Verordening (EU) nr. 230/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede

1.

Tekst

15.3.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 77/1

 

VERORDENING (EU) Nr. 230/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2014

tot vaststelling van een instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 209, lid 1, en artikel 212, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Deze verordening is een van de instrumenten voor de rechtstreekse steun aan het externe beleid van de Europese Unie. Zij volgt op Verordening (EG) nr. 1717/2006 van het Europees Parlement en de Raad (2), die op 31 december 2013 is verstreken.

 

(2)

Handhaving van de vrede, voorkoming van conflicten, versterking van de internationale veiligheid en het verlenen van hulp aan bevolkingen, landen en regio's die zich met natuurlijke of door de mens veroorzaakte rampen geconfronteerd zien, behoren tot de belangrijkste doelstellingen van het externe optreden van de Unie als bepaald in onder meer artikel 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). De crises en conflicten waarmee landen en regio's over de hele wereld te kampen hebben en andere factoren, zoals terrorisme, georganiseerde misdaad, op gender gebaseerd geweld, klimaatverandering, uitdagingen op het gebied van cyberveiligheid alsmede veiligheidsrisico's die het gevolg zijn van natuurrampen vormen een gevaar voor de stabiliteit en de veiligheid. Om de bovengenoemde kwesties doelmatig en tijdig te kunnen aanpakken zijn specifieke financiële middelen en instrumenten nodig die een aanvulling kunnen vormen op humanitaire hulp en de instrumenten voor samenwerking op lange termijn.

 

(3)

In zijn conclusies van 15 en 16 juni 2001 heeft de Europese Raad zijn goedkeuring gehecht aan het programma van de Unie voor de preventie van gewelddadige conflicten, waarin de politieke inzet van de EU voor conflictpreventie als een van de hoofddoelstellingen van de externe betrekkingen van de Unie, werd benadrukt, en heeft hij aangegeven dat de instrumenten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking een bijdrage kunnen leveren aan de verwezenlijking van deze doelstelling. In de conclusies van de Raad van 20 juni 2011 over conflictpreventie wordt bevestigd dat bovengenoemd programma een deugdelijke beleidsbasis is voor het verdere optreden van de Unie op het gebied van conflictpreventie. Voorts heeft de Raad in zijn conclusies van 17 november 2009 het „Concept inzake versterking van de bemiddelings- en dialoogcapaciteit van de EU” onderschreven.

 

(4)

In de conclusies van de Raad inzake een antwoord van de EU op onstabiele situaties van 19 november 2007 en in de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, inzake veiligheid en ontwikkeling, eveneens van 19 november 2007, wordt benadrukt dat de Unie bij haar strategieën en beleid met de verwevenheid van ontwikkeling en veiligheid rekening moet houden, teneinde de beleidscoherentie voor ontwikkeling overeenkomstig artikel 208 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en de samenhang van haar externe optreden in het algemeen, te bevorderen. Meer specifiek concludeerde de Raad dat bij toekomstige werkzaamheden betreffende veiligheid en ontwikkeling ook plaats moet worden ingeruimd voor de veiligheids- en ontwikkelingsimplicaties van klimaatverandering, van aspecten betreffende het milieubeheer en het beheer van de natuurlijke hulpbronnen en van migratie.

 

(5)

De Europese Raad heeft op 12 december 2003 zijn goedkeuring gehecht aan de Europese veiligheidsstrategie en op 11 december 2008 aan de gezamenlijke analyse van het verslag over de tenuitvoerlegging van die strategie. In haar mededeling „EU-interneveiligheidsstrategie in actie: vijf stappen voor een veiliger Europa” wees de Commissie ook op het belang van samenwerking met derde landen en regionale organisaties, met name voor de bestrijding van meervoudige dreigingen, zoals mensen- en drugshandel en terrorisme.

 

(6)

In haar mededeling met als titel „Aanzet tot een antwoord van de EU op onstabiele situaties — Engagement voor duurzame ontwikkeling, stabiliteit en vrede onder moeilijke omstandigheden” erkende de Commissie dat de Unie een essentiële rol heeft gespeeld bij het bevorderen van vrede en stabiliteit door gewelddadigheden en de achterliggende oorzaken van onveiligheid en gewelddadige conflicten aan te pakken. Deze verordening moet helpen deze doelstellingen te verwezenlijken.

