Opslag biometrische persoonsgegevens kan privacy vreemdelingen schenden

Met dank overgenomen van M.H.A. (Tineke) Strik i, gepubliceerd op maandag 18 november 2013.

Scherpe kritiek van Tineke Strik op het wetsvoorstel om tien vingerafdrukken en een gezichtsopname van alle derdelanders zonder tijdslimiet op te slaan in een centrale databank. Deze biometrische gegevens kunnen worden geraadpleegd voor de bestrijding van identiteitsfraude, maar ook voor andere strafrechtelijke doeleinden. Het voorstel leidt tot lagere privacy standaarden voor vreemdelingen en vergroot de kans op etnische profilering.

Onder de spreektekst de twee moties die Tineke heeft ingediend.

Voorzitter,

Ik spreek hier mede namens D66, omdat het voor de heer Thom de Graaff niet mogelijk was het debat vanavond bij te wonen.

Tijdens het lezen van dit wetsvoorstel en de toelichting bekroop mij een déjà vu gevoel. Het opslaan van vingerafdrukken ter voorkoming van identiteitsfraude. Geen feitelijke onderbouwing van de noodzaak, geen proportionaliteitsafweging bij de keuze voor het zware middel van standaard opslag van biometrische persoonsgegevens. Een centrale opslag omdat dat de meeste veiligheidswaarborgen zou bieden. Gebruik van data ook voor andere doeleinden dan de identiteitsfraude. Waar kwam mij dat toch bekend van voor?

Mijn gedachten gaan terug naar het debat over de Paspoortwet, ruim vier jaar geleden. Ook toen koos de regering voor een aantal nationale koppen, namelijk vier ipv 2 vingerafdrukken, centrale opslag en gebruik voor strafrechtelijke doeleinden. In het Schwarz arrest maakte het Hof onlangs duidelijk dat het gebruik van de opgeslagen vingerafdrukken slechts is toegestaan voor de doelen zoals in de verordening omschreven, namelijk het verifiëren van de authenticiteit van het paspoort en van de identiteit van de houder ervan. De Europese regels bieden dus niet alleen een grondslag voor de opslag en verwerking van persoonsgegevens, maar stellen daar ook grenzen aan.

Daarover zie ik niets terug in het huidige wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel beoogt, met de woorden van de regering, de Europese regels ‘sluitend’ te maken. Wat nog niet is geregeld in de verordeningen, regelen we in de Vreemdelingenwet. Dit hele idee gaat dus voorbij aan de begrenzing die het Unierecht tegelijkertijd stelt: niet alleen op basis van de betreffende verordeningen, maar ook op basis van de specifieke privacywetgeving en het Handvest van de Grondrechten. Ook ten aanzien van het gebruik van biometrische gegevens van vreemdelingen zijn de verordeningen mbt Eurodac en het Visum Informatiesysteem helder: dat mag niet verder gaan dan het doel waarvoor de gegevens worden opgeslagen. Het vlottrekken van een strafrechtelijke onderzoek behoort daar niet toe, tenzij het de fraudebestrijding zou dienen. Laat staan het handhaven van de vreemdelingenwet en alle aanverwante wetten, zoals de Wet Inburgering. Graag een toelichting van de staatssecretaris hoe hij met voorliggend wetsvoorstel nog kan voldoen aan het doelbindingsprincipe van bovengenoemde verordeningen. En erkent de staatssecretaris dat het noodzakelijkheidsbegrip van artikel 7 sub e van de privacyrichtlijn -toepasselijk bij de opslag en het gebruik op grond van de verordeningen-, een autonoom begrip is waar niet elke lidstaat een eigen invulling aan kan geven? En is het niet tevens van belang dat de toepassing van de verordeningen uniform plaatsvinden? Een veel verder gaande uitleg en gebruik van biometrische gegevens van vreemdelingen gaat niet alleen in tegen de harmonisering, maar kan daar zelfs ook contraproductief voor werken. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Ook bij de paspoortwet was de regering ervan overtuigd dat de centrale opslag veilig, noodzakelijk en proportioneel zou zijn. Al snel nadat een meerderheid van de Eerste Kamer zich had laten overtuigen, bleek die centrale opslag echter verre van veilig, en de kwaliteit van de afgenomen vingerafdrukken zo laag, dat ze niet geschikt waren voor identificatie. Toenmalig minister Donner kwalificeerde het als 'een geavanceerde vorm van kansberekening'. Twee jaar geleden liet minister Donner weten om die reden af te zien van de opname van vingerafdrukken in een (centrale) databank. Ook het maatschappelijk verzet, aangejaagd en actief ondersteund door o.a. VVD collega Hennis, ondermijnde het draagvlak voor centrale opslag. Inmiddels kan de optie van een toekomstige databank helemaal worden verlaten, nu het Hof van Justitie vorige maand in het arrest Schwarz heeft bepaald dat centrale opslag van vingerafdrukken in strijd is met de Paspoortverordening. Wat bezielt de staatssecretaris om ondanks deze bezwaren, nadelen en risico’s nu wél met een centrale databank voor vreemdelingen te komen? Gelden voor hen andere standaarden? Hoe rijmt de staatssecretaris dat met het verbod op discriminatie, zoals in artikel 14 EVRM en ook artikel 21 Handvest is neergelegd? Ten aanzien van de Turkse onderdanen blijft mijn fractie van mening dat artikel 9 Associatieovereenkomst en de standstill bepalingen van het associatierecht in de weg staan aan de toepassing van deze wet op deze groep.

