VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT Verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/1/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging en Richtlijn 1999/13/EG inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties

1.

Tekst

 

|

2.

52010DC0593

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT Verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/1/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging en Richtlijn 1999/13/EG inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties /* COM/2010/0593 def. */

[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 25.10.2010

COM(2010) 593 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

Verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/1/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging en Richtlijn 1999/13/EG inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT

Verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2008/1/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging en Richtlijn 1999/13/EG inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties (Voor de EER relevante tekst)

  • 1. 
    INLEIDING

Dit verslag is opgesteld overeenkomstig artikel 17, lid 3, van Richtlijn 2008/1/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging ("de IPPC-richtlijn") en artikel 11 van Richtlijn 1999/13/EG inzake de beperking van de emissie van vluchtige organische stoffen ten gevolge van het gebruik van organische oplosmiddelen bij bepaalde werkzaamheden en in installaties ("de VOS-richtlijn").

In dit verslag wordt de derde verslagperiode van de IPPC-richtlijn (2006-2008) behandeld en wordt voortgebouwd op de analyse die in vorige verslagen over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn is gemaakt[1]. Voor de VOS-richtlijn beslaat het de tenuitvoerleggingsperiode 2003-2007, waarin door de lidstaten twee verslagen zijn ingediend. De verslagen voor de jaren 2003-2004 hadden betrekking op de EU-15 en die voor de jaren 2005-2007 op de EU-27. De verzamelde informatie heeft bijgevolg voornamelijk betrekking op de periode die voorafgaat aan de uiterste datum voor de tenuitvoerlegging van de VOS-richtlijn (31 oktober 2007)[2].

Het verslag geeft een overzicht van de informatie die door de lidstaten is verstrekt via de desbetreffende door de Commissie vastgestelde vragenlijsten[3] en de op de infrastructuur van ReportNet[4] gehoste elektronische rapporteringsinstrumenten, die de lasten voor de lidstaten hebben verlicht. Om te garanderen dat de meegedeelde informatie volledig toegankelijk is voor het publiek, heeft de Commissie voorts de website "Industrial Emissions Reporting Information System" ontwikkeld[5]

Hoewel veel lidstaten laattijdig hebben geantwoord, zijn zij hun verslagleggingsverplichtingen uit hoofde van de beide richtlijnen doorgaans nagekomen. Griekenland heeft de krachtens de IPPC-richtlijn vereiste informatie echter niet verstrekt en Luxemburg verstrekte ze pas onlangs, waardoor de Commissie de informatie niet naar behoren kon beoordelen met het oog op dit verslag. De Commissie heeft de betrokken lidstaten een aanmaning gezonden en heeft, gezien dit geen resultaten opleverde, in mei 2010 een inbreukprocedure ingeleid (die wordt gesloten voor Luxemburg vanwege de recente indiening van de informatie). Dit verslag is dan ook de neerslag van de bevindingen van 27 lidstaten in het kader van de VOS-richtlijn en van 25 lidstaten in het kader van de IPPC-richtlijn.

Intussen zijn beide richtlijnen, samen met vijf andere wetsbesluiten[6], samengevoegd en herschikt tot de richtlijn inzake industriële emissies. De Raad en het Europees Parlement hebben een principeakkoord over de nieuwe richtlijn inzake industriële emissies bereikt en verwacht wordt dat deze eind 2010 door de medewetgevers officieel zal zijn vastgesteld[7]. Problemen die in vorige verslagen of tijdens de huidige verslagperiode zijn geconstateerd, worden met de richtlijn inzake industriële emissies grotendeels aangepakt.

  • 2. 
    DE IPPC-RICHTLIJN

Met de IPPC-richtlijn wordt gestreefd naar geïntegreerde preventie en bestrijding van de verontreiniging die door ongeveer vijftigduizend grote industriële installaties in de hele EU-27 wordt veroorzaakt. De richtlijn bepaalt dat installaties moeten worden geëxploiteerd in overeenstemming met vergunningen die emissiegrenswaarden of andere op best beschikbare technieken (BBT) gebaseerde technische maatregelen omvatten, teneinde emissies in het water, de lucht en de bodem te voorkomen of te verminderen, alsook om de strijd aan te binden tegen andere milieueffecten.

