VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de tenuitvoerlegging van het Europese energieprogramma voor herstel

1.

Tekst

 

|

2.

52013DC0791

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de tenuitvoerlegging van het Europese energieprogramma voor herstel /* COM/2013/0791 final */

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de tenuitvoerlegging van het Europese energieprogramma voor herstel

I VORDERINGEN BIJ DE TENUITVOERLEGGING VAN HET PROGRAMMA

Het Europese energieprogramma voor herstel ("EEPR")[1] biedt financiële steun aan geselecteerde projecten van groot strategisch belang op drie gebieden binnen de energiesector: gas- en elektriciteitsverbindingen, offshore windenergie en koolstofafvang en -opslag. Door medefinanciering van deze projecten helpt het programma de Europese Unie vooruitgang te boeken bij het bereiken van haar energie- en klimaatdoelstellingen: de continuïteit en diversificatie van de energievoorziening, de voltooiing en goede werking van de interne energiemarkt alsmede de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.

Het grootste gedeelte van het beschikbare budget is toegewezen aan 59 projectontwikkelaars en 61 projecten in de volgende deelprogramma's: gasinfrastructuur (1,363 miljard euro), elektriciteitsinfrastructuur (904 miljoen euro), offshore-windenergie (565 miljoen euro) alsmede koolstofafvang en -opslag (1 miljard euro). In totaal waren er eind 2010 voor een totaalbedrag van 3,833 miljard euro subsidiebesluiten genomen en subsidieovereenkomsten ondertekend. Dat is 96,3 % van het totale EEPR-budget. Een bedrag van 146,3 miljoen euro dat niet uiterlijk op 31 december 2010 bij projecten in deze sectoren kon worden ondergebracht, is opnieuw toegewezen aan een nieuwe financiële regeling, het Europees Fonds voor energie-efficiëntie (European Energy Efficiency Fund – EEEF)[2], die is gericht op investeringen in energie-efficiëntie en hernieuwbare energie.

Sinds het verslag van het afgelopen jaar (COM (2012) 445 final) is er verdere vooruitgang geboekt bij de tenuitvoerlegging van het EEPR. Een aanzienlijk aantal projecten is nu voltooid; andere projecten liggen op schema en zullen binnenkort operationeel zijn. Het onderhavige verslag omvat informatie over de ontwikkelingen met betrekking tot kwalitatieve factoren sinds het laatste verslag (augustus 2012) alsmede gegevens die verband houden met de betalingen en vrijmakingen die tussen het begin van het programma en juni 2013 hebben plaatsgevonden. Daarnaast omvat het verslag een overzicht over de huidige stand van zaken en over de tussentijdse evaluatie van het EEE-fonds (zie werkdocument van de diensten van de Commissie).

  • (1) 
    Succesverhalen

Gas- en elektriciteitsinfrastructuur

Ten aanzien van het energiebeleid is het met het programma gelukt om de werking van de interne gas- en elektriciteitsmarkten te verbeteren: het heeft een bijdrage geleverd aan het verhogen van de interconnectiecapaciteiten en het waarborgen van een betere integratie tussen het oosten en het westen van de Unie. Met behulp van het programma maakt een aantal lidstaten, met name de Baltische staten en het Iberisch schiereiland, vordering in de richting van de 10 %-doelstelling op het gebied van de elektriciteitsinterconnectie. Verder zijn er aanvullende opslagcapaciteiten gecreëerd in perifere lidstaten en in Midden- en Oost-Europa. Daarnaast is er een bijdrage geleverd aan de voltooiing van een netwerk van tweerichtingsgaspijpleidingen  in Europa en het naleven van het N-1-criterium van de infrastructuurnorm als vereist in de verordening betreffende de veiligstelling van de gaslevering[3].

De projecten voor bidirectionele gaspijpleidingen in Midden- en Oost-Europa zijn operationeel en hebben tijdens de vorstperiode in februari 2012 een gascrisis afgewend.

De versterking van de interconnecties voor zowel gas als elektriciteit heeft bijgedragen tot de integratie van de interne markt. De belangrijkste voorbeelden hiervan zijn: gasinterconnecties in de corridor Afrika-Spanje-Frankrijk, elektriciteitsinterconnecties tussen Portugal en Spanje die bijdragen aan de ontwikkeling van de elektriciteitsmarkt in deze landen, een elektriciteitsinterconnectie tussen het Verenigd Koninkrijk (Deeside) en Ierland (Meath) om een regionale markt in het Verenigd Koninkrijk en Ierland te creëren, de elektriciteitsinterconnecties in de Baltische regio alsmede de integratie daarvan in de Nord Pool-markt.

Offshore windenergie (OWE)

Met EEPR-steun voor de levering en installatie van innovatieve funderingsstructuren en windturbinegeneratoren zijn de eerste grote  offshore-windmolenparken (400 MW) gebouwd die zich meer dan 100 km uit de kust en in diepe wateren (meer dan 40 m diepte) bevinden. Met geld van het EEPR is men erin geslaagd voor de geselecteerde projecten in de Duitse en Belgische Noordzee de noodzakelijke leningen bij bankconsortia te verkrijgen en zo de desbetreffende begrotingen sluitend te krijgen. De EEPR-actie op de Thornton-bank in de Belgische Noordzee is in september 2011 voltooid. Met offshore windenergie wordt er elektriciteit opgewekt die al sinds de herfst van 2010 aan het Duitse elektriciteitsnet geleverd; de infrastructuur daarvoor is medegefinancierd via het EEPR.

Op het gebied van de netwerkintegratie van offshore windenergie was medefinanciering via het EEPR cruciaal voor het definitieve investeringsbesluit ten aanzien van het project "Kriegers Flak – gemeenschappelijke interconnectieoplossing" in de Baltische regio. Dit prestigieuze project is de eerste offshore verbinding die als koppeling van offshore-windmolenparken en tegelijkertijd als grensoverschrijdende interconnectie wordt gebruikt. Bij het project zal gebruik worden gemaakt van innovatieve HVDC VSC-apparatuur (hoogspanningsgelijkstroom-spanningsbronomvormer). Het project vormt de eerste belangrijke bouwsteen in de modulaire ontwikkeling van een offshore netwerk.

In 2011 is er een tussentijdse evaluatie[4] uitgevoerd, die een algemeen overzicht en een grondige analyse van de effecten van het EEPR omvat. Hieruit komt naar voren dat de effecten van het programma nu al voelbaar zijn in de reële economie, omdat het programma bouwwerkzaamheden en de aanschaf van materiaal en productiegoederen bevordert.