Voorzitter, aan dit voorstel om van ruim 1 miljoen vreemdelingen de biometrische gegevens op te slaan kleven grote principiële bezwaren. Ten aanzien van de privacy, en ten aanzien van de afzonderlijke behandeling en het daaruit volgende risico op stigmatisering. Met name omdat de gegevens voor veel meer doeleinden kunnen worden gebruikt dan de bestrijding van identiteitsfraude, zullen gegevens van vreemdelingen veel vaker worden betrokken bij opsporingsonderzoek dan Nederlanders. Alleen al dat feit kan etnische profilering en stigmatisering tot gevolg hebben. Het rapport van Amnesty dat onthulde hoe vaak etnische profilering door de politie op dit moment voorkomt, laat zien dat we moeten nadenken over systemen en werkwijzen die dat kunnen voorkomen. Dit wetsvoorstel lokt etnische profilering juist uit. Op welke wijze meent de regering te kunnen voorkomen dat de opslag en verwerking van deze persoonsgegevens voor derdelanders leidt tot stigmatisering en misbruik van bevoegdheden?

Het EHRM heeft in de Marper zaak al bepaald dat de gegevens van onschuldige burgers en die van verdachten niet in een databestand mogen worden gebruikt voor opsporingsonderzoeken. Ook de ACVZ en de NOVA hebben gepleit, met een verwijzing naar het EVRM, voor striktere voorwaarden voor justitie om toegang tot de database te krijgen. De categorie strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan is erg ruim. En ook de criteria dat het opsporingsonderzoek op een dood spoor is beland, of dat een snel opsporingsresultaat is geboden, zijn bijzonder vaag en voor meerdere uitleg vatbaar. De mogelijkheid om de vingerafdrukken van Nederlanders te raadplegen voor de officier van justitie is meer en preciezer ingeperkt. De staatssecretaris legt deze kritiek naast zich neer. Ook het advies om maar vier vingerafdrukken af te nemen, zoals Nederlanders ook moeten doen voor het paspoort, nam de staatssecretaris niet over. Hetzelfde gold voor het advies van de NOvA en de ACVZ om de maximale bewaartermijn te beperken tot vijf jaar.

Kortom, met de aanneming van dit wetsvoorstel gaat Nederland aparte, lagere privacy standaarden introduceren voor derdelanders dan voor Nederlanders of Unieburgers. Toch zijn grondwettelijke, Unierechtelijke en mensenrechtelijke waarborgen voor iedereen gelijk, gelukkig maar. Hoe rechtvaardigt de staatssecretaris dit onderscheid? Niet, voorzitter.

Voor elke stap waarmee de regering nu verder wil gaan dan in de Europese regels vastgelegd, draagt ze namelijk geen steekhoudende onderbouwing aan. Er zijn nauwelijks feiten waaruit blijkt dat de documentenfraude zó veelvuldig voorkomt, dat een grootschalige opslag van de gegevens van alle derdelanders gedurende tien jaar bewaartijd is gerechtvaardigd. De regering refereert graag aan het rapport ‘Het topje van de ijsberg’, in 2010 gepresenteerd door de ACVZ. De ACVZ schetste daarin echter juist niet de omvang van het probleem van identiteitsfraude, omdat het de commissie niet was gelukt daarover informatie te vinden, aangezien fraudegevallen niet worden geregistreerd. Ook het rapport over het onderzoek naar die omvang van PWC, maakt duidelijk dat het vaststellen daarvan een praktisch onmogelijke opgave is, vanwege het ontbreken van een uniforme registratie bij bedrijven en overheden van gevallen van identiteitsfraude. Door gebrek aan betrouwbaar onderzoek over een langere periode en aan referentiepunten (aangiftebereidheid, pakkans bij identiteitsfraude) zou geen houdbare uitspraak te doen zijn over de totale omvang van fraude of de schade hiervan. In de stukken valt te lezen dat de staatssecretaris uit arrenmoede terugvalt op uitspraken van ambtenaren bij de gemeenten. Die zouden vaak het vermoeden hebben dat met documenten wordt gesjoemeld. Dat komt onze fracties over als wetgeving baseren op hear say of borrelpraat. Hoewel dat nooit voldoende grond is voor wetgeving, is dat het al helemaal niet voor opslag van gevoelige gegevens.