De oorspronkelijke IPPC-richtlijn werd vastgesteld in 1996 en is sinds oktober 1999 van toepassing op zowel nieuwe installaties als op bestaande installaties waaraan de exploitant een belangrijke wijziging heeft aangebracht. Sinds 31 oktober 2007 geldt de richtlijn ook voor bestaande installaties.

2.1 Omzetting van de IPPC-richtlijn

De Commissie heeft de omzetting van de IPPC in nationale wetgeving beoordeeld in het kader van vorige verslagleggingsronden. Als gevolg daarvan heeft zij tegen zestien lidstaten inbreukprocedures ingeleid wegens gebrekkige omzetting. De inspanningen van de lidstaten om de problemen te verhelpen, hebben na verloop van tijd tot voor een aanzienlijke verbetering gezorgd en thans zijn er nog slechts twee procedures hangende (tegen Estland en Litouwen).

In de periode 2006-2008 zijn de nationale bepalingen ter omzetting van de IPPC-richtlijn in negentien lidstaten gewijzigd, hoofdzakelijk om nationale en regionale wetgeving aan de richtlijn aan te passen, om bepaalde aspecten met betrekking tot inspraak te verbeteren en om wijzigingen met betrekking tot de bevoegdheidsverdeling tussen verschillende autoriteiten aan te brengen.

2.2 Tenuitvoerlegging van de IPPC-richtlijn

Afgifte en kwaliteit van vergunningen

De Commissie heeft de lidstaten begeleid en ondersteund bij de afgifte van de vergunningen opdat zij de termijn van de richtlijn, die op 30 oktober 2007 verstreek, zouden halen. Veel lidstaten hebben deze termijn evenwel niet in acht genomen.

Vanwege het gebrek aan vooruitgang met betrekking tot de verlening en toetsing van vergunningen heeft de Commissie inbreukprocedures ingeleid tegen België, Denemarken, Griekenland, Spanje, Italië, Malta, Portugal, Slovenië, Oostenrijk, Frankrijk, Ierland en Zweden. Op vier na zijn al deze zaken tot dusver voor het Europees Hof van Justitie gebracht, dat in 2010 België in de eerste zaak heeft veroordeeld wegens niet-naleving van de termijn van de richtlijn.

De Commissie heeft zich ook ingespannen om de kwaliteit van de afgegeven vergunningen te waarborgen. In totaal zijn uitgebreide casestudy's gemaakt van 61 IPPC-installaties in 16 lidstaten en uit 12 onder de richtlijn vallende sectoren. De eindverslagen van deze studies zijn beschikbaar op de website van de Commissie[8]. Het grootste probleem dat de Commissie heeft geconstateerd is het lage aandeel vergunningen waarin rekening wordt gehouden met de uitvoering van BBT, zoals die vermeld staan in de desbetreffende BBT-referentiedocumenten (BREF's). Er kon met name geen rechtvaardiging worden gevonden voor de significante verschillen tussen de BREF's en de vastgestelde vergunningsvoorwaarden voor vijftig procent van de onderzochte installaties. In het kader van een nog lopend aanvullend onderzoek worden nog eens vijftig installaties in tien lidstaten doorgelicht.

Door de richtlijn inzake industriële emissies zal bij de vaststelling van vergunningsvoorwaarden meer de nadruk komen te liggen op het gebruik van de uit de BREF's afgeleide BBT-conclusies. Die BBT-conclusies zullen worden vastgesteld als uitvoeringsbesluiten en krijgen kracht van wet. De Commissie verwacht dat de uitvoering van BBT hierdoor tot uiting zal komen in de IPPC-vergunningen.

Toetsing van vergunningen

Overeenkomstig artikel 13 van de IPPC-richtlijn moeten vergunningen periodiek worden getoetst en zo nodig worden bijgesteld. Dit is met name noodzakelijk als belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een significante beperking van de emissies zonder buitensporige kosten mogelijk maken.

Veel lidstaten leggen in hun rechtssysteem specifieke regels voor het toetsen en bijstellen van vergunningen vast, die echter aanzienlijk variëren. Sommige lidstaten hebben een geldigheidstermijn voor de IPPC-vergunningen vastgesteld, na afloop waarvan hernieuwing verplicht is. Zo zijn de vergunningen tien jaar geldig in Oostenrijk en Roemenië en acht jaar in Tsjechië, Slowakije en Spanje. Slowakije verlengt deze termijn tot tien jaar voor installaties die een milieubeheersysteem toepassen. Sommige andere landen, zoals Polen of het Verenigd Koninkrijk, voerden een algemene eis tot toetsing van de vergunningen op periodieke basis in, die in elke afzonderlijke vergunning nader wordt bepaald.