Een aantal projecten is al voltooid en veel andere projecten liggen op schema. In sommige gevallen verloopt de tenuitvoerlegging van projecten moeizaam en vordert het werk langzamer dan aanvankelijk gepland; dit wordt in de volgende hoofdstukken geïllustreerd. Met name het deelprogramma koolstofafvang en -opslag had te kampen met de moeilijke economische omstandigheden.

  • (2) 
    Opgedane ervaring

In het kader van het EEPR is er voor het eerst op grote schaal steun uit de EU-begroting aan de energiesector verleend, waarbij gebruik is gemaakt van rechtstreekse subsidies aan bedrijven.

Hoewel er vorderingen zijn gemaakt, werd de sector bij de tenuitvoerlegging geconfronteerd met een aantal structurele belemmeringen.

De netwerkintegratie van offshore windenergie is gedeeltelijk geslaagd, ondanks een aantal technische moeilijkheden die de energiebedrijven nog niet hebben opgelost. Algemeen gesproken zijn de lidstaten niet proactief genoeg geweest ten aanzien van de geslaagde tenuitvoerlegging van het EEPR. De samenwerking tussen de nationale regelgevende instanties (nri's) was niet voldoende, hetgeen in sommige gevallen kan leiden tot een grote mate van onzekerheid in de businesscase voor de projectontwikkelaars. Dit aspect is met name van doorslaggevend belang voor een aantal nieuwe offshore windprojecten.

Een probleem waarmee alle drie deelprogramma's worden geconfronteerd, houdt verband met de ingewikkelde en langdurige vergunningsprocedures. Bij het opstellen van de nieuwe Verordening (EU) nr. 347/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende richtsnoeren voor de trans-Europese energie-infrastructuur[5] heeft de Commissie rekening gehouden met deze moeilijkheden en de lessen die uit de EEPR-tenuitvoerlegging zijn getrokken. De verordening omvat bepalingen om de vergunningsprocedures te versnellen door de termijn voor het verlenen van vergunningen te beperken tot drieënhalf jaar en door de transparantie en inspraak te vergroten. De verordening omvat verder maatregelen om stimuleringsmaatregelen op regelgevingsgebied te ontwikkelen en indien nodig financiële bijstand te verlenen.

Daarnaast bleek het moeilijk om langlopende financiering voor infrastructuurprojecten tegen concurrerende voorwaarden te vinden. Deze moeilijkheden blijven voortduren. Het Commissievoorstel betreffende de "Connecting Europe"-faciliteit (CEF)[6], een sectoroverschrijdend infrastructuurfonds, is bedoeld om de nodige financiële middelen voor projecten in te zamelen en ervoor te zorgen dat deze worden verwezenlijkt. De kloof ten aanzien van de commerciële levensvatbaarheid van projecten van Europees belang zal worden gedicht met behulp van CEF-subsidies. Bovendien kunnen de financiële instrumenten in het kader van de CEF projectontwikkelaars helpen om toegang tot de nodige langlopende financiering voor hun projecten te krijgen, doordat er nieuwe soorten investeerders (pensioen- en verzekeringsfondsen) worden aangetrokken en bepaalde risico's worden verminderd. Een van de financiële instrumenten die in het kader van de CEF mogelijk zijn, is het initiatief inzake projectobligaties, dat de projectontwikkelaars tijdens een proeffase al kunnen toepassen. Hierbij wordt gebruikgemaakt van begrotingsmiddelen uit de begroting 2007-2013 die ter beschikking staan. De eerste projectobligaties zijn in juli 2013 met steun van de Europese Investeringsbank, die bij dit initiatief partner van de Commissie is, uitgegeven. Later in 2013 worden er meer initiatieven verwacht.

De CCS-projecten gaan dankzij de EEPR-financiering geheel volgens plan snel van start. Bij de start van het programma was echter reeds bekend dat EEPR-financiering nooit bedoeld was om de zeer hoge investerings- en werkingskosten van de CCS-projecten geheel te dekken. De economische aantrekkelijkheid van CCS op korte en middellange termijn is afgenomen door de lage koolstofprijs binnen het emissiehandelssysteem (ETS). Daarnaast is het door de huidige economische omstandigheden moeilijker om de vereiste aanvullende financiering voor projecten sluitend te krijgen. Als gevolg daarvan wordt het CCS-deelprogramma geconfronteerd met aanzienlijke onzekerheden, waardoor de geslaagde uitvoering ervan in het gedrang kan komen.

De uitwisseling van kennis over CCS is cruciaal om ervoor te zorgen dat de technologie slaagt. In het kader van het EEPR-CCS-programma is het CCS-projectnetwerk opgericht, waarin ervaringen en beste praktijken worden uitgewisseld. Dit is wereldwijd het eerste netwerk voor het uitwisselen van kennis in zijn soort. De leden ervan (EEPR-CCS-projecten en het Sleipner-project in Noorwegen) werken samen en stellen gemeenschappelijke gidsen met goede praktijken op. Het netwerk heeft verder rapporten gepubliceerd over de lessen die zijn geleerd uit projecten inzake CO2-opslag, betrokkenheid van het publiek en vergunningverlening.

De Commissie heeft met betrekking tot de toekomst van de koolstofafvang en -opslag (Carbon Capture and Storage – CCS) op 27 maart 2013 een mededeling goedgekeurd (COM(2013) 180 final) en nogmaals op het volgende gewezen: "Het stimuleren van investeringen in CCS-demonstratie is de belangrijkste uitdaging waar nu snel een beleidsmatig antwoord op moet komen, om na te gaan of de invoering en de bouw van een CO2-infrastructuur haalbaar is. Als eerste stap op weg daarnaartoe moet er derhalve voor worden gezorgd dat er in Europa een succesvolle CCS-demonstratie op commerciële schaal komt die bevestigt dat CCS technisch en economisch haalbaar is als doelmatige maatregel om de uitstoot van broeikasgassen in de elektriciteitsproductie en de industrie te beperken."

Parallel met de CCS-mededeling is er tot 2 juli een openbare raadpleging gehouden, waarop meer dan 150 reacties zijn ontvangen[7]. Nog deze herfst zal de Commissie op de website van de openbare raadpleging een samenvatting van de reacties en de individuele bijdragen publiceren[8].

  • (3) 
    Volgende stappen voor de projecten

Als de reeds voltooide projecten buiten beschouwing worden gelaten, kunnen de resterende projecten worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën: projecten die op schema liggen en waarbij de financiële steun moet worden voortgezet, en projecten die niet naar behoren vorderen, zodat de Commissie zal besluiten de steun stop te zetten.

