Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende energie-efficiëntie en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG

1.

Tekst

 

|

2.

52011PC0370

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende energie-efficiëntie en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG /* COM/2011/0370 definitief - 2011/0172 (COD) */

TOELICHTING

  • 1. 
    ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL 1.1. Motivering en doelstellingen van het voorstel

De EU heeft zich tot doel gesteld in 2020 een besparing op primaire energie van 20 % te verwezenlijken[1]. Deze doelstelling is een van de vijf centrale streefcijfers van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei[2].

De meest recente ramingen van de Commissie, die rekening houden met de nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 die de lidstaten vastgelegd hebben in het kader van de Europa 2020-strategie, geven aan dat de EU in 2020 slechts de helft van de beoogde 20 % zal bereiken[3]. De Europese Raad[4] en het Europees Parlement[5] hebben er bij de Commissie op aangedrongen een nieuwe ambitieuze strategie voor energie-efficiëntie vast te stellen met krachtige maatregelen om het aanzienlijke potentieel aan te boren.

Om de energie-efficiëntie een nieuwe impuls te geven, heeft de Commissie op 8 maart 2011 een nieuw energie-efficiëntieplan (EEP) voorgesteld. Dit omvat maatregelen om verdere besparingen te realiseren in energievoorziening en -verbruik.

Dit wetgevingsvoorstel zet bepaalde aspecten van het EEP om in bindende maatregelen. Het voorstel is er vooral op gericht een significante bijdrage te leveren aan het realiseren van het energie-efficiëntiestreefcijfer van de EU voor 2020. Om succesvol te zijn, moet het voorstel heel snel vastgesteld en uitgevoerd worden in de lidstaten.

Het voorstel kijkt ook verder dan het streefcijfer van 20 % en streeft ernaar een gemeenschappelijk kader uit te werken om de energie-efficiëntie in de Unie na 2020 te bevorderen. Het voorstel is een strategische prioriteit in het werkprogramma van de Commissie voor 2011.

1.2. Algemene context

Tegen een achtergrond van toenemende energie-invoer in de EU tegen stijgende prijzen zal de toegang tot energiebronnen op middellange termijn een belangrijkere rol gaan spelen, met het risico dat de economische groei van de EU ernstig in het gedrang komt. Dit verklaart waarom energie-efficiëntie een van de voornaamste aspecten is van het vlaggenschipinitiatief van Europa 2020 voor een hulpbronnenefficiënt Europa[6]. Energie-efficiëntie is de meest kosteneffectieve en snelste manier om de energievoorzieningszekerheid te verhogen en de uitstoot van broeikasgassen die verantwoordelijk is voor klimaatverandering, terug te dringen. Zoals omschreven in de mededeling van de Commissie ‘Een routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050’[7], kan energie-efficiëntie de EU helpen om het streefcijfer voor de vermindering van broeikasgasemissies te halen en zelfs te overtreffen.

Naarmate de EU-economie energie-efficiënter wordt, zullen ook de positieve gevolgen in de zin van economische groei en het scheppen van arbeidsplaatsen toenemen. Door energiebesparingen komen er financiële middelen vrij, die elders in de economie opnieuw geïnvesteerd kunnen worden en de druk op overheidsbegrotingen kunnen verlichten. Voor particulieren betekent energie-efficiëntie een minder hoge energierekening. Energiearmoede kan strategisch aangepakt worden door maatregelen te nemen die de energie-efficiëntie verbeteren. Tot slot zou meer produceren met minder energie het concurrentievermogen van de EU-industrie moeten verbeteren, waardoor deze een leidende positie kan verwerven op de wereldmarkten voor energie-efficiënte technologieën. Energie-efficiëntie en -besparingen komen de EU-economie als geheel, de overheidssector, ondernemingen en particulieren ten goede. Daarom werd in de Europese Energiestrategie 2020 bepaald dat energie-efficiëntie een van de voornaamste prioriteiten van het EU-energiebeleid is voor de komende jaren.

1.3. Bestaande bepalingen

Het toepassingsgebied van twee richtlijnen, namelijk de richtlijn warmtekrachtkoppeling (2004/8/EG, WKK-richtlijn) en de energiedienstenrichtlijn (2006/32/EG, ESD)[8], overlapt met dit voorstel. Geen van beide richtlijnen is erin geslaagd het energiebesparingspotentieel te benutten. Daarom wordt voorgesteld deze twee richtlijnen in te trekken wanneer de nieuwe richtlijn van kracht wordt, met uitzondering van artikel 4, leden 1 tot 4, en de bijlagen I, III en IV bij de ESD. Deze bepalingen zijn erop gericht tegen 2017 een indicatieve energiebesparingsstreefwaarde te behalen van 9 % van het eindenergieverbruik van elke lidstaat gedurende de vijf jaar voor de uitvoering van de ESD. Dit streefcijfer - hoewel het toepassingsgebied en het ambitieniveau verschilt - draagt bij tot de verwezenlijking van het energie-efficiëntiestreefcijfer van de EU van 20 % tegen 2020 en moet daarom van toepassing blijven tot 2017.

Andere bepalingen die met de bepalingen van de nieuwe richtlijn overlappen, zijn artikel 9, leden 1 en 2, van Richtlijn 2010/30/EU betreffende energie-etikettering[9]. Deze zullen worden ingetrokken wanneer de nieuwe richtlijn van kracht wordt.

1.4. Consistentie met andere beleidsdomeinen en doelstellingen van de EU

Het voorstel is verankerd in de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei[10], aangezien het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % van de EU een van de vijf centrale streefcijfers onder deze strategie is. Een van de geplande voorstellen voor 2011 bestaat erin werk te maken van een van de zeven sleutelinitiatieven van de strategie, namelijk het vlaggenschipinitiatief van Europa 2020 voor een hulpbronnenefficiënt Europa. Het is consistent met en complementair ten aanzien van het EU-klimaatbeleid.

Het verminderde energieverbruik dat dit voorstel nastreeft, zou de lidstaten ook moeten helpen hun streefcijfers te bereiken met betrekking tot het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen, vastgelegd in Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen[11].

  • 2. 
    Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling 2.1. Raadpleging, gegevensverzameling en benutten van deskundigheid

Het voorstel werd uitgewerkt op basis van een ruime reeks bijdragen die lidstaten en belanghebbenden bij diverse gelegenheden hebben geleverd, onder meer een algemene openbare online-raadpleging[12]. Een andere breed overleg werd in januari 2011 gelanceerd door de werkgroepen van het Forum Duurzame energie (Boekarest) (met onder meer vertegenwoordigers van lidstaten en belanghebbende partijen)[13]. De effecten van de voorgestelde opties werden uitgebreid geanalyseerd aan de hand van de resultaten van drie modellen en een groot aantal studies. De analyse onderzocht de economische en sociale gevolgen en de milieueffecten van de opties, rekening houdend met de subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen.

2.2. Effectbeoordeling

De effectbeoordeling (EB) onderzoekt een aantal opties die onderverdeeld worden in drie niveaus:

  • De beleidsopties van het eerste niveau analyseren manieren om het huidige beleidskader te verbeteren. Deze analyse is toegespitst op vragen als: moet de huidige benadering van de energiedienstenrichtlijn (ESD) om streefcijfers vast te leggen worden verlengd tot 2020, moeten nationale energiebesparingsstreefcijfers opgeteld worden om het EU-streefcijfer van 20 % te bereiken en zo ja, moeten deze dan bindend of louter indicatief zijn.

De analyse komt tot de conclusie dat de ESD-streefcijfers voor eindgebruikerssectoren gehandhaafd moeten worden tot hun deadline in 2016, maar dat ze, om het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % te halen, aangevuld moeten worden met meer ambitieuze energiebesparingsdoelstellingen in het kader van het Europa 2020-proces. Ze geeft aan dat dergelijke streefcijfers momenteel niet bindend hoeven te zijn en dat bindende maatregelen tot dezelfde of betere resultaten kunnen leiden. In combinatie met het huidige beleidskader zouden deze bindende maatregelen moeten volstaan om het EU-streefcijfer van 20 % in 2020 te bereiken. Maar de voortgang moet worden bijgehouden en, als deze onvoldoende blijkt, moeten er tijdig gepaste corrigerende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat het streefcijfer van 20 % in 2020 wordt gehaald.

  • Beleidsopties van het tweede niveau onderzoeken verschillende maatregelen om het resterende economische potentieel aan vraag- en aanbodzijde te benutten.

De EB ziet regelingen voor energiebesparingsverplichtingen als mogelijke optie om energiebesparingen op te leveren in eindgebruikerssectoren. De EB concludeert dat regelingen voor energiebesparingsverplichtingen ruimte bieden voor aanzienlijke besparingen, maar dat de bestaande bepalingen van de ESD (waarbij dergelijke verplichtingen slechts een van de opties zijn waarover de lidstaten beschikken om ervoor te zorgen dat energienutsbedrijven besparingen realiseren in eindgebruikerssectoren) versterkt moeten worden. Vragen die dan rijzen zijn welk niveau aan energiebesparingen gevraagd moet worden van de energienutsbedrijven en of het opstellen van dergelijke regelingen volledig overgelaten moet worden aan de lidstaten of dat de voornaamste kenmerken ervan enigszins geharmoniseerd moeten worden. De EB raadt aan nationale regelingen voor energie-efficiëntieverplichtingen door te voeren in alle lidstaten om tot een jaarlijkse finale energiebesparing van 1,5 % te komen. Bepaalde belangrijke kenmerken moeten geharmoniseerd worden op EU-niveau (doelsectoren, streefniveau en meetmethodes), maar de lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen om de regelingen aan te passen aan hun nationale omstandigheden of hun bestaande regelingen in grote mate te behouden. Er werd ook overwogen om een Europees systeem van verhandelbare witte certificaten door te voeren, maar deze optie werd, om dezelfde redenen als de optie om alle belangrijke kenmerken van de regeling te harmoniseren, verworpen.

Een andere reeks beleidsopties onderzoeken maatregelen die betrekking hebben op de overheidssector. De analyse stelt vast dat twee maatregelen gunstig kunnen zijn. In de eerste plaats moet 3 % van de gebouwen die in eigendom van de overheid zijn, jaarlijks gerenoveerd worden tegen kostenoptimaal niveau. Dit komt overeen met een verdubbeling van het huidige renovatietempo. In de tweede plaats moeten openbare instellingen ertoe worden verplicht producten en gebouwen met hoge energieprestaties te kopen op basis van de beschikbare energielabels en -certificaten.

Ook het stimuleren van de markt voor energiediensten, het beter en vaker via facturen en slimme meters informeren van huishoudens en bedrijven over hun feitelijke energieverbruik en verplichte energieaudits voor grote bedrijven zijn opties die in vergelijking met de kosten een behoorlijk positief effect hebben. De EB toont aan dat al deze maatregelen nuttig zijn om de informatiekloof, die een van de hindernissen voor efficiëntie vormt, te verkleinen en dat ze grote energiebesparingen kunnen opleveren. Andere mogelijkheden om energie-efficiëntie via vrijwillige maatregelen te bevorderen, worden onvoldoende geacht om het beschikbare potentieel voor besparingen volledig te benutten.

De EB analyseert ook welke maatregelen eventueel kunnen helpen om het potentieel aan energie-efficiëntie te benutten in energieomzetting en -distributie. De EB wijst de opties af die een voortzetting van de bepalingen van de huidige WKK-richtlijn veronderstellen, aangezien deze niet de energie-efficiëntie in de gehele energievoorzieningssector bevorderen, maar alleen met betrekking tot warmtekrachtkoppeling, en zonder de werkelijke ontwikkeling van WKK te garanderen (lidstaten hoeven alleen maar informatie te verzamelen en aan de Commissie te rapporteren). De analyse wijst erop dat het vastleggen van minimale prestatievereisten voor de energieopwekking (onder meer in verband met verplichte WKK, vereisten inzake stadsverwarming en -koeling voor nieuwe elektriciteitsinstallaties, verplichte aansluiting en prioritaire toegang voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling tot het elektriciteitsnet) de energie-efficiëntie bij energieopwekking aanzienlijk zou verbeteren. Energie-efficiëntieverplichtingen opstellen voor energieregulatoren zou ook nuttig zijn om de efficiëntie te verbeteren bij transport en distributie van energie.

De EB onderzoekt mogelijkheden voor een nationale rapportering van en controle op de uitvoering. Om de administratieve rompslomp te beperken en toch een goede controle op de voortgang te verzekeren, raadt de EB een lichte vorm van jaarlijkse rapportering aan die gebaseerd is op een selectie van energie-efficiëntie- en besparingsindicatoren, welke opgenomen kunnen worden in de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma's. De lidstaten hoeven dit slechts om de drie jaar aan te vullen met meer gedetailleerde informatie over energie-efficiëntiemaatregelen en -programma's.

  • Beleidsopties op het derde niveau beoordelen de wettelijke vorm van de geselecteerde maatregelen op het eerste en tweede niveau. De conclusie is dat, het EU-beleid om het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % van de EU te halen, het energiebesparingspotentieel in elke sector moet benutten, ook in sectoren die niet onder het toepassingsgebied van de ESD vallen. Daarom wordt voorgesteld een nieuw wetgevingsvoorstel in te dienen dat het toepassingsgebied van beide richtlijnen omvat en dit uitbreidt naar alle sectoren met een energiebesparingspotentieel. De samenvoeging van de twee richtlijnen tot één wetgevende tekst werd de beste manier geacht om het bestaande wetgevingskader te stroomlijnen en om voor meer coherentie te zorgen.

De analyse was niet even eenduidig met betrekking tot de wettelijke vorm. Maar naarmate de specifieke bepalingen van het wetgevingsvoorstel verder uitgewerkt werden, werd het duidelijk dat een richtlijn de meest aangewezen wettelijke vorm is, rekening houdend met de inhoud en de noodzaak om verdere nationale uitvoeringsmaatregelen vast te stellen.

Uit de modellering die werd uitgevoerd om het totale effect van de geselecteerde beleidsopties te beoordelen, blijkt dat het netto-effect van de voorgestelde maatregelen voor de EU‑27 de doelstelling van 20 % besparing op primaire energie haalt. De EB toont ook aan dat de extra kosten voor het bereiken van het globale streefcijfer van 20 % via de reeks geselecteerde maatregelen bescheiden zijn in vergelijking met de voordelen. De totale economische en sociale gevolgen en de milieueffecten van deze maatregelen zullen een sterke bijdrage leveren aan het EU-beleid en de Europa 2020-strategie ondersteunen.

Energie-efficiëntie is een van de belangrijkste middelen om de doelstellingen van de 'Routekaart naar een koolstofarme economie in 2050' te behalen. De prijs van ETS-rechten is een belangrijke motivatie om de uitstoot van broeikasgassen te verlagen. Hoewel de modelberekeningen die ter voorbereiding van dit voorstel werden uitgevoerd, aantoonden dat de maatregelen met zekerheid zullen zorgen voor een extra vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, gaven ze geen uitsluitsel over de mogelijke gevolgen voor de prijs van ETS-rechten. Bij het streven naar de 20 %-energie-efficiëntiedoelstelling zal de Commissie het effect moeten nagaan van de nieuwe maatregelen op Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten (ETS) om de stimulansen in de regeling waarbij koolstofarme investeringen worden beloond, te handhaven en de onder de regeling vallende sectoren voor te bereiden op de innovaties die in de toekomst nodig zullen zijn. In dit opzicht moet worden gedacht aan passende maatregelen waaronder het bijstellen van de regeling door een overeenkomstig aantal rechten te reserveren voor het gedeelte dat in de periode 2013-2020 moet worden geveild, mocht een politiek besluit in die zin worden genomen.

  • 3. 
    Juridische elementen van het voorstel 3.1. Samenvatting van de voorgestelde maatregel

De voorgestelde richtlijn stelt een gemeenschappelijk kader op ter bevordering van de energie-efficiëntie in de Unie. Het is de bedoeling om er zo voor te zorgen dat het streefcijfer van 20 % besparing op primaire energie in 2020 gehaald wordt en om nadien de weg te effenen voor verdere energie-efficiëntie. Er worden regels in vastgelegd om hinderpalen weg te nemen en een aantal markttekortkomingen te overwinnen die efficiëntie bij energievoorziening en -verbruik belemmeren.

Voor eindgebruikerssectoren gaat de aandacht in de voorgestelde richtlijn vooral uit naar maatregelen die de overheidssector verplichtingen opleggen, zowel voor de renovatie van overheidsgebouwen als voor de toepassing van hoge energie-efficiëntienormen op de aankoop van gebouwen, producten en diensten. Het voorstel verplicht de lidstaten ertoe nationale regelingen voor energie-efficiëntieverplichting op te stellen. Het stelt regelmatige energieaudits voor grote bedrijven verplicht en legt energiebedrijven een reeks vereisten op met betrekking tot meting en facturering.

Voor de energievoorzieningssector eist het voorstel dat lidstaten nationale warmte- en koudekrachtkoppelingsplannen vaststellen om het potentieel voor hoogrenderende energieopwekking en efficiënte stadsverwarming en -koeling te ontwikkelen en om ervoor te zorgen dat voorschriften inzake ruimtelijke ordening hiermee overeenstemmen. De lidstaten moeten toelatingscriteria aannemen die garanderen dat installaties zijn gevestigd in de buurt van punten waar vraag is naar warmte en dat alle nieuwe elektriciteitsinstallaties en bestaande installaties die ingrijpend gerenoveerd zijn, uitgerust zijn met hoogrenderende WKK-eenheden. De lidstaten moeten evenwel de mogelijkheid krijgen voorwaarden voor vrijstelling van deze verplichting vast te stellen, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Het voorstel verplicht lidstaten er eveneens toe een inventaris op te stellen van energie-efficiëntiegegevens voor alle installaties die brandstof stoken en minerale olie en gas raffineren en het stelt eisen met betrekking tot prioritaire/gewaarborgde toegang tot het net, voorrang voor de distributie van elektriciteit afkomstig van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en de aansluiting van nieuwe fabrieken die afvalwarmte produceren voor netwerken voor stadsverwarming en -koeling.

Andere voorgestelde maatregelen zijn onder meer efficiëntievereisten voor nationale energieregulatoren, acties gericht op informatie en bewustmaking, eisen met betrekking tot de beschikbaarheid van certificeringsregelingen, acties om de ontwikkeling van energiediensten te bevorderen en een verplichting voor lidstaten om belemmeringen aan energie-efficiëntie weg te werken, in het bijzonder de opsplitsing van stimulansen tussen de eigenaar en de huurder van een gebouw of tussen eigenaars van een gebouw.

Tot slot voorziet het voorstel in de opstelling van nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 en vraagt het de Commissie om in 2014 te beoordelen of de Unie het streefcijfer van 20 % besparing op primaire energie in 2020 kan halen. De Commissie moet deze beoordeling voorleggen aan het Europees Parlement en de Raad, indien van toepassing gevolgd door een wetgevingsvoorstel dat verplichte nationale doelstellingen vastlegt.

3.2. Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Artikel 194, lid 1, stelt: ‘In het kader van de totstandbrenging en de werking van de interne markt en rekening houdend met de noodzaak om het milieu in stand te houden en te verbeteren, is het beleid van de Unie op het gebied van energie, in een geest van solidariteit tussen de lidstaten, erop gericht (…) c) energie-efficiëntie, energiebesparing en de ontwikkeling van nieuwe en duurzame energie te stimuleren’. Dit voorstel heeft precies tot doel een gemeenschappelijk kader op te zetten om de energie-efficiëntie in de Unie te stimuleren.

3.3. Subsidiariteitsbeginsel

Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing op dit voorstel in zoverre het energiebeleid niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt.

De EU heeft zichzelf ten doel gesteld in 2020 een besparing op primaire energie van 20 % te behalen en heeft dit tot een van de vijf centrale streefcijfers van de Europa 2020-strategie gemaakt. Het huidige kader voor energie-efficiëntie, in het bijzonder de ESD- en WKK-richtlijnen, is er niet in geslaagd het bestaande potentieel voor energiebesparing aan te boren. De maatregelen die momenteel op het niveau van de lidstaten worden genomen, volstaan evenmin om de resterende markt- en regelgevingsbelemmeringen uit de weg te ruimen.

De energieuitdagingen waarop dit voorstel een antwoord biedt (zekerheid van de energievoorziening, duurzaamheid en klimaatverandering, evenals het concurrentievermogen van de EU) zijn zorgen van de EU als geheel. Een collectieve reactie op EU-niveau is nodig om te garanderen dat de acties gecoördineerd worden en dat de gemeenschappelijke doelstellingen op meer doeltreffende wijze verwezenlijkt worden.

De maatregelen die in de nieuwe richtlijn worden voorgesteld, zullen ertoe bijdragen dat alle lidstaten een gepaste bijdrage leveren aan de inspanningen die nodig zijn om het streefcijfer van 20 % te verwezenlijken en een gelijk speelveld voor alle marktspelers tot stand te brengen. Dit zal in het bijzonder gebeuren door minimumvereisten vast te leggen voor energieprestaties (bijvoorbeeld voor toegang tot overheidsmarkten, verplichte energieaudit voor bedrijven, verplichte energiebesparing voor energienutsbedrijven en toegang tot het net voor WKK-producenten). Het voorstel geeft investeerders zekerheid over de verwezenlijking van het EU-streefcijfer en steun voor maatregelen tot verbetering van de energie-efficiëntie, zoals hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en stadsverwarming en -koeling.

3.4. Evenredigheidsbeginsel en keuze van rechtsinstrument

Het voorstel gaat niet verder dan wat nodig is om het energie-efficiëntiestreefcijfer te verwezenlijken. Het legt op een aantal vlakken strikte eisen voor energie-efficiëntie op, maar de lidstaten behouden een ruime beslissingsbevoegdheid om die maatregelen tot verbetering van de energie-efficiëntie te kiezen die het best aansluiten bij hun nationale omstandigheden.

