elkaar raadplegen over hun kennisgevingen van afwijzing met betrekking tot een gebied dat zorgen baart, hun analyse en interpretatie van de regionale situatie te delen.

Ook meldingen op het internet en verslagen van (nationale) inlichtingendiensten zijn nuttig, met name bij de beoordeling van een mogelijke toename van vermogens.

Voor meer informatie raadplege men:

• de lokale missies van de VN, de EU of de OVSE • documenten afkomstig van de VN (AVVN, VN-Veiligheidsraad, VN-wapenregister), het Internationaal Strafhof en/of andere internationale en regionale organen

• de onderzoeksinstituten (zoals het SIPRI) • verslagen van internationale NGO's • informatie uit de plaatselijke en regionale NGO's/civiele samenleving

Bijlage I bevat een niet-uitputtende lijst van relevante internetwebsites.

Elementen die in de beoordeling meegenomen dienen te worden

3.4.3 Sleutelbegrippen

Handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio

De lidstaten weigeren een uitvoervergunning indien er een duidelijk risico bestaat dat het beoogde ontvangende land de beoogde uitvoer voor agressie jegens een ander land gebruikt of er kracht mee wil bijzetten aan territoriale aanspraken.

Volgens het VN-Handvest genieten alle naties het recht tot zelfverdediging. Dit criterium gaat over de vraag of de ontvangende staat van plan is de beoogde uitvoer op agressieve wijze tegen een ander land te gebruiken of daarmee te dreigen. Er moet dus een beoordeling worden gemaakt van de bedoelingen van het ontvangende land, en er moet worden nagegaan of de invoer een geschikt en evenredig middel is om te voldoen aan de behoefte van het ontvangende land om zich te verdedigen, de binnenlandse veiligheid te verzekeren of te helpen bij internationale vredeshandhaving en humanitaire operaties.

Vergunningaanvragen voor uitvoer naar gevoelige en potentieel gevoelige bestemmingen worden per geval zorgvuldig beoordeeld, zeker wanneer de uitvoer bestemd is voor een land dat in een gewapend conflict betrokken is of is geweest. Bij de analyse van de vraag of er een duidelijk risico bestaat, moet worden gekeken naar vroegere gewapende conflicten en naar de huidige situatie in de ontvangende staat en in de regio, alsmede naar waarneembare trends en/of toekomstige gebeurtenissen waarvan men redelijkerwijze kan veronderstellen dat ze de spanningen zullen doen toenemen of tot daden van agressie zullen leiden.

De formulering "weigeren" in dit criterium houdt in dat, indien er bij de beoordeling van een vergunningaanvraag een duidelijk risico is geconstateerd dat de beoogde uitvoer zal worden gebruikt voor agressie jegens een ander land of om territoriale aanspraken met geweld kracht bij te zetten, de exportvergunning moet worden geweigerd, ongeacht het resultaat van de analyse met betrekking tot de overige criteria van artikel 2 van het gemeenschappelijke standpunt, of andere overwegingen.

Bij het bestuderen van deze risico's houden de lidstaten onder meer rekening met het onderstaande:

  • a) 
    het bestaan van of de waarschijnlijkheid van een gewapend conflict tussen het ontvangende land en een ander land

Ten aanzien van dit punt zal moeten worden beoordeeld of er een duidelijk risico bestaat dat dit materieel zal worden gebruikt in een bestaand gewapend conflict tussen het ontvangende land en de buurlanden of in een ander conflict in de regio. Wanneer er geen gewapend conflict is, moet de situatie in de regio worden bekeken. Toenemende spanningen in de regio, toegenomen dreigingen van conflicten of slecht nageleefde vredesregelingen zijn voorbeelden waarbij kans bestaat op een conflict dat een risico behelst voor het behoud van de vrede, de veiligheid en de stabiliteit in de regio. In deze gevallen moet worden beoordeeld of er een duidelijk risico bestaat dat het leveren van dit materieel een conflict dichterbij brengt, bijvoorbeeld doordat het ontvangende land een voordeel krijgt ten opzichte van zijn buurlanden of andere landen in de regio. Wanneer het uit te voeren materieel het militaire vermogen van het ontvangende land doet toenemen, moet er worden beoordeeld of er een duidelijk risico bestaat dat dit materieel een bestaand conflict zal verlengen of latente spanningen zal doen escaleren tot een gewapend conflict.

De antwoorden op onderstaande vragen zouden als indicatoren in beschouwing kunnen worden genomen:

• Is er een bestaand conflict in de regio? • Bestaat de kans dat de huidige situatie in de regio zal uitmonden in een gewapend conflict? • Is de dreiging van een conflict theoretisch/onwaarschijnlijk of is er een duidelijk en acuut risico?

  • b) 
    eventuele aanspraken op het grondgebied van een buurland door een ontvangend land dat in het verleden met geweld heeft gepoogd die aanspraken te doen gelden, of waarvoor het met geweld heeft gedreigd;

Er moet worden beoordeeld of er een duidelijk risico bestaat dat het ontvangende land middels een gewapend conflict of door dreiging met geweld territoriale aanspraken tegenover een buurland zal doen gelden. Zo'n territoriale aanspraak kan een officieel standpunt zijn of door officiële vertegenwoordigers of belangrijke politieke groeperingen in het ontvangende land worden geuit en kan betrekking hebben op land, zee of luchtruim. Het buurland hoeft niet aan het ontvangende land te grenzen.

Recente aanspraken van het ontvangende land op het grondgebied van een ander land moeten in de beoordeling worden meegenomen. Wanneer het ontvangende land in het verleden heeft getracht een territoriale aanspraak met geweld te doen gelden of thans dreigt een territoriale aanspraak te doen gelden, moet worden beoordeeld of het waarschijnlijk is dat de goederen in kwestie in een dergelijk geval zouden worden gebruikt, alsmede of het ontvangende land met dit materieel een bijkomend vermogen krijgt om te trachten zijn aanspraak opnieuw met geweld te doen gelden en zodoende de regio te destabiliseren.

De antwoorden op onderstaande vragen zouden als indicatoren in beschouwing kunnen worden genomen:

• Doet het ontvangende land een aanspraak gelden op het grondgebied van een buurland? • Heeft een territoriale aanspraak geleid tot een conflict in de regio of tot latente spanningen tussen het ontvangende land en zijn buren? • Heeft het ontvangende land getracht het probleem op vreedzame wijze op te lossen, of heeft het in verleden gepoogd of gedreigd zijn territoriale aanspraak met geweld te doen gelden?

  • c) 
    de waarschijnlijkheid dat de militaire goederen of technologie anders gebruikt zullen worden dan voor de legitieme nationale veiligheid en de verdediging van het ontvangende land.

Bij de beoordeling van dit aspect van criterium 4 moet de staat van uitvoer incalculeren of de ontvangende staat een agressieve militaire doctrine heeft geformuleerd en hoe groot de kans is dat het gevraagde materieel in overeenstemming met deze doctrine zal worden gebruikt. De exporterende staat moet ook beoordelen of de gevraagde goederen compatibel zijn met, dan wel een noodzakelijke aanvulling vormen op of een vervanging zijn van bestaande wapensystemen in de strijdkrachten van de ontvangende staat. Ook kan het van belang zijn rekening te houden met de hoeveelheid en de kwaliteit van het te exporteren materieel.

  • d) 
    de noodzaak om de regionale stabiliteit niet sterk in negatieve zin te beïnvloeden

Bij de toetsing aan dit criterium moet worden beoordeeld of de levering van materieel aan het ontvangende land diens militaire vermogen aanzienlijk verhoogt en, zo ja, of een buurland als gevolg daarvan met conflictdreiging wordt geconfronteerd. Bij bestaande spanningen in de regio moet worden beoordeeld of de levering van dit materieel het vermogen van het ontvangende land doet toenemen, doordat er nieuw materieel in de regio wordt ingevoerd waarmee een buurland kan worden bedreigd.

De antwoorden op onderstaande vragen zouden als indicatoren in beschouwing kunnen worden genomen:

• Waarom wil de ontvanger de militaire goederen of technologie verwerven? • Is dit materieel alleen bedoeld voor het vervangen of onderhouden van reeds aanwezig materieel dat wellicht oud of in slechte staat is, of is de ontvanger nieuwe vermogens aan het opbouwen, zoals een aanzienlijk verbeterd vermogen om luchtacties uit te voeren?

Aard van de goederen

De aard van het uit te voeren materieel is van invloed op de afweging of er al dan niet een vergunning moet worden verleend. De vraag moet worden gesteld of er een duidelijk risico bestaat dat het materieel wordt gebruikt in een conflict tussen het ontvangende land en zijn buurlanden. Deze vraag is nog belangrijker als er inderdaad sprake is van bestaande regionale spanningen of bestaande gewapende conflicten. Indien er spanningen bestaan is de aard van de goederen nog belangrijker aangezien deze aanzienlijk zouden kunnen bijdragen aan het vermogen van het ontvangende land om een gewapend conflict te beginnen of daarmee te dreigen. Kan de uitvoer van deze goederen een buurland ertoe aanzetten meer wapens in te voeren? Als er spanningen zijn in bepaalde regio's, dan kan een uitvoer worden beschouwd als een element dat de dreiging tegenover een buurland doet toenemen, en derhalve wordt het van essentieel belang dat deze vraag goed wordt bestudeerd.

Vragen die men zich kan stellen zijn:

• Neemt het vermogen van de ontvanger door de uitvoer toe, en wel in die mate dat een bestaand machtsevenwicht zou worden verstoord? Zou een toegenomen vermogen, gelet op de situatie in en bedoelingen van het ontvangende land, een duidelijk risico meebrengen dat een conflict sneller uitbreekt?

• Zou een buurland zich bedreigd voelen door de uitvoer van de militaire technologie of goederen? • Bestaat er een risico dat de bestaande regionale spanningen kunnen uitdraaien op een gewapend conflict wanneer één of meer partijen toegang krijgen tot deze militaire goederen of technologie?

• Is de uitvoer van zodanige aard dat de producten in de regio in een gewapend conflict worden of kunnen worden gebruikt? Hoe groot is de kans dat deze goederen in een conflict zal worden

gebruikt?

De eindgebruiker

Er zal moeten worden beoordeeld of de eindgebruiker zal toestaan dat deze goederen worden gebruikt op een wijze die niet strookt met criterium 4. Indien de goederen rechtstreeks naar het leger/de regering gaan, moet worden besloten of de goederen zullen worden gebruikt in een militaire actie tegen een ander land.

Het wordt ingewikkelder wanneer militaire technologie of goederen wellicht naar een onderzoeksinstituut of een particulier bedrijf gaan. Dan moet worden bezien hoe groot de kans op bestemmingswijziging is, en moeten bij het toetsen aan criterium 4 ook de andere criteria worden meegenomen, met name de zorg omtrent criterium 7, het risico van bestemmingswijziging.

Hierbij zou men zich de volgende vragen kunnen stellen:

• Bestaat de kans dat de uitvoer wordt ingezet in een conflict met een buurland? Of is de kans het grootst dat de uitvoer bestemd is voor de politie/een VN-bijdrage, of een ander onderdeel van de veiligheidstroepen waarop criterium 4 niet rechtstreeks van toepassing is?

3.4.4 Resultaat van de beoordeling: Op basis van informatie en van de beoordeling van de hierboven aangereikte elementen vormen de lidstaten zich een oordeel over de vraag of de beoogde uitvoer uit hoofde van criterium 4 moet worden afgewezen.