BBT is een dynamisch concept dat mettertijd veranderingen ondergaat en daarom moeten de vergunningen worden bijgesteld om voor gestage milieuverbetering door de industrie te zorgen. In de richtlijn inzake industriële emissies zijn nadere regels inzake de toetsing van vergunningen vastgesteld en is met name voorzien in de verplichte toetsing van vergunningen binnen vier jaar na de bekendmaking van besluiten over BBT-conclusies.

Aan nieuwe lidstaten verleende overgangsperioden

Uit hoofde van hun Toetredingsverdrag en bijbehorende akten gelden ten aanzien van bepaalde installaties in een aantal nieuwe lidstaten specifieke afwijkingen. Zulke afwijkingen betreffen de vereiste om deze installaties overeenkomstig artikel 9, leden 3 en 4, te exploiteren in overeenstemming met emissiegrenswaarden, gelijkwaardige parameters of op best beschikbare technieken gebaseerde technische maatregelen. De Commissie houdt nauwlettend toezicht op de naleving van de voorwaarden die zijn verbonden aan afwijkingen uit hoofde van het Toetredingsverdrag. Op 31 december 2015 zullen alle afwijkingen zijn verstreken.

Coördinatie tussen autoriteiten gedurende de vergunningsprocedure

Wanneer er verschillende milieuautoriteiten bij de vergunningsprocedure betrokken zijn, schrijft de IPPC-richtlijn interne coördinatie voor om een doeltreffende geïntegreerde aanpak te garanderen. De mate van coördinatie en de betrokken administratieve instanties variëren van lidstaat tot lidstaat, voornamelijk vanwege verschillen in hun interne administratieve organisatie. Zo heeft Spanje een centrale bevoegde autoriteit aangewezen die bijdragen van andere autoriteiten ontvangt (bijvoorbeeld van gemeenten en stroomgebiedautoriteiten), terwijl Oostenrijk een autoriteit heeft opgericht die belast is met de volledige vergunningsprocedure en met het aanwijzen van geschikte deskundigen voor specifieke vakgebieden.

Informatie-uitwisseling over BBT

Krachtens artikel 17, lid 2, van de IPPC-richtlijn moet de Commissie een informatie-uitwisseling over de best beschikbare technieken organiseren. Daartoe worden vertegenwoordigers uit alle lidstaten alsook vertegenwoordigers uit de betrokken industrietakken en niet-gouvernementele milieuorganisaties (milieu-ngo's) samengebracht in een informatie-uitwisselingsforum voor diverse belanghebbenden ( Information Exchange Forum , IEF). In het IEF worden algemene zaken met betrekking tot de uitwisseling van informatie over BBT besproken en worden adviezen over afzonderlijke BREF's geformuleerd alvorens deze door de Commissie worden vastgesteld.

De informatie-uitwisseling vindt plaats via sectorspecifieke technische werkgroepen waarin de lidstaten, de industrie en deskundigen van ngo's zijn verenigd en wordt beheerd door het Europese IPPC-bureau[9] van de Commissie (EIPPCB). Het EIPPCB is belast met het opstellen van de BREF's.

Tot op heden heeft de Commissie in totaal 33 BREF's vastgesteld, die zowel betrekking hebben op individuele sectoren (27) als op horizontale kwesties (6). BREF's moeten regelmatig worden getoetst; de Commissie streeft naar een toetsingstermijn van circa acht jaar. De eerste herziene BREF (voor de cement-, kalk- en magnesiumoxideproducerende industrie) is goedgekeurd in juni 2010 en negen andere worden momenteel getoetst.

De lidstaten erkennen het nut van de BREF's voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn en zijn over het algemeen tevreden over de inhoud ervan. Sommige lidstaten, zoals Frankrijk, Duitsland, Italië, Polen en Spanje vertalen de BREF's geheel of gedeeltelijk.

In de richtlijn inzake industriële emissies zijn zowel de wettelijke status van de BREF's als de rol van de verschillende actoren bij de informatie-uitwisseling verduidelijkt. Hierdoor wordt een kwalitatief hoogstaande uitkomst van het proces gewaarborgd en zal het gebruik van de BBT-conclusies voor de tenuitvoerlegging van de richtlijn toenemen.