Het gekozen instrument is een richtlijn die door de lidstaten omgezet moet worden in nationaal recht. Een richtlijn bepaalt het definitieve resultaat dat verwezenlijkt moet worden evenals de algemene vereisten, maar geeft de lidstaten voldoende flexibiliteit om de uitvoering aan te passen aan hun specifieke nationale situatie. In dit specifieke geval volstaat een richtlijn om de doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken. De verplichtingen die worden opgelegd zijn dan ook evenredig met de doelstelling.

  • 4. 
    Gevolgen voor de begroting

Zoals vastgelegd in het financieel memorandum bij deze richtlijn, zal de richtlijn worden uitgevoerd met behulp van de bestaande begroting en zullen er geen gevolgen zijn voor het meerjarige financiële kader.

  • 5. 
    Aanvullende informatie 5.1. Vereenvoudiging van het ‘acquis’

Het voorstel draagt bij aan de vereenvoudiging van het ‘acquis’, hoewel het niet opgenomen is in de lijst met maatregelen van het werkplan voor vereenvoudiging. Met dit voorstel zullen de ESD- en WKK-richtlijnen vervangen worden door één richtlijn, waardoor energie-efficiëntie en -besparingen op een meer geïntegreerde manier aangepakt worden. Het feit dat er slechts één richtlijn in plaats van twee hoeft te worden omgezet, moet ook tot enige administratieve vereenvoudiging leiden.

Momenteel zijn er rapporteringsverplichtingen vastgelegd in beide richtlijnen. Deze zullen worden vervangen door één reeks jaarlijkse (om de drie jaar diepgaande) rapporten, die voortbouwen op het rapporteringsproces in het kader van de Europa 2020-strategie.

Bovendien vereenvoudigt dit voorstel de vereisten voor het berekenen van de energiebesparing die zijn opgenomen in de bestaande ESD. Dit moet de administratieve rompslomp waarmee de lidstaten momenteel te kampen hebben, aanzienlijk verminderen.

5.2. Intrekking van bestaande wetgeving

De vaststelling van het voorstel zal tot de intrekking van bestaande wetgeving leiden. Dit heeft betrekking op artikel 9, leden 1 en 2, van Richtlijn 2010/30/EU, Richtlijn 2004/8/EG en Richtlijn 2006/32/EG. Artikel 4, leden 1 tot 4, en de bijlagen I, III en IV bij Richtlijn 2006/32/EG zullen pas met ingang van 1 januari 2017 worden ingetrokken.

5.3. Evaluatie-/herzienings-/uitdovingsclausule

Het voorstel omvat verschillende evaluatieclausules.

5.4. Omwerking

Dit voorstel impliceert geen omwerking.

5.5. Concordantietabel

De lidstaten moeten de Commissie de tekst verstrekken van de nationale bepalingen waarmee de richtlijn wordt omgezet, plus een concordantietabel tussen die bepalingen en de richtlijn.

5.6. Europese Economische Ruimte (EER)

Het voorstel heeft betrekking op een EER-aangelegenheid en moet daar dan ook op van toepassing zijn.

2011/0172 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende energie-efficiëntie en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie[14],

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[15],

Gezien het advies van het Comité van de Regio's[16],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    De Unie wordt geconfronteerd met ongekende uitdagingen die voortvloeien uit de verhoogde afhankelijkheid van energie-invoer en schaarse energiebronnen, en met de noodzaak om de klimaatverandering te beperken en de economische crisis te overwinnen. Energie-efficiëntie is een nuttige manier om het hoofd te bieden aan deze uitdagingen. Het verbetert de energievoorzieningszekerheid van de Unie doordat het primaire energieverbruik en de energie-invoer daalt. Het helpt de broeikasgasemissies op een kostenefficiënte manier te verminderen en zo de klimaatverandering te temperen. De verschuiving naar een energie-efficiënte economie moet ook de verspreiding van innovatieve technologische oplossingen versnellen en het concurrentievermogen van de industrie in de Unie verbeteren. Dit zal de economische groei stimuleren en banen van hoge kwaliteit scheppen in verschillende sectoren die met energie-efficiëntie verband houden.
  • (2) 
    De conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 beklemtoonden de noodzaak om de energie-efficiëntie in de Unie te verhogen, om in 2020 de doelstelling van 20 % besparing op het primaire energieverbruik in vergelijking met de prognoses te realiseren. Dit stemt overeen met een vermindering van het primaire energieverbruik van de Unie met 368 Mtoe in 2020[17].
  • (3) 
    De conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 17 juni 2010 bevestigden het energie-efficiëntiestreefcijfer als een van de centrale streefcijfers van de nieuwe strategie van de Unie voor banen en voor een slimme, duurzame en inclusieve groei (Europa 2020-strategie). Om deze doelstelling op nationaal niveau te verwezenlijken moeten de lidstaten gedurende dit proces in nauwe dialoog met de Commissie nationale streefcijfers vastleggen en in hun nationale hervormingsprogramma's aangeven hoe zij deze willen bereiken.
  • (4) 
    De Commissiemededeling Energie 2020[18] geeft energie-efficiëntie een centrale plaats in de EU-energiestrategie voor 2020 en geeft aan dat er behoefte is aan een nieuwe energie-efficiëntiestrategie die alle lidstaten in staat zal stellen energieverbruik los te koppelen van economische groei.
  • (5) 
    In zijn resolutie van 15 december 2010 over de herziening van het energie-efficiëntieactieplan[19] heeft het Europees Parlement er bij de Commissie op aangedrongen om in haar herziene energie-efficiëntieactieplan maatregelen op te nemen om de kloof te dichten en zo de globale energie-efficiëntiedoelstelling van de EU in 2020 te bereiken.
  • (6) 
    Een van de vlaggenschipinitiatieven van de Europa 2020-strategie is het efficiënt gebruik van hulpbronnen, zoals door de Commissie vastgesteld op 26 januari 2011[20]. Hierin wordt energie-efficiëntie als een belangrijk element gezien om het duurzame gebruik van energiehulpbronnen te waarborgen.
  • (7) 
    In de conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van 4 februari 2011 wordt erkend dat het energie-efficiëntiestreefcijfer van de EU niet op koers ligt en dat er krachtige maatregelen nodig zijn om de ruime marges voor hogere energiebesparingen op gebouwen, vervoer, producten en processen te benutten.
  • (8) 
    Op 8 maart 2011 stelde de Commissie het energie-efficiëntieplan 2011 vast[21]. Dit bevestigde dat de Unie niet op koers ligt om haar energie-efficiëntiestreefcijfer te verwezenlijken. Om dit te verhelpen worden in dit plan een reeks energie-efficiëntiebeleidslijnen en -maatregelen opgesomd die betrekking hebben op de volledige energieketen, inclusief opwekking, transport en distributie van energie; de belangrijke rol die de overheidssector speelt in energie-efficiëntie; gebouwen en toestellen; de industrie; en de noodzaak om de eindgebruikers in staat te stellen hun energieverbruik te beheren. Parallel hiermee kwam energie-efficiëntie in de vervoersector aan bod in het Witboek over vervoer, vastgesteld op 28 maart 2011[22]. Vooral initiatief 26 van het Witboek dringt aan op aangepaste normen voor de CO2-uitstoot van voertuigen voor alle vervoerswijzen, waar nodig aangevuld met energie-efficiëntievoorschriften voor alle soorten aandrijfsystemen.
  • (9) 
    Op 8 maart 2011 heeft de Commissie ook een Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 aangenomen[23], waarin zij de noodzaak vaststelde om vanuit dit gezichtspunt meer aandacht te besteden aan energie-efficiëntie.
  • (10) 
    In deze context moet het wettelijk kader van de Unie voor energie-efficiëntie worden bijgewerkt met een richtlijn die gericht is op het globale energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % besparing op het primaire energieverbruik in de Unie in 2020 en die ook na 2020 verdere verbeteringen van de energie-efficiëntie nastreeft. Met het oog hierop moet deze richtlijn een gemeenschappelijk kader creëren om de energie-efficiëntie binnen de Unie te bevorderen en specifieke acties vastleggen om een aantal voorstellen van het energie-efficiëntieplan 2011 uit te voeren en de resterende aanzienlijke marges voor energiebesparing te benutten.
  • (11) 
    Krachtens Beschikking nr. 406/2009/EG betreffende de verdeling van de inspanningen[24] moet de Commissie in 2012 beoordelen in welke mate de Gemeenschap en de lidstaten vorderingen hebben gemaakt met het oog op de vermindering van het energieverbruik met 20 % in 2020 in vergelijking met de prognoses en hierover verslag uitbrengen. Deze beschikking vermeldt ook dat de Commissie uiterlijk op 31 december 2012 aangescherpte of nieuwe maatregelen moet voorstellen om de energie-efficiëntie sneller te verbeteren teneinde de lidstaten te helpen aan de verplichtingen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen van de Gemeenschap te voldoen. Deze richtlijn komt tegemoet aan deze vereiste. Zij draagt ook bij aan het nakomen van de doelstellingen die zijn vastgelegd in de Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050, in het bijzonder door de broeikasgasemissies terug te dringen in de energiesector, en aan het verwezenlijken van elektriciteitsproductie met nulemissie in 2050.
  • (12) 
    Er moet een geïntegreerde benadering gevolgd worden om het bestaande potentieel aan energiebesparingen volledig te benutten, inclusief besparingen in de energievoorziening en de eindgebruikerssectoren. Tegelijkertijd moeten de bepalingen van Richtlijn 2004/8/EG inzake de bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte binnen de interne energiemarkt[25] en Richtlijn 2006/32/EG betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten[26] worden versterkt.
  • (13) 
    Het verdient de voorkeur dat het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % bereikt wordt als resultaat van de cumulatieve verwezenlijking van specifieke nationale en Europese maatregelen ter bevordering van de energie-efficiëntie in verschillende domeinen. Als deze benadering niet slaagt, zal het echter nodig zijn het beleidskader te verstevigen door toevoeging van een systeem van bindende doelstellingen. Daarom moeten de lidstaten in een eerste fase een reeks nationale energie-efficiëntiestreefcijfers, ‑regelingen en -programma's opstellen. Het is aan hen om uit te maken of deze streefcijfers op hun grondgebied bindend dan wel indicatief zijn. In een tweede fase moeten deze streefcijfers en de individuele inspanningen van elke lidstaat geëvalueerd worden door de Commissie, samen met gegevens over de gemaakte vorderingen, om na te gaan hoe waarschijnlijk het is dat het globale streefcijfer van de Unie gehaald wordt en in hoeverre de individuele inspanningen volstaan om het gemeenschappelijke doel te bereiken. Daarom moet de Commissie de uitvoering van nationale energie-efficiëntieprogramma's van nabij volgen via het herziene wetgevingskader en binnen het Europa 2020-proces. Indien deze evaluatie aantoont dat het globale streefcijfer van de Unie waarschijnlijk niet gehaald wordt, moet de Commissie verplichte nationale streefcijfers voor 2020 voorstellen, rekening houdend met de individuele vertrekpunten van de lidstaten, hun economische prestaties en de vroegtijdig ondernomen actie.
  • (14) 
    Het totale volume van de overheidsuitgaven is gelijk aan 19 % van het bruto binnenlands product van de Unie. Daarom is de overheidssector een belangrijke motor om de markt om te buigen naar efficiëntere producten, gebouwen en diensten, en om een gedragsverandering op het vlak van energieverbruik teweeg te brengen bij burgers en bedrijven. Als het energieverbruik daalt dankzij maatregelen die de energie-efficiëntie verbeteren, kunnen er bovendien ook overheidsmiddelen vrijkomen voor andere doeleinden. Openbare instellingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau moeten een voorbeeldfunctie vervullen met betrekking tot energie-efficiëntie.
  • (15) 
    Het renovatietempo in de bouw moet worden verhoogd, aangezien het bestaande gebouwenbestand de grootste potentiële sector voor energiebesparingen vormt. Bovendien zijn gebouwen van cruciaal belang om de EU-doelstelling te halen die erin bestaat de broeikasgasemissies in 2050 met 80-95 % te verminderen ten opzichte van 1990. Gebouwen die in handen zijn van de overheid nemen een aanzienlijk aandeel van het gebouwenbestand voor hun rekening en zijn erg zichtbaar in het openbare leven. Het is dan ook passend om een jaarlijks renovatietempo te bepalen voor alle gebouwen die eigendom zijn van de overheid om zo hun energieprestaties te verbeteren. Dit renovatietempo mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen met betrekking tot bijna-energieneutrale gebouwen, vastgelegd in Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestaties van gebouwen[27]. De verplichting om overheidsgebouwen te renoveren is een aanvulling op de bepalingen van die richtlijn, die de lidstaten ertoe verplicht te maken dat wanneer bestaande gebouwen een ingrijpende renovatie ondergaan, de energieprestaties ervan worden verbeterd, zodat zij voldoen aan de minimumeisen inzake energieprestaties.
  • (16) 
    Een aantal gemeenten en andere openbare instellingen in de lidstaten hebben al geïntegreerde benaderingen voor energiebesparing en -voorziening doorgevoerd, bijvoorbeeld via duurzame energieactieplannen, zoals degene die ontwikkeld werden onder het initiatief "convenant van burgemeesters", evenals geïntegreerde stedelijke benaderingen die verder gaan dan individuele interventies in gebouwen of vormen van vervoer. De lidstaten moeten de gemeenten en andere openbare instellingen aanmoedigen om geïntegreerde en duurzame energie-efficiëntieplannen met duidelijke doelstellingen vast te stellen, de burgers bij de ontwikkeling en uitvoering daarvan te betrekken en hen goed te informeren over de inhoud ervan en de vooruitgang die geboekt wordt als de doelstellingen gehaald worden. Dergelijke plannen kunnen aanzienlijke energiebesparingen opleveren, vooral als ze uitgevoerd worden aan de hand van energiebeheersystemen die de betrokken openbare instellingen in staat stellen hun energieverbruik beter te beheren. De uitwisseling van ervaringen tussen steden en andere openbare instellingen moet aangemoedigd worden met betrekking tot de meer innovatieve initiatieven.
  • (17) 
    Wat de aankoop van bepaalde producten en diensten en de aankoop en verhuur van gebouwen betreft, moeten openbare instellingen die openbare contracten voor leveringen, werken of diensten sluiten, het goede voorbeeld geven en energie-efficiënte aankoopbeslissingen nemen. De bepalingen van de EU-richtlijnen inzake overheidsopdrachten mogen evenwel niet in het gedrang komen.
  • (18) 
    Uit een beoordeling van de mogelijkheid om een systeem van witte certificaten in te stellen op het niveau van de Unie is gebleken dat een dergelijk systeem in de huidige omstandigheden tot buitensporig hoge administratieve kosten zou leiden en dat het risico bestaat dat de energiebesparingen geconcentreerd zouden worden in een aantal lidstaten en geen ingang zouden vinden in de hele Unie. De laatste doelstelling kan, in dit stadium althans, beter bereikt worden aan de hand van nationale regelingen voor energie-efficiëntieverplichtingen of andere alternatieve maatregelen waarmee dezelfde hoeveelheid energiebesparingen wordt bereikt. De Commissie moet evenwel via een gedelegeerde handeling de voorwaarden bepalen waaronder een lidstaat in de toekomst de in een andere lidstaat gerealiseerde energiebesparingen kan erkennen. Om deze voldoende ambitieus te maken, is het goed dat dergelijke regelingen opgesteld worden binnen een gemeenschappelijk kader op het niveau van de Unie, terwijl de lidstaten toch voldoende flexibiliteit krijgen om rekening te houden met de nationale organisatie van de marktspelers, de specifieke context van de energiesector en de gewoonten van de eindafnemers. Het gemeenschappelijke kader moet energienutsbedrijven de mogelijkheid geven energiediensten aan te bieden aan alle eindafnemers, niet alleen aan de afnemers aan wie zij energie verkopen. Dit verhoogt de concurrentie op de energiemarkt omdat energienutsbedrijven hun product kunnen differentiëren door extra energiediensten aan te bieden. Het gemeenschappelijke kader moet de lidstaten in staat stellen in hun nationale regeling vereisten met een sociaal oogmerk op te nemen, vooral om ervoor te zorgen dat kwetsbare klanten toegang hebben tot de voordelen van hogere energie-efficiëntie. Het moet de lidstaten ook toelaten kleine bedrijven vrij te stellen van de energie-efficiëntieverplichting. De mededeling van de Commissie "Small Business Act"[28] legt de beginselen vast die in acht moeten worden genomen door lidstaten die beslissen deze mogelijkheid niet toe te passen.
  • (19) 
    Om het energiebesparingspotentieel te benutten in bepaalde marktsegmenten waarin energieaudits in het algemeen niet commercieel worden aangeboden (zoals huishoudens of kleine en middelgrote ondernemingen), dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat dergelijke audits beschikbaar zijn. Regelmatige energieaudits moeten verplicht zijn voor grote ondernemingen, aangezien de energiebesparingen daar aanzienlijk kunnen zijn.
  • (20) 
    Deze audits moeten op onafhankelijke en kosteneffectieve wijze worden verricht. De eis van onafhankelijkheid betekent dat de audits wel kunnen worden uitgevoerd door inhouse-deskundigen, op voorwaarde dat zij gekwalificeerd of geaccrediteerd zijn, dat zij niet direct bij de gecontroleerde activiteit zijn betrokken en dat de lidstaat een regeling heeft ingesteld om de kwaliteit daarvan te verzekeren en te controleren en desgevallend sancties op te leggen.
  • (21) 
    Bij het ontwikkelen van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie dient rekening te worden gehouden met de efficiëntiewinst en besparingen dankzij de wijdverbreide toepassing van kosteneffectieve technologische innovaties, zoals slimme meters. Om de besparingsvoordelen van deze innovaties zo groot mogelijk te maken, moeten eindafnemers kosten- en verbruiksindicatoren kunnen weergeven en regelmatig facturen krijgen die gebaseerd zijn op het werkelijke verbruik.
  • (22) 
    Bij het ontwikkelen van maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie moeten de lidstaten terdege rekening houden met de noodzaak om de correcte werking van de interne markt en de samenhangende tenuitvoerlegging van het acquis te garanderen, overeenkomstig het bepaalde in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
  • (23) 
    Bij hoogrenderende warmtekrachtkoppeling (WKK) en stadsverwarming en -koeling is er nog veel ruimte voor besparingen op primaire energie, die nog grotendeels onbenut is in de Unie. De lidstaten moeten nationale plannen opstellen om hoogrenderende WKK en stadsverwarming en -koeling te ontwikkelen. Deze plannen moeten een voldoende lange periode bestrijken om investeerders te informeren over de nationale ontwikkelingsplannen en bijdragen aan een stabiele en stimulerende investeringsomgeving. Nieuwe elektriciteitsinstallaties en bestaande installaties die ingrijpend gerenoveerd worden of waarvan de vergunning of licentie vernieuwd wordt, moeten uitgerust worden met hoogrenderende WKK-eenheden om de warmte terug te winnen die bij de productie van elektriciteit vrijkomt. Deze afvalwarmte kan dan via het stadsverwarmingsnet naar een nuttige plaats worden getransporteerd. Met het oog hierop moeten lidstaten toelatingscriteria vaststellen om ervoor te zorgen dat er installaties gevestigd worden in de buurt van plaatsen waar vraag is naar warmte. De lidstaten moeten echter voorwaarden kunnen stellen voor vrijstelling van deze verplichtingen in bepaalde omstandigheden.
  • (24) 
    Hoogrenderende warmtekrachtkoppeling moet gedefinieerd worden aan de hand van de energiebesparing die de gecombineerde productie van warmte en elektriciteit oplevert vergeleken met gescheiden productie. De definities van warmtekrachtkoppeling en hoogrendabele warmtekrachtkoppeling die in EU-wetgeving worden gebruikt, mogen geen afbreuk doen aan de verschillende definities die in de nationale wetgevingen worden gebruikt voor andere doeleinden dan de doeleinden van de EU-wetgeving. Teneinde de energiebesparingen te maximaliseren en te voorkomen dat er mogelijkheden tot energiebesparing verloren gaan, moet de grootst mogelijke aandacht worden besteed aan de omstandigheden waaronder WKK-eenheden functioneren.
  • (25) 
    Teneinde de eindafnemer een transparantere keuze te laten maken tussen elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling en elektriciteit die via andere technieken wordt geproduceerd, moet ervoor worden gezorgd dat de oorsprong van hoogrendabele warmtekrachtkoppeling op basis van geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden kan worden gegarandeerd. Regelingen voor het bewijs van oorsprong houden op zich niet het recht in om van de nationale steunregelingen gebruik te maken. Het is van belang dat alle vormen van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling onder een bewijs van oorsprong kunnen vallen. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen bewijs van oorsprong en verhandelbare certificaten.
  • (26) 
    Er moet rekening worden gehouden met de specifieke structuur van de sector van warmtekrachtkoppeling en stadsverwarming en -koeling, die veel kleine en middelgrote producenten kent, vooral bij het opnieuw bekijken van de administratieve procedures voor het verkrijgen van een vergunning om warmtekrachtcapaciteit of bijbehorende netwerken te bouwen, in toepassing van het principe "Denk eerst klein".
  • (27) 
    De meeste EU-ondernemingen zijn kleine en middelgrote ondernemingen (kmo of mkb). Zij vertegenwoordigen een enorm energiebesparingspotentieel voor de EU. Om kmo's/het mkb te helpen energie-efficiëntiemaatregelen vast te stellen, moeten de lidstaten een gunstig kader uitwerken dat hen technische bijstand en gerichte informatie biedt.
  • (28) 
    Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies[29] beschouwt energie-efficiëntie als een van de criteria om de beste beschikbare technieken te bepalen. Deze moeten het ijkpunt vormen voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden voor installaties die onder het toepassingsgebied ervan vallen, inclusief stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer. Die richtlijn geeft de lidstaten echter de mogelijkheid om geen voorschriften inzake energie-efficiëntie op te leggen voor verbrandingseenheden of andere eenheden die ter plaatse kooldioxide uitstoten, voor de activiteiten vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap[30] Om ervoor te zorgen dat er aanzienlijke energie-efficiëntieverbeteringen gerealiseerd worden in installaties voor de opwekking van elektriciteit en warmte en in raffinaderijen voor minerale olie en gas, moeten de feitelijke energie-efficiëntieniveaus gemonitord en vergeleken worden met de relevante energie-efficiëntieniveaus die samenhangen met de toepassing van de beste beschikbare technieken. De Commissie moet de energie-efficiëntieniveaus vergelijken en overwegen extra maatregelen voor te stellen als er gevoelige verschillen zijn tussen de feitelijke energie-efficiëntieniveaus en de niveaus die samenhangen met de toepassing van de beste beschikbare technieken. De informatie die verzameld wordt over de feitelijke energie-efficiëntiewaarden, moet ook gebruikt worden bij de herziening van de geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit en warmte zoals vastgelegd in Beschikking 2007/74/EG van de Commissie van 21 december 2006[31].
  • (29) 
    De lidstaten moeten op basis van objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria regels opstellen voor de verdeling en de vergoeding van kosten van netaansluitingen en -verzwaringen en voor de technische aanpassingen die nodig zijn om nieuwe producenten van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan te sluiten, rekening houdend met de richtsnoeren en codes die ontwikkeld werden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003[32] en Verordening (EG) 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 [33]. Producenten van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling moet toegestaan worden om een openbare aanbesteding van de aansluitingswerkzaamheden uit te schrijven. De toegang tot het net voor door hoogrenderende warmtekrachtkoppeling geproduceerde elektriciteit moet vergemakkelijkt worden, met name voor kleinschalige en micro-warmtekrachtkoppelingseenheden.
  • (30) 
    Er moeten voldoende betrouwbare professionals met deskundigheid op het vlak van energie-efficiëntie beschikbaar zijn om ervoor te zorgen dat deze richtlijn doelmatig en tijdig uitgevoerd wordt, bijvoorbeeld bij de naleving van de vereisten met betrekking tot energieaudits en de tenuitvoerlegging van de regelingen voor energie-efficiëntieverplichtingen. Hiervoor moeten de lidstaten certificatieregelingen opstellen voor de aanbieders van energiediensten, energieaudits en andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie.
  • (31) 
    Het is noodzakelijk dat de markt voor energiediensten verder wordt ontwikkeld om de beschikbaarheid van zowel de vraag als het aanbod van energiediensten te waarborgen. Transparantie, bijvoorbeeld aan de hand van lijsten van aanbieders van energiediensten, kan hiertoe bijdragen. Modelcontracten en richtsnoeren, vooral voor energieprestatiecontracten, kunnen eveneens de vraag helpen stimuleren. In een energieprestatiecontract, zoals in andere vormen van financieringsregelingen via derden, vermijdt de begunstigde van de energiedienst investeringskosten door een deel van de financiële waarde van de energiebesparing te gebruiken om de volledig of gedeeltelijk door een derde uitgevoerde investering terug te betalen.
  • (32) 
    De regelgevende en niet-regelgevende belemmeringen op het gebruik van energieprestatiecontracten en andere financieringsregelingen via derden met het oog op energiebesparing, moeten vastgesteld en weggenomen worden. Het gaat hierbij ook om boekhoudregels en -praktijken die verhinderen dat kapitaalinvesteringen en jaarlijkse financiële besparingen welke voortvloeien uit maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie behoorlijk in de boekhouding weerspiegeld worden tijdens de volledige levensduur van de investeringen. Belemmeringen voor de renovatie van het bestaande gebouwenbestand wegens een opsplitsing van stimulansen tussen de verschillende betrokken actoren moeten ook op nationaal niveau worden aangepakt.
  • (33) 
    Lidstaten en regio's moeten aangemoedigd worden om voluit gebruik te maken van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds om de aanzet te geven tot investeringen in maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie. Investeringen in energie-efficiëntie kunnen bijdragen aan de economische groei, werkgelegenheid, innovatie en de vermindering van brandstofarmoede in huishoudens, en leveren daardoor een positieve bijdrage aan de economische, sociale en territoriale cohesie. Potentiële gebieden voor financiering zijn onder meer energie-efficiëntiemaatregelen in overheidsgebouwen en sociale woningbouw en de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden om de werkgelegenheid in de energie-efficiëntiesector te stimuleren.
  • (34) 
    Bij het streven naar de 20 %-energie-efficiëntiedoelstelling zal de Commissie het effect moeten nagaan van nieuwe maatregelen op Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten (ETS) om de stimulansen in de regeling waarbij koolstofarme investeringen worden beloond, te handhaven en de onder de regeling vallende sectoren voor te bereiden op de innovaties die in de toekomst nodig zullen zijn.
  • (35) 
    Krachtens Richtlijn 2006/32/EG moeten de lidstaten met ingang van 2016 een algemene nationale indicatieve energiebesparingsstreefwaarde van 9 % vaststellen en ernaar streven deze te verwezenlijken door energiediensten en andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie te ontwikkelen. Deze richtlijn stelt dat het tweede energie-efficiëntieplan dat door de lidstaten werd vastgesteld in voorkomend geval en waar nodig moet worden gevolgd door Commissievoorstellen voor extra maatregelen, waaronder de uitbreiding van de toepassingsperiode van streefcijfers. Indien een verslag concludeert dat er onvoldoende vooruitgang is geboekt bij het behalen van de nationale indicatieve streefwaarden, zoals vastgelegd bij deze richtlijn, moeten deze voorstellen betrekking hebben op het niveau en de aard van de streefwaarden. De effectbeoordeling waarmee deze richtlijn gepaard gaat, stelt vast dat de lidstaten op koers liggen om de streefwaarde van 9 % te bereiken, wat heel wat minder ambitieus is dan het later vastgestelde streefcijfer van 20 % energiebesparing voor 2020. Het is dan ook niet nodig het niveau van de streefwaarden aan te passen.
  • (36) 
    Hoewel deze richtlijn tot de intrekking van Richtlijn 2006/32/EG leidt, blijft artikel 4 van Richtlijn 2006/32/EG van toepassing tot de deadline voor de verwezenlijking van de streefwaarde van 9 %.
  • (37) 
    Aangezien de lidstaten zonder extra energie-efficiëntiemaatregelen niet op koers liggen om de doelstelling van deze richtlijn te realiseren (namelijk in 2020 het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % besparing op primaire energie realiseren en de weg effenen voor verder energie-efficiëntieverbeteringen na 2020) en deze doelstelling beter gerealiseerd kan worden op het niveau van de Unie, kan de Unie maatregelen vaststellen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.
  • (38) 
    Om aanpassingen aan de technische vooruitgang en wijzigingen in de distributie van energiebronnen mogelijk te maken, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor bepaalde aangelegenheden gedelegeerd worden aan de Commissie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding overleg pleegt, onder meer met deskundigen.
  • (39) 
    Alle inhoudelijke bepalingen van Richtlijn 2004/8/EG en Richtlijn 2006/32/EG, behalve artikel 4, leden 1 tot 4, en bijlagen I, III en IV bij deze laatste, moeten onmiddellijk worden ingetrokken. Artikel 9, leden 1 en 2, van Richtlijn 2010/30/EU van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten[34], dat de lidstaten ertoe verplicht om te trachten alleen producten met de hoogste energie-efficiëntieklasse aan te kopen, moet ook worden ingetrokken.
  • (40) 
    De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht moet worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG wezenlijk zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit deze richtlijnen.
  • (41) 
    Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen van de lidstaten wat betreft de termijnen voor omzetting in nationaal recht en de toepassing van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I Onderwerp, toepassingsgebied, definities en energie-efficiëntiestreefcijfers