BIJLAGE I (bij Hoofdstuk 3, Deel 4)

Hieronder volgt een niet-uitputtende lijst met internetwebsites van relevante informatiebronnen:

Verenigde Naties

(www.un.org/peace/)

Comité 1540

(http://disarmament2.un.org/Committee1540)

OVSE/wapenbeheersing

(www.osce.org/activities/13014.html)

Europese Unie

(www.consilium.europa.eu)

Deel 5: Beste praktijken voor de interpretatie van criterium 5

Toepassing van criterium 5

3.5.1. Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB geldt, zonder enige beperking ten aanzien van de bestemming, voor alle uitvoer door lidstaten van militaire technologie en goederen die op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen voorkomen, en, zoals vermeld in artikel 6 van het gemeenschappelijk standpunt, voor goederen voor tweeërlei gebruik. Het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk standpunt geldt ook voor criterium 5. In tegenstelling tot de zeven andere criteria, die de lidstaten attenderen op bepaalde aspecten van het land van bestemming die als risicofactor aan te merken zijn, vergt de toetsing aan criterium 5 dat de lidstaten hun analyse toespitsen op een parameter die henzelf aangaat: hun eigen nationale veiligheid en de veiligheid van bevriende landen, bondgenoten en andere lidstaten. Criterium 5 beoogt wapenuitvoer te voorkomen die een bedreiging voor de nationale veiligheid van de lidstaten of van bondgenoten of bevriende landen zou kunnen vormen. Uitvoer moet worden getoetst aan criterium 5 onverminderd de naleving van de overige bij het gemeenschappelijk standpunt voorgeschreven criteria.

Twee punten moeten aan een analyse worden onderworpen alvorens een vergunning mag worden verleend: a) de mogelijke impact van de transactie op de veiligheids- en de defensiebelangen van bevriende landen,

bondgenoten en lidstaten, onverminderd de naleving van de overige criteria, in het bijzonder de criteria 2 en 4;

  • b) 
    de gevolgen van de uitvoer voor de operationele veiligheid van de strijdkrachten van de lidstaten en van bevriende landen of bondgenoten;

3.5.2. Informatiebronnen: De informatie betreffende de nationale veiligheid van de lidstaten en van de gebieden waarvan de externe betrekkingen onder de verantwoordelijkheid van een lidstaat vallen, alsmede betreffende defensiebelangen, komt in hoofdzaak uit de volgende bronnen:

– het Handvest van de Verenigde Naties;

– het NAVO-Verdrag 3 *

9241/09 ier/NGS/sd 67 – de OVSE: de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa (Slotakte van Helsinki 1975);

de Beginselen inzake overdrachten van conventionele wapens (25 november 1993) – de Raad van Europa;

– het Verdrag van Brussel, waarbij de West- Europese Unie is opgericht *;

– het Verdrag betreffende de Europese Unie; de basisteksten van het GBVB ("Een veiliger Europa in een betere wereld. Europese veiligheidsstrategie");

– nationale of regionale teksten: defensieovereenkomsten; bijstandsovereenkomsten; militaire samenwerkingsovereenkomsten; bondgenootschappen, enz.

Aangezien veiligheids- en defensieovereenkomsten doorgaans gerubriceerd zijn, kunnen de lidstaten, bij de behandeling van een specifieke vergunningsaanvraag waarbij criterium 5 wellicht van toepassing is, bevriende landen en bondgenoten rechtstreeks raadplegen om de mogelijke impact van de transactie op hun veiligheid en hun defensiebelangen nog zorgvuldiger te bestuderen.

Elementen die in de beoordeling meegenomen dienen te worden

3.5.3 Sleutelbegrippen De hoofding van criterium 5 luidt als volgt: " ationale veiligheid van de lidstaten, van de gebieden waarvan een van de lidstaten de buitenlandse betrekkingen behartigt, alsmede van

bevriende landen of bondgenoten" 4 .

3.5.4. ationale veiligheid. Onder nationale veiligheid wordt verstaan het vermogen van de lidstaten om zich tegen bedreigingen en aanvallen allerhande te verweren, teneinde hun territoriale integriteit te garanderen, hun bevolking te beschermen en hun nationale veiligheidsbelangen en de voor hun voortbestaan en onafhankelijkheid onontbeerlijk geachte hulpbronnen en leveranties te vrijwaren.

Er is een nauw verband tussen nationale veiligheid en de veiligheid van Europa. In de door de Europese

Raad van december 2003 goedgekeurde veiligheidsstrategie is het gehele spectrum van bedreigingen waaraan de Europese Unie blootstaat beschreven. Hiertoe behoren: terrorisme (religieus extremisme, elektronische netwerken); de verspreiding van massavernietigingswapens; regionale conflicten (gewelddadige of bevroren conflicten die ook aan onze grenzen bestaan of sluimeren, bedreigde minderheden); falende staten (corruptie, machtsmisbruik, zwakke instellingen, veronachtzaming van de verantwoordingsplicht, burgerconflicten); georganiseerde criminaliteit (grensoverschrijdende drugssmokkel, vrouwenhandel, illegale immigratienetwerken, illegale wapenhandel, zeepiraterij).

4 De formulering is een aangepaste versie van een van de OVSE-beginselen inzake overdrachten van conventionele

wapens: "De deelnemende staten vermijden overdrachten die mogelijk de nationale veiligheid bedreigen van andere staten of van gebieden waarvan de externe betrekkingen onder de internationaal erkende verantwoordelijkheid van een andere staat vallen." (vierde beginsel, punt b), onder ii)).

Bij de beoordeling van de nationale veiligheid moet ook de internationale (of collectieve) veiligheid als een van de doelstellingen van het Handvest van de Verenigde Naties worden meegewogen. Uit hoofde van artikel 52 van het Handvest is regionale handhaving van de collectieve veiligheid rechtmatig, mits de regelingen verenigbaar zijn met de doelstellingen en de beginselen van het universele bestel. In artikel 51 van het Handvest wordt het inherente recht tot individuele of collectieve zelfverdediging erkend.

3.5.5. Gebieden waarvan een van de lidstaten de buitenlandse betrekkingen behartigt. Hierbij gaat het om de volgende categorieën gebieden:

– de gebieden die worden bestreken door artikel 5 van het NAVO-Verdrag, uit hoofde waarvan een gewapende aanval tegen een van de partijen tot onderlinge militaire bijstand kan leiden;

– de ultraperifere gebieden: de vier Franse overzeese departementen (Guadeloupe, Martinique,

Réunion, Frans Guyana); de Portugese autonome gebieden in de Atlantische oceaan (de Azoren en Madeira); het Spaanse autonome gebied in de Atlantische oceaan (de Canarische Eilanden);

– de landen en gebieden overzee waarop de artikelen 182 tot en met 188, VEG, toepasselijk zijn en waarvan de lijst in bijlage II VEG is opgenomen: Groenland, Nieuw-Caledonië en onderhorigheden, Frans-Polynesië, Franse Zuidelijke en Zuidpoolgebieden, Wallisarchipel en Futunaeiland, Mayotte, Saint Pierre en Miquelon, Aruba, Nederlandse Antillen, Anguilla, Caymaneilanden, Falklandeilanden, South Georgia en de Zuidelijke Sandwicheilanden, Montserrat, Pitcairn, St. Helena met onderhorigheden, Brits Antarctica, Brits gebied in de Indische Oceaan, Turks- en Caicoseilanden, Britse

Maagdeneilanden, Bermudaeilanden; – de Europese gebieden waarop de bepalingen van het VEG onder bepaalde voorwaarden toepasselijk

zijn (artikel 299, leden 4 en 6, VEG).

3.5.6. Bondgenoten. Als bondgenoten kunnen worden aangemerkt de staten waarmee een verdrag of een internationale overeenkomst met een solidariteitsclausule of een clausule inzake wederzijdse defensie is gesloten. Een solidariteitsclausule schrijft voor dat alle instrumenten waarover de staten die partij zijn beschikken, militaire middelen inbegrepen, worden ingezet indien een der partijen getroffen wordt door een terroristische aanval, een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp. Een clausule inzake wederzijdse defensie schrijft voor dat, indien een gewapende aanval plaatsvindt tegen een van de staten die partij zijn, de overige staten de plicht hebben om met alle middelen waarover zij beschikken hulp en bijstand te bieden, zulks met inachtneming van het specifieke karakter van hun veiligheids- en defensiebeleid.

Artikel 5 van het Noord-Atlantisch Verdrag tot oprichting van het Atlantisch Bondgenootschap en artikel 5 van het Verdrag van Brussel tot oprichting van de West- Europese Unie zijn voorbeelden van clausules inzake wederzijdse defensie. Het ontwerp-verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa bevat een solidariteits- en een defensieclausule. Dergelijke clausules kunnen ook deel uitmaken van bilaterale defensieovereenkomsten, die doorgaans niet openbaar worden gemaakt.

De meeste EU-lidstaten zijn NAVO-leden; Zweden, Ierland, Cyprus, Malta, Oostenrijk en Finland zijn echter geen lid van de NAVO.

Tot de WEU behoren tien EU-lidstaten (Frankrijk, Duitsland, Italië, het Verenigd Koninkrijk, Nederland,

5

Luxemburg, Portugal, Spanje, Griekenland) die ook NAVO-lid zijn .

3.5.7. Bevriende landen. "Bevriende landen" is een minder helder afgebakend begrip dan "bondgenoten". Het begrip zal doorgaans toepasselijk zijn op landen waarmee de lidstaat nauwe en/of aloude bilaterale banden onderhoudt, meer bepaald op defensie- en veiligheidsgebied, of waarmee hij waarden en belangen deelt en gemeenschappelijke doelstellingen nastreeft.

Of een land als bevriend met deze of gene lidstaat kan worden beschouwd, kan door de lidstaten worden getoetst aan het bestaan van positief bewijsmateriaal, zoals het aantal personen met dubbele nationaliteit, de aanwezigheid van Europese onderdanen, het bestaan van een taalgemeenschap, het aantal handels- en samenwerkingsovereenkomsten, enz.

Criterium 5 is als volgt geformuleerd:

"De lidstaten houden rekening met:

  • a) 
    de mogelijke gevolgen van de uit te voeren militaire goederen of technologie voor hun eigen defensieen veiligheidsbelangen alsmede die van de andere lidstaten en van bevriende landen en bondgenoten, waarbij deze factor echter niet van invloed mag zijn op de toepassing van de criteria inzake de

    naleving van de mensenrechten en de regionale vrede, veiligheid en stabiliteit; b) het risico dat de betrokken militaire goederen of technologie tegen de eigen troepen of die van

    bevriende landen, bondgenoten of andere lidstaten gebruikt worden.

5 Sinds 1992 behelst de status van geassocieerd lid dat in de WEU staten kunnen worden opgenomen die NAVO-lid

maar (nog) geen lidstaat van de Europese Unie zijn. Er zijn zes geassocieerde leden (Noorwegen, IJsland, Turkije, Polen, Tsjechië, Hongarije). Alle WEU-waarnemers zijn EU-lidstaat maar geen NAVO-lid, met uitzondering van Denemarken, dat wel NAVO-lid en EU-lidstaat is maar geen WEU-lid. De vijf landen met waarnemerstatus zijn Denemarken, Ierland, Oostenrijk, Zweden en Finland.

3.5.8. Criterium 5, punt a)

3.5.8.1. Wat te verstaan onder de mogelijke gevolgen van de uit te voeren goederen of technologie

  • a) 
    Positieve gevolgen

Een beoogde uitvoer die de nationale veiligheid en meer bepaald de defensie- en veiligheidsbelangen van bevriende landen, bondgenoten en andere lidstaten dient, zal tot een gunstig apriori leiden, onverminderd de verplichte toetsing aan de criteria 2 en 4.

  • b) 
    Negatieve gevolgen

Een beoogde uitvoer die de defensie- en veiligheidsbelangen van bevriende landen, bondgenoten en andere lidstaten rechtstreeks of onrechtstreeks zou bedreigen, zal daarentegen een ongunstig apriori opleveren. Bij de beoordeling worden de volgende aspecten in beschouwing genomen:

– de handhaving van een strategisch evenwicht;

– het offensieve karakter van de uit te voeren goederen;

– het gevoelige karakter van de goederen;

– de mate waarin de operationele prestaties dankzij de uit te voeren goederen zouden toenemen;

– de inzetbaarheid van de uit te voeren goederen en/of de inzetbaarheid dankzij die goederen;

– het eindgebruik van de goederen;

– het risico dat de goederen naar een andere bestemming worden omgeleid.