 

(7)

Op 8 december 2008 heeft de Raad een globale aanpak goedgekeurd van de uitvoering door de Unie van Resoluties 1325(2000) en 1820(2008) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties betreffende vrouwen, vrede en veiligheid, waarin de nauwe verbondenheid van vrede, veiligheid, ontwikkeling en gendergelijkheid wordt onderkend. De Unie heeft steeds de wens uitgesproken dat volledige uitvoering wordt gegeven aan de agenda inzake vrouwen, vrede en veiligheid uit de desbetreffende resoluties van de VN-Veiligheidsraad, en met name dat geweld tegen vrouwen in conflictsituaties moet worden bestreden en dat vrouwen intensiever bij vredesopbouw moeten worden betrokken.

 

(8)

In het strategisch kader en het actieplan van de EU inzake mensenrechten en democratie, op 25 juni 2012 door de Raad aangenomen, wordt aangedrongen op het ontwikkelen van operationele aansturing opdat bij het ontwerpen en uitvoeren van bijstandsmaatregelen inzake terrorismebestrijding rekening wordt gehouden met mensenrechten; tevens wordt beklemtoond dat de uitbanning van foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling, en eerbiediging van een deugdelijke procesvoering (waaronder het vermoeden van onschuld, het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging) prioriteiten zijn van de Unie bij de toepassing van mensenrechten.

 

(9)

Democratie en mensenrechten staan in de betrekkingen van de Unie met derde landen voorop en moeten daarom in het kader van deze verordening worden gezien als beginselen.

 

(10)

Volgens de verklaring van de Europese Raad van 25 maart 2004 inzake terrorismebestrijding moeten doelstellingen in verband met terrorismebestrijding in de programma's voor externe bijstand worden geïntegreerd. In de terrorismebestrijdingsstrategie van de Europese Unie, die op 30 november 2005 werd goedgekeurd door de Raad, wordt aangedrongen op een sterkere samenwerking op het gebied van terrorismebestrijding met derde landen en de Verenigde Naties. De conclusies van de Raad van 23 mei 2011 over een sterkere koppeling tussen de interne en de externe aspecten van terrorismebestrijding stellen dat bij de strategische programmering van het stabiliteitsinstrument, ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1717/2006, de capaciteit van de bevoegde autoriteiten die bij terrorismebestrijding in derde landen betrokken zijn, moet worden vergroot.

 

(11)

Met de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1717/2006 werd beoogd de Unie in staat te stellen voor een consequente en geïntegreerde respons op crisissituaties en dreigende crises te zorgen, specifieke mondiale en transregionale veiligheidsdreigingen aan te pakken en de crisisparaatheid te verhogen. De onderhavige verordening heeft ten doel een herzien instrument in te voeren, dat voortbouwt op de met Verordening (EG) nr. 1717/2006 opgedane ervaringen, teneinde de efficiëntie en samenhang van het optreden van de Unie bij crisisrespons, conflictpreventie, vredesopbouw en crisisparaatheid en het aanpakken van veiligheidsdreigingen en -uitdagingen te vergroten.

 

(12)

De uit hoofde van deze verordening vastgestelde maatregelen dienen gericht te zijn op de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 21 van het VEU en de artikelen 208 en 212 van het VWEU. Zij kunnen complementair zijn aan en dienen aan te sluiten bij de maatregelen die de EU heeft vastgesteld voor de verwezenlijking van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid in het kader van titel V van het VEU en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van het vijfde deel van het VWEU. De Raad en de Commissie dienen samen te werken om deze consistentie te garanderen, elk in overeenstemming met de eigen bevoegdheden.

 

(13)

Deze verordening moet stroken met de bepalingen over de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), vastgelegd in Besluit 2010/427/EU van de Raad (3). In de verklaring van 2010 van de hoge vertegenwoordiger over politieke verantwoording worden de beginselen dialoog, raadpleging, informatie en rapportering aan het Europees Parlement bevestigd.

 

(14)

De Commissie en de EDEO, al naar gelang het geval, moeten regelmatig en vaak overleg plegen en informatie uitwisselen met het Europees Parlement. Daarnaast moet het Europees Parlement toegang krijgen tot documenten overeenkomstig de interinstitutionele akkoorden ter zake, opdat het zijn recht van toetsing uit hoofde van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (4) met kennis van zaken kan uitoefenen.

 

(15)

Bij Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad (5) zijn gemeenschappelijke regels en procedures vastgesteld voor de uitvoering van de instrumenten van de Unie voor de financiering van extern optreden.