Artikel 1 Onderwerp en toepassingsgebied

  • 1. 
    Deze richtlijn legt een gemeenschappelijk kader vast voor de bevordering van energie-efficiëntie binnen de Unie om ervoor te zorgen dat de Unie in 2020 het streefcijfer van 20 % besparingen op primaire energie haalt en om de weg te effenen voor verdere verbeteringen van de energie-efficiëntie na die datum. 

              Er worden regels in vastgelegd om belemmeringen op de energiemarkt weg te nemen en om markttekortkomingen te overwinnen die de efficiëntie in energievoorziening en ‑gebruik belemmeren en de richtlijn voorziet in de opstelling van nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020.

  • 2. 
    De vereisten in deze richtlijn zijn minimumvereisten en beletten niet dat een lidstaat verdergaande maatregelen handhaaft of treft. Dergelijke maatregelen moeten verenigbaar zijn met de wetgeving van de Unie. Nationale wetgeving die in verdergaande maatregelen voorziet, moet verplicht bij de Commissie worden aangemeld.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • 1. 
    'energie': alle vormen van energieproducten zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 1099/2008[35];
  • 2. 
    'primair energieverbruik': bruto binnenlands verbruik, met uitsluiting van niet-energetische doeleinden;
  • 3. 
    'energiedienst': het fysieke voordeel, het fysieke nut of het fysieke welzijn dat wordt bereikt met een combinatie van energie met energie-efficiënte technologie of handeling, die de bewerkingen, het onderhoud en de controle kan omvatten die nodig zijn voor de levering van de diensten, welke worden geleverd op basis van een overeenkomst en welke onder normale omstandigheden hebben aangetoond te leiden tot een controleerbare en meetbare of een te ramen verbetering van de energie-efficiëntie en/of van primaire energiebesparingen;
  • 4. 
    'openbare instellingen': 'aanbestedende diensten' zoals omschreven in Richtlijn 2004/18/EG;
  • 5. 
    'energiebeheersysteem': een reeks van onderling verband houdende of op elkaar inwerkende elementen van een plan dat een energie-efficiëntiedoelstelling en een strategie om deze doelstelling te verwezenlijken vastlegt;
  • 6. 
    'aan verplichtingen gebonden partijen': energiedistributeurs en detailhandelaars in energie, die gebonden zijn door de nationale regeling voor energie-efficiëntie als genoemd in artikel 6;
  • 7. 
    'energiedistributeur': een natuurlijk persoon of rechtspersoon, waaronder een distributiesysteembeheerder, die verantwoordelijk is voor het transport van energie, met het oog op levering aan de eindafnemers en aan de distributiestations die energie aan eindafnemers verkopen;
  • 8. 
    'distributiesysteembeheerder': ‘distributiesysteembeheerder’ zoals omschreven in Richtlijn 2009/72/EG en Richtlijn 2009/73/EG;
  • 9. 
    'detailhandelaar in energie': een natuurlijk persoon of rechtspersoon die energie aan eindafnemers verkoopt;
  • 10. 
    'eindafnemer': een natuurlijk persoon of rechtspersoon die energie koopt voor eigen eindgebruik;
  • 11. 
    'aanbieder van energiediensten': een natuurlijk of rechtspersoon die in de inrichtingen of gebouwen van een eindafnemer energiediensten of andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie levert;
  • 12. 
    'energie-audit': een systematische procedure waarmee afdoende informatie wordt verkregen omtrent het huidige energiegebruiksprofiel van een gebouw of groep gebouwen, van een industriële of commerciële activiteit of installatie of van private of publieke diensten, mogelijkheden voor kosteneffectieve energiebesparing worden gesignaleerd en gekwantificeerd en de resultaten worden gerapporteerd;
  • 13. 
    'energieprestatiecontract': een contractuele regeling tussen de begunstigde en de aanbieder van een maatregel ter verbetering van de energie-efficiëntie, die bepaalt dat de betaling van de door de aanbieder uitgevoerde investering in verhouding staat tot de contractueel vastgelegde mate van verbetering van de energie-efficiëntie of een ander overeengekomen prestatiecriterium, zoals financiële besparingen;
  • 14. 
    'transmissiesysteembeheerder': een 'transmissiesysteembeheerder' zoals omschreven in Richtlijn 2009/72/EG[36] en Richtlijn 2009/73/EG[37];
  • 15. 
    'warmtekrachtkoppeling': de gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische of mechanische energie;
  • 16. 
    'economisch aantoonbare vraag': de vraag die de behoefte aan warmte of koeling niet overstijgt en waaraan anders onder marktvoorwaarden zou worden voldaan door andere processen van energieopwekking dan warmtekrachtkoppeling;
  • 17. 
    'nuttige warmte': warmte die in een warmtekrachtkoppelingsproces wordt geproduceerd om aan een economisch aantoonbare vraag naar warmte of koeling te voldoen;
  • 18. 
    'elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling': elektriciteit opgewekt in een proces dat is gekoppeld aan de opwekking van nuttige warmte en berekend in overeenstemming met de methodologie in bijlage I;
  • 19. 
    'hoogrenderende warmtekrachtkoppeling': warmtekrachtkoppeling die voldoet aan de criteria van bijlage II;
  • 20. 
    ‘totaal rendement’: de som op jaarbasis van de productie van elektriciteit en van mechanische energie en de opbrengst aan nuttige warmte, gedeeld door de brandstofinvoer die is gebruikt voor de opwekking van warmte in een warmtekrachtkoppelingsproces en voor de brutoproductie van elektriciteit en van mechanische energie;
  • 21. 
    'elektriciteitwarmteratio': de verhouding tussen elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling en nuttige warmte wanneer de warmtekrachtkoppelingsmodus volledig in bedrijf is, op basis van operationele gegevens van de specifieke eenheid;
  • 22. 
    'warmtekrachtkoppelingseenheid': een eenheid die in de warmtekrachtkoppelingsmodus kan werken;
  • 23. 
    'kleinschalige warmtekrachtkoppelingseenheid': een warmtekrachtkoppelingseenheid met een geïnstalleerd vermogen van minder dan 1 MWe;
  • 24. 
    'micro-warmtekrachtkoppelingseenheid': een warmtekrachtkoppelingseenheid met een maximumcapaciteit van minder dan 50 kWe;
  • 25. 
    'vloeroppervlakte-index': verhouding tussen de grondoppervlakte en de vloeroppervlakte van het gebouw (m2) in een bepaald grondgebied;
  • 26. 
    'efficiënte stadsverwarming en -koeling': een systeem voor stadsverwarming of ‑koeling dat minstens 50 % hernieuwbare warmte, afvalwarmte of warmte uit WKK of een combinatie daarvan gebruikt en een primaire energiefactor, zoals vermeld in Richtlijn 2010/31/EU, van minstens 0,8 heeft;
  • 27. 
    'ingrijpende renovatie': een renovatie waarvan de kosten hoger liggen dan 50 % van de investeringskosten voor een nieuwe vergelijkbare eenheid in overeenstemming met Beschikking 2007/74/EG of waarvoor de vergunning verleend in het kader van Richtlijn 2010/75/EU moet worden aangepast.

Artikel 3 Energie-efficiëntiestreefcijfers

  • 1. 
    De lidstaten moeten een nationaal energie-efficiëntiestreefcijfer vastleggen, uitgedrukt als een absoluut niveau van primair energieverbruik in 2020. Bij het bepalen van deze streefcijfers moeten zij rekening houden met het streefcijfer van 20 % energiebesparing van de Unie, de maatregelen van deze richtlijn, de maatregelen die zijn vastgesteld om het nationale streefcijfer voor energiebesparing te bereiken zoals vastgesteld krachtens artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2006/32/EG en andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie in de lidstaten en op het niveau van de Unie.
  • 2. 
    Op 30 juni 2014 zal de Commissie beoordelen of de Unie waarschijnlijk het streefcijfer van 20 % besparing op primaire energie in 2020, wat een vermindering van het primaire energieverbruik in de EU met 368 Mtoe in 2020 vereist, zal halen, daarbij rekening houdend met de som van de nationale streefcijfers waarvan sprake is in lid 1 en de evaluatie waarvan sprake is in artikel 19, lid 4.

HOOFDSTUK II Efficiënt energiegebruik

Artikel 4 Overheidsinstanties

  • 1. 
    Onverminderd artikel 7 van Richtlijn 2010/31/EU zorgen de lidstaten ervoor dat vanaf 1 januari 2014 jaarlijks 3 % van de totale vloeroppervlakte die eigendom is van hun overheidsinstanties, wordt gerenoveerd om aan de minimumeisen inzake energieprestaties te voldoen die door de betrokken lidstaat zijn vastgelegd op grond van artikel 4 van Richtlijn 2010/31/EU. Deze 3 % wordt berekend op de totale vloeroppervlakte van de gebouwen met een totale werkbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2, die in het bezit zijn van de overheidsinstanties van de betrokken lidstaat en die op 1 januari van ieder jaar niet voldoen aan de nationale minimumeisen inzake energieprestaties, zoals vastgelegd op grond van artikel 4 van Richtlijn 2010/31/EU.
  • 2. 
    De lidstaten kunnen hun overheidsinstanties ook toelaten het teveel aan gerenoveerde vloeroppervlakte in een bepaald jaar in aanmerking te laten komen voor hun jaarlijkse renovatiepercentage alsof deze oppervlakte in een van de twee voorgaande of volgende jaren werd gerenoveerd.
  • 3. 
    Voor de toepassing van lid 1 stellen de lidstaten uiterlijk op 1 januari 2014 een inventaris op van de gebouwen die in het bezit zijn van hun overheidsinstanties, en maken deze openbaar, waarin het volgende wordt vermeld:
  • a) 
    de vloeroppervlakte in m2; en
  • b) 
    de energieprestaties van elk gebouw.
  • 4. 
    De lidstaten sporen alle overheidsinstanties ertoe aan:
  • a) 
    een energie-efficiëntieplan vast te stellen, dat op zichzelf staat of deel uitmaakt van een breder klimaat- of milieuplan, met specifieke doelstellingen inzake energiebesparing, om de energie-efficiëntie van de betrokken overheidsinstantie voortdurend te verbeteren;
  • b) 
    een energiebeheersysteem in te voeren als onderdeel van de uitvoering van hun plan.

Artikel 5 Overheidsaankopen

De lidstaten zien erop toe dat overheidsinstanties uitsluitend producten, diensten en gebouwen kopen met hoge energie-efficiëntieprestaties, zoals bedoeld in bijlage III.

Artikel 6 Verplichtingsregelingen inzake energie-efficiëntie

  • 1. 
    Elke lidstaat stelt een verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie op. Deze regeling zorgt ervoor dat alle energiedistributeurs of alle detailhandelaars in energie die op het grondgebied van een lidstaat actief zijn, jaarlijks een hoeveelheid energie besparen die gelijk is aan 1,5 % van hun energieverkoop per volume in het vorige jaar in die lidstaat, met uitzondering van energie gebruikt voor vervoer. Deze energiebesparing wordt door de aan de verplichting gebonden partijen gerealiseerd onder de eindverbruikers.
  • 2. 
    De lidstaten drukken de van elke aan verplichtingen gebonden partij vereiste energiebesparing uit in termen van eind- ofwel primair verbruik van energie. De gekozen methode om de vereiste energiebesparing uit te drukken, wordt ook gebruikt om de door de aan verplichtingen gebonden partijen gestelde besparing te berekenen. De conversiefactoren in bijlage IV zijn van toepassing.
  • 3. 
    Maatregelen die gericht zijn op besparingen op korte termijn, zoals omschreven in bijlage V, lid 1, mogen niet meer dan 10 % van de energiebesparing inhouden die van elke aan verplichtingen gebonden partij wordt vereist, en komen uitsluitend in aanmerking voor de verplichting van lid 1 wanneer zij worden gecombineerd met maatregelen die gericht zijn op besparingen op langere termijn.
  • 4. 
    De lidstaten    zien erop toe dat de door de aan verplichtingen gebonden partijen gestelde besparing wordt berekend overeenkomstig bijlage V, lid 2. Zij voeren controlesystemen in waardoor ten minste een statistisch relevant aandeel van de door de aan verplichtingen gebonden partijen getroffen maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie door een onafhankelijk orgaan wordt gecontroleerd.
  • 5. 
    In het kader van de verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie kunnen de lidstaten:
  • a) 
    eisen met een sociale doelstelling opnemen in de besparingsverplichtingen die zij opleggen, waaronder de eis de maatregelen uit te voeren in huishoudens die met energiearmoede kampen of in sociale woningen;
  • b) 
    aan verplichtingen gebonden partijen toestaan de gecertificeerde energiebesparing die is behaald door energieleveranciers of andere derde partijen, in aanmerking te laten komen voor hun verplichting; in dat geval ontwikkelen zij een accreditatieprocedure die helder en transparant is, die openstaat voor alle marktdeelnemers en die gericht is op het minimaliseren van de certificatiekosten;
  • c) 
    aan verplichtingen gebonden partijen toestaan de besparing die in een bepaald jaar werd behaald, te behandelen alsof deze werd behaald in een van de twee vorige of volgende jaren.
  • 6. 
    De lidstaten maken de door elke aan verplichtingen gebonden partij behaalde energiebesparing openbaar en verzamelen gegevens over de jaarlijkse tendens van energiebesparingen uit hoofde van deze regeling. Ten behoeve van de publicatie en verificatie van de behaalde energiebesparing leggen de lidstaten de aan verplichtingen gebonden partijen op de volgende gegevens aan hen over te leggen:
  • a) 
    de behaalde energiebesparing;
  • b) 
    de verzamelde statistische gegevens over hun eindverbruikers (waarbij significante veranderingen van de eerder ingediende gegevens worden vastgesteld); en
  • c) 
    actuele gegevens over het verbruik van de eindverbruikers, waaronder, in voorkomend geval, belastingsprofielen, segmentering van de klantenkring en geografische locatie van verbruikers, zonder afbreuk te doen aan de integriteit en de vertrouwelijkheid van informatie die een privékarakter heeft of commercieel gevoelig is, overeenkomstig de EU‑wetgeving.
  • 7. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat marktdeelnemers zich onthouden van activiteiten die een belemmering kunnen vormen voor de vraag naar en de levering van energiediensten of andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, of die de ontwikkeling van de markt voor energiediensten of andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie in het algemeen in de weg staan, waaronder het afsluiten van de markt voor concurrenten of het misbruiken van machtsposities.
  • 8. 
    De lidstaten kunnen kleine energiedistributeurs en kleine detailhandelaars in energie die minder dan het equivalent van 75 GWh aan energie per jaar distribueren of verkopen, minder dan 10 personen in dienst hebben of een jaaromzet of jaarlijks balanstotaal hebben dat niet meer dan 2 000 000 euro bedraagt, vrijstellen van de toepassing van dit artikel. Voor eigen gebruik geproduceerde energie telt niet mee voor deze drempelwaarden.
  • 9. 
    Als alternatief voor lid 1 kunnen de lidstaten ervoor kiezen andere maatregelen te nemen om energiebesparingen onder eindgebruikers te realiseren. De jaarlijkse hoeveelheid energiebesparingen die met deze aanpak wordt gerealiseerd moet gelijk zijn aan de hoeveelheid energiebesparingen als bepaald in lid 1.
  • 10. 
    De lidstaten die hiervoor kiezen delen de Commissie tegen uiterlijk 1 januari 2013 de alternatieve maatregelen mee die zij voornemens zijn vast te stellen, met inbegrip van de regels of sancties als bedoeld in artikel 9. Zij tonen daarbij aan hoe zij de vereiste hoeveelheid besparingen gaan behalen. De Commissie kan dergelijke maatregelen afwijzen of voorstellen doen voor wijzigingen daarvan binnen 3 maanden na de kennisgeving. In dat geval wordt de alternatieve aanpak door de betrokken lidstaat niet toegepast zolang de Commissie de opnieuw voorgelegde of gewijzigde ontwerpmaatregelen niet heeft aanvaard.