Bij acht belangrijke infrastructuurprojecten konden de begunstigden nog geen definitief investeringsbesluit nemen en is het niet gelukt het aanvankelijke tijdschema aan te houden. De projectontwikkelaar van één project, het HVDC-knooppunt, is het ermee eens het project stop te zetten. Bij twee andere projecten (het offshore-windmolenpark Aberdeen en gravitaire funderingen) wordt het definitieve investeringsbesluit binnen de komende zes maanden verwacht. Met betrekking tot het project Cobra Cable wil de Commissie garanties dat het definitieve investeringsbesluit uiterlijk halverwege 2016 wordt genomen; mocht dit niet gebeuren, dan kan dat tot gevolg hebben dat de Commissie de subsidieovereenkomst ontbindt.

De Commissie kan tevens besluiten om de financiële steun voor vier gasprojecten stop te zetten (ITGI Poseidon, Nabucco, Galsi en het tweerichtingspijpleidingproject in Roemenië). Het stopzetten van financiële steun neemt echter niet weg dat deze gasprojecten kunnen worden aangemerkt als projecten van gemeenschappelijk belang (PGB)[9] op Europees niveau in het kader van de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren voor TEN-E-infrastructuur.

Met betrekking tot de zes CCS-demonstratieprojecten wordt de EEPR-maatregel voor één van de projecten voltooid in oktober 2013 (Compostilla), drie projecten zijn al voltooid en de overige twee kunnen naar verwachting niet worden voltooid zonder aanvullende en substantiële financiële inspanningen door de lidstaten en/of de industrie.

De Commissie heeft de bedrijven die bij de stopzetting betrokken zijn daarvan officieel schriftelijk in kennis gesteld.

In het bij dit verslag gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie wordt beschreven wat de stand van zaken met betrekking tot de afzonderlijke projecten is.

Sinds juli 2011 is het Europees Fonds voor energie-efficiëntie operationeel. Als aanvulling op dit verslag wordt er een specifiek werkdocument van de diensten van de Commissie gepresenteerd, waarin verslag wordt gedaan van een tussentijdse evaluatie.

II ALGEMENE SITUATIE

Eind 2012 waren 20 van de 61 projecten in technisch opzicht volledig voltooid. Er is een totaalbedrag van 1 416 970 178,64 EUR aan de begunstigden uitbetaald (juni 2013).

Het tempo van de betalingen is laag, waaruit nogmaals blijkt dat de planning van dergelijke grote en ingewikkelde projecten moeizaam verloopt. Door het complexe karakter van de betrokken technologieën, met name voor de netwerkintegratie van offshore windenergie en CCS, de moeilijkheden waarmee overheden zowel op regerings- als op regelgevingsniveau bij het opstellen van een passend regelgevingskader te kampen hebben, het gebrek aan publieke acceptatie en moeilijkheden die verband houden met milieukwesties en openbare aanbestedingen werden de projectontwikkelaars geconfronteerd met aanvullende problemen. Daarnaast zorgen de vergunningsprocedures vaak voor vertraging.

Momenteel is er een bedrag van 42 miljoen EUR aan niet-uitgegeven middelen aan het Duitse CCS-project onttrokken. Verder is er een bedrag van 12 miljoen EUR vrijgemaakt uit stopgezette elektriciteits- en gasinfrastructuurprojecten. Dit is gedeeltelijk het gevolg van het feit dat de uiteindelijke kosten onder de aanvankelijk geraamde kosten liggen.

  • 1. 
    Gas- en elektriciteitsinfrastructuur

Het EEPR-deelprogramma voor infrastructuur ondersteunt 44 projecten op drie hoofdgebieden.

De projecten worden uitgevoerd door de transmissiesysteembeheerders (TSB's) in de afzonderlijke lidstaten of door projectontwikkelaars. Er is een bedrag van 2,268 miljard EUR vastgelegd, waarvan in juni 2013 ca. 777 miljoen EUR, dat wil zeggen 34,25 %, was uitgekeerd aan de begunstigden. Betalingen worden alleen verricht als de projectontwikkelaars de vaste toezegging doen het project op basis van een definitief investeringsbesluit uit te voeren.

De projecten hebben betrekking op drie gebieden:

  • – 
    Projecten voor gasinfrastructuur en ‑opslag: De infrastructuur voor het transport van en de handel in gas in de EU moet verder worden geïntegreerd door te voorzien in de bouw van de ontbrekende schakels tussen de lidstaten en knelpunten binnen landen weg te werken. De energiebronnen en ‑routes van de EU, ook die voor vloeibaar aardgas (LNG), dienen verder te worden gediversifieerd.
  • – 
    Projecten voor bidirectionele gaspijpleidingen: Tijdens de gascrisis van 2009 tussen Rusland en Oekraïne kwamen de meeste Midden- en Oost-Europese lidstaten zonder gas te zitten, niet omdat er niet genoeg gas in Europa was, maar omdat de bestaande infrastructuur niet over de technische middelen en mogelijkheden beschikte om de gastoevoer om te keren, zodat deze van west naar oost zou stromen in plaats van andersom. Met steun door EEPR-financiering is dit probleem aangepakt: er is inmiddels bidirectionele infrastructuur beschikbaar in Midden- en Oost-Europa.
  • – 
    Infrastructuurprojecten voor elektriciteit: De integratie van de stijgende elektriciteitstoevoer uit variabele hernieuwbare bronnen vergt gigantische investeringen in nieuwe infrastructuur. Bovendien zijn bepaalde lidstaten nog steeds echte "energie-eilanden" vanwege hun gebrekkige aansluiting op de buurlanden en op de interne energiemarkt.

1.1       Stand van zaken

Er zijn inmiddels 19 van de 44 projecten voltooid: begin 2012 waren dit er 13. In de elektriciteitssector zijn 4 projecten voltooid. De overige acht projecten vorderen goed, een aantal hiervan wordt naar verwachting in 2014 voltooid. In de gassector zijn 15 projecten voltooid; 13 projecten liggen op schema. Het merendeel van de projecten (10 van de 15) op het gebied van bidirectionele gaspijpleidingen en interconnecties in Midden- en Oost-Europa is voltooid. Onder meer dankzij EEPR-middelen was het mogelijk de financiering van de projecten sluitend te krijgen en ervoor te zorgen dat deze zonder vertraging operationeel werden. Hierdoor zijn de veiligheid en de betrouwbaarheid van het gasnetwerk verbeterd, zijn de continuïteit van de energievoorziening en de diversificatie versterkt en zijn kritieke knelpunten verwijderd.