 

(16)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot programmerings- en uitvoeringsmaatregelen. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011.

 

(17)

Gegeven de aard van die uitvoeringshandelingen, met name hun beleidsbepalende karakter en hun gevolgen voor de begroting, dient voor de vaststelling ervan de onderzoeksprocedure te worden toegepast, behalve in het geval van maatregelen met geringe financiële implicaties.

 

(18)

De Commissie moet onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vaststellen indien dit in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin een snelle respons van de Unie noodzakelijk is, om dwingende redenen van urgentie vereist is.

 

(19)

De Unie moet ervoor zorgen dat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt voor een zo groot mogelijk effect van haar externe optreden. Dit moet worden bereikt door middel van samenhang en complementariteit tussen de instrumenten van de Unie voor extern optreden, en door middel van het tot stand brengen van synergieën tussen deze verordening, andere instrumenten van de Unie voor de financiering van extern optreden en andere beleidsonderdelen van de Unie. Dit moet leiden tot wederzijdse versterking van de programma's die uit de instrumenten voor financiering van extern optreden voortkomen.

 

(20)

Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

 

(21)

In deze verordening worden voor de hele toepassingsperiode ervan de financiële middelen vastgelegd, die het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer (6) voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

 

(22)

Het is aangewezen dat de toepassingsperiode van deze verordening in overeenstemming wordt gebracht met die van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad (7). Derhalve dient de onderhavige verordening van toepassing te zijn van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en doelstellingen

  • 1. 
    Bij deze verordening wordt een instrument (het „instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede”) ingesteld dat voor de periode van 2014 tot en met 2020 voorziet in rechtstreekse steun voor het externe beleid van de Unie, door de doeltreffendheid en samenhang van het optreden van de Unie bij crisisrespons, conflictpreventie, vredesopbouw en crisisparaatheid v en bij de aanpak van mondiale en transregionale dreigingen, te vergroten.
  • 2. 
    De Unie neemt maatregelen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en op het gebied van financiële, economische en technische samenwerking met derde landen, regionale en internationale organisaties en andere statelijke actoren en actoren uit het maatschappelijk middenveld, overeenkomstig de in deze verordening neergelegde voorwaarden.
  • 3. 
    Voor de toepassing van deze verordening omvatten actoren uit het maatschappelijk middenveld niet-gouvernementele organisaties, organisaties die inheemse volken vertegenwoordigen, lokale burgergroeperingen en verenigingen van handelaren, coöperaties, vakbonden, organisaties die economische en maatschappelijke belangen vertegenwoordigen, lokale organisaties (met inbegrip van netwerken) die betrokken zijn bij gedecentraliseerde regionale samenwerking en integratie, consumentenorganisaties, vrouwen- en jongerenorganisaties, culturele, onderwijs-, onderzoeks- en wetenschappelijke organisaties, universiteiten, kerken en religieuze verenigingen en gemeenschappen, de media en alle niet-gouvernementele verenigingen en particuliere en publieke stichtingen die waarschijnlijk kunnen bijdragen tot de ontwikkeling of tot de externe dimensie van interne beleidsmaatregelen. Andere organen of actoren die in dit lid niet zijn genoemd, kunnen worden gefinancierd wanneer zulks noodzakelijk is om de doelstellingen van deze verordening te verwezenlijken.
  • 4. 
    De specifieke doelstellingen van deze verordening zijn:
 

a)

in een situatie van crisis of dreigende crisis snel bijdragen aan de stabiliteit door middel van een effectieve respons die bedoeld is om te helpen met het behouden, creëren of herstellen van de noodzakelijke voorwaarden voor een behoorlijke uitvoering van de externe beleidsmaatregelen en acties van de Unie overeenkomstig artikel 21 van het VEU;

 

b)

bijdragen aan de preventie van conflicten en aan het waarborgen van de capaciteit en de paraatheid om met pre- en postcrisissituaties om te gaan en te bouwen aan vrede; en

 

c)

aanpakken van specifieke mondiale en transregionale bedreigingen voor de vrede en de internationale veiligheid en stabiliteit.