Inspectie- en handhavingsactiviteiten

Krachtens artikel 14 van de IPPC-richtlijn moeten exploitanten de bevoegde autoriteiten geregeld de resultaten van de emissiecontrole meedelen en de vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten alle nodige assistentie verlenen om controles ter plaatse te verrichten. De wijze waarop nalevingstoezicht en handhaving in de praktijk plaatsvinden, varieert sterk van lidstaat tot lidstaat en zelfs binnen lidstaten. De meeste lidstaten hebben online databanken aangelegd en/of voorzien in de mogelijkheid controleverslagen per e-mail in te dienen. De Commissie moedigt het gebruik van dergelijke middelen aan omdat zij de gegevensstroom tussen de exploitanten en de autoriteiten vergemakkelijken en de administratieve lasten verminderen.

Verscheidene lidstaten hebben voor controles ter plaatse een minimale frequentie vastgesteld, doorgaans een controle per jaar (bijvoorbeeld in Slovenië, het Verenigd Koninkrijk, Hongarije, Estland, Litouwen, Frankrijk, Malta en Cyprus). In sommige gevallen is evenwel een lagere frequentie vastgesteld.

Bepalingen inzake nalevingstoezicht zijn in de richtlijn inzake industriële emissies verder uitgewerkt. Met de richtlijn wordt een risicogebaseerde benadering van inspecties nagestreefd, maar zij bevat tevens minimumfrequenties voor bezoeken ter plaatse. Dit maakt haar de meest vooruitstrevende milieurichtlijn op het gebied van handhavings- en inspectieactiviteiten.

Informatie en inspraak

Tijdens de meest recente verslagperiode hebben veel lidstaten zowel de publieksvoorlichting als de inspraak van het publiek verbeterd. Verbeteringen zijn onder meer de frequentere actualisering van informatie, aanvullingen van openbare databanken of websites en de mogelijkheid voor andere lidstaten om informatie te raadplegen. Voorts stimuleren alle lidstaten het gebruik van moderne technologieën voor het raadplegen van informatie en zijn vergunningen steeds vaker online te raadplegen.

Sommige lidstaten integreren informatie over industriële emissies in één informatiesysteem, bijvoorbeeld door de via hun registers inzake de uitstoot en overbrenging van verontreinigde stoffen ( Pollutant Release and Transfer Registers , PRTR's) vergaarde data en de informatie over IPPC-installaties samen aan te bieden. De Commissie juicht deze initiatieven toe en roept alle lidstaten op dit integratieproces te bevorderen.

Op EU-niveau wordt via het Europese PRTR (http://prtr.ec.europa.eu/) informatie over circa vijfentwintigduizend industriële installaties verstrekt, waarvan het overgrote deel IPPC-installaties zijn. Verder verschaft de Commissie via het "Industrial Emissions Reporting Information System" (te raadplegen op http://iris.eionet.europa.eu/) toegang tot de door de lidstaten meegedeelde informatie over de IPPC-richtlijn, alsook over verscheidene andere richtlijnen ter regulering van industriële emissies.

De richtlijn inzake industriële emissies versterkt de rechten van de burgers op het gebied van toegang tot informatie: de verplichting om besluiten in het vergunningsproces die een afwijking van de BAT-conclusies inhouden, ter beschikking van het publiek te stellen, wordt verscherpt en het gebruik van internet om die rechten te waarborgen, neemt toe.

Milieukwaliteitsnormen

Krachtens de IPPC-richtlijn moeten bevoegde autoriteiten in IPPC-vergunningen aanvullende maatregelen opnemen indien met het oog op een milieukwaliteitsnorm, strengere voorwaarden moeten gelden dan die welke door toepassing van BBT haalbaar zijn. Alle lidstaten hebben deze eis overgenomen in hun nationale wetgeving. Slechts zes lidstaten hebben echter melding gemaakt van de noodzaak om de desbetreffende bepalingen toe te passen.

Voorbeelden van dergelijke aanvullende maatregelen zijn onder meer vereisten met betrekking tot lozingen van afvalwater in kwetsbare (drink)watergebieden in Denemarken, Ierland, Italië en België.