Voorbeelden hiervan zijn: mede met behulp van EEPR-middelen kon het project betreffende de ontwikkeling van de Larrau-gasaftakking worden opgezet, waarbij de Spaanse (compressiestation van Vilar de Arnedo, pijpleiding tussen Yela en Vilar de Arnedo) en Franse netwerken (Béarn-hoofdpijpleiding) worden verbeterd. Hierdoor worden de continuïteit van de energievoorziening in deze regio alsmede de mededinging verbeterd en wordt de Iberische gasmarkt beter geïntegreerd in de Europese gasmarkt.

De voltooiing in 2011 van de twee elektriciteitsinterconnecties tussen Portugal en Spanje, in de regio's Douro en Algarve, heeft bijgedragen tot de aansluiting op hernieuwbare bronnen. Vooral dankzij EEP-middelen kon het Portugese netwerk worden verbeterd en uitgebreid, waardoor tevens de uitwisselingscapaciteit met Spanje is toegenomen.

EEPR-middelen zijn ook gebruikt om de verwezenlijking van de eerste elektriciteitsinterconnectie tussen Ierland en Groot-Brittannië te steunen. Met deze interconnectie zijn de continuïteit van de energievoorziening en de diversificatie van energiebronnen voor Ierland verbeterd, doordat er een bijdrage is geleverd aan de toename van de capaciteit op het gebieden van de elektriciteitsinterconnectie en mogelijkheden voor de integratie van offshore windenergie zijn gecreëerd.

Drie EEPR-projecten in het Baltische gebied zijn gericht op het verbeteren van de werking van de interne energiemarkt en het waarborgen van gelijke concurrentievoorwaarden. Als deze projecten zijn voltooid, is er een significante bijdrage geleverd aan het verbeteren van de continuïteit van de energievoorziening, waarbij de handel in elektriciteit mogelijk wordt en de invoerbehoefte in de regio wordt teruggebracht.

Ondanks de vooruitgang die is geboekt, hebben vier projecten in de gassector ernstige vertraging opgelopen, waardoor zij eventueel moeten worden stopgezet:

  • – 
    De tweestrijd met betrekking tot de uiteindelijke route betreffende de Shah Deniz-hulpbronnen tussen het Nabucco- en het TAP-project (deze laatste valt niet onder het EEPR) is ten gunste van TAP uitgevallen. Het besluit van het consortium Shah Deniz zal gevolgen hebben voor de EEPR-subsidie. – Op 18 mei 2013 heeft het Algerijnse gasbedrijf besloten om het besluit over de bouw van de pijpleiding tussen Algerije en Italië (het Galsi-project) voor de derde keer uit te stellen. Hierdoor loopt dit project, dat via het EEPR wordt gesteund, aanzienlijke vertraging op. De procedures voor de bouwvergunning voor het project lopen al vijf jaar en er zijn nog geen commerciële overeenkomsten betreffende de gastoevoer gesloten.
  • – 
    Bij het ITGI Poseidon-project zijn er moeilijkheden om de gasbronnen bij het project te betrekken die nodig zijn om de bouw ervan te rechtvaardigen.
  • – 
    Ten slotte heeft het project betreffende de bidirectionele pijpleiding in Roemenië, waartoe tevens de koppeling van het "transit"-gassysteem met het nationale gassysteem behoort, ernstige vertraging opgelopen. Het project is echter cruciaal voor de verdere ontwikkeling van de gasmarkt in Roemenië en de rest van de regio Zuidoost-Europa.

Bij alle projecten die ernstige vertraging hebben opgelopen en niet voldoende vorderen, heeft de Commissie de projectontwikkelaars per brief aangekondigd dat de steun zal worden stopgezet.

1.2       Conclusies

Bij de projecten op het gebied van elektriciteits- en gasinfrastructuur zijn aanzienlijke vorderingen gemaakt. De grote meerderheid van de projecten (40 van de 44) is al voltooid of in een gevorderd stadium. Voor een aantal projecten is de uiterste termijn voor de tenuitvoerlegging verschoven (zie werkdocument van de diensten van de Commissie).

Het EEPR zorgt voor een concrete verbetering van de werking van de interne markt, door te voorzien in interconnecties tussen het westen en het oosten van de EU en door de continuïteit van de energievoorziening in de betrokken landen en regio's te verbeteren. Op sommige terreinen wordt momenteel aanzienlijke vooruitgang geboekt: de projecten voor bidirectionele gaspijpleidingen zijn operationeel en hebben tijdens de vorstperiode in februari 2012 een gascrisis afgewend. De ondersteunde elektriciteitsprojecten geven een krachtige impuls aan de voltooiing van de interne markt. De projecten op het gebied van elektriciteitsnetten zullen bijdragen tot een gemakkelijker absorptie en integratie van uit hernieuwbare bronnen geproduceerde elektriciteit. Door het uit de weg ruimen van knelpunten en de geleidelijke integratie van "energie-eilanden" als de drie Baltische landen, het Iberisch Schiereiland, Ierland, Sicilië en Malta, vordert de voltooiing van een pan-Europees systeem van energie-infrastructuren gestaag.

Naar verwachting zullen de meeste van de 25 lopende projecten in de periode 2013-2014 worden voltooid. Een klein aantal projecten zal tot in 2017 doorlopen. De overige projecten, die met ernstige moeilijkheden te kampen hebben, zijn tegen eind 2013 wellicht stopgezet.

De vertragingen en moeilijkheden bij een aantal projecten waren te voorkomen geweest, indien de nri's en ACER er in een vroeg stadium bij waren betrokken. Deze ervaring heeft de Commissie opgedaan en zij zal hiermee rekening houden bij het proces van beoordeling en identificatie van de PGB's in het kader van de CEF.

  • 2. 
    Project op het gebied van offshore windenergie (OWE)

Het EEPR-deelprogramma met betrekking tot OWE omvat negen projecten in twee hoofdgebieden:

  • – 
    steun voor grootschalige beproeving, fabricage en bouw van innovatieve turbines en offshore-funderingsstructuren;
  • – 
    steun voor de ontwikkeling van modulaire oplossingen voor de integratie van grote hoeveelheden door windkracht opgewekte elektriciteit.

Tot de begunstigden van de steun behoren projectontwikkelaars, technische bedrijven, producenten van hernieuwbare energie en TSB's. Het volledig beschikbare EEPR-bedrag van 565 miljoen EUR is inmiddels vastgelegd en eind juni 2013 beliep het totaal aan betalingen voor alle negen projecten 204 miljoen EUR.