Er wordt nu onderzoek gedaan naar de omvang van het fraude-probleem, we wachten nog op de uitkomsten van dat onderzoek. Een 'integrale monitor identiteit' moet inzicht gaan geven in de identiteitsfraude in Nederland. Zou het niet veel logischer zijn geweest om de volgorde om te draaien: eerst zicht krijgen op de problematiek en de omvang ervan, en dan gerichte maatregelen noemen om mogelijke problemen aan te pakken? De huidige werkwijze wekt het vermoeden dat de regering heel andere drijfveren heeft voor dit voorstel. Kan de staatssecretaris daar eens op ingaan?

Onze fracties zijn bijzonder blij met het aangenomen amendement van D66, waardoor de wet automatisch vervalt na zeven jaar. Vijf jaar na inwerkingtreding zal de wet geëvalueerd worden. Op basis van deze evaluatie kan het kabinet met een nieuw wetsvoorstel de wet "verlengen". Dat betekent dus wel dat een dergelijke evaluatie grondig moet zijn en aan verschillende criteria moet voldoen. Kan de staatssecretaris de Kamer informeren of hij inderdaad de wet zal evalueren over vijf jaar en zo ja, aan de hand van welke toetsingscriteria hij dit zal doen? Zal hij bijvoorbeeld onderzoeken hoe vaak justitie de databank raadpleegt en hoe vaak dat leidt tot vervolging of een veroordeling, zal hij onderzoeken hoe vaak de kwaliteit en betrouwbaarheid van de gegevens ondeugdelijk bleek, zal hij onderzoeken in hoeveel zaken het daadwerkelijk heeft geleid tot opsporing en bestraffing van identiteitsfraude?

Voorzitter, de historie van dit wetsvoorstel onthult hoezeer dit registratieplan voor vreemdelingen politiek is ingekleurd. Medio 2010 was een wetsvoorstel ingediend om twee, geen tien, vingerafdrukken van buitenlanders op te slaan en te bewaren, die niet toegankelijk zouden zijn voor opsporingsdiensten. Ruim een half jaar later kondigde het Rutte I kabinet dit huidige, veel verdergaande wetsvoorstel aan, onder intrekking van het voorgaande. Met andere woorden: dit voorstel vormt net als de veel recente wijzigingen van de vreemdelingenwet, om met de woorden van collega Thom de Graaf te spreken, een relict uit het Rutte I tijdperk. Vreemd dat zulke zo sterk politiek gemotiveerde voorstellen zo kritiekloos worden overgenomen door een volgend kabinet. Waarom gaat dat onverminderd voort met het uitvoeren van het immigratiehoofdstuk van het gedoogakkoord ‘Vrijheid en Verantwoordelijkheid’?

Arno Grunberg, met wie u laatst een interessant debat heeft gevoerd, merkte naar aanleiding van dit debat op: ook democratisch tot standgekomen wetten kunnen onethisch zijn. Deze wet zal daar zeker toe gaan behoren. Niettemin zijn wij benieuwd naar uw antwoorden.

De Kamer,

Overwegende dat in het wetsvoorstel ter uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen een horizonbepaling is opgenomen, waarmee de wet na zeven jaar van rechtswege wordt ingetrokken,

overwegende dat de regering voordien de wet zal evalueren met het oog op de mogelijke verlenging van de wet,

overwegende dat voor een zorgvuldige besluitvorming hierover de evaluatie relevante gegevens zal moeten opleveren,

verzoekt de regering bij deze evaluatie in elk geval te onderzoeken in hoeverre de wetswijziging noodzakelijk is gebleken voor en daadwerkelijk heeft geleid tot de bestrijding van identiteitsfraude, in hoeverre de wetswijziging heeft geleid tot effectief gebruik van biometrische gegevens voor andere strafrechtelijke doeleinden en in hoeverre de gegevens in de centrale databank betrouwbaar en van voldoende kwaliteit blijken,

en gaat over tot de orde van de dag

De Kamer,

Overwegende dat in het wetsvoorstel ter uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen voorziet in een bewaartermijn van tien jaar,

Overwegende dat deze termijn, gelet op het doel van de wet, niet proportioneel genoemd kan worden,

Verzoekt de regering de bewaartermijn van tien naar vijf jaar terug te dringen,

en gaat over tot de orde van de dag.