10          Indien van toepassing ontwikkelt de Commissie door middel van een gedelegeerde handeling in overeenstemming met artikel 18 een systeem van wederzijdse erkenning van energiebesparingen die zijn behaald in het kader van nationale verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie. Met behulp van dit systeem kunnen de aan verplichtingen gebonden partijen energiebesparingen die zij hebben behaald en die zijn gecertificeerd in een bepaalde lidstaat, in aanmerking laten komen voor hun verplichtingen in een andere lidstaat.

Artikel 7 Energieaudits en energiebeheersystemen

  • 1. 
    De lidstaten bevorderen de toegang van alle eindverbruikers tot betaalbare energieaudits die onafhankelijk worden uitgevoerd door gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundigen.

De lidstaten ontwikkelen programma's om huishoudens en kleine en middelgrote ondernemingen aan te zetten energieaudits te laten uitvoeren.

De lidstaten wijzen kleine en middelgrote ondernemingen op concrete voorbeelden van de wijze waarop energiebeheersystemen hun onderneming kunnen helpen.

  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die niet in de tweede alinea van lid 1 zijn opgenomen, een energieaudit ondergaan die op een onafhankelijke en kostenefficiënte manier door gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundigen vóór 30 juni 2014 en elke drie jaar vanaf de datum van de voorgaande energieaudit wordt uitgevoerd.
  • 3. 
    Onafhankelijk uitgevoerde energie-audits die voortvloeien uit energiebeheersystemen of die worden uitgevoerd in het kader van vrijwillige overeenkomsten tussen organisaties van belanghebbenden en een door de betrokken lidstaat of door de Commissie aangeduid en gecontroleerd orgaan, worden geacht te voldoen aan de eisen van lid 2.
  • 4. 
    Energieaudits kunnen op zichzelf staan of deel uitmaken van een uitgebreidere milieuaudit.

Artikel 8 Meteropneming en informatieve facturering

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat eindverbruikers van elektriciteit, aardgas, stadsverwarming en/of stadskoelingen en warm water voor huishoudelijke doeleinden de beschikking krijgen over individuele meters die het actuele energieverbruik van de eindverbruiker nauwkeurig weergeven en informatie geven over de tijd waarin sprake was van daadwerkelijk verbruik, in overeenstemming met bijlage VI.

Wanneer de lidstaten slimme meters zoals voorgeschreven door de Richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG inzake elektriciteits- en gasmarkten invoeren, zorgen zij ervoor dat de doelstellingen inzake energie-efficiëntie en de voordelen voor de eindverbruiker volledig in acht worden genomen bij het vastleggen van de minimumfunctionaliteiten van de meters en de verplichtingen die aan marktdeelnemers worden opgelegd.

In het geval van elektriciteit zorgen meterbeheerders er op vraag van de eindverbruiker voor dat de meter de elektriciteit in aanmerking neemt die wordt geproduceerd op het terrein van de eindverbruiker en wordt geëxporteerd naar het net. De lidstaten verzekeren dat meetgegevens inzake de realtimeproductie of ‑consumptie op vraag van de eindverbruiker beschikbaar worden gesteld aan een derde partij die in naam van de eindverbruiker optreedt.

In het geval van verwarming en koeling wordt een verwarmingsmeter geïnstalleerd aan de ingang van gebouwen die worden voorzien via een stadsverwarmingsnet. In gebouwen met meerdere appartementen worden ook individuele verbruiksmeters voor verwarming geïnstalleerd om het verbruik van verwarming of koeling van elk appartement te meten. Als het gebruik van individuele verwarmingsmeters technisch niet haalbaar is, worden individuele kostenallocatoren voor verwarming, in overeenstemming met de bepalingen in bijlage VI, punt 1.2, gebruikt om het verwarmingsverbruik van elke radiator te meten.

De lidstaten voeren regels in inzake de kostentoewijzing voor warmteverbruik in gebouwen met meerdere appartementen die zijn voorzien van centrale verwarming of koeling. Deze regels bevatten richtsnoeren betreffende correctiefactoren die kenmerken van gebouwen, zoals warmteoverdracht tussen appartementen, weerspiegelen.

  • 2. 
    Naast de verplichtingen van Richtlijn 2009/72/EG en Richtlijn 2009/73/EG met betrekking tot facturering, zien de lidstaten uiterlijk op 1 januari 2015 erop toe dat de facturering nauwkeurig is en gebaseerd is op het werkelijke verbruik, voor alle sectoren die onder deze richtlijn vallen, waaronder energiedistributeurs, distributiesysteembeheerders en kleine detailhandelaars in energie in overeenstemming met de minimumfrequentie in bijlage VI, punt 2.1. De eindverbruiker ontvangt naast de factuur de nodige informatie zodat hij over een volledig overzicht van de huidige energiekosten beschikt, in overeenstemming met bijlage VI, punt 2.2.

De lidstaten zorgen ervoor dat alle eindverbruikers de keuze krijgen tussen elektronische of papieren facturering en dat zij gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot aanvullende informatie om gedetailleerde zelfcontrole van de verbruiksgeschiedenis mogelijk te maken, zoals vastgelegd in bijlage VI, punt 1.1.

De lidstaten eisen dat op vraag van de eindverbruikers de gegevens van hun energiefactuur en verbruiksgeschiedenis beschikbaar worden gesteld aan een door de eindverbruiker aangewezen energieleverancier.

  • 3. 
    Meet- en factureringsgegevens van individueel energieverbruik, maar ook de andere in leden 1, 2, 3 en bijlage VI vermelde gegevens, worden gratis ter beschikking gesteld aan de eindverbruiker.

Artikel 9 Sancties

De lidstaten bepalen welke sancties van toepassing zijn indien de krachtens de artikelen 6 tot en met 8 vastgestelde nationale bepalingen niet worden nagekomen en nemen alle nodige maatregelen om de tenuitvoerlegging ervan te garanderen. De aldus vastgestelde sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk [12 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] in kennis van deze bepalingen en delen haar onverwijld eventuele latere wijzigingen daarvan mede.

HOOFDSTUK III Efficiëntie van de energievoorziening

Artikel 10 Bevordering van het verwarmings- en koelrendement

  • 1. 
    Uiterlijk 1 januari 2014 stellen de lidstaten een nationaal verwarmings- en koelingsplan op om het potentieel voor de toepassing van een hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte stadsverwarming en -koeling te ontwikkelen, waarin de gegevens van bijlage VII worden opgenomen, en stellen zij de Commissie daarvan op de hoogte. De plannen worden elke vijf jaar geactualiseerd en meegedeeld aan de Commissie. De lidstaten verzekeren door middel van hun regelgevend kader dat nationale verwarmings- en koelingsplannen worden opgenomen in lokale en regionale ontwikkelingsplannen, waaronder plannen voor stedelijke en landelijke ruimtelijke ordening, en dat de ontwerpcriteria van bijlage VII worden nageleefd.
  • 2. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om een efficiënte infrastructuur voor stadsverwarming en -koeling op te zetten om de ontwikkeling van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en het gebruik van energie voor verwarming en koeling uit afvalwarmte en hernieuwbare energiebronnen erin op te nemen, in overeenstemming met de leden 1, 3, 6 en 7. Bij de ontwikkeling van stadsverwarming en -koeling kiezen zij in de mate van het mogelijke voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling in plaats van uitsluitend warmteopwekking.
  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat alle nieuwe installaties voor de opwekking van thermische elektriciteit, met een totaal thermisch vermogen van groter dan 20 MW:
  • a) 
    worden voorzien van apparatuur die het mogelijk maakt afvalwarmte te hergebruiken door middel van een hoogrenderende warmtekrachtkoppelingseenheid; en
  • b) 
    worden geplaatst op een locatie waar afvalwarmte kan worden gebruikt door warmtevraagpunten.

De lidstaten keuren in artikel 7 van Richtlijn 2009/72/EG bedoelde autorisatiecriteria, of gelijkwaardige toelatingscriteria, goed om ervoor te zorgen dat de bepalingen van de eerste alinea worden nageleefd. Zij zorgen er in het bijzonder voor dat in overeenstemming met bijlage VIII de beschikbaarheid van geschikte warmtebelasting voor warmtekrachtkoppeling in acht wordt genomen voor de locatie van nieuwe installaties.

  • 4. 
    De lidstaten kunnen voorwaarden vastleggen voor vrijstelling van de bepalingen van lid 3 indien:
  • a) 
    de drempelvoorwaarden met betrekking tot de beschikbaarheid van warmtebelasting in punt 1 van bijlage VIII niet worden vervuld;
  • b) 
    de eis in lid 3, onder b), met betrekking tot de locatie van de installatie niet kan worden vervuld wegens de noodzaak een installatie in de nabijheid van een onder Richtlijn 2009/31/EG toegelaten geologische opslagplaats te plaatsen; of
  • c) 
    een kosten-batenanalyse aantoont dat de kosten zwaarder wegen dan de voordelen in vergelijking met de volledige-levenscycluskosten, met inbegrip van investeringen in infrastructuur, om dezelfde hoeveelheid elektriciteit en warmte te leveren met gescheiden verwarming en koeling.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 januari 2014 op de hoogte van deze voorwaarden voor vrijstelling. De Commissie kan deze voorwaarden weigeren of wijzigingen voorstellen tot 6 maanden na de kennisgeving. In deze gevallen worden de voorwaarden voor vrijstelling niet toegepast door de betreffende lidstaat tot de Commissie de opnieuw ingediende of gewijzigde voorwaarden uitdrukkelijk aanvaardt.

  • 5. 
    De lidstaten zien erop toe dat hun nationale regelgeving inzake stedelijke en landelijke ruimtelijke ordening wordt aangepast aan de autorisatiecriteria van lid 3 en dat deze overeenstemt met hun nationale verwarmings- en koelingsplannen van lid 1.
  • 6. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer een bestaande installatie voor elektriciteitsopwekking met een totaal nominaal thermisch vermogen van groter dan 20 MW substantieel wordt gerenoveerd of wanneer, in overeenstemming met artikel 21 van Richtlijn 2010/75/EG, de vergunning wordt vernieuwd, de nieuwe of vernieuwde vergunning wordt verstrekt op voorwaarde dat de installatie wordt aangepast om als hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallatie te werken, mits de installatie zich bevindt op een locatie waar afvalwarmte kan worden gebruikt door warmtevraagpunten in overeenstemming met punt 1 van bijlage VIII.

              Het uitrusten van elektriciteitsopwekkingsinstallaties met voorzieningen voor de afvang of opslag van kooldioxide wordt niet gezien als renovatie ten behoeve van deze bepalingen.

  • 7. 
    De lidstaten kunnen voorwaarden voor vrijstelling van de bepalingen van lid 6 opleggen wanneer:
  • a) 
    de drempelvoorwaarden met betrekking tot de beschikbaarheid van warmtebelasting, zoals vastgelegd in punt 1 van bijlage VIII, niet worden vervuld; of
  • b) 
    een kosten-batenanalyse aantoont dat de kosten zwaarder wegen dan de voordelen in vergelijking met volledige-levenscycluskosten, met inbegrip van investeringen in infrastructuur, om dezelfde hoeveelheid elektriciteit en warmte te leveren met gescheiden verwarming en koeling.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 januari 2014 op de hoogte van deze voorwaarden voor vrijstelling. De Commissie kan deze voorwaarden weigeren of wijzigingen voorstellen tot 6 maanden na de kennisgeving. In deze gevallen worden de voorwaarden voor vrijstelling niet toegepast door de betreffende lidstaat tot de Commissie de opnieuw ingediende of gewijzigde voorwaarden uitdrukkelijk aanvaardt.

  • 8. 
    De lidstaten nemen autorisatiecriteria of gelijkwaardige toelatingscriteria aan om ervoor te zorgen dat industriële installaties met een totaal thermisch vermogen van groter dan 20 MW die afvalwarmte opwekken en die gebouwd of substantieel gerenoveerd zijn na [de inwerkingtreding van deze richtlijn] deze afvalwarmte afvangen en gebruiken.

De lidstaten ontwikkelen mechanismen om deze installaties aan te sluiten op stadsverwarmings- en -koelingsnetwerken. Zij kunnen de installaties ook verplichten tot het dragen van de aansluitingskosten en de kosten voor het ontwikkelen van de stadsverwarmings- en koelingsnetwerken die nodig zijn om hun afvalwarmte naar de verbruiker te brengen.

De lidstaten kunnen voorwaarden voor vrijstelling van de bepalingen van de eerste alinea opleggen wanneer:

  • a) 
    de drempelvoorwaarden met betrekking tot de beschikbaarheid van warmtebelasting onder punt 2 van bijlage VIII niet worden vervuld; of
  • b) 
    een kosten-batenanalyse aantoont dat de kosten zwaarder wegen dan de voordelen in vergelijking met de volledige-levenscycluskosten, met inbegrip van investeringen in infrastructuur, om dezelfde hoeveelheid elektriciteit en warmte te leveren met gescheiden verwarming en koeling.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 januari 2014 op de hoogte van deze voorwaarden voor vrijstelling. De Commissie kan deze voorwaarden weigeren of wijzigingen voorstellen tot 6 maanden na de kennisgeving. In deze gevallen worden de voorwaarden voor vrijstelling niet toegepast door de betreffende lidstaat tot de Commissie de opnieuw ingediende of gewijzigde voorwaarden uitdrukkelijk aanvaardt.

  • 9. 
    De Commissie ontwikkelt uiterlijk op 1 januari 2013 door middel van een gedelegeerde handeling, in overeenstemming met artikel 18, een methodologie voor de kosten-batenanalyse waarnaar in lid 4, onder c), lid 7, onder b), en lid 8, onder b), wordt verwezen.
  • 10. 
    Op basis van de in bijlage II, lid f), bedoelde geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden zorgen de lidstaten ervoor dat de oorsprong van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling kan worden gegarandeerd volgens objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria die door elke lidstaat worden vastgelegd. Zij zorgen ervoor dat dit bewijs van oorsprong aan de verplichtingen voldoet en ten minste de gegevens in bijlage IX bevat.

De lidstaten moeten bewijzen van oorsprong wederzijds erkennen, uitsluitend als bewijs voor de in dit lid genoemde gegevens. Weigering om bewijzen van oorsprong te erkennen, in het bijzonder om redenen in verband met fraudepreventie, moet berusten op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria. De betrokken lidstaten stellen de Commissie in kennis van deze weigering en de verantwoording ervan. Wanneer de erkenning van een bewijs van oorsprong wordt geweigerd, kan de Commissie een besluit vaststellen om de weigerende partij te verplichten het bewijs van oorsprong te erkennen, in het bijzonder wat betreft de objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria waarop de erkenning gebaseerd is.

De Commissie is gemachtigd om door middel van gedelegeerde handelingen, overeenkomstig artikel 18, de geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden vastgelegd in het besluit van de Commissie [nummer van het besluit] op basis van Richtlijn 2004/8/EG te herzien, voor de eerste maal uiterlijk op 1 januari 2015 en elke tien jaar daarna.

  • 11. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat alle beschikbare steun voor warmtekrachtkoppeling onderworpen is aan de elektriciteit die wordt geproduceerd door hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en dat afvalwarmte doelgericht wordt gebruikt om primaire energie te besparen. Zij maken geen onderscheid tussen ter plaatse verbruikte elektriciteit en elektriciteit die naar het net geëxporteerd wordt. Overheidssteun voor warmtekrachtkoppeling en de opwekking van stadsverwarming en stadsverwarmingsnetwerken zijn, waar van toepassing, onderhevig aan de regels voor staatssteun.

Artikel 11 Energieomzetting

De lidstaten stellen in overeenstemming met bijlage X een gegevensinventaris op voor alle installaties die brandstof verbranden met een totaal nominaal thermisch vermogen van 50 MW of meer en installaties die minerale olie en gas raffineren op hun grondgebied. Deze inventaris wordt iedere drie jaar bijgewerkt. De jaarlijkse inventarisgegevens per installatie worden op verzoek aan de Commissie verstrekt. De lidstaten stellen een niet-vertrouwelijke samenvatting op met verzamelde inventarisgegevens uit de in artikel 19, lid 2, genoemde verslagen.

Artikel 12 Energietransport en -distributie

  • 1. 
    De lidstaten zien erop toe dat nationale regelgevende instanties op het gebied van energie rekening houden met energie-efficiëntie bij hun beslissingen wat betreft het beheer van gas- en elektriciteitsinfrastructuur. Zij zorgen er met name voor dat nettarieven en netregelgeving netwerkbeheerders aanmoedigen systeemdiensten aan te bieden, zodat netgebruikers maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie kunnen uitvoeren in het kader van de voortdurende ontwikkeling van slimme energienetten.

De lidstaten zorgen ervoor dat netregelgeving en nettarieven die de regelgevende instanties inzake energie opleggen of goedkeuren, voldoen aan de criteria van bijlage XI en rekening houden met de richtsnoeren en codes die zijn opgesteld overeenkomstig Richtlijn 714/2009 en Richtlijn 715/2009.

  • 2. 
    De lidstaten stellen uiterlijk op 30 juni 2013 plannen vast:
  • a) 
    ter beoordeling van de potentiële energie-efficiëntie van hun gas-, elektriciteits- en stadsverwarmings- en stadskoelingsinfrastructuur, met name wat betreft transport, distributie, beheer van de belasting van het net en interoperabiliteit, en de aansluiting op installaties voor energieopwekking;
  • b) 
    ter vaststelling van concrete maatregelen en investeringen voor het invoeren van kosteneffectieve verbeteringen van energie-efficiëntie in de netwerkinfrastructuur, met een gedetailleerd tijdschema voor de invoering ervan.
  • 3. 
    De lidstaten kunnen onderdelen van regelingen en tariefstructuren met een sociale doelstelling voor netgebonden energietransport en -distributie toestaan, mits de verstorende effecten voor het transport- en distributienet minimaal en niet onevenredig ten opzichte van de sociale doelstelling zijn.
  • 4. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat stimulansen in de transmissie- en distributietarieven die de hoeveelheid gedistribueerde of getransporteerde energie onnodig verhogen, worden afgeschaft. Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/72/EG en artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/73/EG mogen de lidstaten in dit verband verplichtingen inzake openbaredienstverlening op het gebied van energie-efficiëntie opleggen aan ondernemingen die in de gas- en elektriciteitssector actief zijn.
  • 5. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat, afhankelijk van de eisen met betrekking tot de instandhouding van de betrouwbaarheid en veiligheid van het net, op basis van door de bevoegde nationale instanties vastgelegde transparante en non-discriminatiecriteria, transmissie- en distributiesysteembeheerders op hun grondgebied:
  • a) 
    het transport en de distributie van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling waarborgen;
  • b) 
    voorrang of gegarandeerde toegang tot het net verlenen aan elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling;
  • c) 
    voorrang verlenen aan het verdelen van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling bij de verdeling van installaties voor elektriciteitsopwekking.   

              Naast de in de eerste alinea vastgelegde verplichtingen moeten beheerders van transport- en distributiesystemen voldoen aan de eisen in bijlage XII.

De lidstaten kunnen de toegang tot het net met name vergemakkelijken voor elektriciteit geproduceerd door hoogrenderende kleinschalige en micro-warmtekrachtkoppelingseenheden.

  • 6. 
    De lidstaten ondernemen de nodige stappen zodat beheerders van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling gebalanceerde diensten en andere operationele diensten op het niveau van beheerders van transport- of distributiesystemen kunnen aanbieden waar dit in overeenstemming is met de werkwijze van de hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallatie. Beheerders van transport- en distributiesystemen zorgen ervoor dat deze diensten deel uitmaken van een aanbestedingsproces voor diensten dat transparant is en kan worden onderzocht.

Waar nodig kunnen de lidstaten beheerders van transport- en distributiesystemen verplichten tot het stimuleren van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling dichtbij het vraaggebied door de aansluitings- en systeemgebruikskosten te verlagen.

  • 7. 
    De lidstaten kunnen producenten van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling die aansluiting op het net wensen toestaan een openbare aanbesteding voor de aansluitingswerkzaamheden uit te schrijven.

HOOFDSTUK IV Horizontale bepalingen

Artikel 13 Beschikbaarheid van regelingen voor certificering

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat uiterlijk op 1 januari 2014 regelingen voor certificering of gelijkwaardige regelingen beschikbaar zijn voor leveranciers van energiediensten die energiediensten, energieaudits en maatregelen ter verbetering van energie-efficiëntie leveren, inclusief voor installateurs van onderdelen van gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2, lid 9, van Richtlijn 2010/31/EU, teneinde de technische deskundigheid, objectiviteit en betrouwbaarheid op een hoog niveau te handhaven.
  • 2. 
    De lidstaten stellen de in lid 1 genoemde regelingen voor certificering of gelijkwaardige kwalificatieregelingen publiek beschikbaar en werken onderling en met de Commissie samen om de regelingen te vergelijken en te erkennen.