2.1       Stand van zaken

Van de negen projecten is er één met succes voltooid (Thornton-bank). Drie andere projecten vorderen goed, zodat deze naar verwachting in 2013-2014 kunnen worden voltooid. Een aantal andere projecten kan lopen tot 2016/2017 (gravitaire funderingen), 2017/2018 (Aberdeen, Krieger Flak) en 2019 (Cobra Cable); op deze projecten dient de Commissie nauwlettend toe te zien.

Het project Cobra Cable (verbinding tussen DK en NL) heeft ernstige vertraging opgelopen en de partners, de Deense en Nederlandse transmissiesysteembeheerders, hebben nog geen goedkeuring van de desbetreffende regelgevende instanties voor de vereiste investeringen en geen vergunningen voor de route van de kabel verkregen. Nadat de Commissie per brief de stopzetting van de steun had aangekondigd, hebben de partners hun inspanningen opgevoerd en overeenstemming met de desbetreffende regelgevende instanties bereikt over het proces dat in april 2014 tot goedkeuring zou moeten leiden. De Commissie heeft de partners verzocht om garanties te verstrekken met betrekking tot de mijlpalen die moeten worden bereikt, voordat er toestemming wordt verleend om het definitieve investeringsbesluit na eind 2013 te nemen.

Eén project, het HVDC-knooppunt, wordt met instemming van de begunstigde stopgezet vanwege de gecumuleerde en aanhoudende vertraging en de significant gewijzigde en ingeperkte omvang van het project.

2.2       Stand van zaken per sector

2.2.1    Offshore-turbines en -structuren (zes projecten)

Dankzij de EEPR-subsidies is de bouw van de eerste grootschalige (400 MW) offshore-windmolenparken ver uit de kust (meer dan 100 km) en in diep water (meer dan 40 m) veiliggesteld. Met middelen van het EEPR is men er in geslaagd voor de geselecteerde projecten de noodzakelijke leningen bij bankconsortia te verkrijgen en zo de desbetreffende begrotingen sluitend te krijgen.

De EEPR-actie op de Thornton-bank in de Belgische Noordzee is in september 2011 voltooid. Drie van de Duitse windmolenparken bevinden zich al in de offshore-installatiefase. Naar verwachting worden twee daarvan tegen eind 2013 en de derde tegen eind 2014 voltooid. De eerste elektriciteit die is opgewekt met de door het EEPR medegefinancierde windenergie-infrastructuur op volle zee is in de herfst van 2010 aan het Duitse elektriciteitsnet geleverd. Hoewel deze projecten goed vorderen, is er ten opzichte van de oorspronkelijke planning enige vertraging die voornamelijk aan de gegarandeerde netwerkaansluiting te wijten is. Het tijdschema voor het vierde Duitse offshore windmolenparkproject dat is gericht op het produceren en installeren van gravitaire funderingen, is aangepast als gevolg van ernstige vertragingen in de vergunningsprocedure. Naar verwachting wordt het project in 2017 voltooid.

Voor het project met betrekking tot de bouw van een buitengaats testcentrum voor windenergietechnologie voor de kust van Aberdeen (Verenigd Koninkrijk) is volledige toestemming verleend. Deze toestemming wordt momenteel echter voor de rechtbank aangevochten. Het is de bedoeling dat het definitieve investeringsbesluit voor dit project begin 2014 wordt genomen.

2.2.2.   Netwerk voor offshore-windenergie (drie projecten)

In 2012 is het definitieve investeringsbesluit met betrekking tot het project "Kriegers Flak – gemeenschappelijke interconnectieoplossing" in het Baltische gebied genomen. Dit prestigieuze project is de eerste offshore verbinding die als koppeling tussen offshore-windmolenparken en tegelijkertijd als grensoverschrijdende interconnectie wordt gebruikt. Het project vormt de eerste belangrijke bouwsteen in de modulaire ontwikkeling van een offshore netwerk. Er is besloten welke technische oplossing er voor het Kriegers Flak-gebied wordt toegepast, waarbij gebruik wordt gemaakt van belangrijke technologische componenten op het gebied van HVDC VSC. Daarnaast is er een markt- en een zakelijk model ontwikkeld op basis van de combinatie van de toewijzing van hernieuwbare elektriciteit en grensoverschrijdende handel in elektriciteit. Hiervan kunnen aanzienlijke effecten op het toekomstige ontwerp van gecombineerde interconnecties en de integratie van offshore windenergie worden verwacht.

In het algemeen blijft de situatie voor projecten op het gebied van offshore windenergienetwerken echter zeer moeilijk. Vooral de offshore ontwikkeling van innovatieve HVDC-technologie betreffende multiterminaloplossingen wordt geconfronteerd met een ingewikkelde combinatie van belemmeringen op technologisch, regelgevings- en commercieel gebied.

Vertragingen in de besluitvorming door nri's over medefinanciering staan een tijdige tenuitvoerlegging van offshore netwerkprojecten in de weg. De rol van nri's is voor deze projecten van doorslaggevend belang. Dit is gebleken bij gas- en elektriciteitsinfrastructuur, waar de economische modellen en de ervaring met samenwerking tussen de nri's een veel hoger niveau bereiken. De Commissie is van mening dat de nri's, zoals bepaald in het derde pakket betreffende de interne energiemarkt[10], op een meer gecoördineerde manier te werk moeten gaan.

2.3       Conclusies

De EEPR-steun voor projecten op het gebied van turbines en structuren resulteert rechtstreeks in een aanvullende koolstofvrije elektriciteitsproductiecapaciteit van 1 500 MW. Daarnaast kunnen we veel leren van de EEPR-projecten, bijvoorbeeld over manieren waarop de productie‑ en installatietijd van offshore-funderingen kan worden verkort.

Wat de projecten voor de integratie van windenergie in het elektriciteitsnet aangaat, vormen het ontwikkelingsstadium en de kosten van HVDC-technologie, het verkrijgen van de vergunningen voor de windmolenparken die op het elektriciteitsnet moeten worden aangesloten en de medefinanciering die via de regelgevende instanties moet worden verkregen de voornaamste struikelblokken die moeten worden aangepakt voordat de definitieve investeringsbesluiten kunnen worden genomen.

  • 3. 
    Koolstofafvang en -opslag (CCS)

3.1       Inleiding

Om het energiesysteem met een energiemix waarvan fossiele brandstoffen deel uitmaken, tegen 2050 koolstofvrij te maken, is koolstofafvang en -opslag noodzakelijk. Het EEPR heeft tot doel geïntegreerde CCS-projecten te demonstreren, zodat deze technologie tegen het eind van dit decennium commercieel rendabel kan worden gemaakt. Het programma verleent financiële steun ter hoogte van 1 miljard EUR voor projecten in de elektriciteitsproductiesector, waarvan in juni 2013 reeds 399,5 miljoen EUR aan de begunstigden is uitgekeerd. Geïntegreerde CCS-projecten houden nieuwe technologische uitdagingen in en bij de demonstratie moeten tal van technische, economische en met de regelgeving samenhangende hordes worden genomen. De projecten worden gecoördineerd door distributeurs of energiebedrijven. Andere begunstigden zijn energietransmissiebedrijven, leveranciers van apparatuur en onderzoeksinstellingen.