Grensoverschrijdende samenwerking

In situaties waarin een lidstaat constateert dat de exploitatie van een installatie significante nadelige effecten op het milieu van een lidstaat zou kunnen hebben, moet de exploitant krachtens de IPPC-richtlijn de betrokken autoriteit van de lidstaat alle overeenkomstig bijlage V bij de richtlijn verstrekte informatie doen toekomen. Dit behelst onder meer de vergunningsaanvraag en de gegevens van de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor het nemen van het vergunningsbesluit. Evenals in vorige verslagleggingsronden hebben de lidstaten aangegeven dat grensoverschrijdende samenwerking beperkt is gebleven. Acht lidstaten (Duitsland, België, Italië, Roemenië, Slovenië, Slowakije, Frankrijk en Nederland) maken melding van het gebruik van deze bepalingen, met betrekking tot een klein aantal vergunningen.

2.3 Het actieplan van de Commissie voor de tenuitvoerlegging van de IPPC-richtlijn

In haar mededeling "Naar een beter beleid inzake industriële emissies"[10] heeft de Commissie een tenuitvoerleggingsplan uiteengezet waarin een aantal belangrijke kwesties aan de orde is gesteld, waaronder de omzetting en tenuitvoerlegging door de lidstaten en de verbetering van de opstelling van de BREF's. De overzichtstabel in bijlage I laat zien dat het actieplan thans bijna volledig is uitgevoerd, voornamelijk dankzij de richtlijn inzake industriële emissies.

Met de inwerkingtreding van de richtlijn inzake industriële emissies zal de Commissie zich toeleggen op het ondersteunen van de inspanningen van de lidstaten om de richtlijn volledig om te zetten en uit te voeren. Bepaalde in bijlage I vermelde acties zullen daarom in het kader van de richtlijn inzake industriële emissies worden voortgezet.

  • 3. 
    DE VOS-RICHTLIJN

Het doel van de VOS-richtlijn is de effecten van de emissies van vluchtige organische stoffen (VOS) in de lucht op de gezondheid van mens en milieu te voorkomen of te verminderen. Met name beoogt zij de stoffen met de zwaarste gezondheidseffecten te vervangen door potentieel minder schadelijke producten. De VOS-richtlijn heeft betrekking op verschillende activiteiten waarbij organische stoffen worden gebruikt, zoals coating, ontvetting, drukken en de vervaardiging van inkt. Voor alle binnen haar toepassingsgebied vallende installaties moest tegen eind oktober 2007 een vergunning zijn verleend of registratie hebben plaatsgevonden.

De bepalingen van deze richtlijn zijn verwerkt in de richtlijn inzake industriële emissies.

3.1 Omzetting van de VOS-richtlijn

Over het algemeen hebben de lidstaten de richtlijn in hun nationale wetgeving omgezet, hoewel tijdens de recente conformiteitscontrole enkele problemen zijn vastgesteld, met name wat betreft de omzetting van bepaalde definities, de vereisten inzake toezicht, het toepassingsgebied van de richtlijn en de emissiegrenswaarden. De Commissie zal rekening houden met de bevindingen van deze exercitie wanneer zij de lidstaten helpt bij de omzetting van de richtlijn inzake industriële emissies.

3.2 Tenuitvoerlegging van de VOS-richtlijn (2003-2007)

Algemene tenuitvoerleggingsaspecten

Uit de door de lidstaten verstrekte informatie blijkt niet dat er problemen zijn bij de tenuitvoerlegging van de VOS-richtlijn. In het algemeen hebben de lidstaten uitvoering gegeven aan de bepalingen, maatregelen en praktijken die vereist zijn om naleving van de verschillende aspecten van de richtlijn te waarborgen. Naleving wordt gewaarborgd door toezichts- en verslagleggingsverplichtingen alsook door inspecties en handhavingsacties – in de vorm van zowel documentencontroles als bezoeken ter plaatse – en wordt bevorderd door ondersteunende maatregelen, zoals opleiding en het opstellen van richtsnoeren voor de bevoegde autoriteiten.

Sommige lidstaten hebben problemen met de tenuitvoerlegging van de VOS-richtlijn in de chemischereinigingssector gemeld. Volgens sommige bevoegde autoriteiten is het gebruik van de oplosmiddelenboekhouding, het instrument bij uitstek om het nalevingsniveau te beoordelen, voor die sector te ingewikkeld en uiterst moeilijk afdwingbaar wegens de geringe omvang van de betrokken bedrijven en het grote aantal installaties. Verschillende lidstaten hebben eenvoudiger benaderingen voor de tenuitvoerlegging en de nalevingscontrole ontwikkeld die in overeenstemming zijn met de VOS-richtlijn; de Commissie voert hierover momenteel nadere besprekingen.