Artikel 14 Energiediensten

De lidstaten bevorderen de energiemarkt en de toegang voor het klein- en middenbedrijf tot deze markt door:

  • a) 
    een lijst van beschikbare energieleveranciers en de diensten die deze aanbieden beschikbaar te stellen, te controleren en regelmatig te actualiseren;
  • b) 
    modelcontracten voor de aanbesteding van energieprestaties in de publieke sector te voorzien; die moeten ten minste de in bijlage XIII opgesomde elementen bevatten;
  • c) 
    gegevens inzake de beschikbare energiecontracten en de in deze contracten op te nemen bepalingen te verspreiden om energiebesparing en de rechten van de eindverbruiker te waarborgen;
  • d) 
    de ontwikkeling van vrijwillige kwaliteitslabels aan te moedigen;
  • e) 
    gegevens te verspreiden inzake financiële instrumenten, stimulansen, subsidies en leningen om energieprojecten te ondersteunen.

Artikel 15 Andere maatregelen om de energie-efficiëntie te verhogen

  • 1. 
    De lidstaten beoordelen en nemen gepaste maatregelen om wettelijke en niet-wettelijke belemmeringen voor energie-efficiëntie weg te nemen, met name wat betreft:
  • a) 
    de verdeling van stimulansen tussen de eigenaar en de huurder van een gebouw of onder eigenaars, zodat deze partijen niet worden afgeschrikt om dezelfde investeringen in efficiëntieverbetering te doen die zij anders zouden doen omdat zij individueel niet de volledige voordelen ontvangen of omdat er geen regels zijn voor de onderlinge verdeling van kosten en voordelen;
  • b) 
    juridische en wettelijke bepalingen en administratieve praktijken met betrekking tot overheidsaankopen en jaarlijkse begroting en registratie, die erop gericht zijn dat individuele overheidsinstanties niet worden afgeschrikt te investeren in rendementsverbetering.

Deze maatregelen voor het wegnemen van belemmeringen kunnen het voorzien van stimulansen, het intrekken of wijzigen van juridische of wettelijke bepalingen of aannemen van richtsnoeren en interpretatieve mededelingen omvatten. Deze maatregelen kunnen worden gecombineerd met de verstrekking van scholing, opleiding en specifieke informatie en technische ondersteuning inzake energie-efficiëntie.

  • 2. 
    De evaluatie van de in lid 1 genoemde belemmeringen en maatregelen worden meegedeeld aan de Commissie in het in artikel 19, lid 2, genoemde eerste aanvullende verslag.

Artikel 16 Conversiefactoren

Voor de vergelijking van energiebesparingen en de omzetting naar een vergelijkbare eenheid, worden de in bijlage IV vermelde conversiefactoren gebruikt, tenzij het gebruik van andere conversiefactoren kan worden gerechtvaardigd.

HOOFDSTUK V Slotbepalingen

Artikel 17 Gedelegeerde handelingen en aanpassing van de bijlagen

  • 1. 
    De Commissie is gemachtigd om overeenkomstig artikel 18 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter ontwikkeling van een stelsel van wederzijdse erkenning van energiebesparingen die zijn behaald onder de in artikel 6, lid 9, genoemde nationale verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie.

De Commissie is gemachtigd om overeenkomstig artikel 18 een gedelegeerde handeling vast te stellen om een methodologie voor de kosten-batenanalyse zoals vermeld in artikel 10, lid 9, vast te leggen.

De Commissie is gemachtigd om overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in artikel 10, lid 10, derde streepje, bedoelde geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden te herzien.

  • 2. 
    De Commissie is gemachtigd om overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de waarden, berekeningsmethoden en eisen van bijlagen I tot XV aan te passen aan de technische vooruitgang en de prestatie-eisen van bijlage III aan te passen aan de concurrentievoorwaarden.

Artikel 18 Uitoefening van de delegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt volgens de voorwaarden van dit artikel aan de Commissie verleend.
  • 2. 
    De Commissie wordt voor een onbepaalde periode vanaf [de datum waarop deze richtlijn in werking treedt] de in artikel 17 genoemde bevoegdheidsdelegatie verleend.
  • 3. 
    De in artikel 17 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan op elk ogenblik door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking maakt een einde aan de bevoegdheidsdelegatie die in het besluit wordt vermeld. Deze treedt in werking op de dag volgend op de publicatie van het besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie of een latere datum die daarin nader wordt bepaald. Het laat de geldigheid van alle reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daar op hetzelfde moment van in kennis.
  • 5. 
    Een gedelegeerde handeling uit hoofde van artikel 17 treedt uitsluitend in werking als geen bezwaar is aangetekend door het Europees Parlement of de Raad binnen een periode van 2 maanden na de mededeling van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad of wanneer het Europees Parlement en de Raad de Commissie, vóór het verstrijken van die periode, ervan in kennis hebben gesteld dat zij geen bezwaar zullen aantekenen. Deze periode kan worden verlengd met 2 maanden op initiatief van het Europees Parlement of de Raad.

Artikel 19 Beoordeling en controle van de tenuitvoerlegging

  • 1. 
    Uiterlijk op 30 april van ieder jaar brengen de lidstaten verslag uit over de bereikte voortgang van de nationale doelstellingen inzake energie-efficiëntie, in overeenstemming met bijlage XIV, punt 1.
  • 2. 
    Uiterlijk op 30 april 2014, en elke drie jaar daarna, dienen de lidstaten aanvullende verslagen in met gegevens over hun nationale beleid inzake energie-efficiëntie, actieplannen, programma's en ingevoerde of geplande maatregelen om de energie-efficiëntie te verbeteren op nationaal, regionaal en lokaal niveau, met het doel de in artikel 3, lid 1, genoemde nationale doelstellingen inzake energie-efficiëntie te behalen. De verslagen worden aangevuld met geactualiseerde schattingen van het verwachte algemene verbruik van primaire energie in 2020 en geschatte niveaus van energieverbruik in de sectoren die zijn aangegeven in bijlage XIV, punt 1.

De Commissie verstrekt ten laatste op 1 januari 2014 een model als leidraad voor de aanvullende verslagen. Dit model wordt vastgesteld volgens de in artikel 20, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. De aanvullende verslagen omvatten in ieder geval de in bijlage XIV bedoelde gegevens.

  • 3. 
    De in lid 1 genoemde verslagen kunnen deel uitmaken van de nationale hervormingsprogramma's als bedoeld in Aanbeveling 2010/410/EU van de Raad.
  • 4. 
    De Commissie evalueert de jaarlijkse verslagen en aanvullende verslagen en beoordeelt in welke mate de lidstaten vooruitgang hebben geboekt bij het behalen van de in artikel 3, lid 1, vereiste nationale doelstellingen inzake energie-efficiëntie en bij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. De Commissie dient haar beoordeling in bij het Europees Parlement en de Raad. Op basis van de beoordeling van de verslagen kan de Commissie aanbevelingen doen aan de lidstaten.
  • 5. 
    De beoordeling van de Commissie van het eerste aanvullende verslag bevat een beoordeling van het energie-efficiëntieniveau van bestaande en nieuwe installaties die brandstof stoken met een totaal nominaal vermogen van 50 MW of meer en van installaties die minerale olie en gas raffineren met het oog op de relevante best beschikbare technieken welke zijn ontwikkeld in overeenstemming met Richtlijn 2010/75/EU en Richtlijn 2008/1/EG. Wanneer deze beoordeling belangrijke tegenstrijdigheden blootlegt tussen het eigenlijke energie-efficiëntieniveau van deze installaties en het energie-efficiëntieniveau in verband met de toepassing van de relevante best beschikbare technieken, stelt de Commissie, indien nodig, eisen voor om het energie-efficiëntieniveau van deze installaties te verbeteren of dat het gebruik van zulke technieken in de toekomst een voorwaarde zal zijn voor de gunning van nieuwe installaties en de periodieke controle van vergunningen voor bestaande installaties.

              De Commissie gaat ook het effect na van de toepassing van deze richtlijn op de Richtlijnen 2003/87/EG, 2009/28/EG en 2010/31/EG.

  • 6. 
    De lidstaten dienen vóór 30 november van elk jaar statistieken in bij de Commissie over de nationale productie van elektriciteit en warmte uit hoog- en laagrenderende warmtekrachtkoppeling, in overeenstemming met de in bijlage I genoemde methodologie, in verhouding tot het totale warmte- en elektriciteitsvermogen. Zij dienen ook jaarlijkse statistieken in over het warmte- en elektriciteitsvermogen van warmtekrachtkoppeling en brandstoffen voor warmtekrachtkoppeling en over de productie en het vermogen voor stadsverwarming en -koeling in verhouding tot het totale warmte- en elektriciteitsvermogen. De lidstaten dienen ook statistieken in over de besparing van primaire energie door warmtekrachtkoppeling in overeenstemming met de in bijlage II genoemde methodologie.
  • 7. 
    Uiterlijk op 30 juni 2014 dient de Commissie de in artikel 3, lid 2, genoemde beoordeling in bij het Europees Parlement en de Raad, indien nodig gevolgd door een wetgevingsvoorstel waarin de verplichte nationale doelstellingen worden vastgelegd.
  • 8. 
    De Commissie brengt uiterlijk op 30 juni 2018 aan het Europese Parlement en de Raad verslag uit over de tenuitvoerlegging van artikel 6. Het verslag gaat indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel voor een of meerdere van de volgende doeleinden:
  • a) 
    veranderen van het besparingspercentage vastgelegd in artikel 6, lid 1;
  • b) 
    vastleggen van aanvullende gemeenschappelijke eisen, in het bijzonder wat betreft de in artikel 6, lid 5, genoemde kwesties.
  • 9. 
    Uiterlijk op 30 juni 2018 beoordeelt de Commissie de vooruitgang van de lidstaten wat betreft het wegnemen van de in artikel 15, lid 1, genoemde wettelijke en niet-wettelijke belemmeringen; deze beoordeling wordt indien nodig gevolgd door een wetgevingsvoorstel.
  • 10. 
    De Commissie maakt de in lid 1 en 2 bedoelde verslagen openbaar.

Artikel 20

Comité

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een comité.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3, 4 en 9 van Verordening 182/2011/EU van toepassing, met inachtneming van de bepalingen van artikel 11 van die verordening.

Artikel 21 Intrekking

Richtlijn 2006/32/EG is met ingang van [de datum waarop deze richtlijn uiterlijk omgezet wordt], ingetrokken, met uitzondering van artikel 4, leden 1 tot en met 4, en bijlagen I, III en IV. Artikel 4, leden 1 tot en met 4, en bijlagen I, III en IV bij Richtlijn 2006/32/EG worden met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken.

Richtlijn 2004/8/EG wordt ingetrokken met ingang van [de datum waarop deze richtlijn uiterlijk omgezet wordt], onverminderd de verplichtingen van de lidstaten wat betreft de termijn voor omzetting in nationaal recht.

Artikel 9, leden 1 en 2, van Richtlijn 2010/30/EU wordt ingetrokken met ingang van [de datum waarop deze richtlijn uiterlijk omgezet wordt].

Verwijzingen naar Richtlijn 2006/32/EG en Richtlijn 2004/8/EG gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XV.

Artikel 22 Omzetting

  • 1. 
    De Lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [12 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 24 Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement                       Voor de Raad

De voorzitter                                                  De voorzitter                                                                       

BIJLAGE I Algemene beginselen voor de berekening van elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling

DEEL I:. Algemene beginselen

De waarden die voor de berekening van elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling worden gebruikt, moeten worden bepaald op basis van de verwachte of werkelijke werking van de eenheid onder normale gebruiksomstandigheden. Voor micro-warmtekrachtkoppelingseenheden kunnen de berekeningen worden gebaseerd op officieel erkende waarden.

  • a) 
    De elektriciteitsproductie uit warmtekrachtkoppeling wordt gelijkgesteld aan de totale elektriciteitsproductie van de eenheid op jaarbasis, gemeten op de aansluiting op de hoofdgeneratoren.
  • i) 
    in warmtekrachtkoppelingseenheden van de in deel II genoemde typen b), d), e), f), g) en h) met een totaal rendement op jaarbasis dat door de lidstaten wordt vastgesteld op ten minste 75 % en
  • ii) 
    in warmtekrachtkoppelingseenheden van de in deel II genoemde typen a) en c) met een totaal rendement op jaarbasis dat door de lidstaten wordt vastgesteld op ten minste 80 %.
  • b) 
    In warmtekrachtkoppelingseenheden met een totaal rendement op jaarbasis van minder dan de onder a), i), genoemde waarde (warmtekrachtkoppelingseenheden van de in deel II genoemde typen b), d), e), f), g) en h)) of met een totaal rendement op jaarbasis van minder dan de onder a), ii), genoemde waarde (warmtekrachtkoppelingseenheden van de in deel II genoemde typen a) en c)) wordt de warmtekrachtkoppeling berekend volgens de volgende formule:

EWKK=WWKK*C

waarbij:

EWKK de hoeveelheid elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling is

C de elektriciteit-warmteratio is

WWKK de hoeveelheid nuttige warmte uit warmtekrachtkoppeling is (voor dit doel berekend als de totale warmteproductie minus de warmte die is geproduceerd in aparte ketels of door aftap van directe stoom van de stoomgenerator voor de turbine).

De elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling moet worden berekend op basis van de werkelijke elektriciteit-warmteratio. Als de werkelijke elektriciteit-warmteratio van een warmtekrachtkoppelingseenheid onbekend is, kunnen, met name voor statistische doeleinden, de volgende standaardwaarden worden gebruikt voor eenheden van de in deel II genoemde typen a), b), c), d) en e), mits de berekende elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling minder is dan of gelijk is aan de totale elektriciteitsproductie van de eenheid:

Type eenheid || Standaard elektriciteit-warmteratio, C

Stoom- en gasturbine met warmteterugwinning || 0,95

Tegendrukstoomturbine || 0,45

Aftap-condensatiestoomturbine || 0,45

Gasturbine met warmteterugwinning || 0,55

Interne verbrandingsmotor || 0,75

Als de lidstaten standaardwaarden voor de elektriciteit-warmteratio's introduceren voor eenheden van de in deel II genoemde typen f), g), h), i), j) en k), dienen deze standaardwaarden te worden bekendgemaakt en ter kennis van de Commissie te worden gebracht.

  • d) 
    Indien een deel van de energie-inhoud van de brandstofinvoer in het warmtekrachtkoppelingsproces wordt teruggewonnen in de vorm van chemicaliën en wordt gerecycleerd, kan dit deel op de brandstofinvoer in mindering worden gebracht voordat het totale rendement bedoeld onder a) en b) wordt berekend.
  • e) 
    De lidstaten kunnen de elektriciteit-warmteratio definiëren als de verhouding tussen elektriciteit en nuttige warmte wanneer de warmtekrachtkoppelingsmodus op een lagere capaciteit in bedrijf is, op basis van operationele gegevens van de specifieke eenheid.
  • f) 
    De lidstaten mogen voor de berekeningen overeenkomstig de punten a) en b) andere rapportageperioden dan de periode van één jaar hanteren.

DEEL II. Technologieën voor warmtekrachtkoppeling waarop de richtlijn betrekking heeft

  • a) 
    Stoom- en gasturbine met warmteterugwinning
  • b) 
    Tegendrukstoomturbine
  • c) 
    Aftap-condensatiestoomturbine
  • d) 
    Gasturbine met warmteterugwinning
  • e) 
    Interne verbrandingsmotor
  • f) 
    Microturbines
  • g) 
    Stirlingmotoren
  • h) 
    Brandstofcellen
  • i) 
    Stoommotoren
  • j) 
    Organische Rankine-cyclus
  • k) 
    Alle overige typen technologie en alle combinaties daarvan die onder de definitie vallen die in artikel 2, lid 19 is vastgelegd.

DEEL III. Gedetailleerde beginselen

Bij het uitvoeren en toepassen van de algemene beginselen voor de berekening van elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling gebruiken de lidstaten de gedetailleerde richtsnoeren als vastgelegd bij Besluit 2008/952/EG[38].

BIJLAGE II Methodologie voor de bepaling van het rendement van het warmtekrachtkoppelingsproces

De waarden die gebruikt worden voor de berekening van het rendement van warmtekrachtkoppeling en de besparingen op primaire energie worden bepaald op basis van de verwachte of werkelijke werking van de eenheid onder normale gebruiksomstandigheden.

  • a) 
    Hoogrenderende warmtekrachtkoppeling

Voor de toepassing van deze richtlijn moet hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan de volgende criteria voldoen:

  • – 
    warmtekrachtkoppelingsproductie afkomstig van warmtekrachtkoppelingseenheden levert een besparing op primaire energie op van ten minste 10 % berekend overeenkomstig punt b), ten opzichte van de referenties voor de gescheiden productie van warmte en elektriciteit,
  • – 
    de productie afkomstig van kleinschalige en micro-warmtekrachtkoppelingseenheden die een besparing op primaire energie opleveren, kan mogelijk worden aangemerkt als hoogrenderende warmtekrachtkoppeling.
  • b) 
    Berekening van de besparing op primaire energie

De besparing op primaire energie als gevolg van warmtekrachtkoppelingsproductie als gedefinieerd in bijlage I, wordt met de volgende formule berekend:

Waarbij:

BPE de besparing op primaire energie is.

WKK Wη het warmterendement van de warmtekrachtkoppelingsproductie is, gedefinieerd als de opbrengst aan nuttige warmte op jaarbasis gedeeld door de brandstofinvoer die is gebruikt voor de opwekking van de som van de opbrengst aan nuttige warmte en elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling.

Ref Wη de rendementsreferentiewaarde voor gescheiden warmteproductie is.

WKK Eη het warmterendement van de warmtekrachtkoppelingsproductie is, gedefinieerd als elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling op jaarbasis gedeeld door de brandstofinvoer die is gebruikt voor de opwekking van de som van de opbrengst aan nuttige warmte en elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling. Wanneer een warmtekrachtkoppelingseenheid mechanische energie genereert, kan de elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling op jaarbasis worden verhoogd met een aanvullend element dat staat voor de hoeveelheid elektriciteit gelijk aan die van mechanische energie. Dit aanvullend element schept geen recht om overeenkomstig artikel 10, lid 10, bewijzen van oorsprong af te geven.

Ref Eη de rendementsreferentiewaarde voor gescheiden elektriciteitsproductie is.

  • c) 
    Berekening van de energiebesparing met een alternatieve berekeningsmethode

De lidstaten mogen de besparingen op primaire energie uit een productie van warmte, elektriciteit en mechanische energie op onderstaande wijze berekenen zonder gebruik te maken van bijlage I ter uitsluiting van de gedeelten warmte of elektriciteit van hetzelfde proces die niet van warmtekrachtkoppeling afkomstig zijn. Deze productie kan als hoogrenderende warmtekrachtkoppeling worden aangemerkt, op voorwaarde dat voldaan is aan de rendementscriteria van deze bijlage, onder a), en voor warmtekrachtkoppelingseenheden met een groter elektrisch vermogen dan 25 MW indien het totale rendement hoger is dan 70 %. De in deze productie geproduceerde hoeveelheid elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling wordt overeenkomstig bijlage I evenwel gespecificeerd met het oog op de afgifte van een bewijs van oorsprong en voor statistische doeleinden.

Indien de besparing op primaire energie voor een proces wordt berekend met bovenstaande alternatieve berekeningsmethode, wordt de besparing op primaire energie berekend met behulp van de formule onder b) van deze bijlage, waarbij "CHPWη" wordt vervangen door "Wη" en "CHPEη" wordt vervangen door "Eη", waarbij:

Wη het warmterendement van het proces is, gedefinieerd als de jaarlijkse opbrengst aan warmte, gedeeld door de brandstofinvoer die is gebruikt om de som van de jaarlijkse opbrengst aan warmte en elektriciteit te produceren.

Eη het elektriciteitsrendement van het proces is, gedefinieerd als de jaarlijkse opbrengst aan elektriciteit, gedeeld door de brandstofinvoer die is gebruikt om de som van de jaarlijkse opbrengst aan warmte en elektriciteit te produceren. Wanneer een warmtekrachtkoppelingseenheid mechanische energie genereert, kan de elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling op jaarbasis worden verhoogd met een aanvullend element dat staat voor de hoeveelheid elektriciteit gelijk aan die van mechanische energie. Dit aanvullend element schept geen recht om overeenkomstig artikel 10, lid 10, bewijzen van oorsprong af te geven.

  • d) 
    De lidstaten mogen voor de berekeningen overeenkomstig de punten b) en c) van deze bijlage andere rapportageperioden dan de periode van één jaar hanteren.
  • e) 
    Voor microwarmtekrachtkoppelingseenheden kan de berekening van de besparing op primaire energie worden gebaseerd op officieel erkende gegevens.
  • f) 
    Rendementsreferentiewaarden voor gescheiden productie van warmte en elektriciteit

De geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden bestaan uit een matrix van waarden naar gelang van de relevante factoren, met inbegrip van bouwjaar en type brandstof, en moeten gebaseerd zijn op een goed gedocumenteerde analyse, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met gegevens over operationeel gebruik onder realistische omstandigheden, brandstofmengsel en klimatologische omstandigheden alsmede toegepaste warmtekrachtkoppelingstechnologieën.

De rendementsreferentiewaarden voor gescheiden productie van warmte en elektriciteit overeenkomstig de formule onder b) bepalen het bedrijfsrendement van de gescheiden warmte- en elektriciteitsproductie die warmtekrachtkoppeling beoogt te vervangen.

De rendementsreferentiewaarden worden berekend overeenkomstig de volgende beginselen:

  • 1. 
    Voor warmtekrachtkoppelingseenheden als gedefinieerd in artikel 2, lid 24, is de vergelijking met gescheiden elektriciteitsproductie gebaseerd op het beginsel dat dezelfde brandstofcategorieën moeten worden vergeleken.
  • 2. 
    Elke warmtekrachtkoppelingseenheid wordt vergeleken met de best beschikbare en economisch verantwoorde technologie voor gescheiden productie van warmte en elektriciteit op de markt in het jaar waarin de warmtekrachtkoppelingseenheid is gebouwd.
  • 3. 
    De referentiewaarden voor warmtekrachtkoppelingseenheden die meer dan tien jaar oud zijn, worden vastgesteld op basis van de referentiewaarden voor eenheden die tien jaar oud zijn.
  • 4. 
    De referentiewaarden voor de gescheiden productie van elektriciteit en warmte moeten de klimaatverschillen tussen de lidstaten weerspiegelen.