Artikel 2

Consistentie en aanvullend karakter van de Uniebijstand

  • 1. 
    De Commissie ziet erop toe dat uit hoofde van deze verordening genomen maatregelen stroken met het algemene strategische beleidskader van de Unie voor de partnerlanden, en met name met de doelen van de in lid 2 bedoelde maatregelen, alsmede met andere relevante maatregelen van de Unie.
  • 2. 
    Maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden vastgesteld, kunnen complementair zijn met en dienen aan te sluiten bij de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van titel V van het VEU en het vijfde deel van het VWEU. Bij maatregelen die uit hoofde van deze verordening worden vastgesteld, wordt rekening gehouden met de zienswijzen van het Europees Parlement.
  • 3. 
    De krachtens deze verordening verleende bijstand van de Unie is een aanvulling op de bijstand die uit hoofde van Unie-instrumenten voor externe bijstand wordt geboden, wordt slechts verleend voor zover geen adequate en effectieve reactie uit hoofde van bovengenoemde instrumenten mogelijk is en wordt op zodanige wijze gepland en uitgevoerd dat de continuïteit van acties uit hoofde van die instrumenten, waar van toepassing, wordt verwezenlijkt.
  • 4. 
    De volgende horizontale aspecten worden waar mogelijk in de programmering opgenomen:
 

a)

de bevordering van democratie en goed bestuur;

 

b)

mensenrechten en humanitair recht, waaronder kinderrechten en rechten van inheemse volkeren;

 

c)

non-discriminatie;

 

d)

gendergelijkheid en de vrouwenemancipatie;

 

e)

conflictpreventie; en

 

f)

klimaatverandering.

  • 5. 
    Activiteiten die onder het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad (8) en Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad (9) vallen en uit hoofde van deze handelingen in aanmerking komen voor financiering, kunnen niet in het kader van deze verordening worden gefinancierd.
  • 6. 
    Ter verhoging van de doelmatigheid en het aanvullende karakter van bijstandsmaatregelen van de Unie en de lidstaten en ter voorkoming van dubbele financiering, dient de Commissie een nauwe coördinatie tussen de activiteiten van de Unie onderling en met de activiteiten van de lidstaten te bevorderen, zowel op het niveau van de besluitvorming als in het veld. Te dien einde maken de lidstaten en de Commissie gebruik van een systeem voor de uitwisseling van gegevens. De Commissie kan initiatieven nemen om deze coördinatie te bevorderen. Daarnaast zorgt de Commissie voor de coördinatie en samenwerking met multilaterale, regionale en subregionale organisaties en andere donoren.

TITEL II

SOORTEN BIJSTANDSVERLENING VAN DE UNIE

Artikel 3

Bijstand in respons op crises of dreigende crises met het oog op conflictpreventie

  • 1. 
    De Unie verleent ter verwezenlijking van de in artikel 1, lid 4, onder a), bedoelde specifieke doelstellingen technische en financiële bijstand wanneer zich onderstaande uitzonderlijke, onvoorziene situaties voordoen:
 

a)

een noodsituatie, een crisis of een opkomende crisis,

 

b)

een situatie die een gevaar betekent voor de democratie, de rechtsstaat en de openbare orde, de bescherming van de mensenrechten en fundamentele vrijheden, of de beveiliging en de veiligheid van personen, in het bijzonder personen die blootstaan aan gendergerelateerd geweld in onstabiele situaties, of

 

c)

een situatie die dreigt te ontaarden in een gewapend conflict of die het derde land of de derde landen in kwestie ernstig dreigt te destabiliseren.

Deze bijstand kan eveneens gericht zijn op situaties waarin de Unie met een beroep op de clausule „essentiële elementen” van internationale overeenkomsten de samenwerking met derde landen geheel of gedeeltelijk opschort.

  • 2. 
    De in lid 1 bedoelde technische en financiële bijstand kan de volgende terreinen bestrijken:
 

a)

steun, door middel van technische en logistieke bijstand, voor de inspanningen van internationale en regionale organisaties, statelijke actoren en actoren uit het maatschappelijk middenveld ter bevordering van vertrouwenscheppende maatregelen, bemiddeling, dialoog en verzoening;

 

b)

steun voor de uitvoering van de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties betreffende vrouwen, vrede en veiligheid, met name in fragiele landen of landen die zich in een conflict- of postconflictsituatie bevinden;

 

c)

steun voor het tot stand komen en doen functioneren van interim-regeringen met een mandaat overeenkomstig het internationaal recht;