Aantal onder de richtlijn vallende installaties

Eind 2007 werden in de lidstaten van de EU-27 circa 53 000 onder de VOS-richtlijn vallende bestaande installaties geëxploiteerd. Na de wijziging van de VOS-richtlijn bij richtlijn 2004/42/EG[11] (de richtlijn decoratieve verven), waarbij het overspuiten van voertuigen grotendeels van het toepassingsgebied van de VOS-richtlijn werd uitgesloten, is het aantal bestaande installaties in de lidstaten significant verminderd. Eind 2004 behoorde het merendeel van de onder de VOS-richtlijn vallende installaties (in de lidstaten van de EU-15) tot de sector overspuiten van voertuigen (54 %) en de chemischereinigingssector (16 %); eind 2007 echter was de chemischereinigingssector het grootst (met 39 % van de installaties). Verschillende lidstaten bleven in het kader van de VOS-richtlijn verslag uitbrengen over de coating en het overspuiten van voertuigen (27 % van de opgegeven installaties), hoewel deze activiteit grotendeels uit het toepassingsgebied van die richtlijn was verwijderd.

Volgens de verstrekte data is na 2003 slechts voor een klein deel van alle bestaande installaties een vergunning verleend of heeft na die datum registratie plaatsgevonden. Dit duidt erop dat veel lidstaten vóór die datum al wetgeving hadden vastgesteld krachtens welke die installaties registratie- of vergunningsplichtig waren.

Gebruik van de mogelijkheden voor het bereiken van emissiereducties

De VOS-richtlijn biedt de lidstaten twee belangrijke mogelijkheden volgens welke afzonderlijke installaties de vereiste VOS-emissiereductie kunnen halen: zij moeten voldoen aan ofwel emissiegrenswaarden, ofwel op grond van een reductieprogramma vastgestelde gelijkwaardige doelstellingen.

Uit de gerapporteerde informatie blijkt dat er in veel lidstaten zeer weinig tot geen installaties zijn die gebruikmaken van de reductieprogrammaoptie. Bovendien lijken verschillende bevoegde autoriteiten de voorkeur te geven aan de toepassing van emissiegrenswaarden vanwege de moeilijkheden die gepaard gaan met het beoordelen van de gelijkwaardigheid van de emissiereducties ten gevolge van reductieprogramma's met die ten gevolge van de toepassing van grenswaarden. Dit is met name het geval in lidstaten waar installaties reeds vóór de tenuitvoerlegging van de VOS-richtlijn aan de hand van emissiegrenswaarden werden gereguleerd.

De VOS-richtlijn biedt de lidstaten een derde mogelijkheid tot naleving, namelijk door een nationaal actieplan op te stellen dat erop gericht is te komen tot een algehele reductie van VOS-emissies die gelijk is aan wat zou worden bereikt door een benadering op het niveau van de installatie. Geen enkele lidstaat heeft een dergelijk nationaal actieplan ten uitvoer gelegd.

Afwijkingen van emissiegrenswaarden

De VOS-richtlijn staat toe dat van bepaalde emissiegrenswaarden wordt afgeweken indien wordt aangetoond dat emissieverminderende maatregelen economisch noch technisch haalbaar zijn. Dit is mogelijk het geval voor activiteiten zoals scheeps- en vliegtuigbouw, die niet in een gesloten systeem kunnen worden uitgeoefend. Ongeveer de helft van de lidstaten heeft uitzonderingen gemeld, maar deze bedroegen minder dan 0,01 % van het totale aantal installaties. Op basis van de ontvangen informatie was het niet mogelijk de gebruikte criteria of de vereiste alternatieve voorwaarden te beoordelen.

Initiatieven van de Commissie ter bevordering van de tenuitvoerlegging

Krachtens artikel 7 van de VOS-richtlijn moet de Commissie er zorg voor dragen dat een uitwisseling van informatie plaatsvindt over het gebruik van organische stoffen en mogelijke vervangingsproducten daarvoor. De Commissie heeft daartoe een website ontwikkeld die toegang verschaft tot leidraden en goede praktijken inzake de vervanging van stoffen[12], alsook activiteitspecifieke leidraden[13]. Ook heeft de Commissie nauw samengewerkt met de lidstaten om antwoorden te geven op vragen die omtrent de tenuitvoerlegging van de VOS-richtlijn zijn gerezen, met name met betrekking tot de reikwijdte en de toepassing van het reductieprogramma.