3.2       Stand van zaken

In eerste instantie is er in het kader van het EEPR aan zes CCS-projecten (in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Nederland, Polen en Spanje) steun verleend.

Op verzoek van de projectontwikkelaar is het project Jänschwalde (Duitsland) vanwege het ontbreken van een regelgevingskader voor CO2-opslag alsmede vanwege moeilijkheden betreffende de publieke acceptatie met ingang van 5 februari 2012 stopgezet. Op dat moment is de projectontwikkelaar tot de conclusie gekomen dat het niet mogelijk was de nodige vergunningen voor CO2-opslag binnen de looptijd van het project te verkrijgen, aangezien de CCS-richtlijn niet in Duits nationaal recht was omgezet.

Het Poolse project (Belchatow) is op 6 mei 2013 op verzoek van de projectontwikkelaar stopgezet, als gevolg van het ontbreken van een realistisch plan om het tekort in de financiële structuur aan te vullen dat was ontstaan door technische risico's en het feit dat de lidstaat de CCS-richtlijn niet tijdig had omgezet. Hierdoor bestond er geen passend regelgevingskader voor CO2-opslag; verder waren er moeilijkheden betreffende de publieke acceptatie van CO2-opslag.

Het Italiaanse project (Porto Tolle) is op verzoek van de projectontwikkelaar op 11 augustus 2013 stopgezet vanwege onoverkomelijke vertragingen bij de uitvoering van het project als gevolg van het besluit van de Italiaanse Raad van State om de milieuvergunning voor de elektriciteitscentrale Porto Tolle nietig te verklaren. Bovendien was de projectontwikkelaar van mening dat het niet mogelijk was om de financiële structuur van het project sluitend te krijgen. De projectontwikkelaar zet echter niet alle activiteiten op het gebied van CCS stop, maar blijft werken aan verschillende aspecten van CCS in de proefinstallatie Brindisi.

Voor geen van de drie resterende projecten is een definitief investeringsbesluit genomen. De Commissie hecht veel waarde aan het ondersteunen van de geslaagde tenuitvoerlegging van alle resterende projecten.

De stand van zaken met betrekking tot deze projecten is als volgt:

De projectontwikkelaars zijn vastbesloten door te gaan met het project in het Verenigd Koninkrijk (Don Valley), waarbij zij streven naar operationele ondersteuning via de "Contract for Difference"-regeling van het Verenigd Koninkrijk die momenteel wordt voorbereid. De tenuitvoerlegging van het project zou kansen creëren voor synergieën met één van de projecten die in aanmerking komen voor steun door de regering van het Verenigd Koninkrijk in het kader van de "CCS Commercialisation Competition" (wedstrijd voor CCS-commercialisering).

Het Nederlandse project (ROAD) is van deze projecten het meest vergevorderd. Het definitieve investeringsbesluit kan worden genomen op het moment dat de stijging van de projectkosten die met name het gevolg is van de lage koolstofprijs wordt gecompenseerd door aanvullende financiering. Er worden gesprekken gevoerd met aanvullende investeerders teneinde de financiële structuur van het project nog in 2013 sluitend te krijgen.

De EEPR-actie met betrekking het Spaanse project (Compostilla) zal volgens schema in oktober 2013 zijn voltooid. Er zullen dan drie proefinstallaties voor CO2-afvang, -transport en -opslag operationeel zijn die zeer nuttige testfaciliteiten voor de gehele CCS-waardeketen zullen bieden. De volgende stap van het project, die niet onder de EEPR-actie valt, is een geïntegreerde CCS-demonstratie-installatie op industriële schaal; hiervoor moet nog wel aanvullende financiering worden gevonden.

3.3       Conclusies

Het voorbereidende werk voor het uitvoeren van oplossingen voor CO2-afvang, -transport en -opslag vordert goed, maar het blijft onzeker of de meeste CCS-projecten daadwerkelijk worden uitgevoerd. Publieke acceptatie voor de onshore-opslag van CO2 vormt nog steeds een significante belemmering. De investerings- en exploitatiekosten zijn zeer hoog en uit de beginfase van het programma is gebleken dat EEPR-financiering een stimulans aan projecten geeft, maar niet voldoende is om alle aanvullende kosten van de toepassing van CCS in elektriciteitscentrales te dekken. De combinatie met NER300 en het Regionaal Fonds is nog niet optimaal benut. Daarnaast hebben de bedrijven niet alle technische kwesties opgelost en zijn de vergunningen in veel gevallen niet op tijd verkregen. De koolstofprijzen zijn momenteel zeer laag en er bestaan geen juridische beperkingen of stimulansen. Hierdoor zien economische actoren geen reden om in CCS te investeren.

De mededeling over de toekomst van koolstofafvang en -opslag in Europa van 27 maart 2013[11] is erop gericht CCS weer bovenaan de agenda te zetten, het debat over het optimaal bevorderen van de demonstratie en toepassing op gang te brengen en investeringen te stimuleren. De Commissie zal op basis van de bijdragen die tijdens de lopende raadpleging zijn ontvangen en de volledige analyse van de omzetting en tenuitvoerlegging van de CCS-richtlijn in de lidstaten, rekening houdend met haar werkzaamheden betreffende het klimaat- en energiekader voor 2030, onderzoeken of het op korte, middellange en lange termijn noodzakelijk is voorstellen voor te bereiden.

De CCS-richtlijn biedt een wettelijk kader voor de afvang, het transport en de opslag van CO2. Op de uiterste datum voor omzetting van de richtlijn in juni 2011 hadden slechts een paar lidstaten gerapporteerd dat zij deze volledig of gedeeltelijk hadden omgezet. De situatie is inmiddels aanmerkelijk verbeterd en momenteel heeft slechts één lidstaat nog geen kennis gegeven aan de Commissie van maatregelen tot omzetting van de richtlijn. Terwijl de meerderheid van de lidstaten met voorstellen voor CCS-demonstratieprojecten de omzetting van de richtlijn hebben voltooid, verbieden of beperken verscheidene lidstaten de opslag van CO2 op hun grondgebied. Bij de volledige analyse van de omzetting en tenuitvoerlegging van de CCS-richtlijn in de lidstaten zal hier ook nauwgezet naar worden gekeken.