3.5.8.2. Defensie- en veiligheidsbelangen

De lidstaten mogen, bij de risicoanalyse uit het oogpunt van de defensie- en veiligheidsbelangen van henzelf en van bevriende landen, bondgenoten en andere lidstaten, niet de mogelijke gevolgen veronachtzamen voor de veiligheid van troepen die buiten het bondgenootschappelijk gebied worden ingezet.

Deze beoordeling laat bovendien de naleving van de overige criteria onverlet.

3.5.9. Criterium 5, punt b)

Het operationele risico wordt als volgt geanalyseerd:

  • a) 
    Is er rechtstreekse dreiging voor de veiligheid van de troepen van een lidstaat, een bevriend land of een bondgenoot?

Het kan om een permanente of een tijdelijke dreiging gaan. De lidstaat gaat zeer zorgvuldig te werk bij de bestudering van vergunningaanvragen waarbij de eindontvanger zich bevindt in een regio met een onstabiele reputatie, in het bijzonder wanneer de uitvoer bestemd is voor strijdkrachten die misschien niet permanent of niet volledig onder controle zijn. De kans bestaat dat een dergelijke onstabiele situatie mettertijd een dreiging doet ontstaan voor troepen van de lidstaten of voor de troepen van een bevriend land of een bondgenoot, vooral indien die zich voor militaire samenwerking of een vredeshandhavingsoperatie in de regio bevinden.

Kort samengevat leidt een uitvoer die mogelijk een rechtstreekse dreiging meebrengt voor de veiligheid van in het land van eindbestemming of in een naburig land aanwezige troepen van een lidstaat, een bevriend land of een bondgenoot tot een ongunstig apriori. Dezelfde redenering geldt wanneer de veiligheid van internationale vredeshandhavingstroepen in het geding is.

  • b) 
    Bestaat het risico dat de betrokken militaire technologie en goederen worden omgeleid naar een strijdmacht die of een orgaan dat vijandig staat tegenover de belangen of de troepen van een lidstaat, een bevriend land of een bondgenoot?

De risicoanalyse geschiedt op dezelfde wijze als bij de toetsing aan criterium 7. Het land van uitvoer gaat na of er sprake is van terreurgroepen, organisaties die gewapend verzet plegen tegen de huidige machthebbers, of georganiseerde criminele netwerken, die het materieel zouden kunnen gebruiken in activiteiten die van invloed kunnen zijn op de veiligheid van de troepen van lidstaten, bondgenoten of bevriende landen, of van internationale vredeshandhavingstroepen, of die het materieel zouden kunnen gebruiken op een wijze die niet voldoet aan een van de overige in het gemeenschappelijk standpunt voorgeschreven criteria.

  • c) 
    Beschikt het ontvangende land over de technische capaciteit om de goederen te gebruiken?

Technische capaciteit is het vermogen van het ontvangende land om zowel in materiële als in personele zin doeltreffend gebruik te maken van de betrokken goederen. Ook worden met deze term het technologisch niveau en de operationele capaciteit van het ontvangende land, bedoeld, evenals de prestatienormen van het materieel waarover dit beschikt in het algemeen.

Bij een onderzoek naar de verenigbaarheid van de uitvoer van militaire technologie en goederen met betrekking tot deze technische capaciteit dient derhalve te worden nagegaan of het opportuun is om aan de ontvanger goederen te leveren die gevoeliger of geavanceerder is dan de technologische middelen en operationele behoeften van het ontvangende land rechtvaardigen.

Om dit vast te stellen, zouden de lidstaten zich over de volgende vragen kunnen beraden:

• Beschikt het ontvangende land over de militaire infrastructuur om de goederen doeltreffend te gebruiken?

• Staat het technologisch niveau van de gewenste goederen in verhouding tot de door het ontvangende land genoemde behoeften en tot de operationele capaciteit van het land?

• Worden vergelijkbare goederen die al in gebruik zijn, goed onderhouden?

• Is er voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar om de goederen te gebruiken en te 6

onderhouden?

6 Is bijvoorbeeld een groot deel van de ingenieurs en technici van het land reeds werkzaam in de militaire sector?

Bestaat er een tekort aan ingenieurs en technici in de civiele sector dat nog nijpender kan worden door aanwerving van extra personeel in de militaire sector?

  • d) 
    Voor een grondiger analyse van het operationele risico, vooral in bijzonder gevoelige gevallen, zouden de lidstaten in individuele gevallen impactstudies kunnen verrichten, met gebruikmaking van alle

    relevante informatie die onder lidstaten, bevriende landen of bondgenoten zou kunnen circuleren. Doel van de studies zou zijn na te gaan welke nationale, Europese en internationale troepen, of troepen van bevriende landen en bondgenoten, waar ter wereld aanwezig zijn en hoe reëel het risico is dat de uitvoer van het materieel of de technologie in kwestie tegen die troepen kan worden gebruikt.

Bij die impactstudies zouden de volgende aspecten in beschouwing kunnen worden genomen:

• Bij de vraag hoe reëel het risico is, kijkt de lidstaat in het bijzonder naar:

○ Aard van de goederen: hebben deze een uitgesproken offensief karakter, verlenen ze de troepen die ze in bezit hebben technologische superioriteit, kunnen ze autonoom worden gebruikt,

bieden ze mogelijkheden tot verhoging van de operationele prestaties; ○ wordt er in de doctrine voor het gebruik van de goederen onderscheid naar de gebruiker

gemaakt; ○ de aard van de operaties: oorlog tussen conventionele troepen, asymmetrische oorlog,

burgeroorlog, enz.

• Bij de analyse van het risico van bestemmingswijziging beziet de lidstaat in het bijzonder:

○ of de goederen gemakkelijk een andere bestemming kan worden gegeven, en of ze vervolgens makkelijk in handen kunnen komen van andere, ook niet-militaire gebruikers, en/of in andere systemen kunnen worden verwerkt;

○ of de goederen voor militair gebruik kunnen worden aangepast, dan wel kunnen worden gebruikt om ander materieel voor militair gebruik aan te passen (in het bijzonder om nietdodelijk materieel om te zetten in een dodelijk wapen);

○ bepaalde soorten goederen behoeven in deze rubriek wellicht nadere aandacht, in het bijzonder handvuurwapens en lichte wapens (inclusief MANPADS) en nachtzicht- en lichtversterkingsapparatuur;

○ in dit verband geldt voor operaties met verscherpte controlemaatregelen (markering en traceerbaarheid,

inspecties ter plaatse) of bij de strijd tegen verspreiding (vernietiging van oude voorraden, toezicht op aantallen) een minder streng apriori.

3.5.10. Resultaat van de beoordeling

Op basis van informatie en van de beoordeling van de hierboven in de punten 3.5.8, 3.5.9 en 3.5.10 genoemde factoren vormen de lidstaten zich een oordeel over de vraag of de beoogde uitvoer uit hoofde van criterium 5 moet worden afgewezen.

BIJLAGE I (bij Hoofdstuk 3, Deel 5)

INFORMATIEBRONNEN

EU (Europese Unie) http://europa.eu/index_en.htm

VN (Verenigde Naties) http://www.un.org/english/

OVSE (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa) http://www.osce.org/

NAVO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie) http://www.nato.int/home.htm

WEU (West-Europese Unie) http://www.weu.int/index.html

____________________________

Deel 6: Beste praktijken voor de interpretatie van criterium 6

Toepassing van criterium 6

3.6.1. Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB geldt voor alle uitvoer door lidstaten van militaire technologie en goederen die op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen voorkomen en, zoals vermeld in artikel 6 van het gemeenschappelijk standpunt, voor goederen voor tweeërlei gebruik. Criterium 6 is derhalve over het algemeen van toepassing op de uitvoer naar alle ontvangende landen buiten de EU. In criterium 6 wordt evenwel een verband gelegd met het gedrag van het ontvangende land jegens de internationale gemeenschap; er moet dan ook bijzonder aandachtig worden gekeken naar landen waarvan de houding tegenover terrorisme, de aard van hun bondgenootschappen en hun veronachtzaming van het internationale tot bezorgdheid stemmen.

3.6.2. Informatiebronnen Een voor alle lidstaten toegankelijk gemeenschappelijk EU-bestand aan informatiebronnen zijn de verslagen van de EU-missiehoofden, de verklaringen/conclusies van de Raad van de EU en de resoluties van de VN-Veiligheidsraad. Aanvullende informatie kan eveneens worden verkregen bij:

• de diplomatieke missies en andere overheidsinstellingen van de lidstaten,

• de Verenigde Naties en andere internationale en regionale organen, zoals de Organisatie voor

Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), het regionale centrum inzake handvuurwapens en lichte wapens in Nairobi, de Organisatie van Amerikaanse Staten en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie;

• het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRK), de Internationale Federatie van Rode Kruisen

Rode Halve Maan-verenigingen, en andere humanitaire organen; • Europol, Interpol en inlichtingendiensten;

• niet-gouvernementele organisaties en andere betrouwbare bronnen.

Bijlage I bevat een niet-uitputtende lijst met relevante internetwebsites.

9241/09 ier/NGS/sd 76

3.6.3. Sleutelbegrippen Criterium 6 heeft betrekking op een breed veld aan overkoepelende aspecten die in elke beoordeling meegenomen dienen te worden. Ze zijn in onderstaande tekst vetgedrukt weergegeven.

"Gedrag van het land dat militaire goederen of technologie koopt jegens de internationale gemeenschap, met name de houding van dat land tegenover terrorisme, de aard van zijn bondgenootschappen en de eerbiediging van het internationale recht.

De lidstaten houden onder andere rekening met de mate waarin het land dat militaire goederen of technologie koopt, in het verleden: a) het terrorisme en de internationaal georganiseerde criminaliteit heeft gesteund of aangemoedigd; b) zijn internationale verbintenissen, in het bijzonder wat betreft het niet-gebruiken van geweld, en het

internationale humanitaire recht, heeft nageleefd; c) zich heeft gecommitteerd aan non-proliferatie en andere aspecten van wapenbeheersing en

ontwapening, met name door ondertekening, ratificatie en implementatie van de in onder b) van criterium 1 genoemde verdragen op dat gebied."

Bij de beoordeling van de vraag of al dan niet een vergunning voor de uitvoer van wapens moet worden verleend, bezien de lidstaten de huidige situatie en de staat van dienst van het land dat militaire goederen of technologie koopt (hierna: het kopende land) met betrekking tot zijn houding tegenover terrorisme en internationale georganiseerde criminaliteit, de aard van zijn bondgenootschappen, de naleving van zijn internationale verbintenissen en van het internationale recht, in het bijzonder wat betreft het niet-gebruiken van geweld, het internationale humanitaire recht, non-proliferatie van massavernietigingswapens, wapenbeheersing en ontwapening.

Vergunningsaanvragen moeten aan criterium 6 worden getoetst indien de regering van het kopende land met betrekking tot de bovenvermelde voorschriften negatief gedrag vertoont; de identiteit en de aard van de eindgebruiker of de uit te voeren goederen zijn bij deze toetsing niet de voornaamste punten van zorg. Centraal in de analyse staat het gedrag van het kopende land en niet zozeer het risico dat een bepaalde overdracht bepaalde negatieve gevolgen zou kunnen hebben.

Met betrekking tot de sleutelbegrippen van criterium 6 zouden de lidstaten het volgende kunnen laten meewegen.

9241/09 ier/NGS/sd 77

3.6.4. De mate waarin het kopende land het terrorisme en de internationaal georganiseerde criminaliteit, heeft gesteund of aangemoedigd. Nauwlettender onderzoek is geboden bij de beoordeling van afzonderlijke vergunningaanvragen voor uitvoer naar kopende landen die ervan verdacht worden terrorisme en internationale georganiseerde criminaliteit op welke wijze ook te ondersteunen.