 

d)

steun voor de ontwikkeling van democratische en pluralistische staatsinstellingen, waaronder maatregelen om de rol van vrouwen in zulke instellingen te versterken, alsmede voor doelmatig burgerlijk bestuur en burgerlijk toezicht op het veiligheidsapparaat, en maatregelen ter versterking van de capaciteit van de rechtshandhavings- en justitiële autoriteiten die zijn betrokken bij de bestrijding van terrorisme, georganiseerde misdaad en alle vormen van illegale handel;

 

e)

steun voor internationale strafhoven en ad hoc nationale tribunalen, waarheids- en verzoeningscommissies en mechanismen voor de juridische afdoening van mensenrechtenklachten en voor de vaststelling en toekenning van eigendomsrechten, ingesteld volgens internationale normen op het gebied van de mensenrechten en de rechtsstaat;

 

f)

steun voor de maatregelen die nodig zijn om een begin te maken met het herstel en de wederopbouw van belangrijke infrastructuur, huisvesting, openbare gebouwen en economische goederen, en fundamentele productiefaciliteiten, alsmede andere maatregelen voor het weer op gang brengen van de economische activiteit, het scheppen van werkgelegenheid en de verwezenlijking van de minimumvoorwaarden die noodzakelijk zijn voor duurzame maatschappelijke ontwikkeling;

 

g)

steun voor civiele maatregelen in verband met de demobilisatie en herintegratie van voormalige strijders en hun gezin in de burgermaatschappij en, indien passend, hun repatriëring, alsmede maatregelen om het probleem van kindsoldaten en vrouwelijke strijders aan te pakken;

 

h)

steun voor maatregelen om de maatschappelijke gevolgen van herstructurering van de strijdkrachten op te vangen;

 

i)

steun voor maatregelen om, binnen het bestek van het samenwerkingsbeleid van de Unie en de doelstellingen daarvan, van de sociaaleconomische gevolgen voor de burgerbevolking van antipersoneelmijnen, niet-geëxplodeerde munitie of explosieve overblijfselen van de oorlog, aan te pakken. Tot de op grond van deze verordening gefinancierde activiteiten kunnen onder meer voorlichting over risico's, mijndetectie en -opruiming en, in samenhang daarmee, vernietiging van voorraden behoren;

 

j)

steun voor maatregelen om, binnen het bestek van het samenwerkingsbeleid van de Unie en de doelstellingen daarvan, het illegaal bezit en gebruik van vuurwapens, handvuurwapens en lichte wapens, tegen te gaan;

 

k)

steun voor maatregelen om ervoor te zorgen dat er adequaat wordt ingespeeld op de specifieke behoeften van vrouwen en kinderen in crisis- en conflictsituaties, waaronder hun blootstelling aan gendergerelateerd geweld;

 

l)

steun voor de revalidatie en herintegratie van de slachtoffers van gewapende geschillen, waaronder ook maatregelen om in de specifieke behoeften van vrouwen en kinderen te voorzien;

 

m)

steun voor maatregelen om de eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, democratische beginselen en de rechtsstaat en van de desbetreffende internationale instrumenten te bevorderen en te handhaven;

 

n)

steun voor sociaaleconomische maatregelen ter bevordering van een eerlijke toegang tot en een transparant beheer van natuurlijke rijkdommen in een situatie van crisis of dreigende crisis, met inbegrip van vredesopbouw;

 

o)

steun voor maatregelen ter ondervanging van de mogelijke gevolgen van plotselinge bevolkingsstromen die van belang zijn voor de politieke en veiligheidssituatie, waaronder ook maatregelen om in de behoeften van de gastgemeenschappen te voorzien in een situatie van crisis of dreigende crisis, met inbegrip van vredesopbouw;

 

p)

steun voor maatregelen om de ontwikkeling en de organisatie van het maatschappelijke middenveld en zijn participatie in het politieke proces te bevorderen, waaronder maatregelen ter versterking van de rol van vrouwen in dergelijke processen en ter bevordering van onafhankelijke pluralistische, professionele media;

 

q)

steun voor maatregelen in respons op natuurrampen of door de mens veroorzaakte rampen die een bedreiging voor de stabiliteit vormen, alsmede op met pandemieën samenhangende bedreigingen van de volksgezondheid bij ontbreken van of in aanvulling op door de Unie verleende humanitaire bijstand of bijstand voor civiele bescherming.