Wisselwerking met andere EU-wetgeving

In de richtlijn decoratieve verven zijn grenswaarden voor het VOS-gehalte van bepaalde decoratieve verven en producten voor het overspuiten van voertuigen vastgesteld. Veel van die producten worden in overeenkomstig de VOS-richtlijn gereguleerde installaties gebruikt. Bijgevolg werd de VOS-richtlijn aangepast om deze activiteit van haar toepassingsgebied uit te sluiten. Zoals hierboven is aangegeven, heeft deze verandering geleid tot een drastische vermindering van het aantal onder de VOS-richtlijn vallende installaties. Sommige lidstaten hebben er evenwel voor gekozen de VOS-bepalingen voor deze sector te handhaven, zoals krachtens de richtlijn decoratieve verven uitdrukkelijk is toegestaan. Bepaalde producten zijn op grond van de richtlijn decoratieve verven tevens van naleving van de VOS-grenswaarden vrijgesteld indien deze producten worden verkocht voor het exclusieve gebruik in overeenkomstig de VOS-richtlijn gereguleerde installaties.

De overlapping tussen de twee richtlijnen heeft bezorgdheid gewekt bij belanghebbenden en bevoegde autoriteiten. De Commissie heeft getracht de situatie op te helderen en de kwestie is eveneens behandeld in het kader van de toetsing van de richtlijn decoratieve verven, waarover de Commissie in een aparte mededeling zal berichten.

Bepaalde grotere installaties die oppervlaktebehandelingsactiviteiten uitoefenen, vallen zowel onder de VOS-richtlijn als onder de IPPC-richtlijn. Voor deze installaties moeten bijgevolg vergunningen worden verleend en de emissiegrenswaarden die in de vergunningen moeten worden vastgesteld dienen op BBT te zijn gebaseerd. In deze gevallen gelden de in de VOS-richtlijn vastgestelde grenswaarden als minimumeisen. In de richtlijn industriële emissies is uitvoerig aandacht geschonken aan de wisselwerking tussen de VOS-richtlijn en de IPPC-richtlijn.

  • 4. 
    SLOTOPMERKINGEN

De IPPC-richtlijn

Uit de verslagen van de lidstaten is gebleken dat sommige landen de afgifte van vergunningen moeten afronden om naleving met de richtlijn te verzekeren. Casestudy's van de Commissie hebben bovendien uitgewezen dat vergunningen niet voldoende op BBT zijn gebaseerd. Er zijn nog enkele andere kwesties aan het licht gekomen, zoals de behoefte aan een meer coherent inspectiemechanisme en minder administratieve lasten en het feit dat op grond van de IPPC-richtlijn bepaalde centrale beleidsdoelstellingen niet kunnen worden verwezenlijkt. Met de richtlijn inzake industriële emissies zouden deze zaken in ruime mate moeten worden opgelost.

De VOS-richtlijn

De verslaglegging van de lidstaten over de tenuitvoerlegging van de VOS-richtlijn vóór de definitieve tenuitvoerleggingsdatum voor bestaande installaties heeft geen ernstige horizontale kwesties aan het licht gebracht. Bij de tenuitvoerlegging van de VOS-richtlijn in de chemischereinigingssector zijn enkele problemen opgedoken die te wijten zijn aan de specifieke kenmerken van de sector, maar er wordt gewerkt aan bruikbare vereenvoudigde benaderingen.

De toekomstige richtlijn inzake industriële emissies

De richtlijn inzake industriële emissies, die binnen afzienbare tijd definitief zal worden vastgesteld, zal zeven richtlijnen, waaronder de IPPC-richtlijn en de VOS-richtlijn, doen opgaan in één juridisch instrument. Dit zal de wisselwerking tussen al deze rechtsinstrumenten duidelijker maken en veel belangrijke bepalingen stroomlijnen, waaronder die inzake toezicht en verslaglegging.

Door de richtlijn inzake industriële emissies krijgen BBT een veel grotere rol in de vergunningsprocedure en worden bepaalde tekortkomingen van de IPPC-richtlijn aangepakt, met name met betrekking tot de toetsing en inspecties van vergunningen. Verwacht wordt dat de tenuitvoerlegging door de lidstaten doeltreffender zal verlopen zodra de richtlijn in werking is getreden.