De tweede uitnodiging tot het indienen van voorstellen in het kader van het NER300-programma die op 3 april van start is gegaan, is een nieuwe gelegenheid om de vooruitzichten voor CCS-demonstratie in Europa te verbeteren.

Bovendien zal de Commissie in het kader van het EEPR de resultaten van de lopende raadpleging en van de tweede uitnodiging tot het indienen van voorstellen in het kader van het NER300-programma (hierbij heeft slechts één CCS-project financiering aangevraagd) onderzoeken, en de passende conclusies betreffende de toekomst van de resterende, uit het EEPR gefinancierde, CCS-demonstratieprojecten trekken.

III        EUROPEES FONDS VOOR ENERGIE-EFFICIËNTIE (EEE-F)

  • 1. 
    Inleiding

Zoals vereist krachtens de EEPR-wijzigingsverordening omvat het bij dit verslag gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie een tussentijdse evaluatie met informatie over de status van de "financiële regeling" (het EEE-F, de activiteiten betreffende technische bijstand en verhoging van de kennis).

Uit de evaluatie zijn een aantal positieve eerste resultaten en redelijk gunstige vooruitzichten voor het fonds naar voren gekomen.

Tot nu toe zijn er onder zes goedgekeurde projecten handtekeningen gezet, waaraan rond de 79,2 miljoen EUR is toegewezen.

Op basis van toekomstige projectinitiatieven in het meest vergevorderde ontwikkelingsstadium is bovendien een investeringsbedrag van 114 miljoen EUR mogelijk.

Naar verwachting wordt de volledige EU-bijdrage aan investeringen toegewezen, hoewel hiervoor nog een aantal moeilijkheden moet worden overwonnen.

Met betrekking tot technische bijstand zijn er acht aanvragen voor een totaalbedrag van 6,3 miljoen EUR goedgekeurd.

  • 2. 
    Voornaamste resultaten van de tussentijdse evaluatie

Verwezenlijken van de doelstellingen van de verordening

De eerste doelstelling van de wijzigingsverordening was het oprichten van een gespecialiseerd investeringsfonds om niet-vastgelegde EEPR-kredieten opnieuw toe te wijzen en dit als hefboom te gebruiken om aanvullende bijdragen te verkrijgen. Dit is verwezenlijkt met steun van de Europese Investeringsbank, waaraan de oprichting van het fonds en het beheer van de EU-bijdragen werd gedelegeerd.

De tweede doelstelling van het EEE-F was het faciliteren van de financiering van investeringen in energie-efficiëntie (portfoliostreefpercentage van 70 %), hernieuwbare energie (20 %) en schoon stadsvervoer (10 %). Het fonds is met name gericht op het verminderen van specifieke financiële en niet-financiële belemmeringen voor energie-efficiëntie, waaronder hoge transactiekosten, versnipperde en kleine investeringen, beperkte toegang tot krediet, complexe structurering van overeenkomsten, alsmede gebrek aan vertrouwen bij investeerders en gebrek aan capaciteiten bij de projectontwikkelaars.

Daartoe steunt het fonds de ontwikkeling van een geloofwaardige markt op het gebied van energie-efficiëntie door middel van niet-standaard projectfinanciering[12] en specifieke financiële producten (zowel met eigen als met vreemd vermogen)[13]. Er wordt met name steun verleend aan de ontwikkeling van energieprestatiecontracten.

Om het gebrek aan financiering en risicomijdend gedrag van investeerders aan te pakken, is het EEE-F opgericht als meerlaagsinvesteringsfonds, met drie klassen units. De EU heeft geïnvesteerd in junior C-units, waardoor zij de eerste verliezen en het grootste risico draagt. Dit trekt aanvullende investeerders aan, waaronder private investeerders.

Het EEE-F dient ook als rolmodel voor innovatieve financiële instrumenten bij het investeren in kosteneffectieve en rijpe projecten op het gebied van duurzame energie (met terugverdientijden die 20 jaar kunnen bedragen) en het aantrekken van particulier kapitaal, waarbij de businesscase betreffende investeringen wordt aangetoond en een geloofwaardige lijst van prestaties wordt gecreëerd.

Kosteneffectiviteit

In de indicatieve begroting voor 2013 is 1,48 miljoen EUR aan administratieve uitgaven en 160 miljoen EUR aan toe te wijzen investeringen voorzien. Concreet zou dat betekenen dat er voor elk bedrag van 1 EUR aan administratieve uitgaven ongeveer 108 EUR aan investeringen wordt besteed. Hierbij is geen rekening gehouden met inkomsten uit rente en terugbetaling van hoofdsommen (21 804 EUR voor 2012), die in eerste instantie worden besteed om de administratieve uitgaven van het EEE-F te dekken.

Additionaliteit

Met het EEE-F kan langetermijnfinanciering worden verstrekt en kunnen marktgebaseerde en hoogwaardige investeringen met replicatie-effecten worden bevorderd, waarbij tevens wordt gezorgd voor het geografische evenwicht betreffende toekomstige projectinitiatieven. Hierdoor wordt de additionaliteit van het EEE-F aangetoond.

Met de technische bijstand uit het fonds kunnen ontbrekende capaciteiten van projectontwikkelaars worden aangevuld en administratieve belemmeringen worden weggewerkt, die het bundelen van grotere projecten om een kritische massa te bereiken in de weg staan.

De oprichting van het fonds en de eerste activiteiten die ermee zijn ontplooid, hebben het besef van zakelijke mogelijkheden op het gebied van energie-efficiëntie en van innovatieve projectfinanciering doen toenemen, waardoor de belangstelling van de private sector en financiële instellingen is gewekt.

Hefboomeffect

Op programmaniveau is de EU-bijdrage (125 miljoen EUR) meer dan verdubbeld dankzij aanvullende vastleggingen door investeerders (140 miljoen EUR). Voor elke 100 EUR die de EU voor projectfinanciering vastlegt, wordt meer dan 110 EUR door andere investeerders verstrekt; dat betekent een hefboomeffect van meer dan 2. Uiteraard is het wenselijk dat in de toekomst meer investeerders besluiten te investeren, maar dit zal pas gebeuren als het EEE-F aantoonbaar overtuigende prestaties heeft geleverd.

Goed financieel beheer

Bij het financieel beheer van het EEE-F worden de door de Europese Commissie en de EIB vastgelegde investeringsrichtsnoeren en -beginselen aangehouden en worden strenge banknormen gevolgd, die tijdens de verschillende investeringsstappen worden gecontroleerd en beoordeeld.