BIJLAGE III Energie-efficiëntie-eisen voor de aankoop van producten, diensten en gebouwen door overheidsinstanties

Overheidsinstanties die producten, diensten en gebouwen aankopen:

  • a) 
    kopen wat betreft producten die onder een gedelegeerde handeling uit hoofde van Richtlijn 2010/30/EU of een richtlijn van de Commissie ter uitvoering van Richtlijn 92/75/EEG vallen, alleen producten aan die tot de hoogste energie-efficiëntieklasse behoren en houden daarbij rekening met kosteneffectiviteit, economische haalbaarheid en technische geschiktheid, alsmede met de aanwezigheid van voldoende concurrentie;
  • b) 
    kopen, wanneer een product dat niet onder punt a) valt wel het voorwerp is van een uitvoeringsmaatregel in het kader van Richtlijn 2009/125/EG die is vastgesteld nadat deze richtlijn in werking is getreden, alleen producten aan die voldoen aan de in die uitvoeringsmaatregel vermelde energie-efficiëntiebenchmarks;
  • c) 
    kopen kantoorartikelen, die onder Besluit [2006/1005/EG[39]] van de Raad vallen, aan welke aan energie-efficiëntievereisten voldoen niet lager dan die opgesomd in bijlage C van de overeenkomst bij dat besluit;
  • d) 
    kopen alleen banden aan uit de hoogste brandstofrendementsklasse, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1222/2009[40]. Deze verplichting belet overheidsinstanties niet banden aan te kopen met de beste grip op nat wegdek of de laagste rolgeluidemissie waar gerechtvaardigd omwille van de veiligheid of de volksgezondheid;
  • e) 
    eisen in hun aanbestedingen voor dienstverleningscontracten dat dienstverleners voor het verlenen van de desbetreffende diensten uitsluitend producten gebruiken die voldoen aan de verplichtingen genoemd onder a) tot d);
  • f) 
    kopen of huren uitsluitend gebouwen die ten minste aan de in artikel 4, lid 1, genoemde minimumeisen voor energieprestaties voldoen. Door middel van het in artikel 11 van Richtlijn 2010/31/EU genoemde energieprestatiecertificaten wordt de naleving van deze verplichtingen gecontroleerd.

BIJLAGE IV Energie-inhoud van geselecteerde brandstoffen voor het eindgebruik - omzettingstabel[41]

Energieproduct || kJ (NCV) || kgoe (NCV) || kWh (NCV)

1 kg cokes || 28 500 || 0,676 || 7,917

1 kg steenkool || 17 200 — 30 700 || 0,411 — 0,733 || 4,778 — 8,528

1 kg bruinkoolbriketten || 20 000 || 0,478 || 5,556

1 kg oude bruinkool || 10 500 — 21 000 || 0,251 — 0,502 || 2,917 — 5,833

1 kg bruinkool || 5 600 — 10 500 || 0,134 — 0,251 || 1,556 — 2,917

1 kg olieleisteen || 8 000 — 9 000 || 0,191 — 0,215 || 2,222 — 2,500

1 kg turf || 7 800 — 13 800 || 0,186 — 0,330 || 2,167 — 3,833

1 kg turfbriketten || 16 000 — 16 800 || 0,382 — 0,401 || 4,444 — 4,667

1 kg zware stookolie || 40 000 || 0,955 || 11,111

1 kilo lichte stookolie || 42 300 || 1,010 || 11,750

1 kg motorbrandstof (benzine) || 44 000 || 1,051 || 12,222

1 kg paraffine || 40 000 || 0,955 || 11,111

1 kg LPG || 46 000 || 1,099 || 12,778

1 kg aardgas [1] || 47 200 || 1,126 || 13,10

1 kg vloeibaar aardgas || 45 190 || 1,079 || 12,553

1 kg hout (25 % vochtigheidsgraad) [2] || 13 800 || 0,330 || 3,833

1 kg pellets/houtbriketten || 16 800 || 0,401 || 4,667

1 kg afval || 7 400 — 10 700 || 0,177 — 0,256 || 2,056 — 2,972

1 MJ afgeleide warmte || 1 000 || 0,024 || 0,278

1 kWh elektrische energie || 3 600 || 0,086 || 1 [3]

Bron: Eurostat.

[1]              93 % methaan.

[2]              De lidstaten mogen andere waarden gebruiken naar gelang van hun meest gebruikte houtsoort.

[3]              Van toepassing wanneer de energiebesparing kan worden berekend in termen van primaire energie aan de hand van een benadering van onderaf gebaseerd op eindenergieverbruik. Voor besparingen in kWh elektriciteit kunnen de lidstaten een standaardcoëfficiënt van 2,5 gebruiken. De lidstaten kunnen een afwijkende coëfficiënt gebruiken indien zij dat kunnen rechtvaardigen.

BIJLAGE V Verplichtingsregelingen inzake energie-efficiëntie

  • 1. 
    Maatregelen gericht op besparingen op korte termijn

De volgende maatregelen worden beschouwd als gericht op besparingen op korte termijn:

  • a) 
    verspreiding of installatie van energie-efficiënte spaarlampen;
  • b) 
    verspreiding of installatie van energie-efficiënte douchekoppen;
  • c) 
    energie-audits;
  • d) 
    voorlichtingscampagnes.
  • 2. 
    Berekening van de energiebesparing

De berekening van de energiebesparing in nationale verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie houdt rekening met de looptijd van de maatregelen. Waar er geen nationale looptijden zijn vastgesteld, zijn de standaardlooptijden in punt 4 van toepassing.

Verplichte partijen kunnen één of meer van de volgende methodes gebruiken om de energiebesparing ten behoeve van artikel 6, lid 2 te berekenen:

  • a) 
    technische ramingen;
  • b) 
    meteropneming;
  • c) 
    de standaardwaarden en looptijden die lidstaten op een heldere en stevige basis hebben aangenomen. Deze waarden worden aan de Commissie meegedeeld. De Commissie kan eisen dat deze waarden worden aangepast, als deze kunnen leiden tot concurrentievervalsing of als zij minder ambitie tonen dan de standaardwaarden en levensduur in punt 3 en 4;
  • d) 
    de standaardwaarden en looptijden in punt 3 en 4 wanneer er geen nationale standaardwaarden en looptijden zijn vastgesteld.
  • 3. 
    Europese standaardwaarden volgens type apparatuur

3.1. Huishoudelijke apparaten

  • a. 
    DIEPVRIEZERS EN GESCHEIDEN KOEL-VRIESCOMBINATIES

|| Koel-vriescombinaties || Diepvriezers

*Klasse A+ verwachte besparing (kWh/jaar) || 64 || 62

**Klasse A+ verwachte besparing (kWh/jaar) || 76 || 73

Klasse A++ Verwachte besparing (kWh/jaar) || 129 || 123

Klasse A+++ Verwachte besparing (kWh/jaar) || 193 || 185

  • b. 
    DIEPVRIEZERS EN KOEL-VRIESCOMBINATIES NIET GESCHEIDEN

|| Koel-vriescombinaties en diepvriezers ||

*Klasse A+ verwachte besparing (kWh/jaar) || 64 ||

**Klasse A+ verwachte besparing (kWh/jaar) || 75 ||

Klasse A++ Verwachte besparing (kWh/jaar) || 128 ||

Klasse A+++ Verwachte besparing (kWh/jaar) || 191 ||

  • c. 
    HUISHOUDELIJKE WASMACHINES

*Tot 30 november 2013 ||

Klasse A+ verwachte besparing (kWh/jaar) || 26

Klasse A++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 46

Klasse A+++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 63

*Vanaf 1 december 2013 ||

Klasse A++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 20 ||

Klasse A+++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 37 ||

*Vanaf 1 december 2013 zal de energie-efficiëntie-index (EEI) voor huishoudelijke wasmachines met een nominaal vermogen gelijk aan of hoger dan 4 kg minder dan 59 zijn (zie bijlage I van Verordening (EU) nr. 1015/2010) van de Commissie.

  • d. 
    HUISHOUDELIJKE AFWASMACHINES

Tot 30 november 2013** ||

Klasse A+ verwachte besparing (kWh/jaar) || 37

Klasse A++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 69

Klasse A+++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 97

**Vanaf 1 december 2013 ||

Klasse A++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 32 ||

Klasse A+++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 60 ||

**Vanaf 1 december 2013 moet de energie-efficiëntie-index (EEI) voor huishoudelijke afwasmachines met een nominaal vermogen gelijk aan of hoger dan 11 couverts en huishoudelijke afwasmachines met een nominaal vermogen van 10 couverts en een breedte van meer dan 45 cm lager zijn dan 63 (zie Verordening (EU) nr. 1016/2010 van de Commissie, bijlage I)

3.2.        Binnenverlichting

Eenheden energiebesparing gloeilampen[42] ten opzichte van spaarlampen 16 kWh/jaar

Eenheden energiebesparing gloeilampen[43] ten opzichte van ledlampen    17 kWh/jaar

  • 4. 
    Standaardlevensduur

Verbetering van de energie-efficiëntie door vervanging van onderdelen || Standaardlevensduur ||

Boiler - condensatie || 20 ||

Boiler - rechtstreekse evacuatie || 20 ||

Branders, olie en gas || 10 ||

Besturingsuitrusting || 15-20 ||

Besturingssysteem - centraal || 15-25 ||

Besturingssysteem - kamercontrole || 15-25 ||

Verwarmingsbesturing: Regelkleppen, automatisch || 10 ||

Meters || 10 ||

BIJLAGE VI Minimumeisen voor meteropneming van individueel energieverbruik en facturatiefrequentie gebaseerd op werkelijk verbruik

  • 1. 
    Minimumeisen voor meteropneming van individueel energieverbruik

1.1.        Individuele meters

Wanneer een individuele meter is geïnstalleerd, zorgen de lidstaten ervoor dat deze verbonden is met een interface die voor veilige communicatie met de eindverbruiker zorgt en die de meter toestaat persoonlijke metrologische gegevens aan de eindverbruiker of een derde partij aangeduid door de eindverbruiker te tonen.

De interface levert persoonlijke gegevens zodat eindverbruikers hun energieverbruik beter kunnen controleren en deze gegevens voor verdere potentieelanalyse kunnen gebruiken. Deze gegevens geven ten minste het huidige verbruik (bv. kWh, kJ, m3) en gerelateerde kosten aan en worden verstrekt in een format dat actie van de consument op het gebied van energie-efficiëntie bevordert.

De nationale regelgevende instantie zorgt er ook voor dat de interface publieke gegevens levert die de eindverbruiker in staat stelt de tarieven die op het moment van gebruik van toepassing zijn, te raadplegen en te gebruiken met realtime prijsstelling, prijsstelling tijdens piekmomenten en piekvoordelen.

De persoonlijke gegevens die door de interface worden doorgegeven, bieden de eindverbruiker de mogelijkheid zijn/haar verbruiksgeschiedenis (in lokale munteenheid en in kWh, kJ of m3) te raadplegen:

  • a) 
    voor de laatste zeven dagen, dag per dag;
  • b) 
    voor de laatste volledige week;
  • c) 
    voor de laatste volledige maand;
  • d) 
    voor dezelfde volledige maand in het vorige jaar;
  • e) 
    voor het laatste volledige jaar.

Deze periodes op de verbruiksgeschiedenis stemmen overeen met de facturatieperiodes op huishoudelijke rekeningen.

Aanvullende gegevens over de verbruiksgeschiedenis (elke dag, week, maand, jaar vanaf het begin van de slimme meteropneming) en andere bruikbare gegevens waardoor de verbruiker een meer gedetailleerde zelfcontrole kan uitvoeren (bv. grafische ontwikkeling van individueel verbruik; benchmarking van gegevens, cumulatief verbruik, totale besparingen/uitgaven vanaf het begin van elk contract, aandeel van het individueel verbruik uit hernieuwbare energiebronnen en andere gerelateerde CO2‑besparingen, enz.) worden rechtstreeks via de interface of via het internet toegankelijk gemaakt.

1.2.        Warmtekostenverdelers

Warmtekostenverdelers worden uitgerust met duidelijk leesbare schermen zodat de eindverbruiker het huidige verbruik en de verbruiksgeschiedenis kan raadplegen. De periodes die door de warmtekostenverdeler worden weergegeven, komen overeen met de facturatieperiodes.

  • 2. 
    Minimumeisen voor facturatie

2.1         Facturatiefrequentie gebaseerd op werkelijk verbruik

Om eindverbruikers hun eigen energieverbruik te laten regelen, moet er op basis van het werkelijk verbruik worden gefactureerd met de volgende frequentie:

  • a) 
    Maandelijks voor elektriciteitsverbruik.
  • b) 
    Ten minste iedere twee maanden voor aardgasverbruik. Waar gas wordt gebruikt voor individuele verwarming, wordt er maandelijks gefactureerd.
  • c) 
    In het geval van centrale verwarming en koeling wordt er maandelijks gefactureerd tijdens het verwarmings-/koelingsseizoen.
  • d) 
    Ten minste elke twee maanden voor facturatie van warm water.

Wanneer er wordt gefactureerd op basis van metingen van het warmteverbruik die gedaan zijn met behulp van warmtekostenverdelers, wordt ook de verklaring van de waarden die op de display van de warmtekostenverdelers beschikbaar zijn, bijgevoegd, waarbij rekening wordt gehouden met de standaardkenmerken van warmtekostenverdelers (EN 834)[44].

2.2.        Minimale gegevens op de rekening

De lidstaten zorgen ervoor dat in of bij rekeningen, overeenkomsten, transacties en ontvangstbewijzen bij distributiestations in duidelijke en begrijpelijke taal de volgende informatie aan de eindafnemers beschikbaar gesteld wordt:

  • a) 
    de huidige actuele prijzen en het daadwerkelijke verbruik van energie;
  • b) 
    een vergelijking van het huidige energieverbruik van de eindafnemer met het verbruik in dezelfde periode van het voorgaande jaar, bij voorkeur in grafische vorm;
  • c) 
    een vergelijking met een gemiddelde genormaliseerde of benchmark-eindverbruiker van dezelfde verbruikerscategorie;
  • d) 
    contactinformatie voor eindverbruikersorganisaties, energieagentschappen of soortgelijke organen, met inbegrip van webadressen, waar informatie kan worden verkregen over de beschikbare maatregelen ter verbetering van energie-efficiëntie, vergelijkende eindgebruikersprofielen en objectieve technische specificaties voor energieverbruikende apparatuur.

2.3         Advies op de bijgevoegde rekeningen voor energie-efficiëntie en andere feedback aan de eindverbruikers

Bij het versturen en wijzigen van overeenkomsten, in de rekeningen die klanten ontvangen of via websites voor individuele klanten, brengen energiedistributeurs, distributiesysteembeheerders en kleine detailhandelaars in energie hun klanten op een duidelijke en begrijpelijke manier op de hoogte van de contactinformatie van onafhankelijke consumentenadviescentra, energieagentschappen of soortgelijke instituten, met inbegrip van hun internetadressen, waar zij advies over de beschikbare energie-efficiëntiemaatregelen, benchmark-profielen van hun energieverbruik en technische details van energieverbruikende apparaten kunnen krijgen om het verbruik van deze apparaten te helpen verminderen.   

BIJLAGE VII Efficiëntieplanning voor verwarming en koeling

  • 1. 
    De in artikel 10, lid 1, genoemde nationale verwarmings- en koelingsplannen bevatten:
  • a) 
    een beschrijving van de vraag naar verwarming en koeling;
  • b) 
    een prognose van hoe deze vraag in de komende tien jaar zal veranderen, waarbij met name rekening wordt gehouden met de verandering in de vraag in gebouwen en de verschillende industrietakken;
  • c) 
    een kaart van het nationale grondgebied, met identificatie van:
  • i) 
    vraagpunten voor verwarming en koeling, met inbegrip van:
  • – 
    gemeentes en stadsgebieden met een vloeroppervlakte-index van ten minste 0,3; en
  • – 
    industriële zones met een totaal jaarlijks verwarmings- en koelingsverbruik van meer dan 20 GWh;
  • ii) 
    bestaande en geplande stadsverwarmings- en stadskoelingsinfrastructuur;

(iii)     potentiële voorzieningspunten van verwarming en koeling, zoals:

  • – 
    installaties voor elektriciteitsopwekking met een totale jaarlijkse elektriciteitsproductie van meer dan 20 GWh; en
  • – 
    afvalverbrandingsinstallaties;
  • – 
    bestaande en geplande warmtekoppelingsinstallaties, ingedeeld volgens bijlage VII, en stadsverwarmingsinstallaties.
  • d) 
    identificatie van de vraag naar warmte en koeling waaraan kan worden voldaan door hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, met inbegrip van microwarmtekrachtkoppeling in woningen en door stadsverwarming en ‑koeling;
  • e) 
    identificatie van de mogelijkheden voor aanvullende hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, onder andere door de renovatie van bestaande en de bouw van nieuwe warmtekrachtkoppelings- en industriële installaties of andere faciliteiten die afvalwarmte opwekken;
  • f) 
    maatregelen die voor 2020 en 2030 moeten worden genomen om de mogelijkheden in e) te verwezenlijken om aan de vraag in d) tegemoet te komen, waaronder:
  • i) 
    maatregelen om het aandeel van warmtekrachtkoppeling in de productie van verwarming en koeling en in elektriciteitsproductie te vergroten; en
  • ii) 
    maatregelen om een efficiënte stadsverwarmings- en stadskoelingsinfrastructuur aan te leggen teneinde de ontwikkeling van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en het gebruik van verwarming en koeling uit afvalwarmte en hernieuwbare energiebronnen te faciliteren;
  • g) 
    het aandeel van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en het onder Richtlijn 2004/8/EG verwezenlijkte potentieel en de bereikte vooruitgang;
  • h) 
    een raming van de te besparen primaire energie;
  • i) 
    een raming van de publieke steunmaatregelen voor verwarming of koeling, als die er zijn, samen met de jaarlijkse begroting en een omschrijving van het potentiële steunelement. Dit sluit een aparte mededeling inzake de steunregelingen van de overheid voor de beoordeling van staatssteun niet uit.
  • 2. 
    Voor zover nodig kan het plan bestaan uit een verzameling regionale of lokale plannen.
  • 3. 
    Er zullen plannen van stedelijke ruimtelijke ordening worden opgesteld om ervoor te zorgen dat:
  • a) 
    nieuwe installaties voor de opwekking van thermische elektriciteit en fabrieksinstallaties die afvalwarmte produceren, zich daar bevinden waar een maximale hoeveelheid van de beschikbare afvalwarmte hergebruikt kan worden om in de bestaande of voorspelde vraag naar verwarming en koeling te voorzien;
  • b) 
    nieuwe woongebieden of nieuwe fabrieksinstallaties die warmte verbruiken tijdens hun productieprocessen, zich bevinden op een plaats waar aan een maximale hoeveelheid van hun warmtevraag wordt voldaan door de beschikbare afvalwarmte, zoals aangegeven in de nationale verwarmings- en koelingsplannen. Om een optimale afstemming tussen vraag en aanbod voor verwarming en koeling te garanderen, zullen ruimtelijke‑ordeningsplannen het clusteren van een aantal installaties op dezelfde plaats bevorderen;
  • c) 
    installaties voor opwekking van thermische elektriciteit, fabrieksinstallaties die afvalwarmte produceren, afvalverbrandingsinstallaties en andere installaties die afval naar energie omzetten zijn aangesloten op het lokale stadsverwarmings- of koelingsnet;
  • d) 
    woongebieden en fabrieken die warmte verbruiken tijdens hun productieprocessen zijn aangesloten op het lokale stadsverwarmings- of stadskoelingsnet.

BIJLAGE VIII Richtsnoeren voor de situering van thermische elektriciteitsinstallaties en industriële installaties

  • 1. 
    Situering van installaties voor de opwekking van thermische elektriciteit zoals vermeld in artikel 10, leden 3 en 6

Op plaatsen waar een warmtevraagpunt met het vermogen van kolom B of een potentieel warmtevraagpunt aanwezig is, moet de energiecentrale op minder dan de overeenkomstige afstand van kolom A gesitueerd worden. Een potentieel warmtevraagpunt wordt gedefinieerd als een punt waar kan worden aangetoond dat er redelijkerwijze een warmtevraagpunt kan worden aangelegd, bijvoorbeeld door een stadsverwarmingsnet op te zetten. Als bijvoorbeeld aan de hand van standaardramingstechnieken een totale warmtebelasting van boven de 15 MW / km2 kan worden aangetoond, wordt dit gezien als een warmtevraagpunt. De totale som van deze aansluitbare vierkante kilometer belasting is de vraagcapaciteit van deze warmtevraagpunten.

Afstand A is het pijpleidingstraject, geen rechte lijn, waarlangs het volgens civieltechnische deskundigen, aan de hand van standaardramingstechnieken zoals het uittrekken van hoeveelheden, mogelijk is voor een redelijke prijs een waterpijpleiding van overeenkomstige lengte aan te leggen, rekening houdend met hindernissen zoals bergketens, stadscentra, moeilijk over te steken rivieren of zeeën, enz.

A || B || C

Maximale afstand tussen de voorgestelde elektriciteitsinstallatie en het warmtevraagpunt || Elektrisch vermogen van de elektriciteitscentrale || Geschat jaarlijks verbruik van het warmtevraagpunt

< 100 km || > 1 999* MWe || > 7 500 TJ/jaar

< 65 km || >500 || >1 875 TJ/jaar

< 15 km || > 20 MW || > 50 TJ/jaar

*De nieuwe installatie werkt normalerwijze op een belastingsfactor van 90 %.

  • 2. 
    Situering van de artikel 10, lid 8, genoemde industriële bronnen van afvalwarmte.