In dit verband moet onder "terrorisme" worden verstaan terroristische daden die verboden zijn krachtens het internationale recht, zoals opzettelijke aanvallen op burgers, willekeurige aanvallen, gijzeling, foltering of opzettelijke en willekeurige moorden, waarbij een dergelijke daad, naar aard of naar omstandigheden, tot doel heeft een bevolking te intimideren of een regering of internationale organisatie ertoe te dwingen handelingen te verrichten of na te laten.

Bij "internationale georganiseerde criminaliteit" moet worden gedacht aan activiteiten zoals drugssmokkel, mensenhandel, illegale immigratienetwerken, illegale handel in nucleaire en radioactieve stoffen, witwasactiviteiten, en dergelijke, verricht door een gestructureerde groep personen die gedurende een bepaalde periode als groep bestaan en die in onderling overleg optreden om misdaden of ernstige strafbare feiten te plegen in de zin van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad.

Er zijn tal van wijzen waarop een aankopend land terrorisme en internationale criminaliteit kan aanmoedigen of ondersteunen; alvorens een vergunning te verlenen zou de bevoegde autoriteit zich onder meer de volgende vragen kunnen stellen:

• Stond of staat het kopende land bekend wegens terroristische/criminele activiteiten?

• Is bekend of wordt vermoed dat het kopende land banden heeft met terroristische/criminele

organisaties (of met individuele terroristen/criminelen) of is er reden om aan te nemen dat entiteiten in - en gedoogd door - het ontvangende land dergelijke banden hebben?

• Zijn er andere redenen om aan te nemen dat het kopende land wederuitvoer of bestemmingswijziging

van militaire technologie en goederen naar terroristische/criminele organisaties gedoogt of die praktijken zelf organiseert?

• Beschikt het kopende land over nationale wetgeving die terroristische/criminele activiteiten gedoogt,

of resulteert een lakse toepassing van de wetgeving in het gedogen van terroristische/criminele activiteiten?

9241/09 ier/NGS/sd 78

Veel van deze vragen zou men zich ook kunnen stellen bij een toetsing aan criterium 7, maar in de context van criterium 6 betreffen zij niet de eindgebruiker maar de regering van het kopende land.

Voor een uitvoeriger analyse kan men zich de volgende vragen stellen:

• Is in het kopende land het verstrekken van gelden aan terroristen strafbaar gesteld, worden de

vermogensbestanddelen van personen die terroristische daden plegen of pogen te plegen bevroren en is het aanbieden van diensten aan plegers van en medeplichtigen aan terroristische daden verboden?

• Onthoudt het kopende land zich van iedere vorm van actieve of passieve ondersteuning van

entiteiten of personen die betrokken zijn bij terroristische daden? • Voorziet het kopende land in vroegtijdige waarschuwing van andere staten door middel van

informatie-uitwisseling?

• Weigert het kopende land als toevluchtsoord te fungeren voor personen die terroristische daden

financieren, beramen, ondersteunen of plegen?

• Ontzegt het kopende land de toegang tot zijn grondgebied aan personen die terroristische daden

financieren, beramen, faciliteren of plegen?

• Voorkomt het kopende land met effectieve grenscontroles dat plegers van terroristische daden zich

verplaatsen?

3.6.5. Aard van de bondgenootschappen van het kopende land. De term "bondgenootschap" kan in strikte zin worden opgevat als een internationaal verdrag dat een staat verbindt met een of meer andere staten en dat ziet op onderlinge bijstand in bepaalde omstandigheden. Omdat weinige van de vele betrekkingen die staten uit hoofde van economische, militaire of defensiesamenwerking met elkaar onderhouden onder een dergelijke strikte interpretatie te vangen zijn, dient "bondgenootschap" in het kader van criterium 6 in ruimere zin opgevat te worden en alle economische, militaire en defensieakkoorden te bestrijken die naar hun aard gericht zijn op de totstandbrenging van een betekenisvolle band tussen twee of meer staten, ook op te vatten als gemeenschappelijke politieke doelen.

9241/09 ier/NGS/sv 79

Ruimer geïnterpreteerd kan de term "bondgenootschap" ook verwijzen naar een gedeelde opvatting van internationale betrekkingen die gebaseerd kan zijn op, onder meer, een gemeenschappelijke politieke visie, economische belangen of gelegenheidsoverwegingen en die zal uitmonden in een optreden van betekenis waarmee een wederzijds doel wordt nagestreefd. Dit kan bijvoorbeeld bestaan in enigerlei vorm van gecombineerde ondersteuning van een partij die zich in een crisis, een gespannen situatie of een conflict bevindt.

Omdat een beoordeling van de aard van bondgenootschappen dus veelal op een politieke inschatting neerkomt, moet de term "bondgenootschap" met de nodige omzichtigheid worden geïnterpreteerd, met de nationale belangen van de lidstaten als uitgangspunt.

Bij de beoordeling van de vraag of al dan niet een uitvoervergunning moet worden verleend, zouden de lidstaten zich derhalve de volgende vragen kunnen stellen:

• Maakt het kopende land deel uit van een bondgenootschap dat is opgericht of optreedt tegen een

lidstaat, een bevriend land of een bondgenoot?

• Maakt het kopende land deel uit van een bondgenootschap dat de grondbeginselen van de Verenigde

Naties eerbiedigt noch bevordert?

• Maakt het kopende land deel uit van een bondgenootschap dat uit is op ontwrichting van de

internationale gemeenschap?

3.6.6. aleving door het kopende land van zijn internationale verbintenissen. Bij de beoordeling van de vraag of al dan niet een uitvoervergunning moet worden verleend, kunnen de lidstaten ook nagaan of het kopende land (d.w.z. de regering van het kopende land) al dan niet zijn internationale verbintenissen naleeft.

Hierbij dient de aandacht te gaan naar die verbintenissen welke juridisch bindend zijn voor alle staten, zowel de normen van internationaal recht als de verdragsnormen die universeel door alle staten aanvaard zijn, en in het bijzonder de normen die naar hun aard met gebruikmaking van militaire technologie en goederen kunnen worden geschonden, zoals het zich onthouden van geweld overeenkomstig artikel 41 van het VN-Handvest of de eerbiediging van het internationaal recht bij conflicten.

Andere vragen die de lidstaten zich zouden kunnen stellen zijn:

• Houdt het kopende land zich aan zijn verbintenissen inzake de handhaving van door de VN, de

OVSE en de EU opgelegde wapenembargo's?

9241/09 ier/NGS/sv 80 • Is of wordt door het kopende land in strijd met artikel 41 van het VN-Handvest voor het oplossen

van een internationale crisis gebruik gemaakt van of gedreigd met geweld? • Houdt het kopende land zich doorgaans niet aan verbintenissen uit hoofde van het internationaal

gewoonterecht of aan verdragen die het vrijwillig ondertekend heeft?

• Vertoont het kopende land gedragingen waardoor het zichzelf van de internationale statengemeenschap

uitsluit?

Het risico dat het kopende land het internationaal humanitair recht niet naleeft, kan worden beoordeeld door na te gaan:

• of het kopende land zich er formeel toe heeft verbonden de regels van het internationaal humanitair

recht toe te passen en daartoe de nodige maatregelen heeft genomen;

• of het kopende land de wettelijke, justitiële en bestuurlijke maatregelen ter beschikking heeft om

ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht te bestraffen;

• of een aankopend land dat in een gewapend conflict gewikkeld is, of geweest is, ernstige

schendingen van het internationaal humanitair recht heeft begaan;

• of een aankopend land dat in een gewapend conflict gewikkeld is, of geweest is, heeft nagelaten al

het mogelijke te doen om ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht te voorkomen.

Zoals hierboven is opgemerkt zijn de eindgebruiker en de aard van de uit te voeren goederen bij de toetsing aan criterium 6 niet de voornaamste aandachtspunten in de analyse, aangezien dit criterium tot doel heeft in het geheel geen militaire technologie en goederen uit te voeren naar landen waarvan de regeringen hun internationale verbintenissen niet naleven.

In dit verband is criterium 1 van het gemeenschappelijk standpunt (internationale verplichtingen van bijzonder belang. De lidstaten zouden derhalve ook dat criterium in hun beoordeling moeten betrekken. Bijlage II bij deel 6 van hoofdstuk 3 bevat een niet-uitputtende lijst met internationale verdragen.

9241/09 ier/NGS/sv 81

3.6.7. Heeft het kopende land zich gecommitteerd aan non-proliferatie en andere aspecten van wapenbeheersing en ontwapening.

Bij de toetsing aan criterium 6 moet ook worden nagegaan of het kopende land zich pleegt te houden aan zijn verbintenissen inzake ontwapening en wapenbeheersing. De lidstaten dienen hierbij in het bijzonder te kijken naar de nationale wetgeving en de internationale verbintenissen van het kopende land. De aandacht moet vooral gaan naar de in criterium 1 bedoelde overeenkomsten.

Men zou zich onder meer de volgende vragen kunnen stellen:

• Is het kopende land overgegaan tot ondertekening/bekrachtiging van/toetreding tot het Verdrag

inzake de niet-verspreiding van kernwapens, het Verdrag inzake biologische en toxinewapens en het Verdrag inzake chemische wapens, en komt het de verplichtingen uit hoofde van die verdragen na? Zo nee, waarom niet?

• Heeft het kopende land zich ertoe verbonden af te zien van de uitvoer van alle vormen van

antipersoneelmijnen, uit hoofde van het Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens?

• Is het kopende land lid van/deelnemer aan, of houdt het zich aan de afspraken gemaakt bij

internationale regelingen en regimes, zoals, in het bijzonder, de Groep van Nucleaire Exportlanden, de Australiëgroep, het controleregime voor de uitvoer van rakettechnologie, het Wassenaar Arrangement en de Haagse Gedragscode tegen de verspreiding van ballistische raketten?

Hoewel de bovenstaande punten bij de toetsing aan criterium 6 het belangrijkst zijn, zouden de lidstaten zich ook sommige van de vragen kunnen stellen die bij de toetsing aan criterium 7 aan de orde zijn, en andere:

• Doet de ontvangende staat meldingen aan het VN-register van Conventionele Wapens? Zo nee,

waarom niet?

• Schaart de ontvangende staat zich achter de beginselen van het Gemeenschappelijk standpunt

2008/944/GBVB of van een soortgelijke regionale overeenkomst?

• Is het ontvangende land betrokken bij de Ontwapeningsconferentie?

• Past het ontvangende land doeltreffende systemen voor uitvoer- en overdrachtcontrole toe, met name

specifieke controlewetgeving en vergunningsregelingen die stroken met internationale normen?

9241/09 ier/NGS/sv 82

Ook in dit verband worden de lidstaten erop geattendeerd dat bij de toetsing aan criterium 7 (risico van bestemmingswijziging) onderscheid kan worden gemaakt naar categorieën van militaire technologie en goederen of naar eindgebruikers. Worden dezelfde vragen gesteld bij de toetsing aan criterium 6, dan baseren de lidstaten hun oordeel of zij bepaalde goederen al dan niet naar bepaalde landen sturen op hun opinie over de regering van het ontvangende land.

Bijlage III bij deel 6 van hoofdstuk 3 bevat een niet-uitputtende lijst met regelingen en organisaties in verband met wapenexportcontrole.

3.6.8. Resultaat van de beoordeling. Op basis van de informatie en de in de voorgaande punten geschetste algemene landenbestudering vormen de lidstaten zich een oordeel over de vraag of de beoogde uitvoer uit hoofde van criterium 6 moet worden afgewezen.

De lidstaten verlenen geen vergunning indien de toetsing van de staat van dienst van het kopende land aan criterium 6 geen positief resultaat oplevert.

Hoe dan ook kan een positief uitvallende toetsing geen rechtvaardiging voor wapenoverdrachten vormen die uit hoofde van andere criteria van het gemeenschappelijk standpunt geweigerd zouden moeten worden.

