Kamervragen over de uitwerking van de fusietoets in krimpgebieden

Met dank overgenomen van J.R.V.A. (Jeroen) Dijsselbloem i, gepubliceerd op donderdag 11 oktober 2012.

2012Z15582

Vragen van de leden Dijsselbloem en Van Dekken (beiden PvdA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de uitwerking van de fusietoets in krimpgebieden (ingezonden 4 september 2012)

Vraag 1

Bent u bekend met het probleem van scholen in krimpgebieden die door middel van een fusie proberen te anticiperen op de terugloop van het aantal leerlingen (in de toekomst) en die daarbij belemmeringen en obstakels ondervinden door de fusietoets?

Antwoord 1

Mij bereiken signalen dat schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs met dalende aantallen leerlingen de fusietoets als belemmering ervaren. In de andere sectoren speelt de krimp nog niet zoals in het primair en voortgezet onderwijs. Besturen vinden het een extra procedurele stap aan het einde van het fusietraject. Zij ervaren daardoor een verlenging van de doorlooptijd en onzekerheid over de uitkomst van een proces waar vaak gedurende lange tijd veel energie in is gestoken. Nog dit jaar zal worden bezien of deze signalen zouden moeten leiden tot aanpassing van de beleidsregel.

De praktijk is dat sinds de invoering van de fusietoets er één institutionele fusie in het voortgezet onderwijs in een krimpgebied aangevraagd. Deze scholenfusie is goedgekeurd, met name gelet op de ingrijpende en aanhoudende bevolkingskrimp in de betreffende regio als rechtvaardigingsgrond. In het primair onderwijs zijn dertien fusies aangevraagd vanuit regio’s waar leerlingendaling een rol speelt, twaalf zijn goedgekeurd, voor één wordt een nieuwe aanvraag ingediend.

Vraag 2

Deelt u de mening dat de fusietoets niet in de weg mag staan van kleiner wordende scholen in krimpgebieden die vanwege het behoud van kwaliteit van het onderwijs willen fuseren?

Antwoord 2

Ja, in algemeenheid deel ik die mening. In regio’s met dalende aantallen leerlingen kan door de leerlingendaling de continuïteit van het onderwijsaanbod onder druk komen te staan, kunnen er problemen ontstaan met de kwaliteit in steeds kleiner worden scholen of opleidingsrichtingen, of kunnen besturen in financiële problemen komen door afnemende inkomsten bij gelijkblijvende vaste lasten. In de opgestelde beleidsregels ten behoeve van de uitvoering van de fusietoets zijn de borging van de continuïteit en de variatie in het onderwijsaanbod, de borging van de kwaliteit en de beperkte omvang van de beschikbare financiële middelen, als rechtvaardigingsgronden genoemd om een fusie toe te staan. Daarmee voorziet de beleidsregel er in, fusies in krimpgebieden toe te staan, ook als een bestuur in een gemeente meer dan 50% van de leerlingen zou krijgen.

Vraag 3

Wat gaat u doen om de gevolgen van de fusietoets te verzachten voor schoolbesturen in krimpgebieden die anticiperen op toekomstige vooruitzichten door te fuseren, zodat hun bestaan in de toekomst verzekerd is binnen een sterke organisatie die de kwaliteit van onderwijs kan waarborgen?

Antwoord 3

Gegeven de ruimte die de bestaande wet- en regelgeving biedt, zie ik nu geen aanleiding stappen te ondernemen in de door u bedoelde zin. Er is een Interdepartementaal beleidsonderzoek ‘Bekostiging funderend onderwijs bij dalende leerlingenaantallen’ gestart. Eén van de onderwerpen van onderzoek is de fusietoets als mogelijk belemmerende factor voor het oplossen van problemen met dalende aantallen leerlingen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kan worden bezien of verzachting van de fusietoets bij dalende aantallen leerlingen toch nodig is.

Vraag 4

Hoe beoordeelt u het voorstel om gedurende een periode van maximaal vier jaar fuserende scholen in krimpgebieden te beschouwen als autonome scholen die bezig zijn met een transitieproces, zodat de scholen kunnen anticiperen op de verwachte aanzienlijke terugloop van het aantal leerlingen? Is het dus mogelijk om de strenge eisen van de fusietoets voor scholen die te maken hebben met scherpe krimpproblematiek aan te passen?

Antwoord 4

Zelfstandige, autonome scholen in een krimpgebied moeten sowieso tijdig anticiperen op de verwachte daling van hun aantal leerlingen door bijvoorbeeld de personeelsformaties aan te passen aan de afnemende rijksbekostiging. De fusietoets biedt door toepassing van de rechtvaardigingsgronden de ruimte om in regio’s met dalende leerlingenaantallen fusies goed te keuren. Overigens kent het primair onderwijs al een regeling die fuserende scholen financieel tegemoet komt. Als scholen door fusie te maken krijgen met een dalende bekostiging, krijgt de gefuseerde school in het eerste jaar na fusie het verlies aan bekostiging voor 100% gecompenseerd. In het tweede jaar is de compensatie 80%, in het derde jaar 60%, in het vierde jaar 40% en in het vijfde jaar 20%. Deze regeling is in april dit jaar gepubliceerd. De regeling is van toepassing op scholen die op of na 1 augustus 2011 zijn gefuseerd en op scholen die nog gaan fuseren. Vooralsnog neem ik geen stappen in de door u voorgestelde richting, ik wacht de uitkomsten van het interdepartementaal beleidsonderzoek af. Dit onderzoek is naar verwachting in het voorjaar van 2013 afgerond.