Zaak voor het Hof van Justitie Arrest in zaak C-176/03 (Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Raad van de Europese Unie) - Beroep tot nietigverklaring van Kaderbesluit 2003/80/JBZ van de Raad van 27 januari 2003 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht - Hoofdinhoud
Contents
Documentdatum | 23-09-2005 |
---|---|
Publicatiedatum | 22-01-2013 |
Kenmerk | 12587/05 |
Van | Legal Service |
Aan | COREPER II |
Externe link | originele PDF |
Originele document in PDF |
RAAD VAN Brussel, 23 september 2005 (28.09)
DE EUROPESE UNIE (OR. fr)
12587/05
JUR 388 DROIPEN 40 ENV 421
INFORMATIEVE NOTA van: de Juridische dienst aan: het Coreper (2e deel) Betreft: Zaak voor het Hof van Justitie
Arrest in zaak C-176/03 (Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Raad van de Europese Unie) - Beroep tot nietigverklaring van Kaderbesluit 2003/80 i/JBZ van de Raad van 27 januari 2003 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht
-
1.Bij arrest van 13 september 2005 heeft het Hof van Justitie Kaderbesluit 2003/80 i/JBZ van de Raad van 27 januari 2003 inzake de bescherming van het milieu door middel van het
strafrecht 1 nietig verklaard. Het beroep tot nietigverklaring was ingediend door de
Commissie, met de steun van het Europees Parlement, op grond van artikel 35, lid 6, van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
-
2.Het nietig verklaarde kaderbesluit had ten doel de milieubescherming efficiënter te maken, door de lidstaten te verplichten hun strafrecht toepasselijk te maken op dit gebied. Het
kaderbesluit beoogde de onderlinge aanpassing van de wettelijke bepalingen van de lidstaten wat betreft de volgens het nationaal recht als delicten te behandelen feiten, de op te leggen sancties, de aansprakelijkheid van rechtspersonen, de rechtsmacht en uitlevering.
12587/05 roe/JEL/dm 1 3. Het Hof diende zich uit te spreken over de vraag of de Raad, door dit kaderbesluit aan te
nemen, de bevoegdheden heeft overschreden die de Gemeenschap aan het EG-Verdrag ontleent, en aldus inbreuk heeft gemaakt op artikel 47 van het VEU.
-
4.Om te beginnen heeft het Hof vastgesteld dat "de bescherming van het milieu een van de wezenlijke doelstellingen van de Gemeenschap is", alsmede dat "de artikelen 174 EG tot en met 176 EG in beginsel het kader [vormen] waarin het communautaire beleid op milieugebied moet worden gevoerd" (punt 43). Voorts is het Hof ingegaan op de doelstelling en de inhoud van het kaderbesluit, om vervolgens tot de conclusie te komen dat "de Gemeenschapswetgever,
wanneer het gebruik van doeltreffende, evenredige en afschrikkende straffen door de bevoegde nationale instanties een onontbeerlijke maatregel is in de strijd tegen ernstige aantastingen van het milieu," bevoegd is om "maatregelen te nemen die verband houden met het strafrecht van de lidstaten en die hij noodzakelijk acht om de volledige doeltreffendheid van de door hem inzake milieubescherming vastgestelde normen te verzekeren" (punt 48).
-
5.Het Hof constateert dat "de artikelen 1 tot en met 7 van het kaderbesluit wegens het doel en de inhoud ervan, de bescherming van het milieu als hoofddoel hebben en hadden kunnen worden vastgesteld op de grondslag van artikel 175 EG" (punt 51). "Nu het kaderbesluit inbreuk
maakt op de bevoegdheden die artikel 175 EG toekent aan de Gemeenschap, is het wegens
zijn ondeelbare karakter derhalve in zijn geheel in strijd met artikel 47 EU" (punt 53). Het
Hof heeft het kaderbesluit in zijn geheel nietig verklaard.
-
6.Er zij gepreciseerd dat de artikelen 1 tot en met 7 van het kaderbesluit definities bevatten van
de begrippen "wederrechtelijk", "water" en "rechtspersoon" (artikel 1), een definitie van de
soorten handelingen die de lidstaten krachtens hun nationale recht strafbaar moeten stellen
(artikel 2), de strafbaarstelling van nalatigheidsdelicten (artikel 3) en van deelneming en
uitlokking (artikel 4), de verplichting om te voorzien in doeltreffende, evenredige en
afschrikkende strafrechtelijke sancties, waaronder, ten minste in ernstige gevallen, vrijheidsstraffen
waarvoor uitlevering kan plaatsvinden, alsmede de mogelijkheid om in andere,
toegevoegde sancties of maatregelen te voorzien (artikel 5), de aansprakelijkheid van
rechtspersonen (artikel 6) en de sancties tegen rechtspersonen, die eveneens doeltreffend,
evenredig en afschrikkend moeten zijn, al dan niet strafrechtelijke geldboetes omvatten en
eventueel andere maatregelen kunnen omvatten (artikel 7).
-
7.Het Hof spreekt zich niet uit over de andere inhoudelijke bepalingen van het kaderbesluit, met name artikel 8 (betreffende de rechtsmacht ratione loci en ratione personae) en artikel 9
(betreffende de uitlevering en vervolging), maar het arrest lijkt te impliceren dat het Hof niet van oordeel is dat deze geldig hadden kunnen worden vastgesteld op de grondslag van het EG-Verdrag.
-
8.Het Hof bevestigt namelijk dat "het strafrecht en het strafprocesrecht in beginsel niet tot de bevoegdheid van de Gemeenschap [behoren]" (punt 47). Het Hof merkt ook op dat de
sanctiebepalingen van het kaderbesluit "aan de lidstaten de keuze van de toepasselijke
strafrechtelijke sancties laten", welke evenwel, in overeenstemming met artikel 5, lid 1,
"doeltreffend, evenredig en afschrikkend" moeten zijn (punt 49).
-
9.Volgens het Hof kan echter niet a contrario uit andere artikelen van het EG-Verdrag, en met
name de artikelen 135 en 280, lid 4, worden afgeleid "dat in het kader van de tenuitvoerlegging
van het milieubeleid iedere, zelfs een zo beperkte strafrechtelijke harmonisatie als die
welke voortvloeit uit het kaderbesluit, moet worden uitgesloten, hoe noodzakelijk deze ook
moge zijn om de doeltreffendheid van het Gemeenschapsrecht te verzekeren" (punt 52).
-
10.Het spreekt vanzelf dat de nationale wettelijke bepalingen die de lidstaten hebben
aangenomen om te voldoen aan Kaderbesluit 2003/80 i/JBZ (dit moest volgens artikel 10, lid 1,
uiterlijk 27 januari 2005 gebeuren), hun geldigheid niet verliezen doordat het kaderbesluit
nietig is verklaard. Er moet alleen worden uitgeklaard of de communautaire wetgever
niettegenstaande deze nationale wettelijke bepalingen het toch nodig vindt de lidstaten voor te
schrijven om de in de artikelen 1 tot en met 7 van het nietig verklaarde kaderbesluit bedoelde
maatregelen te nemen, hetgeen hen ertoe zou verplichten die maatregelen in de toekomst te
handhaven. De Commissie zou moeten aangeven of zij voort wenst te bouwen op het richtlijnvoorstel
dat zij op 15 maart 2001 bij het Europees Parlement en de Raad heeft ingediend, dan
wel of zij dit voorstel wenst in te trekken en, in het licht van het arrest van het Hof van
Justitie, een gewijzigd voorstel zal indienen.
_______________