9241/09 ier/NGS/sv 83

BIJLAGE I (bij Hoofdstuk 3, Deel 6)

INTERNETWEBSITES VAN RELEVANTE INFORMATIEBRONNEN:

Verenigde Naties / conventionele wapens

(http://disarmament.un.org/cab/register.html)

Security Council Sanction Committees

(http://www.un.org/Docs/sc/committees/INTRO.htm)

Documenten van de Veiligheidsraad

(http://www.securitycouncilreport.org)

Comité terrorismebestrijding van de Veiligheidsraad

(http://www.un.org/sc/ctc/)

Comité 1540

(http://disarmament2.un.org/Committee1540)

"Global Programme against Corruption" (wereldwijd programme voor corruptiebestrijding), VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding

(http://www.unodc.org/unodc/corruptio.html)

VN-Instituut voor Ontwapeningsonderzoek (UNIDIR)

(http://www.unidir.org)

OVSE/wapenbeheersing

(http://www.osce.org/activities/13014.html)

Europese Unie

(http://www.consilium.europa.eu)

het World Fact Book van de CIA

(https://www.cia.gov/cia/publications/factbook/index.html)

Jane’s foreign report

(http://www.foreignreport.com)

Jane’s Defence

(http://jdw.janes.com)

SIPRI

(http://www.sipri.org)

International Action on Small Arms

(http://www.iansa.org)

Small Arms Survey

(http://hei.unige.ch/sas)

Internationaal Comité van het Rode Kruis

(http://www.icrc.org)

9241/09 ier/NGS/sv 84

BIJLAGE II (bij Hoofdstuk 3, Deel 6)

TOEPASSELIJKE INTERNATIONALE VERDRAGEN:

Handvest van de Verenigde aties

Verdrag inzake biologische en toxinewapens

Verdrag inzake chemische wapens

Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens ( PV)

Alomvattend Kernstopverdrag (CTBT)

Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens

Verdrag van Raratonga

Verdrag van Pelindaba

Verdrag van Tlatelolco

Verdrag van Bangkok

Verdrag inzake een kernwapenvrije zone in Centraal-Azië

Verdrag inzake Antarctica

Zeebodemverdrag

Ruimteverdrag

SALT-Besprekingen over de beperking van strategische bewapening

Verdragen van Genève

Verdrag inzake het verbod van militair of enig ander vijandelijk gebruik van milieuveranderingstechnieken (E MOD)

Conventionelewapensverdrag (CWV)

Zie voor de tekst van deze en andere internationale verdragen http://untreaty.un.org/

9241/09 ier/NGS/sv 85

BIJLAGE III (bij Hoofdstuk 3, Deel 6)

TOEPASSELIJKE INTERNATIONALE REGELINGEN EN ORGANISATIES IN VERBAND MET

WAPENEXPORTCONTROLE

Wassenaar Arrangement

(http://www.wassenaar.org)

Groep van Nucleaire Exportlanden

(http://www.nuclearsuppliersgroup.org)

Australiëgroep

(http://www.australiagroup.net)

Comité-Zangger

(www.zanggercommittee.org)

Controleregime voor de uitvoer van rakettechnologie (MTCR)

(http://www.mtcr.info)

Haagse Gedragscode tegen de verspreiding van ballistische raketten

____________________

9241/09 ier/NGS/sv 86

Deel 7: Beste praktijken voor de interpretatie van criterium 7

Toepassing van criterium 7

3.7.1 Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB geldt voor alle uitvoer door lidstaten van militaire technologie goederen, en, zoals vermeld in artikel 6 van het gemeenschappelijk standpunt, voor goederen voor tweeërlei gebruik. Criterium 7 is derhalve hoe dan ook van toepassing op de uitvoer naar alle ontvangende landen, zonder onderscheid. Bij deze beste praktijken wordt echter uitgegaan van het beginsel dat gevallen nauwlettender moeten worden onderzocht naarmate er een hoger potentieel risico bestaat. De beoordeling van de aanvragen voor een uitvoervergunning dient per geval te geschieden en dient een algemene risico-evaluatie te omvatten die gebaseerd is op het potentiële risico in de ontvangende staat, de betrouwbaarheid van degenen die bij de transacties betrokken zijn, de aard van de over te dragen goederen en het beoogde eindgebruik. De lidstaten worden aangemoedigd om per geval, in het kader van COARM of via andere kanalen, informatie over de "landen van zorg" uit te wisselen. Een beter onderbouwde beoordeling van het risico van bestemmingswijziging in de vergunningsfase zou bovendien bestemmingswijziging bemoeilijken. Effectieve systemen voor eindgebruikerscontrole helpen de ongewenste bestemmingswijziging of wederuitvoer van militaire technologie en goederen te voorkomen. Eindgebruikerscertificaten en de authentificatie daarvan in de vergunningsfase zouden centraal moeten staan in het beleid ter voorkoming van bestemmingswijziging. (Zie ook hoofdstuk 2 - Vergunningspraktijken) Eindgebruikerscertificaten kunnen echter niet in de plaats komen van een volledige risico-evaluatie van de situatie in ieder specifiek geval.

3.7.2 Informatiebronnen. Informatie over het risico van bestemmingswijziging moet uit een breed spectrum van bronnen worden gehaald. Een voor alle lidstaten toegankelijk gemeenschappelijk EU-bestand van informatiebronnen zijn de verslagen van de EU-missiehoofden, vrij toegankelijke defensiepublicaties en informatie-uitwisselingen in het kader van exportcontroleregelingen, alsmede de websites en de verslagen van de comités van de Veiligheidsraad ter zake, in het bijzonder het bij Resolutie 1540 (2004) ingestelde Comité van de Veiligheidsraad. Waar nodig kan aanvullende informatie worden verkregen van de diplomatieke missies van de lidstaten en van andere overheidsinstanties, zoals de douane, de politie en andere wetshandhavingsdiensten, alsmede van de inlichtingendiensten, of door middel van uitwisseling tussen de lidstaten van standpunten over de uitvoer naar het betrokken land. Bijlage I bij deel 7 van hoofdstuk 3 bevat een niet-uitputtende lijst met relevante internetwebsites.

Elementen die in de beoordeling meegenomen dienen te worden

3.7.3 Sleutelbegrippen. Criterium 7 heeft betrekking op een ruim geheel van overkoepelende aspecten die in elke beoordeling meegenomen dienen te worden. Men mag niet uit het oog verliezen dat een bestemmingswijziging op diverse niveaus geïnitieerd kan worden en zowel kan plaatsvinden binnen een land als via een omweg naar of een heroverdracht aan een derde land dat niet voor een vergunning in aanmerking komt. De bestemming van de wapens kan worden gewijzigd omdat ze een andere eigenaar (eindgebruiker) en/of voor een ander doel (eindgebruik) krijgen.

9241/09 ier/NGS/sv 87

Criterium 7 behelst het volgende:

"….

Bij het beoordelen van de impact op het ontvangende land van de uit te voeren militaire goederen of technologie en van het risico dat deze goederen of technologie een andere, ongewenste eindgebruiker of een ander ongewenst eindgebruik krijgen, wordt rekening gehouden met:

  • a) 
    de legitieme belangen inzake defensie en binnenlandse veiligheid van het ontvangende land, inclusief deelname aan V - of andere vredeshandhavingsoperaties;
  • b) 
    het technische vermogen van het ontvangende land om de goederen of technologie te gebruiken; c) het vermogen van het ontvangende land om effectieve uitvoercontroles te verrichten; d) het risico dat de goederen of technologie opnieuw worden uitgevoerd naar ongewenste bestemmingen en de mate waarin het ontvangende land zich in het verleden heeft gehouden aan wederuitvoerbepalingen of aan wederuitvoer voorafgaande toestemmingen die de uitvoerende lidstaat passend acht op te leggen; e) het risico dat de goederen of technologie bij terroristische organisaties of individuele terroristen terechtkomen; f) het risico van "reverse engineering" of onbedoelde overdracht van technologie."

Ad a): De legitieme belangen inzake defensie en binnenlandse veiligheid van het ontvangende land, inclusief deelname aan VN- of andere vredeshandhavingsoperaties.

Volgens het VN-Handvest genieten alle naties het recht tot zelfverdediging. Niettemin moet worden nagegaan of de beoogde invoer een geschikt en evenredig middel is om te voldoen aan de behoefte van het ontvangende land om zichzelf te verdedigen, zijn binnenlandse veiligheid te verzekeren of bijstand te verlenen bij VN of andere vredeshandhavingsactiviteiten. Hierbij zou men zich de volgende vragen kunnen stellen:

• Is er een geloofwaardige bedreiging van de veiligheid die door de beoogde invoer van militaire technologie of goederen kan worden afgewend?

• Zijn de strijdkrachten toegerust om een dergelijk bedreiging het hoofd te bieden? • Welke bestemming krijgen de ingevoerde goederen nadat de deelname aan VN- of andere vredeshandhavingsoperaties is beëindigd?

Ad b): het technische vermogen van het ontvangende land om de militaire goederen of technologie te gebruiken;

Het "technische vermogen van het ontvangende land om het materieel te gebruiken" kan een belangrijke aanwijzing zijn voor het "bestaan van een risico op bestemmingswijziging". Een beoogde uitvoer die technisch geavanceerder lijkt dan het materieel dat de ontvangende staat normaliter geacht zou worden in te zetten, kan een aanwijzing zijn dat de uitvoer in werkelijkheid bestemd is voor een eindgebruiker in een derde land. Deze redenering geldt zowel voor volledige goederen en systemen als voor onderdelen en reserveonderdelen. De uitvoer van onderdelen en reserveonderdelen terwijl niets erop wijst dat het ontvangende land met het betrokken systeem werkt, kan een duidelijke aanwijzing zijn dat er een ander oogmerk is.

9241/09 ier/NGS/sv 88

Men zou zich onder meer de volgende vragen kunnen stellen:

• Is de beoogde uitvoer hoogtechnologisch? • Zo ja, beschikt de ontvanger over of investeert hij in de passende technische back-up om de aankoop te ondersteunen? • Past de beoogde uitvoer in het defensieprofiel van de ontvangende staat? • Is het bij verzoeken om onderdelen of reserveonderdelen bekend of het systeem waarin deze onderdelen thuishoren bij de ontvangende staat in gebruik is?

Ad c): het vermogen van het ontvangende land om effectieve uitvoercontroles te verrichten;

Het feit dat de ontvangende staat internationale exportcontrolenormen naleeft, kan een positieve aanwijzing zijn dat opzettelijke of onopzettelijke bestemmingswijziging weinig waarschijnlijk is. Men zou zich onder meer de volgende vragen kunnen stellen:

• Is de ontvangende staat partij bij belangrijke internationale verdragen of deelnemer aan belangrijke internationale stelsels en regelingen op het gebied van wapenexportcontrole (zoals het Wassenaar

Arrangement)? • Doet de ontvangende staat meldingen aan het VN-register van Conventionele Wapens? Zo nee,

waarom niet? • Schaart de ontvangende staat zich achter de beginselen van het Gemeenschappelijk standpunt

2008/944/GBVB van de Raad of van een soortgelijke regionale overeenkomst? • Past het ontvangende land doeltreffende systemen voor uitvoer- en overdrachtcontrole toe, met name

specifieke controlewetgeving en vergunningsregelingen die stroken met internationale normen?

• Zijn het beheer en de beveiliging van wapenvoorraden van voldoende kwaliteit? • Beschikt het land over doeltreffende rechtsinstrumenten en bestuurlijke maatregelen om corruptie te voorkomen en te bestrijden? • Ligt de ontvangende staat in de nabijheid van conflictgebieden, heersen er spanningen of zijn er andere factoren in het ontvangende land die de betrouwbare handhaving van zijn exportcontroleregeling in de weg kunnen staan?

• Heeft het als eindgebruiker opgegeven land een reputatie inzake bestemmingswijziging van wapens, waaronder wederuitvoer van overtollig materieel, naar landen van zorg?