Toekomstige maatregelen

Er zijn nog steeds plannen voor nog een verslagleggingsronde over de VOS-richtlijn (2008-2010) en de IPPC-richtlijn (2009-2011) vóór de richtlijn inzake industriële emissies in werking treedt. De Commissie zal de tenuitvoerlegging van deze twee wetsbesluiten blijven volgen. Tegelijk zal zij voorbereidingen treffen ter ondersteuning en bevordering van de omzetting en de tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake industriële emissies door de lidstaten.

Bijlage I: Beoordeling van de vooruitgang bij de uitvoering van het IPPC-actieplan van de Commissie voor 2007

Actie | Beoordeling van de vooruitgang |

  • 1. 
    De volledige omzetting van de richtlijn waarborgen | De IPPC-richtlijn is correct omgezet in 25 lidstaten. De zaken tegen Estland en Litouwen zijn lopende. |
  • 2. 
    De lidstaten ondersteunen bij het snoeien in onnodige administratieve lasten | Door de richtlijn inzake industriële emissies worden onnodige lasten met 32 miljoen euro per jaar teruggedrongen. Het werk met de Groep van onafhankelijke belanghebbenden op hoog niveau inzake administratieve lasten en met de lidstaten wordt voortgezet om de nationale lasten te verminderen. |
  • 3. 
    De lidstaten ondersteunen bij hun tenuitvoerlegging van de wetgeving | De Commissie is blijven communiceren met lidstaten die problemen ondervinden bij het afgeven van vergunningen. Er is informatie over de tenuitvoerlegging van de IPPC-richtlijn in de hele EU uitgewisseld en er zijn workshops met de lidstaten gehouden. |
  • 4. 
    Beter toezicht en betere nalevingscontroles van de toepassing van de wetgeving inzake industriële emissies | De Commissie controleert voortdurend zowel het totale aantal afgegeven vergunningen als het aantal afzonderlijke vergunningen dat in een meerderheid van de lidstaten is afgegeven. De controle van de uitvoering is voortgezet naar aanleiding van klachten van burgers en vragen van het Europees Parlement. Om potentiële uitvoeringsproblemen op te sporen en te volgen wordt gebruikgemaakt van E-PRTR. |
  • 5. 
    Betere datavergaring met het oog op de herziening van de BREF's en sterkere koppelingen met het kaderprogramma voor onderzoek. | Publicatie van leidraden inzake betere vergaring en indiening van data voor de herziening van BREF's. Samenwerking met DG Onderzoek met betrekking tot koppelingen tussen BREF's en het kaderprogramma onderzoek. Grotere rol voor opkomende technieken in het kader van de richtlijn industriële emissies. |

[1] Referenties: COM(2003) 354, COM(2005) 540, COM(2007) 843.

[2] Deze informatie is samengevat en uitvoeriger geanalyseerd in twee technische verslagen: http://circa.europa.eu/Public/irc/env/voc/library?l=/2006_reportspdf/_EN_1.0_&a=d en http://circa.europa.eu/Public/irc/env/voc/library?l=/implementation_2005-07/final12_marchpdf/_EN_1.0_&a=d.

[3] IPPC: Beschikking 2006/194/EG, SED: Beschikking 2002/529/EG.

[4] Voor meer informatie over ReportNet, zie: http://www.eionet.europa.eu/reportnet.

[5] Voor meer informatie over het "Industrial Reporting Information System", zie: http://iris.eionet.europa.eu/.

[6] De herschikking van de IPPC-richtlijn omvat, naast de VOS-richtlijn en de IPPC-richtlijn, de LCP-richtlijn (2001/80/EG), de afvalverbrandingsrichtlijn (2000/76/EG) en de drie richtlijnen betreffende titaandioxide (78/176/EEG, 82/883/EEG en 92/112/EEG).

[7] Het Europees Parlement heeft een standpunt in tweede lezing goedgekeurd op 7 juli 2010: http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+TA+P7-TA-2010-0267+0+DOC+XML+V0//NL.

[8] http://circa.europa.eu/Public/irc/env/ippc_rev/library. Het derde verslag van deze oefening wordt in de loop van 2011 op dezelfde website gepost.

[9] Voor meer informatie over het IPPC-bureau, zie: http://eippcb.jrc.es/.

[10] COM(2007) 843 definitief.

[11] PB L 143 van 30.4.2004, blz. 87-96.

[12] http://ec.europa.eu/environment/air/pollutants/stationary/solvents/index.htm.

[13] http://circa.europa.eu/Public/irc/env/voc/library?l=/guidance_documents/final_versions&vm=detailed&sb=Title.

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.