A || B || C

Maximale afstand tussen de voorgestelde industriële installaties en het warmtevraagpunt || Vermogen || Geschat jaarlijks verbruik van het warmtevraagpunt

< 75 km || > 75 MW (bij belasting van 60-70 %) || > 1600 TJ/jaar

< 60 km || > 50 MW bij belasting van 60 % || >1000 TJ/jaar

< 25 km || > 50 MW (> belasting van 85 %) || > 400 TJ/jaar

< 15 km || > 20 MW || > 100 TJ/jaar

BIJLAGE IX Bewijs van oorsprong voor elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling

  • a) 
    De lidstaten treffen maatregelen om ervoor te zorgen dat:
  • i) 
    het bewijs van oorsprong van de elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling:
  • – 
    producenten in staat stelt aan te tonen dat de elektriciteit die zij verkopen, geproduceerd is door middel van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en voor dit doel op verzoek van de producent is afgegeven;
  • – 
    accuraat, betrouwbaar en ongevoelig voor fraude is;
  • – 
    elektronisch wordt afgegeven, overgedragen en geannuleerd;
  • ii) 
    dezelfde eenheid energie uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling slechts één keer wordt geteld.
  • b) 
    Het in artikel 10, lid 7, genoemde bewijs van oorsprong moet ten minste de volgende gegevens bevatten:
  • – 
    de identiteit, de locatie, het type en het vermogen (thermisch en elektrisch) van de installatie waar de energie werd geproduceerd;
  • – 
    de data en productieplaatsen;
  • – 
    de lagere calorische waarde van de brandstofbron waaruit de elektriciteit werd geproduceerd;
  • – 
    de hoeveelheid en het gebruik van de samen met de elektriciteit opgewekte warmte;
  • – 
    overeenkomstig bijlage II de hoeveelheid elektriciteit gewonnen uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling waarvoor het bewijs geldt;
  • – 
    de besparing op primaire energie berekend overeenkomstig bijlage II op basis van de in bijlage II, onder f), vastgestelde geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden;
  • – 
    het nominale elektrische en thermische rendement van de installatie;
  • – 
    of en in welke mate de installatie investeringssteun heeft genoten;
  • – 
    of en in welke mate de energie-eenheid een of andere nationale steunregeling heeft genoten, en het soort steunregeling;
  • – 
    de datum waarop de installatie in werking is getreden; en
  • – 
    de datum en het land van uitgave en een uniek identificatienummer.

Het bewijs van oorsprong wordt afgegeven voor de standaardhoeveelheid van 1 MWh en heeft betrekking op de netto-elektriciteitsoutput gemeten aan de stationsgrens die wordt geëxporteerd naar het net.

BIJLAGE X Inventaris van de energie-efficiëntiegegevens van energieomzettingsinstallaties

De in artikel 11 bedoelde inventarissen bevatten:

  • a) 
    een niet op naam gestelde lijst van installaties die uitsluitend elektriciteit opwekken, met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer, waarbij voor elke installatie het volgende wordt vermeld:
  • – 
    gemiddeld jaarlijks elektrisch rendement van de installatie (MWe) en totaal nominaal thermisch vermogen (MWth);
  • – 
    jaarlijkse gemiddelde primaire brandstof en brandstofmix (mits van toepassing);
  • – 
    installatietype en gebruikte technologie;
  • – 
    efficiëntie van het ontwerp en voorwaarden;
  • – 
    datum van inwerkingtreding;
  • – 
    datum van de laatste omvangrijke renovatie;
  • – 
    jaarlijks gemiddeld aantal bedrijfsuren;
  • – 
    jaarlijkse gemiddelde operationele efficiëntie van het net;
  • b) 
    een niet op naam gestelde lijst van installaties die uitsluitend warmte opwekken, met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer, waarbij voor elke installatie het volgende wordt vermeld:
  • – 
    gemiddeld jaarlijks thermisch rendement en totaal nominaal thermisch ingangsvermogen (MWth);
  • – 
    jaarlijkse gemiddelde primaire brandstof en brandstofmix (mits van toepassing);
  • – 
    installatietype en gebruikte technologie;
  • – 
    efficiëntie van het ontwerp en voorwaarden;
  • – 
    configuratie van de warmtebelasting;
  • – 
    datum van inwerkingtreding;
  • – 
    datum van de laatste omvangrijke renovatie;
  • – 
    jaarlijks gemiddeld aantal bedrijfsuren;
  • – 
    jaarlijkse gemiddelde operationele efficiëntie van het net;
  • c) 
    een niet op naam gestelde lijst van warmtekrachtkoppelingsinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW of meer, waarbij voor elke installatie het volgende wordt vermeld:
  • – 
    jaarlijks gemiddeld elektrisch en thermisch rendement van de installaties (MWe en MWth) en totaal nominaal thermisch ingangsvermogen (MWth);
  • – 
    jaarlijkse gemiddelde primaire brandstof en brandstofmix in overeenstemming met Besluit 2007/74/EG inzake geharmoniseerde referentiewaarden, indien van toepassing;
  • – 
    installatietype en gebruikte technologie, in overeenstemming met bijlage VII;
  • – 
    efficiëntie van het ontwerp en voorwaarden;
  • – 
    de efficiëntie van het ontwerp voor alleen elektriciteit en alleen verwarming;
  • – 
    jaarlijkse gemiddelde elektriciteit-warmteverhouding;
  • – 
    datum van inwerkingtreding;
  • – 
    datum van de laatste omvangrijke renovatie;
  • – 
    jaarlijks gemiddeld aantal bedrijfsuren;
  • – 
    jaarlijkse gemiddelde operationele efficiëntie van het net;
  • d) 
    een niet op naam gestelde lijst van installaties die minerale olie en gas raffineren, waarbij voor elke installatie wordt aangegeven:
  • – 
    jaarlijks gemiddeld energievermogen van de installatie (MWth);
  • – 
    jaarlijks gemiddeld energievermogen (energie-inhoud van de brandstofmix, MWth);
  • – 
    jaarlijkse gemiddelde grondstof;
  • – 
    installatietype en gebruikte technologie;
  • – 
    efficiëntie van het ontwerp (theoretisch);
  • – 
    datum van inwerkingtreding;
  • – 
    datum van de laatste omvangrijke renovatie;
  • – 
    jaarlijks gemiddeld aantal bedrijfsuren;
  • – 
    jaarlijkse gemiddelde operationele efficiëntie van het net.

 BIJLAGE XI Energie-efficiëntiecriteria voor de regulering van energienetten en voor nettarieven vastgelegd of goedgekeurd door de regelgevende instanties

  • 1. 
    Nettarieven weerspiegelen nauwkeurig de elektriciteits- en kostenbesparingen in netten die worden behaald vanuit vraagzijde en vraagresponsmaatregelen en gedistribueerde opwekking, waaronder besparingen door het verlagen van de leveringskosten of de kosten van netinvesteringen en een betere werking van het net.
  • 2. 
    Netregulering en nettarieven staan netbeheerders toe systeemdiensten en systeemtarieven aan te bieden voor vraagresponsmaatregelen, vraagbeheer en gedistribueerde opwekking op georganiseerde elektriciteitsmarkten, met name:
  • a) 
    verschuiven van de belasting van piekperiodes naar dalperiodes omdat de eindverbruiker rekening houdt met de beschikbaarheid van hernieuwbare energie, energie uit warmtekoppeling en verspreide opwekking;
  • b) 
    energiebesparing vanuit de vraagrespons van verspreide gebruikers door energieaggregators;
  • c) 
    vermindering van de vraag resulterend uit energie-efficiëntiemaatregelen die door leveranciers van energiediensten met inbegrip van bedrijven die energiediensten leveren, zijn genomen;
  • d) 
    de aansluiting op en verdeling van opwekkingsbronnen op lagere spanningsniveaus;
  • e) 
    de aansluiting van opwekkingsbronnen vanuit een locatie dichterbij het verbruik; en
  • f) 
    energieopslag.

Ten behoeve van deze bepaling omvat de term "georganiseerde elektriciteitsmarkten" over-the-counter-markten en energie-uitwisseling voor het verhandelen van energie, vermogen, evenwichts- en nevendiensten op verschillende termijnen, zoals markten op lange termijn, tijdens de volgende dag en gedurende de dag.

  • 3. 
    Er komen nettarieven beschikbaar ter ondersteuning van een dynamische prijsstelling voor vraagresponsmaatregelen door eindverbruikers, waaronder:
  • a) 
    tarieven op het moment van gebruik;
  • b) 
    prijsstelling tijdens extreme piekmomenten;
  • c) 
    realtime prijsstelling; en
  • d) 
    piekvoordelen.

BIJLAGE XII Energie-efficiëntieverplichtingen voor transmissiesysteembeheerders en distributiesysteembeheerders

Transmissiesysteembeheerders en distributiesysteembeheerders:

  • a) 
    stellen hun gestandaardiseerde regels op voor de vergoeding van de kosten van technische aanpassingen, zoals netaansluitingen en -verzwaringen, een verbeterde werking van het net en regels voor de niet-discriminerende uitvoering van netcodes die nodig zijn om nieuwe producenten die elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan het net wensen te leveren, op het koppelnet aan te sluiten;
  • b) 
    verstrekken elke nieuwe elektriciteitsproducent die produceert uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en die aansluiting op het net wenst, de vereiste uitvoerige en noodzakelijke gegevens, waaronder:
  • i) 
    een volledige en gedetailleerde raming van de kosten van aansluiting;
  • ii) 
    een redelijk en precies tijdschema voor het ontvangen en verwerken van het verzoek tot netaansluiting;
  • iii) 
    een redelijk indicatief tijdschema voor alle geplande netaansluitingen. Het volledige proces voor netaansluiting mag niet meer dan 12 maanden in beslag nemen;
  • c) 
    gestandaardiseerde en vereenvoudigde procedures voor de aansluiting van gedistribueerde hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsproducenten om hun netaansluiting te vergemakkelijken.

De onder a) genoemde standaardregels moeten gebaseerd zijn op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met alle kosten en baten van de aansluiting van die producenten op het net. Deze regels kunnen voorzien in verschillende typen van aansluiting.

BIJLAGE XIII De energieprestatiecontracten met de publieke sector moeten ten minste het volgende bevatten

  • · 
    Een heldere en transparante lijst van doeltreffende maatregelen die moeten worden ingevoerd.
  • · 
    Gegarandeerde besparingen die worden behaald door de maatregelen in de overeenkomst uit te voeren.
  • · 
    De looptijd en mijlpalen van de overeenkomst, voorwaarden en opzeggingstermijn.
  • · 
    Een heldere en transparante lijst van de verplichtingen van elke overeenkomstsluitende partij.
  • · 
    Referentiegegeven(s) om de behaalde besparing vast te stellen.
  • · 
    Een heldere en transparante lijst van stappen die moeten worden ondernomen om maatregelen uit te voeren en de kosten daarvan.
  • · 
    De verplichting om de maatregelen in de overeenkomst volledig uit te voeren en alle veranderingen die tijdens het project worden gemaakt, te documenteren.
  • · 
    Regelgeving inzake het betrekken van derde partijen (onderaanneming).
  • · 
    Heldere en transparante weergave van de financiële gevolgen van het project en de verdeling van het aandeel van beide partijen in de bereikte geldelijke besparingen (o.a. bezoldiging van de dienstenleverancier).
  • · 
    Heldere en transparante bepalingen inzake het meten en de verificatie van de behaalde gegarandeerde besparing, kwaliteitscontroles en -garanties.
  • · 
    Bepalingen ter verduidelijking van de procedure voor het veranderen van kadervoorwaarden die een weerslag hebben op de inhoud en het resultaat van de overeenkomst (o.a. veranderende energieprijzen, gebruiksintensiteit van een installatie).
  • · 
    Gedetailleerde gegevens inzake de verplichtingen van elke overeenkomstsluitende partij.

BIJLAGE XIV Algemeen kader voor verslaggeving

DEEL 1.          Algemeen kader voor jaarlijkse verslaggeving

De in artikel 19, lid 1 genoemde jaarlijkse verslagen vormen de basis voor het controleren van de vooruitgang ten opzichte van de nationale 2020-doelstellingen. De lidstaten zien erop toe dat de verslagen minimaal de volgende gegevens bevatten:

  • a) 
    een raming van de volgende indicatoren in het voorgaande jaar:
  • i) 
    primair energieverbruik zoals vastgelegd in artikel 2, lid 2
  • ii) 
    totaal eindenergieverbruik
  • iii) 
    eindenergieverbruik per sector
  • · 
    industrie
  • · 
    vervoer (opgedeeld tussen passagiers- en goederenvervoer)
  • · 
    huishoudens
  • · 
    diensten
  • iv) 
    bruto toegevoegde waarde per sector
  • · 
    industrie
  • · 
    diensten
  • v) 
    beschikbaar inkomen van huishoudens
  • vi) 
    bruto binnenlands product (bbp)
  • vii) 
    elektriciteit uit thermische energieopwekking
  • viii) 
    warmteopwekking uit thermische energieopwekking
  • ix) 
    brandstofinput voor thermische energieopwekking
  • x) 
    passagierskilometers (pkm)
  • xi) 
    tonkilometers (tkm)
  • xii) 
    populatie

In sectoren waarin het energieverbruik stabiel blijft of groeit, analyseren de lidstaten de redenen daarvoor en voegen zij hun beoordeling bij de ramingen;

  • b) 
    actualiseringen van belangrijke wetgevende en niet-wetgevende maatregelen die in het voorgaande jaar werden uitgevoerd en die bijdragen aan de algemene nationale doelstellingen voor energie-efficiëntie voor 2020;
  • c) 
    de totale vloeroppervlakte van de gebouwen met een totale werkbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2, die eigendom zijn van hun overheidsinstanties en die op 1 januari van het jaar waarop dit rapport moet worden ingediend, niet aan de in artikel 4, lid 1 genoemde eisen inzake energieprestatie voldoen;
  • d) 
    de totale vloeroppervlakte van de gebouwen die eigendom zijn van de overheidsinstanties van de lidstaten en die in het voorgaande jaar werden gerenoveerd;
  • e) 
    de energiebesparing behaald door de in artikel 6, lid 1, bedoelde nationale verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie of de bij toepassing van artikel 6, lid 9, vastgestelde alternatieve maatregelen.

Het eerste verslag moet ook de in artikel 3, lid 1, genoemde nationale doelstelling bevatten.

DEEL 2. Algemeen kader inzake aanvullende verslaggeving

De in artikel 19, lid 2, bedoelde verslagen bieden een kader voor de ontwikkeling van nationale energie-efficiëntiestrategieën.

De verslagen moeten de relevante maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, de verwachte/bereikte energiebesparingen, onder andere bij de levering, het transport en de distributie van energie, en het eindenergieverbruik omvatten. De lidstaten zien erop toe dat de verslagen minimaal de volgende gegevens bevatten:

  • 1. 
    Doelstellingen en strategieën
  • De nationale energie-efficiëntiedoelstelling voor 2020, vereist door artikel 3, lid 1.
  • De in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2006/32/EG genoemde nationale indicatieve energiebesparingsstreefwaarde.
  • Andere bestaande energiebesparingsstreefwaarden gericht op de volledige economie of specifieke sectoren.
  • 2. 
    Maatregelen en energiebesparingen

De verslagen moeten gegevens inzake de vastgestelde of geplande maatregelen in het kader van de uitvoering van de belangrijkste elementen van deze richtlijn en de daaraan gerelateerde besparingen bevatten.

  • a) 
    Primaire energiebesparingen

De verslagen moeten de relevante maatregelen en acties voor het besparen van primaire energie in alle sectoren van de economie vermelden. Voor elke maatregel of pakket van maatregelen/acties moeten ramingen van de verwachte besparing voor 2020 en de besparing die op het moment van verslaggeving reeds werd bereikt, worden aangeleverd.

Waar beschikbaar, moeten gegevens over andere effecten/voordelen van de maatregelen (vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, creatie van werkgelegenheid, enz.) en het budget voor de uitvoering ervan worden aangeleverd.

  • b) 
    Eindenergiebesparing

Het eerste en tweede aanvullende verslag bevatten de resultaten voor wat betreft de verwezenlijking van de energiebesparingsstreefwaarden bedoeld in artikel 4, leden 1 en 2, van Richtlijn 2006/32/EG. Als er geen berekening/raming van de besparing per maatregel beschikbaar is, wordt de energiebesparing die te danken is aan de (combinatie van) maatregelen op het niveau van sectoren, getoond.

Het eerste en tweede verslag bevatten ook de meet- en/of berekeningsmethodologie die voor het berekenen van de energiebesparingen is gebruikt. Als de "aanbevolen methodologie[45]" is toegepast, moet dit vermeld worden in het verslag.

  • 3. 
    Specifieke gegevens wat betreft de bepalingen van deze richtlijn

3.1.      Overheidsinstanties (artikel 4)

Aanvullende verslagen moeten de lijst van overheidsinstanties bevatten die overeenkomstig artikel 4, lid 3 een energie-efficiëntieplan hebben ontwikkeld.

3.2.      Energie-efficiëntieverplichtingen (artikel 6)

Aanvullende verslagen moeten de nationale coëfficiënten bevatten die overeenkomstig bijlage IV worden bepaald.

Het eerste aanvullende verslag moet een korte beschrijving van de in artikel 6, lid 1, bedoelde nationale regeling of de bij toepassing van artikel 6, lid 9, vastgestelde alternatieve maatregelen bevatten.

.

3.3.      Energie-audits en beheersystemen (artikel 7)

De aanvullende verslagen moeten het volgende bevatten:

  • a) 
    het aantal energie-audits dat in de voorgaande drie jaar is uitgevoerd;
  • b) 
    het aantal energie-audits dat in de voorgaande drie jaar is uitgevoerd in grote bedrijven;
  • c) 
    het aantal grote bedrijven op hun grondgebied, met een indicatie van het aantal waarop artikel 7, lid 3 van toepassing is.

3.4.      Bevordering van efficiëntie verwarming en koeling (artikel 10)

De aanvullende verslagen moeten het volgende bevatten: een beoordeling van de vooruitgang die is behaald bij het uitvoeren van het in artikel 10, lid 1, genoemde nationale verwarmings- en koelingsplan.

3.5.        Energieomzetting (artikel 11)

  • Aanvullende verslagen moeten de in artikel 11 genoemde niet-confidentiële samenvatting van de gegevensinventaris bevatten, in overeenstemming met de eisen in bijlage X.

3.6.        Energietransport en distributie (artikel 12)

  • Het eerste aanvullend verslag en de daarop volgende verslagen die iedere tien jaar moeten worden ingediend, moeten de in artikel 12, lid 2, bedoelde plannen voor de potentiële energie-efficiëntie van gas- en elektriciteitsinfrastructuur bevatten.

3.7.      Beschikbaarheid van certificeringsregelingen (artikel 13)

Aanvullende verslagen moeten gegevens bevatten over de beschikbaarheid van nationale certificeringsregelingen of gelijkwaardige kwalificatieregelingen voor de leveranciers van energiediensten, energie-audits en maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie.

3.8.      Energiediensten (artikel 14)

Aanvullende rapporten moeten een internetlink bevatten naar de in artikel 14 genoemde website waar nationale lijsten en registers van leveranciers van energiediensten kunnen worden geraadpleegd.

3.9.      Andere maatregelen ter bevordering van energie-efficiëntie (artikel 15)

Het eerste aanvullende verslag moet een lijst bevatten van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen.