9241/09 ier/NGS/sv 89

Ad d): het risico dat de goederen of technologie opnieuw worden uitgevoerd naar ongewenste bestemmingen en de mate waarin het ontvangende land zich in het verleden heeft gehouden aan wederuitvoerbepalingen of aan wederuitvoer voorafgaande toestemmingen die de uitvoerende lidstaat passend acht op te leggen;

De bevoegde autoriteit dient tevens de betrouwbaarheid van de geadresseerde in kwestie te beoordelen:

• Is het materieel bedoeld voor de regering of voor een individueel bedrijf?

Indien de importeur de regering is:

• Is de regering/de betrokken tak van de regering in dit opzicht betrouwbaar? • Heeft de regering / de betrokken tak van de regering in het verleden eindgebruikerscertificaten gehonoreerd? • Is er reden om aan te nemen dat de regering / de betrokken regeringstak niet betrouwbaar is?

Indien de importeur een bedrijf is:

• Is het bedrijf bekend? • Heeft het bedrijf een machtiging van de regering van de ontvangende staat? • Is het bedrijf in het verleden betrokken geweest bij ongewenste transacties? • Beschikt het ontvangende land over de technische capaciteit om de goederen te gebruiken?

Technisch vermogen is het vermogen van het ontvangende land om zowel in materiële als in personele zin doeltreffend gebruik te maken van de betrokken goederen. Ook worden met deze term het technologisch niveau en de operationele capaciteit van het ontvangende land, en in het algemeen de prestatienormen van zijn uitrusting bedoeld.

Bij een onderzoek naar de verenigbaarheid van wapenuitvoer met betrekking tot deze technische capaciteit dient derhalve te worden nagegaan of het opportuun is om aan de ontvanger uitrusting te leveren die gevoeliger of geavanceerder is dan de technologische middelen en operationele behoeften van het ontvangende land rechtvaardigen.

9241/09 ier/NGS/sv 90

Ad e): Het risico dat de militaire goederen of technologie bij terroristische organisaties of bij individuele terroristen terechtkomen (antiterroristisch materieel verdient in deze context extra aandacht)

Bij de beoordeling van het potentiële risico in de ontvangende staat zou de bevoegde autoriteit zich de volgende vragen kunnen stellen:

• Stond of staat de ontvangende staat bekend wegens terroristische activiteiten? • Is bekend of wordt vermoed dat het land banden heeft met terroristische organisaties (of individuele terroristen) of is er reden om aan te nemen dat entiteiten in het ontvangende land betrokken zijn bij terrorismefinanciering? • Zijn er redenen om aan te nemen dat de wapens opnieuw zullen worden uitgevoerd of bij terroristische organisaties terecht zullen komen?

Indien het antwoord op een of meer van deze vragen positief is, is nauwlettender onderzoek vereist. Bij het uitdiepen van de risicobeoordeling dient de bevoegde autoriteit open en andere bronnen te raadplegen.

Ad f) het risico van "reverse engineering" of onbedoelde overdracht van technologie.

Bij de beoordeling van aanvragen voor uitvoervergunningen moeten de lidstaten in beschouwing nemen of de ontvanger (staat of particulier) in staat is om de technologie die in de uit te voeren militaire goederen is ingebouwd, te doorgronden en een andere bestemming te geven. Relevante informatie aan de hand waarvan de capaciteiten van een potentiële koper van Europees militair materieel kan worden nagetrokken, kan door de lidstaten worden uitgewisseld.

In dit verband, en meer bepaald voor materieel waarin gevoelige technologie wordt gebruikt, moeten de volgende factoren in de beoordeling meegenomen worden:

– de gevoeligheids- en de beschermingsgraad van de in het systeem gebruikte technologieën ten opzichte van de ingeschatte expertise van de ontvanger en van diens kennelijke verlangen sommige van die technologieën te verwerven;

– hoe makkelijk die technologieën te doorgronden en naar andere bestemmingen om te leiden zijn, met het oogmerk gelijkaardige apparatuur te ontwikkelen of andere systemen met de verworven

technologie te verbeteren; – de uit te voeren hoeveelheden: de aankoop van een lager (of hoger) aantal subsystemen of uitrustingsstukken

dan in de verwachting zou liggen, is een aanwijzing dat men erop uit is technologieën te verwerven;

– hoe de ontvanger zich in het verleden heeft gedragen, indien de ontvanger eerder systemen heeft verworven waaraan hij informatie betreffende de daarin gebruikte technologieën had kunnen ontlenen. De lidstaten zouden elkaar kunnen informeren over door hen ondervonden gevallen van gestolen technologie.

9241/09 ier/NGS/sv 91

Om dit vast te stellen, zouden de lidstaten zich op de volgende vragen kunnen beraden:

• Beschikt het ontvangende land over de militaire infrastructuur om de goederen doeltreffend te gebruiken?

• Staat het technologisch niveau van de gewenste uitrusting in verhouding tot de door het ontvangende land genoemde behoeften en tot de operationele capaciteit van het land?

• Worden vergelijkbare goederen die al in gebruik zijn, goed onderhouden? • Is er voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar om de goederen te gebruiken en te

7

onderhouden?

3.7.4 Resultaat van de beoordeling. Op basis van informatie en de in de voorgaande punten geschetste algemene risico-evaluatie vormen de lidstaten zich een oordeel over de vraag of de beoogde uitvoer uit hoofde van criterium 7 moet worden afgewezen.

7 Is bijvoorbeeld een groot deel van de ingenieurs en technici van het land reeds werkzaam in de militaire sector?

Bestaat er een tekort aan ingenieurs en technici in de civiele sector dat nog nijpender kan worden door aanwerving van extra personeel in de militaire sector?

9241/09 ier/NGS/sv 92

BIJLAGE I (bij Hoofdstuk 3, Deel 7)

INTERNETWEBSITES VAN RELEVANTE INFORMATIEBRONNEN:

Verenigde Naties / conventionele wapens

(http://disarmament.un.org/cab/register.html)

Sanctiecomités van de Veiligheidsraad

(http://www.un.org/Docs/sc/committees/INTRO.htm)

Comité terrorismebestrijding van de Veiligheidsraad

(http://www.un.org/sc/ctc/)

Comité 1540 (http://disarmament2.un.org/Committee1540)

"Global Programme against Corruption" (wereldwijd programme voor corruptiebestrijding), VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding (http://www.unodc.org/unodc/corruption.html) VN-Instituut voor Ontwapeningsonderzoek (UNIDIR) (www.unidir.org)

OVSE/wapenbeheersing (http://www.osce.org/activities/13014.html)

Europese Unie (www.consilium.europa.eu)

Wassenaar Arrangement (www.wassenaar.org)

Groep van Nucleaire Exportlanden (www.nuclearsuppliersgroup.org)

Australiëgroep (www.australiagroup.net) het Comité-Zangger (www.zanggercommittee.org) MTCR (http://www.mtcr.info)

Haagse Gedragscode tegen de verspreiding van ballistische raketten http://www.bmeia.gv.at/en/foreign-ministry/foreign-policy/disarmament/weapons-of-massdestruction/hcoc.html

Jane’s foreign report (www.foreignreport.com)

Jane’s Defence (jdw.janes.com)

Small Arms Survey (www.smallarmssurvey.org)

Documenten van de Veiligheidsraad (www.securitycouncilreport.org)

International Action Network on Small Arms (http://www.iansa.org)

SIPRI (www.sipri.org)

9241/09 ier/NGS/sv 93

Deel 8: Beste praktijken voor de interpretatie van criterium 8

Toepassing van criterium 8

3.8.1 Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB geldt voor alle uitvoer door lidstaten van militaire technologie en goederen die op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen voorkomen en, zoals vermeld in artikel 6 van het gemeenschappelijk standpunt, voor goederen voor tweeërlei gebruik. Criterium 8 is derhalve bij voorbaat van toepassing op de uitvoer naar alle ontvangende landen, zonder onderscheid.

Omdat in criterium 8 echter een verband wordt gelegd met de duurzame ontwikkeling 8 van het ontvangende

land moet bijzondere aandacht uitgaan naar de wapenuitvoer naar ontwikkelingslanden. Toetsing aan dit criterium zou enkel hoeven plaats te vinden wanneer de opgegeven eindgebruiker een regering of een andere publiekrechtelijke entiteit is, omdat alleen bij deze eindgebruikers de mogelijkheid zich voordoet dat schaarse middelen worden onttrokken aan sociale of andere uitgaven. Bijlage A bevat een uit twee stappen bestaand "filtersysteem" waarmee de lidstaten kunnen nagaan welke uitvoervergunningsaanvragen aan criterium 8 moeten worden getoetst. In stap 1 worden de ontwikkelingsbehoeften van het land vastgesteld en in stap 2 wordt nagegaan of de financiële waarde van de vergunningsaanvraag voor het betrokken land aanzienlijk is.

3.8.2 Informatiebronnen. Voor de gevallen waarin het filtersysteem van punt 3.8.1 aangeeft dat nadere analyse vereist is, bevat bijlage B een lijst van sociale en economische indicatoren waarop de lidstaten moeten letten. Voor iedere indicator wordt een informatiebron vermeld. De prestatie van het ontvangende land met betrekking tot een of meer indicatoren hoeft op zichzelf niet doorslaggevend te zijn voor het besluit van een lidstaat om al dan niet een vergunning te verlenen. Deze gegevens moeten veeleer worden gehanteerd als feitenbasis ten behoeve van de besluitvorming. De punten 3.8.3 t/m 3.8.10 betreffen elementen van criterium 8 die nadere beoordeling behoeven.

Elementen die in de beoordeling meegenomen dienen te worden

3.8.3 Criterium 8 heeft betrekking op een aantal ruime, overkoepelende aspecten die in elke beoordeling meegenomen dienen te worden. Ze zijn in onderstaande tekst cursief weergegeven.

Compatibiliteit van uitvoer van militaire technologie of goederen met de technische en economische capaciteit van het ontvangende land, rekening houdend met de wenselijkheid dat de staten aan hun legitieme behoeften inzake veiligheid en defensie voldoen met een zo gering mogelijke aanwending van menselijk en economisch potentieel voor bewapening.

8 De Millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling omvatten mede duurzame ontwikkeling en zijn meer specifiek

gericht op vooruitgang ten aanzien van doelen op het gebied van armoede, onderwijs, gendergelijkheid, kindersterfte, gezondheid van moeders, hiv/aids en andere ziekten, het milieu en een mondiaal ontwikkelingspartnerschap.

9241/09 ier/NGS/sv 94

In het licht van informatie uit goede bron, bijvoorbeeld rapporten van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde aties, de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, stellen de lidstaten zich de vraag of de beoogde uitvoer ernstig afbreuk zou doen aan de duurzame ontwikkeling van het ontvangende land. In dit verband beoordelen zij de hoogte van de militaire uitgaven van het ontvangende land ten opzichte van de sociale uitgaven, waarbij ook rekening wordt gehouden met steun van de Europese Unie en bilaterale steun.

Technische en economische capaciteit

3.8.4 a) Economische capaciteit verwijst naar de gevolgen van de invoer van militaire technologie en goederen voor de beschikbaarheid, op korte, middellange en lange termijn, van de financiële en economische middelen van het ontvangende land voor ander doeleinden. De lidstaten kunnen in dit verband rekening houden met:

• de kapitaalkosten van de aankoop van de militaire technologie en goederen en de te verwachten verdere kosten voor de inzet ervan (bv. hulpsystemen en -uitrusting) alsmede voor de opleiding en het onderhoud die ermee samenhangen;

• de vraag of de betrokken wapens bovenop de bestaande capaciteit komen dan wel deze vervangen

en, in voorkomend geval, de mogelijke besparing op de bedrijfskosten van oudere systemen;

• de wijze waarop het ontvangende land de invoer financiert 9 en de mogelijke gevolgen daarvan voor

zijn buitenlandse schuld en betalingsbalanssituatie.