De vermogensbeheerder (Deutsche Bank) brengt maandelijkse beleggingsportefeuilleverslagen, kwartaalverslagen en jaarlijkse ondernemingsplannen uit, waarin jaarlijkse streefcijfers worden vastgelegd en de verwachte effecten op de balans van het EEE-F worden bepaald.

De Commissie houdt permanent toezicht op het EEE-F op uitvoerend niveau en via haar vertegenwoordiging in de Raad van Toezicht en de Raad van Bestuur van het EEE-F. De Commissie is tevens verantwoordelijk voor het goedkeuren van verzoeken om technische bijstand die door de vermogensbeheerder zijn voorbereid.

  • 3. 
    Belangrijkste conclusies

In het kader van het EEE-F is ervaring opgedaan die nuttig is om de werking van de markt voor energie-efficiëntie te doorgronden. Hieruit kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • · 
    financieringsinstrumenten voor duurzame energie moeten flexibel zijn en worden afgestemd op de behoeften van de lokale markt;
  • · 
    het tekort aan capaciteit om investeringen in energie-efficiëntie te ontwikkelen en te financieren kan op doeltreffende wijze worden gedicht door het verstrekken van bijstand op het gebied van projectontwikkeling, waardoor aantoonbare resultaten betreffende investeringen in energie-efficiëntie kunnen worden behaald alsmede de geloofwaardigheid van de sector en het vertrouwen van investeerders kunnen worden versterkt;
  • · 
    met instrumenten op EU-niveau dienen gemeenschappelijke belemmeringen, slechte marktwerking en de gevolgen van de financiële crisis te worden aangepakt, waarbij bestaande nationale of regionale regelingen moeten worden aangevuld alsmede duplicatie en verdringing van particuliere investeringen moeten worden vermeden;
  • · 
    om versnippering van de markt tegen te gaan, is bundeling van de vraag door samenvoeging van projecten nodig, moet er gebruik worden gemaakt van financiële intermediairs en moeten er garanties worden verstrekt.

In het geheel zijn uit de evaluatie een aantal positieve eerste resultaten en redelijk gunstige vooruitzichten voor het fonds naar voren gekomen.

Momenteel lijkt verhoging van de financiële bijdrage van de EU niet gerechtvaardigd, onder meer als gevolg van het bedrag dat nog moet worden toegewezen. Zodra dit bedrag is besteed, het fonds het nodige ontwikkelingsniveau heeft bereikt en zijn aantrekkelijkheid voor de markt heeft bewezen, zouden aanvullende bijdragen kunnen worden overwogen, mits het hefboomeffect aanzienlijk wordt verhoogd.

IV        OVERHEIDSOPDRACHTEN

Als gevolg van de opmerking van de Rekenkamer over fouten in de aanbestedingsprocedures van een EEPR-project, heeft de Commissie besloten systematische maatregelen te nemen: zij heeft eind 2012 een gedetailleerde vragenlijst aan 59 projectontwikkelaars (61 projecten) gestuurd om informatie te vergaren over de procedures die zij hebben toegepast bij het gunnen van contracten in het kader van de tenuitvoerlegging van de actie.

Uit de analyse is duidelijk gebleken dat de begunstigden van de EEPR-projecten in het algemeen goed op de hoogte zijn van de regels voor overheidsopdrachten en gunning van contracten. Naar verwachting zal de systematische voorlichting door de Commissie ten behoeve van de EEPR-begunstigden ertoe leiden dat tekortkomingen bij aanbestedingsprocedures in de toekomst kunnen worden voorkomen (de tekortkomingen die tot nu toe zijn geconstateerd, hebben geen invloed op de tenuitvoerlegging van het EEPR-programma gehad).

[1]               Verordening (EG) nr. 663/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 houdende vaststelling van een programma om het economisch herstel te bevorderen via financiële bijstand van de Gemeenschap aan projecten op het gebied van energie. PB L 200 van 31.7.2009, blz. 31.

[2]               Verordening (EG) nr. 1233/2010 van het Europees Parlement en de Raad van woensdag 15 december 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 663/2009. PB L 346 van 30.12.2010, blz. 5.

[3]               Verordening (EU) nr. 994/2010, PB L 295 van 12.11.2010, blz. 1.

[4]               http://ec.europa.eu/energy/evaluations/doc/2011_eepr_mid_term_evaluation.pdf

[5]               PB L 115 van 25.4.2013, blz. 39.

[6]               Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de Connecting Europe Facility, COM(2011) 665.

[7]               http://ec.europa.eu/energy/coal/ccs_en.htm

[8]               http://ec.europa.eu/energy/coal/ccs_en.htm

[9]               De Commissie heeft op 14 oktober 2013 door middel van een gedelegeerde verordening een eerste lijst met PGB-projecten vastgesteld.

[10]             Richtlijn 2009/72/EG en Richtlijn 2009/73/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en gas.

[11]             COM(2013) 180 final.

[12]             De projectfinanciering is gebaseerd op de kasstroom van de projecten en niet op de balans van de projectsponsors; hierdoor worden benchmarks gecreëerd betreffende de waarde- en risicobeoordeling voor de energie-efficiëntieprojecten zelf.

[13]             Bijvoorbeeld achtergestelde en niet-achtergestelde leningen, mezzanine-instrumenten, garanties, vreemd vermogen, leasingstructuren en voorschotten. Het EEE-F verstrekt geen subsidies of rentesubsidies ("zachte" leningen), aangezien dergelijke financiële stimulansen niet geschikt worden geacht voor projecten die voldoende inkomsten genereren.

Totaalbedrag aan uitgevoerde betalingen voor EEPR-projecten (EUR) 30 juni 2013

BL || Jaar || Totaal

Interconnectie || 2010 || 360 855 255,05

|| 2011 || 224 169 430,99

|| 2012 || 129 624 008,68

|| 2013 || 67 763 843,57

Algemeen totaal || || 782 412 537,72

CCS || 2010 || 193 746 614,74

|| 2011 || 192 027 188,76

|| 2012 || 37 119 607,39

|| 2013 || 19 405 061,13 -42 735 826

Algemeen totaal || || 399 562 646,02

Offshore windenergie || 2010 || 146 307 027,84

|| 2011 || 41 300 324,67

|| 2012 || 15 648 927,94

|| 2013 || 804.463,30

Algemeen totaal || || 204.060.743,75

|| 2011 || 30 000 000,00

|| 2012 || 934 251,15

Europees Fonds voor energie-efficiëntie || || 30 934 251,15

Algemeen totaal || || 1 416 970 178,64

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.