  • 3. 
    In de in lid 1 van dit artikel genoemde situaties kan de Unie ook technische en financiële bijstand bieden die niet uitdrukkelijk wordt genoemd in lid 2 van dit artikel. Deze bijstand blijft beperkt tot buitengewone steunmaatregelen in de zin van artikel 7, lid 2, die voldoen aan alle onderstaande voorwaarden:
 

a)

ze vallen binnen zowel het algemene toepassingsgebied van deze verordening als de specifieke doelstellingen als omschreven in artikel 1, lid 4, onder a),

 

b)

ze zijn in looptijd beperkt tot de in artikel 7, lid 2, genoemde periode, en

 

c)

ze komen normaliter in aanmerking krachtens andere instrumenten van de Unie voor externe bijstand of de andere onderdelen van deze verordening, maar moeten door middel van maatregelen voor het beheer van crisissituaties en dreigende crisis worden afgehandeld omdat de situatie noopt tot een snelle respons.

Artikel 4

Bijstand voor conflictpreventie, vredesopbouw en crisisparaatheid

  • 1. 
    De Unie verleent ter verwezenlijking van de in artikel 1, lid 4, onder b), bedoelde specifieke doelstellingen technische en financiële bijstand. Deze bijstand wordt verleend voor maatregelen die zijn gericht op de opbouw en de versterking van het vermogen van de Unie en haar partners om conflicten te voorkomen, vrede op te bouwen en te voorzien in behoeften in pre- en postcrisissituaties in nauwe samenwerking met de Verenigde Naties en andere internationale, regionale en subregionale organisaties, statelijke actoren en actoren uit het maatschappelijk middenveld met betrekking tot hun inspanningen op het gebied van:
 

a)

bevordering van vroegtijdige waarschuwing en van conflictbewuste risicoanalyse in de beleidsvorming en de beleidsuitvoering;

 

b)

bevordering en opbouw van capaciteit voor vertrouwensopbouw, bemiddeling, dialoog en verzoening, met bijzondere aandacht voor groeiende spanningen tussen gemeenschappen;

 

c)

versterking van capaciteiten voor de deelname aan en de inzet bij civiele stabilisatiemissies;

 

d)

verbetering van het herstel na een conflict of een ramp die van belang is voor de politieke en veiligheidssituatie;

 

e)

beteugeling van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen voor het financieren van conflicten, en steun voor de naleving door belanghebbenden van initiatieven zoals de Kimberleyproces-certificering, vooral wat betreft de uitvoering van efficiënte nationale controles op de productie van en de handel in natuurlijke hulpbronnen.

  • 2. 
    De in dit artikel genoemde maatregelen:
 

a)

omvatten de overdracht van knowhow, de uitwisseling van informatie en beste praktijken, de beoordeling van risico's of bedreigingen, onderzoek en analyse, systemen voor vroegtijdige waarschuwing, opleiding en dienstverlening;

 

b)

dragen bij aan de verdere ontwikkeling van een gestructureerde dialoog over vredesopbouwvraagstukken;

 

c)

kunnen technische en financiële bijstand voor de uitvoering van maatregelen ter ondersteuning van vredesopbouw en staatsopbouw omvatten.

Artikel 5

Bijstand voor het aanpakken van mondiale en transregionale dreigingen en opkomende dreigingen

  • 1. 
    De Unie verleent ter verwezenlijking van de in artikel 1, lid 4, onder c), bedoelde specifieke doelstellingen technische en financiële bijstand op de volgende gebieden:
 

a)

situaties die een bedreiging vormen voor de rechtsstaat en de openbare orde, de beveiliging en de veiligheid van personen, kritieke infrastructuur en de volksgezondheid;

 

b)

vermindering van en paraatheid bij hetzij opzettelijk, hetzij door ongevallen of door de natuur veroorzaakte risico's in verband met chemische, biologische, radiologische en nucleaire materialen en stoffen.

  • 2. 
    Bijstand als bedoeld in lid 1, onder a), wordt verleend voor maatregelen die zijn gericht op:
 

a)

de versterking van de capaciteit van de rechtshandhavings-, justitiële en civiele autoriteiten die zich bezighouden met de bestrijding van terrorisme, georganiseerde misdaad, met inbegrip van cybercriminaliteit, en alle vormen van illegale handel, en met daadwerkelijke controle van illegale handel en doorvoer;

 

b)

het aanpakken van bedreigingen voor kritieke infrastructuur, waaronder internationaal vervoer, met inbegrip van personen- en goederenvervoer, energievoorziening en energiedistributie en elektronische informatie- en communicatienetwerken. Dergelijke maatregelen leggen specifiek de nadruk op transregionale samenwerking en de toepassing van internationale normen inzake risicobewustzijn, kwetsbaarheidsanalyse, paraatheid bij noodsituaties, waarschuwing en beheer van gevolgen;

 

c)

het waarborgen van een adequate respons op grote gevaren voor de volksgezondheid, waaronder plotselinge epidemieën, met eventuele grensoverschrijdende gevolgen;

 

d)

het aanpakken van mondiale en transregionale gevolgen van de klimaatverandering die een potentieel destabiliserend effect hebben op vrede en veiligheid.