3.8.4 b) Technische capaciteit is het vermogen van het ontvangende land om zowel in materiële als in personele zin doeltreffend gebruik te maken van de betrokken uitrusting. De lidstaten kunnen in dit verband rekening houden met:

• Beschikt het ontvangende land over de militaire infrastructuur om de uitrusting doeltreffend te gebruiken?

• Wordt vergelijkbare uitrusting die al in gebruik is, goed onderhouden?

• Is er voldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar om de uitrusting te gebruiken en te

10

onderhouden?

9 Hierop moet worden gelet omdat de betaalwijze uit het oogpunt van macro-economie en duurzame ontwikkeling

nadelige gevolgen kan hebben. Contante betaling kan bijvoorbeeld de deviezenreserves van een land zo sterk aantasten dat het niet meer in staat is om via wisselkoersbeheer een vangnet op te bouwen, en kan ook negatieve kortetermijneffecten hebben voor de betalingsbalans. Wordt krediet (in welke vorm ook) verleend, dan komt deze schuld bovenop de totale schuldenlast van het land, die wellicht reeds onhoudbaar is.

10 Is bijvoorbeeld een groot deel van de ingenieurs en technici van het land reeds werkzaam in de militaire sector?

Bestaat er een tekort aan ingenieurs en technici in de civiele sector dat nog nijpender kan worden door aanwerving van extra personeel in de militaire sector?

9241/09 ier/NGS/sv 95

Legitieme behoeften inzake veiligheid en defensie

3.8.5 Volgens het VN-Handvest genieten alle naties het recht tot zelfverdediging. Niettemin moet worden nagegaan of wapeninvoer een geschikt en evenredig middel is om te voldoen aan de behoefte van het ontvangende land om zichzelf te verdedigen, de binnenlandse veiligheid te verzekeren of bijstand te verlenen bij internationale vredeshandhavings- en humanitaire operaties. Hierbij zou men zich de volgende vragen moeten stellen:

• Is er een geloofwaardige bedreiging van de veiligheid die door de beoogde invoer van militaire technologie of goederen kan worden afgewend?

• Zijn de strijdkrachten toegerust om een dergelijk bedreiging het hoofd te bieden? • Is de voorgenomen invoer, in het licht van de algemene dreiging, een geloofwaardige prioriteit?

Zo gering mogelijke aanwending van menselijk en economisch potentieel voor bewapening

3.8.6 Wat "een zo gering mogelijke aanwending" is, moet per geval worden beoordeeld op basis van alle relevante elementen. De lidstaten zouden zich onder meer de volgende vragen moeten stellen:

• Stroken de uitgaven met de armoedebestrijdingsstrategie van het ontvangende land of de door internationale financiële instellingen (IFI's) gesteunde programma's?

• Hoe hoog zijn de militaire uitgaven in het ontvangende land? Zijn ze in de afgelopen vijf jaar gestegen?

• Hoe transparant zijn de militaire uitgaven en de wapenaankopen van de staat? Hoe staat het met de democratische en publieke inspraak in het begrotingsproces van het land?

• Bestaat er een duidelijke en samenhangende aanpak voor militaire budgetten? Bestaat er een goed omschreven defensiebeleid en zijn de legitieme veiligheidsbehoeften van het land duidelijk

omschreven?

• Zijn er militaire systemen beschikbaar die kostenefficiënter zijn?

9241/09 ier/NGS/sv 96

Hoogte van de militaire uitgaven ten opzichte van de sociale uitgaven

3.8.7 Bij de beoordeling of de wapenaankoop de verhouding tussen de militaire uitgaven en de sociale uitgaven in ernstige mate zou verstoren, zouden de lidstaten zich de volgende vragen moeten stellen:

• Hoe hoog zijn de militaire uitgaven van het ontvangende land in verhouding tot de uitgaven voor

volksgezondheid en onderwijs?

• Wat is het procentuele aandeel van de militaire uitgaven van het ontvangende land in het bruto binnenlands product (BBP)?

• Vertonen de militaire uitgaven van de afgelopen vijf jaar een stijgende lijn ten opzichte van de uitgaven voor volksgezondheid en onderwijs en ten opzichte van het BBP?

• Als de militaire uitgaven van het land hoog zijn, gaan hierachter dan gedeeltelijk sociale uitgaven schuil? (In sterk gemilitariseerde samenlevingen komt het voor dat het leger bv. ziekenhuizen en sociale voorzieningen ter beschikking stelt.)

• Valt een groot deel van de militaire uitgaven buiten de begroting (d.w.z. zijn veel militaire uitgaven onttrokken aan het gebruikelijke proces van budgettaire verantwoordingsplicht en

begrotingscontrole)?

Hulpstromen

3.8.8 De lidstaten moeten rekening houden met de omvang van de hulpstromen naar het invoerende land

en hun potentiële fungibiliteit 11 .

• Is het land sterk afhankelijk van zowel multilaterale hulp als EU-hulp en bilaterale hulp? • Hoe sterk is de hulpafhankelijkheid, gemeten als aandeel in het bruto binnenlands product?

11 Met fungibiliteit wordt bedoeld de mate waarin hulpstromen kunnen worden aangewend voor ongepaste militaire

uitgaven.

9241/09 ier/NGS/sv 97

Cumulatief effect

3.8.9 Om het cumulatieve effect van wapeninvoer op de economie van het ontvangende land te beoordelen, moet gekeken worden naar de uitvoer uit alle bronnen, hoewel nauwkeurige cijfers daarover meestal niet beschikbaar zijn. Elke lidstaat zou het cumulatieve effect van zijn eigen wapenuitvoer naar een ontvangend land, inclusief recente en geplande vergunningsaanvragen kunnen bekijken. Daarbij wil het wellicht ook de beschikbare informatie over de huidige en de voorgenomen uitvoer uit andere EU-lidstaten en andere leverende staten in aanmerking nemen. Mogelijke informatiebronnen zijn onder meer het jaarverslag van de EU, de nationale jaarverslagen van de lidstaten, het Wassenaar Arrangement, het VN- wapenregister en de jaarverslagen van het Internationaal Instituut voor Vredesonderzoek in Stockholm (SIPRI).

3.8.10 Gegevens over de cumulatieve wapenuitvoer kunnen worden gebruikt om tot een nauwkeuriger beoordeling te komen van:

• historische, actuele en geraamde trends in de militaire uitgaven van het ontvangende land en het effect van de beoogde uitvoer daarop;

• trends in de militaire uitgaven uitgedrukt als percentage van het inkomen en van de sociale uitgaven van het ontvangende land.

3.8.11 Resultaat van de beoordeling: Op basis van gegevens en van de toetsing aan de in de punten 3.8.3. t/m 3.8.10 genoemde essentiële elementen vormen de lidstaten zich een oordeel over de vraag of de voorgenomen uitvoer de duurzame ontwikkeling van het ontvangende land ernstig in het gedrang brengt.

9241/09 ier/NGS/sv 98

Bijlage A (bij Hoofdstuk 3, Deel 8)

Om in eerste instantie na te gaan of een aanvraag voor een uitvoervergunning aan criterium 8 moet worden getoetst, zullen de lidstaten het ontwikkelingspeil van het ontvangende land en de financiële waarde van de voorgenomen uitvoer moeten bezien. Het onderstaande stroomschema is bedoeld om hen bij de besluitvorming te helpen:

FILTER 1 Does the Country have Does the Country have

Level of major development some development

Development concerns? concerns?

JA JA

FILTER 2 Is the transfer NEE JA NEE Is the transfer big enough

Financial Value financially significant? that it might impact on

development?

JA NEE JA NEE

JA NEE

Is the transfer part of a Is the transfer part bigger deal? of a bigger deal?

JA NEE JA NEE

END END

FURTHER ANALYSIS REQUIRED

9241/09 ier/NGS/sv 99

Bijlage B (bij Hoofdstuk 3, Deel 8)

De lidstaten wordt aangeraden om met betrekking tot de ontvangende landen te kijken naar een aantal sociale en economische indicatoren, en naar de trends dienaangaande van de afgelopen jaren; naast de indicatoren zijn de te consulteren bronnen vermeld.

Indicator Bron Hoogte van de militaire uitgaven in IISS strijdkrachtenverslag; SIPRI WB/IMF verhouding tot de overheidsuitgaven voor landenverslagen; WDI volksgezondheid en onderwijs

Militaire uitgaven als percentage van het IISS strijdkrachtenverslag; SIPRI WB/IMF bruto binnenlands product (BBP) landenverslagen; WDI

Hulpafhankelijkheid als BNP-aandeel WDI

Houdbaarheid van de begrotingssituatie WDI, WDR, IFI landenverslagen

Houdbaarheid van de schuldpositie WB/IMF, inclusief landenverslagen

Prestaties ten opzichte van de UNDP, Verslag over de menselijke

Millenniumdoelstellingen (na 2005) ontwikkeling

LIJST VAN AFKORTINGEN

IFI : Watchnet van de internationale financiële instellingen

IISS : Internationaal Instituut voor Strategische Studies

IMF : Internationaal Monetair Fonds

SIPRI : Internationaal Instituut voor Vredesonderzoek van Stockholm

UNDP : Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties

WB : Wereldbank

WDI : Ontwikkelingsindicatoren van de Wereldbank

WDR : Wereldontwikkelingsrapporten

BRONNENLIJST (WEBSITES)

IFI : http://www.ifiwatchnet.org

IISS : http://www.iiss.org

IMF : http://www.imf.org

SIPRI : (http://www.sipri.org)

UNDP : http://www.undp.org.in

WB : http://www.worldbank.org

WDI : http://www.publications.worldbank.org/WDI

WDR : http://econ.worldbank.org/wdr

________

9241/09 ier/NGS/sv 100

HOOFDSTUK 4 - TRANSPARANTIE

Deel 1: Voorschriften inzake de voorlegging van informatie voor het jaarverslag van de EU

4.1.1 In artikel 8 van het gemeenschappelijk standpunt is het volgende bepaald:

“1. Iedere lidstaat doet een vertrouwelijk jaarverslag over zijn uitvoer van militaire goederen en technologie en de uitvoering van dit gemeenschappelijk standpunt toekomen aan de andere lidstaten.

  • 2. 
    Een jaarverslag van de Europese Unie, dat gebaseerd is op de bijdragen van alle lidstaten, wordt aan de Raad voorgelegd en in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.
  • 3. 
    Iedere lidstaat die goederen of technologie uitvoert die op de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen staan, publiceert voorts een nationaal rapport over zijn uitvoer van militaire goederen en technologie, waarvan de inhoud voldoet aan de nationale wetgeving, zoals toepasselijk, en verstrekt voor het jaarverslag van de Europese Unie informatie over de uitvoering van dit gemeenschappelijk standpunt, zoals bepaald in de gids voor de gebruiker.

4.1.2 Iedere lidstaat verstrekt het secretariaat van de Raad jaarlijks de onderstaande gegevens. De met een * gemerkte gegevens verschijnen niet rechtstreeks in het EU-jaarverslag, maar in een door de lidstaten overeen te komen geaggregeerde vorm.

  • a) 
    Aantal verleende uitvoervergunningen per bestemming, uitgesplitst naar categorie van de lijst van militaire goederen (indien beschikbaar);
  • b) 
    Waarde van de verleende uitvoervergunningen per bestemming, uitgesplitst naar categorie van de lijst van militaire goederen (indien beschikbaar);
  • c) 
    Waarde van de feitelijke uitvoer per bestemming, uitgesplitst naar categorie van de lijst van militaire goederen (indien beschikbaar);
  • d) 
    Aantal afgewezen vergunningen per bestemming, uitgesplitst naar categorie van de lijst van militaire goederen *;

9241/09 ier/NGS/sv 101

  • e) 
    Aantal malen dat ieder criterium van het gemeenschappelijk standpunt is gebruikt, per bestemming, uitgesplitst naar categorie van de lijst van militaire goederen *;
  • f) 
    Aantal malen dat is overgegaan tot raadpleging;
  • g) 
    Aantal ontvangen raadplegingen;
  • h) 
    Aantal "undercuts" *;
  • i) 
    Adres van de nationale website voor het jaarverslag over wapenuitvoer.

