Hoe kleiner de inkomensverschillen, hoe beter de prestaties van een land

Met dank overgenomen van E.M. (Esther-Mirjam) Sent i, gepubliceerd op vrijdag 7 februari 2014, 10:35.

Er zijn genoeg overtuigende filosofische, economische en sociologische argumenten voor een gelijkere inkomens- en vermogensverdeling. Mensen vinden economische groei belangrijk, maar geven ook hoge prioriteit aan goede en betaalbare zorg, goed onderwijs, veiligheid. Hoe kleiner de inkomensverschillen, hoe beter de prestaties van een land op juist deze terreinen. Wat houdt ons dan tegen? Dat is de psychologie, naar ik vrees.

Dit artikel staat ook als opiniestuk in Trouw, 7 februari 2014.

Barack Obama wil de grote inkomensongelijkheid in zijn land aanpakken. Hij is niet de enige die dit probleem agendeert. Zo meent het World Economic Forum, onlangs bijeen in Davos, dat het immer groeiende gat tussen de inkomens van de rijkste en de armste burgers de wereldeconomie bedreigt.

Lange tijd verzetten economen zich tegen pleidooien voor een rechtvaardiger inkomensverdeling. Immers, er zou een uitruil bestaan tussen rechtvaardigheid en doelmatigheid: een eerlijke inkomensverdeling zou leiden tot minder economische groei. De Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz ontdekte evenwel dat deze redenering niet klopt. Hij toonde aan dat inkomensongelijkheid juist leidt tot lagere economische groei.

Ongetwijfeld is Obama in zijn pleidooi voor een hoger minimumloon beïnvloed door de voormalig voorzitter van zijn raad van economisch adviseurs, de econoom Alan Krueger. Hij toonde aan dat een gematigde stijging van het mininumloon goed is voor de werkgelegenheid.

Econoom Stiglitz heeft nog andere bezwaren ingebracht tegen een grote inkomensongelijkheid. Zo ziet hij de groeiende ongelijkheid als belangrijke oorzaak van de economische crisis. Degenen onderaan de ladder wilden niet achterblijven bij het stijgende consumptieniveau van degenen bovenaan, met uiteindelijk onhoudbare schulden als gevolg. Degenen bovenaan investeerden hun geld niet in de economie, maar trokken het geld eruit. De gevolgen van deze giftige cocktail zijn bekend.

Naast economische argumenten, zijn er ook filosofische, sociologische en psychologische factoren tegen grote verschillen in inkomen.

Voor de filosofische argumenten: filosofen van John Rawls tot Thomas Pogge hebben zich hierover gebogen. Filosoof en econoom Amartya Sen vertelde deze week nog in Trouw (4 februari) over zijn 'capabilities' benadering: economie moet niet gaan over het bruto binnenlands product, maar over de mogelijkheden voor burgers om een goed leven te leiden.

Dan wat betreft de sociologie van inkomensongelijkheid: niet alles is economie. Mensen vinden economische groei belangrijk, maar geven ook hoge prioriteit aan goede en betaalbare zorg, goed onderwijs, veiligheid.

Hoe kleiner de inkomensverschillen, hoe beter de prestaties van een land op juist deze terreinen. Zo bestaat er bewijs dat grotere statusverschillen zorgen voor chronische stress, wat leidt tot meer hart- en vaatziekten. In het onderwijs blijkt statusbesef van grote invloed op schoolprestaties van kinderen. Wat betreft veiligheid, is bewezen dat mensen die zich schamen over hun sociale status, vaker agressief zijn.

In Nederland bestaat de neiging om te denken dat extreme inkomensverschillen vooral een Angelsaksisch verschijnsel zijn. Nederland is inderdaad een relatief egalitair land.

Bij ons speelt wel iets anders: een grote vermogensongelijkheid. De verschillen in wat mensen aan spaargeld en ander vermogen bezitten, zijn in Nederland groter in de meeste Europese landen, groter dan in het Verenigd Koninkrijk en net zo groot als in de Verenigde Staten. Onderzoek van onder andere hoogleraar economische en sociale geschiedenis Bas van Bavel heeft dit aangetoond.

Deze grote verschillen in vermogen nemen in Nederland ook nog eens toe. Tegelijkertijd is de belasting op vermogen de laatste jaren steeds verder verlaagd, tot onder het gemiddelde van de OECD-landen.

Als er dan genoeg overtuigende filosofische, economische en sociologische argumenten zijn voor een gelijkere inkomens- en vermogensverdeling, wat houdt ons dan tegen? Dat is de psychologie, naar ik vrees.

Mensen hechten eraan het beter te doen dan degenen om hen heen. Ze willen het ook beter hebben dan ze het in het verleden hadden, ze wennen aan welvaart. Ze denken gelukkiger te worden van hogere inkomens en grotere vermogens dan anderen rondom hen, maar dit gevoel is slechts tijdelijk.

Mijn favoriete filosoof Loesje schreef ooit: 'Rechtvaardigheid is dat schoonmakers beter verdienen dan vervuilers.' Ik voeg toe: maar liefst niet heel veel beter, afgaande op alle economische, filosofische en sociologische argumenten.

De initiatieven van president Obama en het World Economic Forum zijn daartoe stappen in de goede richting.