BIJLAGE XV Concordantietabel

Richtlijn 2006/32/EG || Deze richtlijn

Artikel 1 || Artikel 1

Artikel 2 || Artikel 1

Artikel 3, onder a) || Artikel 1, onder 1)

Artikel 3, onder b) || --

Artikel 3, onder c) || --

Artikel 3, onder d) || --

-- || Artikel 2, onder 2)

Artikel 3 onder e) || Artikel 2, onder 3)

Artikel 3, onder f) || --

Artikel 3, onder g) || --

Artikel 3, onder h) || --

Artikel 3, onder i) || --

-- || Artikel 2, onder 4)

-- || Artikel 2, onder 5)

-- || Artikel 2, onder 6)

Artikel 3, onder j) || Artikel 2, onder 13)

Artikel 3, onder k) || --

Artikel 3, onder l) || Artikel 2, onder 12)

Artikel 3, onder m) || --

Artikel 3, onder n) || Artikel 2, onder 10)

Artikel 3, onder o) || Artikel 2, onder 7)

Artikel 3, onder p) || Artikel 2, onder 8)

Artikel 3, onder q) || Artikel 2, onder 9)

Artikel 3, onder r) || --

Artikel 3, onder s) || --

-- || Artikel 2, onder 11)

-- || Artikel 2, onder 14)

-- || Artikel 3

Artikel 4 || --

Artikel 5 || Artikel 4, Artikel 5

Artikel 6, lid 1, onder a) || Artikel 6, lid 6, onder b) en c)

Artikel 6, lid 1, onder b) || Artikel 6, lid 7

Artikel 6, lid 2 || Artikel 6, leden 1, 2, 3, 4, 5, 6, onder a), 8, 9 en 10

Artikel 7, lid 1 || --

Artikel 7, lid 2 || Artikel 15, lid 1, laatste streepje

Artikel 7, lid 3 || --

Artikel 8 || Artikel 13, lid 1

-- || Artikel 13, lid 2

Artikel 9, lid 1 || --

Artikel 9, lid 2 || Artikel 14, onder b), c) en e)

Artikel 10, lid 1 || Artikel 12, lid 4

Artikel 10, lid 2 || Artikel 12, lid 3

Artikel 11 || --

Artikel 12, lid 1 || Artikel 7, lid 1

Artikel 12, lid 2 || --

-- || Artikel 7, lid 2

Artikel 12, lid 3 || Artikel 7, lid 3

Artikel 13, lid 1 || Artikel 8, lid 1

Artikel 13, lid 2 || Artikel 8, lid 2

-- || Artikel 9

-- || Artikel 11

-- || Artikel 12 , leden 1 en 2

-- || Artikel 14, onder a) en d)

-- || Artikel 15, lid 1, onder a) en b)

-- || Artikel 15, lid 2

-- || Artikel 16

Artikel 14 , leden 1 en 2 || Artikel 19, leden 1, 2 en 3

Artikel 14 , lid 3 || --

Artikel 14 , leden 4en 5 || Artikel 19, leden 4 en 5

-- || Artikel 17, lid 1

Artikel 15, lid 1 || Artikel 17, lid 2

Artikel 15, lid 2 || --

Artikel 15, lid 3 || --

Artikel 15, lid 4 || --

-- || Artikel 18

-- || Artikel 19, lid 7

-- || Artikel 19, lid 8

-- || Artikel 19, lid 9

-- || Artikel 19, lid 10

Artikel 16 || Artikel 20

Artikel 17 || Artikel 21

Artikel 18 || Artikel 22

Artikel 19 || Artikel 23

Artikel 20 || Artikel 24

Bijlage I || --

Bijlage II || Bijlage IV

Bijlage III || --

Bijlage IV || --

Bijlage V || --

Bijlage VI || Bijlage III

-- || Bijlage V

-- || Bijlage VI

-- || Bijlage VII

-- || Bijlage VIII

-- || Bijlage IX

-- || Bijlage X

-- || Bijlage XI

-- || Bijlage XII

-- || Bijlage XIII

-- || Bijlage XIV

-- || Bijlage XV

Richtlijn 2004/8/EG || Deze richtlijn

Artikel 1 || Artikel 1

Artikel 2 || Artikel 1

Artikel 3, onder a) || Artikel 2, onder 15)

Artikel 3, onder b) || Artikel 2, onder 17)

Artikel 3, onder c) || Artikel 2, onder 16)

Artikel 3, onder d) || Artikel 2, onder 18)

Artikel 3, onder e) || --

Artikel 3, onder f) || --

Artikel 3, onder g) || Artikel 2, onder 20)

Artikel 3, onder h) || --

Artikel 3, onder i) || Artikel 2, onder 19)

Artikel 3, onder j) || --

Artikel 3, onder k) || Artikel 2, onder 21)

Artikel 3, onder l) || Artikel 2, onder 22)

Artikel 3, onder m) || Artikel 2, onder 24)

Artikel 3, onder n) || Artikel 2, onder 23)

Artikel 3, onder o) || --

-- || Artikel 2, onder 25)

-- || Artikel 2, onder 26)

-- || Artikel 2, onder 27)

Artikel 4, lid 1 || Bijlage II, onder f), eerste streepje

-- || Artikel 10, leden 1 t/m 9

Artikel 4, lid 2 || Artikel 10, lid 10, derde streepje

Artikel 4, lid 3 || --

Artikel 5 || Artikel 10, lid 10, eerste en tweede streepje

Artikel 6 || --

Artikel 7, lid 1 || Artikel 10, lid 11

Artikel 7, lid 2 || --

Artikel 7, lid 3 || --

Artikel 8 || Artikel 12, lid 5

-- || Artikel 12, lid 6

-- || Artikel 12, lid 7

Artikel 9 || --

Artikel 10, leden 1 en 2 || --

Artikel 10, lid 3 || Artikel 19, lid 6

Artikel 11 || --

Artikel 12 || --

Artikel 13 || Artikel 17, lid 2

Artikel 14 || --

Artikel 15 || Artikel 22

Artikel 16 || --

Artikel 17 || Artikel 23

Artikel 18 || Artikel 24

Bijlage I || Bijlage I, deel II

Bijlage II || Bijlage I, deel I

-- || Bijlage I, deel III

Bijlage III || Bijlage II

Bijlage IV || --

FINANCIEEL MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN

  • 1. 
    KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.        Benaming van het voorstel/initiatief

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake energie-efficiëntie en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG

1.2.        Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur[46]

ENERGIE [32]

1.3.        Aard van het voorstel/initiatief

¨ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie

¨ Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie[47]

¨ Het voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie

x Het voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe actie.

1.4.        Doel

1.4.1.     De met het voorstel/initiatief beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie

Dit voorstel past in de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei. Het draagt rechtstreeks bij aan de vijf centrale doelstellingen die door de strategie zijn vastgesteld, en met name de doelstelling om de energie-efficiëntie in 2020 met 20 % te verhogen.

1.4.2.     Specifieke doelstelling(en) en betrokken ABM/ABB-activiteit(en)

Specifieke doelstelling nr.:

Nr. 3: het energieverbruik van de EU met 20 % verminderen

Nr. 4: hernieuwbare energiebronnen bevorderen en de energie-efficiëntie in vervoer, woningen/tertiaire sector en de industrie verbeteren door niet-technologische belemmeringen aan te pakken ("Intelligente Energie Europa"-programma)

Betrokken ABM/ABB-activiteiten:

Nr. 3: 32 04 03

Nr. 4: 32 04 06

1.4.3.     Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

Het voorstel zal positieve gevolgen hebben voor wat betreft de voorzieningszekerheid in Europa en zal bijdragen tot het beperken van de gevolgen van klimaatverandering en ook positieve gevolgen hebben voor de economische groei en het scheppen van werkgelegenheid. Energiebesparingen maken financiële middelen vrij die elders in de economie kunnen worden geïnvesteerd en die kunnen helpen overheidsbudgetten die onder druk staan te verlichten. Voor individuele burgers betekent energie-efficiëntie een lagere energierekening. Het kan ook voorzien in maatregelen die de brandstofarmoede aanpakken. Ten slotte verbetert meer produceren met minder energie het concurrentievermogen van de EU-industrieën en plaatst dit hen in een leiderspositie op de wereldmarkten voor energie-efficiëntietechnologieën.

1.4.4.     Resultaat- en effectindicatoren

Vermeld de indicatoren aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is uitgevoerd.

Volgens dit voorstel moeten de lidstaten jaarlijks verslag uitbrengen aan de Commissie over de vooruitgang die is geboekt bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn aan de hand van een aantal indicatoren (bv. primair energieverbruik, activiteitsindicatoren in een aantal sectoren zoals industrie, woningen en tertiaire sector, vervoer, energievoorziening, totale vloeroppervlakte die in het bezit is van overheidsinstanties en in dat jaar werd gerenoveerd). De lidstaten zijn ook verplicht iedere drie jaar verslag uit te brengen over verschillende uitvoeringsindicatoren.

1.5.        Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.     Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien

De doelstelling op korte termijn van dit voorstel is substantieel bij te dragen aan de energie-efficiëntiedoelstelling van de EU voor 2020 en het realiseren van de EU 2020-strategie. Het voorstel heeft ook een doelstelling op lange termijn, namelijk de verwezenlijking van energie-efficiëntieverbeteringen in de EU na 2020.

1.5.2.     Toegevoegde waarde van de deelname van de EU

De EU heeft zichzelf ten doel gesteld in 2020 een primaire energiebesparing van 20 % te behalen en heeft dit tot een van haar vijf centrale doelstellingen in de "Europa 2020"-strategie gemaakt. Het huidige beleidskader op het niveau van de EU en de lidstaten is er niet in geslaagd het bestaande potentieel voor energiebesparing aan te boren.

De energie-uitdagingen die met dit voorstel worden aangepakt (energievoorzieningszekerheid, duurzaamheid en klimaatverandering, naast het concurrentievermogen van de EU) vormen overal in de EU een reden tot zorg en vragen zodoende om een aanpak op EU-niveau om ervoor te zorgen dat de actie gecoördineerd verloopt en dat de gezamenlijke doelstellingen doelmatiger worden behaald.

1.5.3.     Belangrijkste uit soortgelijke activiteiten getrokken lering

Het huidige kader voor energie-efficiëntie, nl. de energiedienstenrichtlijn en de richtlijn warmtekrachtkoppeling, is er door de zwakke bewoordingen niet in geslaagd het bestaande potentieel voor energiebesparing aan te boren en wordt met dit voorstel ingetrokken. Dit voorstel is erop gericht de nadelen en gebreken van de twee richtlijnen te verhelpen door de helderheid van de tekst te vergroten en te verbeteren en door duidelijke verplichtingen vast te leggen.

1.5.4.     Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere relevante instrumenten

Het voorstel is nauw verbonden met de Europa 2020-strategie en het Europa 2020-vlaggenschipinitiatief voor een Europa dat efficiënter omgaat met zijn hulpbronnen. Het is consistent en complementair met het bestaande EU-beleid inzake klimaat, energie en sociale zaken.

1.6.        Duur van de actie en van de financiële gevolgen

¨ Voorstel/initiatief met een beperkte geldigheidsduur

  • – 
    ¨  Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ
  • – 
    ¨  Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ

x Voorstel/initiatief met een onbeperkte geldigheidsduur

  • – 
    De uitvoering zal mogelijk in 2012 starten afhankelijk van de vooruitgang van het wetgevingsproces
  • – 
    gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.        Beheersvorm(en)[48]

x Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie

¨ Indirect gecentraliseerd beheer door delegatie van uitvoeringstaken aan:

  • – 
    ¨  uitvoerende agentschappen
  • – 
    ¨  door de Unie opgerichte organen[49]
  • – 
    ¨  nationale publiekrechtelijke organen of organen met een openbaredienstverleningstaak
  • – 
    ¨  personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het Financieel Reglement

¨ Gedeeld beheer met lidstaten

¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen

¨ Gezamenlijk beheer met internationale organisaties (geef aan welke)

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".

Commentaar

Het grootste deel van de tenuitvoerlegging van dit voorstel komt voor rekening van de lidstaten. De Commissie zal een aantal studies en beoordelingen uitvoeren en op de tenuitvoerlegging op nationaal niveau toezien en deze ondersteunen (door middel van een aantal samenwerkingsinitiatieven zoals gezamenlijk optreden).

  • 2. 
    BEHEERSMAATREGELEN

2.1.        Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

De lidstaten moeten het volgende verstrekken: i) een jaarlijks verslag over een aantal basisindicatoren voor energie en uitvoering; en ii) een driejaarlijks verslag met ruimere informatie over de tenuitvoerlegging van de richtlijn en nationale energie-efficiëntiemaatregelen en -strategieën.

2.2.        Beheers- en controlesysteem

2.2.1.     Geconstateerde risico's

De aan de uitvoering van de richtlijn verbonden risico's zijn aangegeven in het bij het uitvoeringsplan aangehechte voorstel. Het betreft zowel risico's tijdens de omzettings- en uitvoeringsfase als interne en externe risico's.

2.2.2.     Controlemiddel(en)

Het uitvoeringsplan voorziet herstelmaatregelen om de aangegeven risico's aan te pakken. Dit omvat bijvoorbeeld een bredere dialoog en samenwerking tussen de lidstaten, onder andere in het kader van gezamenlijk optreden en bilateraal, vereisten voor correlatietabellen en het vaststellen van sancties voor inbreuken. Ook is voorzien in een beoordeling door de Commissie van de nationale jaarlijkse en driejaarlijkse verslagen. De Commissie kan ook aanbevelingen doen.

2.3.        Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de operationele EU-begroting. Geen risico's geïdentificeerd.

  • 3. 
    GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.        Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonder(e)l(en) van de uitgaven

  • · 
    Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage

Nummer [Omschrijving……………………...……..…] || GK/ NGK ([50]) || van EVA[51]-landen || van kandidaat-lidstaten[52] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

1A || 32.04.03 [Steunmaatregelen voor het Europese energiebeleid en de interne energiemarkt] || GK || NEE || NEE || NEE || NEE

1A || 32.04.06 [kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie - "intelligente energie - Europa"-programma"] || GK || JA || JA || NEE || NEE

  • · 
    Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen – NEE

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Type uitgaven || Bijdrage

Nummer [Omschrijving………………….……………..] || GK/ NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement

|| [XX.YY.YY.YY] || || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE

3.2.        Geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.1.     Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

HET VOORSTEL WORDT UITGEVOERD AAN DE HAND VAN DE BESTAANDE BEGROTING EN ZAL GEEN GEVOLGEN HEBBEN VOOR HET MEERJARIGE FINANCIËLE KADER.

in miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële kader: || Nummer || [Rubriek …1 A]

DG: <ENER> || || || Jaar N[53] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

Ÿ Beleidskredieten || || || || || || || ||

Nummer begrotingsonderdeel 32.04.03 || Vastleggingen || 1) || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 1,4

Betalingen || 2) || 0,06 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 1,26

Nummer begrotingsonderdeel 32.04.06 || Vastleggingen || 1a) || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 33,6

Betalingen || 2a) || 1,44 || 3,36 || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 28,8

Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[54] || || || || || || || ||

Nummer begrotingsonderdeel 32010406 || || 3) || || || || || || || ||

TOTAAL kredieten voor DG <ENER> || Vastleggingen || =1+1a +3 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 35,0

Betalingen || =2+2a +3 || 1,5 || 3,56 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 30,06

Ÿ TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || 4) || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 35,0

Betalingen || 5) || 1,5 || 3,56 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 30,06

Ÿ TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || 6) || || || || || || || ||

TOTAAL kredieten voor RUBRIEK <1A>  van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || =4+ 6 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 35,0

Betalingen || =5+ 6 || 1,5 || 3,56 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 30,06

Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere rubrieken:

Ÿ TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || 4) || || || || || || || ||

Betalingen || 5) || || || || || || || ||

Ÿ TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || 6) || || || || || || || ||

TOTAAL kredieten voor RUBRIEKEN 1 tot en met 4 van het meerjarige financiële kader (Referentiebedrag) || Vastleggingen || =4+ 6 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 35,0

Betalingen || =5+ 6 || 1,5 || 3,56 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 30,06

Rubriek van het meerjarige financiële kader: || 5 || "Administratieve uitgaven"

in miljoen euro (tot op 3 decimalen)

|| || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

DG: <ENER> ||

Ÿ Personele middelen || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 5,089

Ÿ Andere administratieve uitgaven || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,602

TOTAAL DG <ENER> || Kredieten || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 5,691

TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 5,691

in miljoen euro (tot op 3 decimalen)

|| || || Jaar N[55] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 1 tot en met 5 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 40,691

Betalingen || 2,313 || 4,373 || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 35,751

3.2.2.     Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

  • – 
    x Voor het voorstel/initiatief zijn geen nieuwebeleidskredieten nodig (het initiatief maakt deel uit van het huidige financiële kader)
  • – 
    ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Vastleggingskredieten, in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

OUTPUTS

Soort output[56] || Gemiddelde kostprijs van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 3: het energieverbruik in de EU met 20 % verminderen in vergelijking met de vooruitzichten voor 2020 van PRIMES 2007

  • Output || studie || 1 || 1 || 0,2 || 1 || 0,2 || 1 || 0,2 || 1 || 0,2 || 1 || 0,2 || 1 || 0,2 || 1 || 0,2 || 7 || 1,4

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3 || || 0,2 || || 0,2 || || 0,2 || || 0,2 || || 0,2 || || 0,2 || || 0,2 || 7 || 1,4

SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 4: hernieuwbare energiebronnen bevorderen en energie-efficiëntie in vervoer, woningen/tertiaire sector en industrie verbeteren door de niet-technologische belemmeringen aan te pakken ("Intelligente Energie Europa"-programma)...

  • Output || studie || 1,4 || 2 || 2,8 || 2 || 2,8 || 2 || 2,8 || 2 || 2,8 || 2 || 2,8 || 2 || 2,8 || 2 || 2,8 || 14 || 19,6
  • Output || Gezamenlijk optreden || 2 || 0,3 || 2 || 0,3 || 2 || 0,3 || 2 || 0,3 || 2 || 0,3 || 2 || 0,3 || 2 || 0,3 || 2 || 2,1 || 14

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 4 || 2,3 || 4,8 || 2,3 || 4,8 || 2,3 || 4,8 || 2,3 || 4,8 || 2,3 || 4,8 || 2,3 || 4,8 || 2,3 || 4,8 || 16,1 || 33,6

TOTALE KOSTEN || || 5 || || 5 || || 5 || || 5 || || 5 || || 5 || || 5 || || 35

3.2.3.     Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.3.1.  Samenvatting

  • – 
    ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
  • – 
    x Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven: (het voorstel/initiatief maakt deel uit van het huidige financiële kader)

De benodigde huishoudelijke kredieten worden gefinancierd met de middelen die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

in miljoen euro (tot op 3 decimalen)

|| Jaar N [57] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL

RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || || ||

Personele middelen || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 5,089

Andere administratieve uitgaven || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,602

Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 5,691

Buiten RUBRIEK 5[58] van het meerjarige financiële kader || || || || || || || ||

Personele middelen || || || || || || || ||

Andere administratieve uitgaven || || || || || || || ||

Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || || ||

TOTAAL || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 5,691

3.2.3.2.  Geraamde personeelsbehoeften

  • – 
    ¨  Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig
  • – 
    x Voor het voorstel/initiatief zijn de reeds toegewezen personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1 decimaal)

|| || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Ÿ Formatieplaatsen (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) ||

|| XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727

|| XX 01 01 02 (delegaties) || || || || || || ||

|| XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || ||

|| 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || ||

|| Ÿ Extern personeel (in voltijdsequivalent: VTE)[59] ||

|| XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen") || || || || || || ||

|| XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties) || || || || || || ||

|| XX 01 04 jj [60] || - zetel[61] || || || || || || ||

|| - delegaties || || || || || || ||

|| XX 01 05 02 (AC, END, INT - onderzoek door derden) || || || || || || ||

|| 10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek) || || || || || || ||

|| Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || || || || || || ||

|| TOTAAL || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel

De benodigde personele middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Passende maatregelen nemen om de verschillende verplichtingen van de Commissie uit te voeren (bv. herzien van verslagen door lidstaten, studies starten en blijven volgen, analyses uitvoeren, steunmaatregelen voor de uitvoering ontwikkelen, de uitvoering controleren)

Extern personeel ||

3.2.4.     Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

  • – 
    x Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader
  • – 
    ¨  Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader

Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

….

  • – 
    ¨  Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader[62].

Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

……..

3.2.5.     Bijdragen van derden aan de financiering

  • – 
    x Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden.
  • – 
    Het voorstel/initiatief voorziet in medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoen euro (tot op 3 decimalen)

|| Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || Totaal

Vermeld de medefinancieringsbron || || || || || || || ||

TOTAAL medegefinancierde kredieten || || || || || || || ||

3.3.        Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

  • – 
    x Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.
  • – 
    ¨  Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:
  • – 
    ¨         voor de eigen middelen
  • – 
    ¨         voor de diverse ontvangsten

in miljoen euro (tot op 3 decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[63]

Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel kolommen als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel …………. || || || || || || || ||

Voor de diverse ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

….

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

….

[1]               7224/1/07, REV 1.

[2]               COM(2010) 2020.

[3]               SEC(2011) 277.

[4]               EUCO 2/1/11.

[5]               2010/2107(INI).

[6]               COM(2011) 21.

[7]               COM(2011) 112.

[8]               PB L 144 van 27.4.2008, blz. 64.

[9]               PB L 153 van 18.6.2010, blz. 1.

[10]             EUCO 13/10.

[11]             PB L 140 van 23.4.2009, blz. 16.

[12]             Voor meer bijzonderheden wordt verwezen naar punt 1.2 van de bijbehorende EB en bijlagen I en II.

[13]             De ontwerpverslagen zijn beschikbaar op: http://ec.europa.eu/energy/efficiency/bucharest.

[14]             PB C , , blz. .

[15]             PB C , , blz. .

[16]             PB C , , blz. .

[17]             In 2007 opgestelde prognoses gaven voor 2020 een primair energieverbruik aan van 1842 Mtoe. Een vermindering van 20 % leidt tot 1474 Mtoe in 2020, met andere woorden een vermindering van 368 Mtoe in vergelijking met de prognoses.

[18]             COM(2010) 639 definitief.

[19]             2010/2107(INI).

[20]             COM(2011) 21.

[21]             COM(2011) 109 definitief.

[22]             COM(2011) 144 definitief.

[23]             COM(2011) 112 definitief.

[24]             PB L 140 van 5.6.2009, blz.136.          

[25]             PB L 52 van 21.2.2004, blz. 50.

[26]             PB L 144 van 27.4.2008, blz. 64.

[27]             PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13.

[28]             COM(2008) 394 definitief.

[29]             PB L 334 van 17.12.2010, blz.17.

[30]             PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32.

[31]             PB L 32 van 6.2.2007, blz. 183.

[32]             PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15.

[33]             PB L 309 van 24.11.2009, blz. 87.

[34]             PB L 153 van 18.6.2010, blz. 1.

[35]             PB L 304 van 14.11.2008, blz. 1.

[36]             PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55.

[37]             PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94.

[38]             PB L 338 van 17.12.2008, blz. 55.

[39]             PB L 381 van 28.12.2006, blz. 24.

[40]             PB L 342 van 22.12.2009, blz. 46.

[41]             De lidstaten mogen verschillende omzettingsfactoren gebruiken, indien deze kunnen worden gerechtvaardigd.

[42]             Gloeilampen of halogeengloeidraadlampen.

[43]             Gloeilampen of halogeengloeidraadlampen.

[44]             EN 834 Norm voor warmtekostenverdelers voor het vaststellen van het verbruik van radiatoren voor kamerverwarming - apparaten met elektrische energievoorziening.

[45]             Aanbevelingen voor de meet- en verificatiemethodes in het kader van Richtlijn 2006/32/EG betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten.

[46]             ABM: activiteitsgestuurd management (Activity-Based Management) – ABB: activiteitsgestuurde begroting (Activity-Based Budgeting).

[47]             Als bedoeld in artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het Financieel Reglement.

[48]             Nadere informatie over beheerswijzen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn te vinden op de BudgWeb-site: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html.

[49]             In de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement.

[50]             GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.

[51]             EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.

[52]             Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaat-lidstaten uit de Westelijke Balkan.

[53]             Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

[54]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

[55]             Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

[56]             Outputs zijn de te verrichten diensten of de te leveren producten (bv.: aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen, enz.).

[57]             Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen.

[58]             Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU (vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.

[59]             AC = arbeidscontractant; INT= uitzendkracht; JED= jonge deskundige in een delegatie; LA= plaatselijke functionaris; END = gedetacheerd nationaal deskundige.

[60]             Onder het maximum voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen).

[61]             Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en Europees Visserijfonds (EVF).

[62]             Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel Akkoord.

[63]             Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 25 % aan inningskosten.

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.