4.1.3. Indien lidstaten gebruik maken van open vergunningen, verstrekken zij zoveel mogelijk van bovenstaande gegevens.

9241/09 ier/NGS/sv 102

Deel 2: Gemeenschappelijk model voor in de nationale verslagen op te nemen gegevens

"[Lidstaat] verstrekt tevens statistische gegevens met het oog op opneming in het jaarverslag van de EU betreffende wapenuitvoer overeenkomstig artikel 8 van

Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB. De lidstaten hebben verdere harmonisatie van de nationale verslagen, met inbegrip van de statistische gegevens, als een prioriteit voor de nabije toekomst aangemerkt, opdat er in het jaarverslag van de EU homogener gegevens zouden kunnen worden opgenomen. Om een en ander te vergemakkelijken, voegt [lidstaat] hierbij onderstaande tabel, die een overzicht geeft van de gegevens die alle lidstaten zullen trachten te verstrekken voor het

jaarverslag van de EU 1 .

WAPENUITVOER VAN DE EU PER BESTEMMING

Land van bestemming (A)

M M M M M M M M M M M M M M M M M M M M M M TOTAAL per L L L L L L L L L L L L L L L L L L L L L L bestemming 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22

a

b

c

1 Wat de uitsplitsing van de cijfers naar categorie van de lijst van militaire goederen en de cijfers inzake de feitelijke uitvoer (rij c) betreft, dienen de

desbetreffende gegevens te worden ingevuld door de lidstaten die deze gegevens kunnen verstrekken.

9241/09 ier/NGS/sv 103

DGE WMD NL

Land van bestemming (B)

M M M M M M M M M M M M M M M M M M M M M M TOTAAL per L L L L L L L L L L L L L L L L L L L L L L bestemming 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22

a

b

c

Land van bestemming (C)

M M M M M M M M M M M M M M M M M M M M M M TOTAAL per L L L L L L L L L L L L L L L L L L L L L L bestemming 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22

a

b

c

Enzovoorts

Sleutel: a = aantal verleende vergunningen, b = waarde van de verleende vergunningen in euro, c = waarde van de wapenuitvoer in euro.

ML = categorie van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen (zie PB C 65 van 19 februari 2009 voor de volledige gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen)."

9241/09 ier/NGS/sv 104

DGE WMD NL

Deel 3: Internetadressen voor nationale verslagen over wapenuitvoer

Internetadressen van de nationale websites betreffende wapenexportcontroles van de lidstaten:

Oostenrijk: http://www.bmeia.gv.at

België: (Flanders) www.vlaanderen.be/wapenhandel

(websites Waals Gewest en Brussels Hoofdstedelijk Gewest in aanbouw)

Bulgarije: http://www.mee.government.bg/ind/lic/arms.html

Tsjechië http://www.mzv.cz/wwwo/mzv/default.asp?ido=15135&idj=2&amb

=1&ikony=True&trid=1&prsl=True&pocc1=8 ( www.mzv.cz/kontrolaexportu )

Denemarken: « Udførsel af vaben og produkter med dobbelt anvendelse fra Danmark» http://www.um.dk/da/menu/Udenrigspolitik/FredSikkerhedOgInternationalRetsorden/Nedrus tningIkkespredningOgEksportkontrol/Eksportkontrol/Udfoerselsrapporter/

Estland: http://www.vm.ee/eng/kat_153

Finland: www.defmin.fi/index.phtml/page_id/75/topmenu_id/5/menu_id/75/this_topmenu/65/lang/

3/fs/12

Frankrijk: http://www.defense.gouv.fr/sites/defense/decouverte/activites_des_forces/ rapports_dactivite/

Duitsland: http://www.bmwi.de/Navigation/Service/bestellservice,did=72610.html (national report on German arms exports) and:

http://www.bafa.de/1/en/tasks/01_control.htm (algemene informatie over het Duitse systeem voor controle op de uitvoer).

Hongarije: http://www.mkeh.hu

Ierland: http://www.entemp.ie/trade/export/military.htm

Italië: http://www.camera.it

9241/09 ier/NGS/sv 105

Letland: http://www.mfa.gov.lv

Litouwen: http://www.urm.lt/index.php?1703452064

Luxemburg: www.mae.lu

Malta: www.mcmp.gov.mt/commerce_trade04.asp

Nederland: http://www.exportcontrole.ez.nl

Polen: http://dke.mg.gov.pl

9241/09 ier/NGS/sv 106

Portugal: http://www.mdn.gov.pt/mdn/pt/mdn/organograma/dgaed/ciaarmamento/DGAED_Comercio_Industria_Arma mento_relatorios_anuais.htm

Roemenië: www.ancex.ro, www.export-control.ro

Slowakije: www.economy.gov.sk

Slovenië: www.mors.si

Spanje: http://www.revistasice.com/Estudios/Documen/bice/2827/BICE28270101.PDF

( www.mcx.es/sgcomex/mddu )

Zweden: http://www.sweden.gov.se

Verenigd Koninkrijk: http://www.fco.gov.uk/servlet/Front?pagename=

OpenMarket/Xcelerate/ShowPage&c=Page&cid=1007029390554

9241/09 ier/NGS/sv 107

HOOFDSTUK 5 TOETREDERS TOT HET GEMEENSCHAPELIJK STANDPUNT

Deel 1: Lijst van toetreders, contactpunten en nadere informatie over hun toetreding

5.1.1 Noorwegen:

Contactpersoon/Instelling

Naam: Ministerie van buitenlandse zaken

Departement veiligheidsbeleid en bilaterale betrekkingen Afdeling controle op de uitvoer

Contactpersoon: Anne Kari Lunde

Adres: 7 juni pl./Victoria Terrace

N-0032 Oslo

Telefoon: 47 22 24 35 96

Fax: 47 22 24 34 19

Email: s-ekso@mfa.no anne.kari.lunde@mfa.no

Jaarverslag op website: http://www.eksportkontroll.mfa.no

Achtergrond

  • Heeft zich in maart 2009 aangesloten bij het gemeenschappelijke standpunt.
  • Houdt zich aan door de EU uitgevaardigde embargo's op wapenverkoop.

Relevante internationale overeenkomsten

  • OVSE-criteria voor de uitvoer van conventionele wapens
  • Het Wassenaar Arrangement betreffende de controle op de uitvoer van conventionele wapens en van goederen en technologieën voor tweeërlei gebruik
  • Het Verdrag inzake het verbod van het gebruik, de aanleg van voorraden, de productie en de overdracht van antipersoneelsmijnen en inzake de vernietiging van deze wapens

Relevante nationale wettelijke en andere bepalingen

  • Wet nr. 93 van 18 december 1987 betreffende de controle op de uitvoer van strategische goederen, diensten en technologie;
  • Besluit van 10 januari 1989 van het ministerie van Buitenlandse Zaken inzake de toepassing van voorschriften inzake de uitvoer van strategische goederen, diensten en technologie.

9241/09 ier/NGS/sv 108

HOOFDSTUK 6 – GEMEENSCHAPPELIJKE EU-LIJST VAN MILITAIRE GOEDEREN

6.1.1 De gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen heeft de status van een politieke verbintenis in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. De jongste versie van de gemeenschappelijke militaire lijst van de EU is bekendgemaakt in Publicatieblad nr. C 65 van 19 maart 2009, blz. 1-34. Hierin is rekening gehouden met de wijzigingen die sinds de bekendmaking van de vorige lijst in maart 2008 in het Wassenaar Agreement overeen zijn gekomen.

6.1.2 Bij de actualisering van de lijst zullen de wijzigingen in de relevante nationale lijsten worden opgenomen, evenals andere wijzigingen die door de lidstaten zijn overeengekomen.

6.1.3 Meest recente versie van de gemeenschappelijke militaire lijst: http://www.consilium.europa.eu/export-controls (dit is de webpagina over exportcontroles uit veiligheidsoverwegingen van de afdeling Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de internetsite van de Raad).

9241/09 ier/NGS/sv 109

BIJLAGE

FORMULIER 1 - Kennisgeving van weigering krachtens Gemeenschappelijk Standpunt

2008/944/GBVB

(* = verplicht veld)

  • 1. 
    Identificatie

1.1 Identificatienummer*:

1.2 Kennisgevende regering*:

1.3 Land van eindbestemming*:

1.4 Datum kennisgeving*:

1.5 Contactpersoon voor nadere informatie:

  • 2. 
    Goederen

2.1 Korte beschrijving van de goederen*:

2.2 Referentie op controlelijst*:

(in voorkomend geval met onderverdeling)

2.3 Hoeveelheid:

2.4 Waarde (facultatief):

2.5 Fabrikant (facultatief):

  • 3. 
    Opgegeven eindgebruik*
  • 4. 
    Geadresseerde

4.1 Naam*:

4.2 Adres:

4.3 Land*:

4.4 Telefoonnummer(s):

4.5 Faxnummer(s):

4.6 E-mailadres(sen):

9241/09 ier/NGS/sv 110

Eindgebruiker (indien niet dezelfde als de geadresseerde)

5.1 Naam*:

5.2 Adres:

5.3 Land*:

5.4 Telefoonnummer(s):

5.5 Faxnummer(s):

5.6 E-mailadres(sen):

  • 6. 
    Grond voor afwijzing (criteria)*:
  • 7. 
    Aanvullende opmerkingen (facultatief):
  • 8. 
    Alleen invullen bij kennisgeving van weigering voor tussenhandelvergunningen

8.1 Land van herkomst van de goederen:

8.2 Naam van de tussenhandela(a)r(en):

8.3 Zakenadres(sen):

8.4 Telefoonnummer(s):

8.5 Faxnummer(s):

8.6 E-mailadres(sen):

9241/09 ier/NGS/sv 111

FORMULIER 2 - Wijziging of intrekking van een kennisgeving van weigering krachtens

Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB

(* = verplicht veld)

Identificatie

1.1 Identificatienummer*:

1.2 Kennisgeving gedaan door*:

1.3 Land van bestemming*:

1.4 Datum van ingang van wijziging of intrekking*:

1.5 Contactpersoon voor nadere informatie*:

Alleen voor wijzigingen

2.1 Te wijzigen punt(en) van de informatie*:

2.2 Nieuwe informatie:

2.3 Reden tot wijziging:

Alleen voor intrekkingen

3.1 Reden tot intrekking*:

9241/09 ier/NGS/sv 112

FORMULIER 3 - Kennisgeving van weigering inzake registratie als wapentussenhandelaar uit hoofde van Gemeenschappelijk Standpunt 2003/468/GBVB van de Raad over het toezicht op de tussenhandel in wapens

(* = verplicht veld)

  • 1. 
    Identificatie

1.1 Identificatienummer*:

1.2 Kennisgevende regering*:

1.3 Afgewezen tussenhandelaar*:

1.4 Regio's of landen van eindbestemming (indien bekend):

1.4 Datum kennisgeving*:

1.5 Contactpersoon voor nadere informatie*:

  • 2. 
    2. Tussenhandela(a)r(en):

2.1 Afgewezen tussenhandelaar:*:

2.2 Andere betrokken ondernemingen*:

2.3 Naam en functie van betrokkenen*:

2.4 Zakenadres(sen)*:

2.5 Telefoonnummer(s):

2.6 Faxnummer(s):

2.7 E-mailadres(sen):

  • 3. 
    3. Goederen (indien bekend):

3.1 Korte beschrijving van de goederen:

3.2 Referentie op controlelijst (eventueel met onderverdeling):

3.3 Land van herkomst van de goederen:

3.4 Hoeveelheid:

3.5 Waarde:

3.6 Fabrikant:

  • 4. 
    4. Redenen voor weigering*:
  • 5. 
    Aanvullende opmerkingen:

9241/09 ier/NGS/sv 113

 
 
 
 

3.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.