  • 3. 
    In verband met de maatregelen bedoeld in lid 2, onder a), geldt het volgende:
 

a)

er wordt prioriteit verleend aan transregionale samenwerking waarbij twee of meer derde landen betrokken zijn die duidelijk de politieke wil hebben getoond om de problemen die zich voordoen, aan te pakken. Op het gebied van terrorismebestrijding kan ook worden samengewerkt met individuele landen, regio's of internationale, regionale en subregionale organisaties;

 

b)

de maatregelen leggen specifiek de nadruk op goed bestuur en zijn in overeenstemming met het internationaal recht;

 

c)

op het gebied van bijstand aan autoriteiten die betrokken zijn bij de strijd tegen het terrorisme, wordt prioriteit verleend aan ondersteunende maatregelen voor de ontwikkeling en de versterking van de wetgeving tegen het terrorisme, voor de toepassing en de uitoefening van het financieel recht, het douanerecht en het immigratierecht, voor de ontwikkeling van procedures voor rechtshandhaving die in overeenstemming zijn met de hoogste internationale normen en het internationaal recht naleven, voor de versterking van mechanismen voor democratische controle en institutioneel toezicht en voor het voorkomen van gewelddadig radicalisme;

 

d)

op het gebied van bijstand inzake het drugsprobleem wordt de nodige aandacht besteed aan internationale samenwerking gericht op de bevordering van de beste praktijken op het gebied van terugdringing van de vraag en van de productie en de vermindering van de schade.

  • 4. 
    Op de gebieden bedoeld in lid 1, onder b), wordt bijstand verleend voor maatregelen die zijn gericht op:
 

a)

de bevordering van civiele onderzoeksactiviteiten als alternatief voor defensiegerelateerd onderzoek;

 

b)

de verbetering van de veiligheid in civiele voorzieningen waar gevoelige chemische, biologische, radiologische of nucleaire materialen of stoffen worden opgeslagen of aangewend in het kader van civiele onderzoeksprogramma's;

 

c)

de ondersteuning, in het kader van het samenwerkingsbeleid van de Unie en de doelstellingen daarvan, van civiele voorzieningen en de verrichting van relevante civiele studies die nodig zijn voor de ontmanteling, sanering of omvorming van wapensgerelateerde voorzieningen en locaties als besloten is dat deze niet langer deel uitmaken van een defensieprogramma;

 

d)

de versterking van de capaciteit van de bevoegde civiele autoriteiten die zich bezighouden met de ontwikkeling en het handhaven van doeltreffende controles op de illegale handel in chemische, biologische, radiologische en nucleaire materialen of stoffen (met inbegrip van de uitrusting voor de productie of levering ervan);

 

e)

de ontwikkeling van het juridisch kader en de institutionele capaciteit voor de instelling en handhaving van doeltreffende uitvoercontroles op goederen voor tweeërlei gebruik, met inbegrip van maatregelen op het gebied van regionale samenwerking;

 

f)

de ontwikkeling van doeltreffende civiele rampenparaatheid, rampenplannen, crisisrespons en capaciteit voor saneringsmaatregelen.

TITEL III

PROGRAMMERING EN TENUITVOERLEGGING

Artikel 6

Algemeen kader

De verlening van Uniebijstand wordt uitgevoerd, in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 236/2014 door:

 

a)

buitengewone steunmaatregelen en interim-responsprogramma's als bedoeld in artikel 7;

 

b)

thematische strategiedocumenten en meerjarige indicatieve programma's als bedoeld in artikel 8;

 

c)

jaarlijkse actieprogramma's, individuele maatregelen en bijzondere maatregelen;

 

d)

ondersteunende maatregelen.

Artikel 7

Buitengewone steunmaatregelen en interim-responsprogramma's

  • 1. 
    De bijstandsverlening van de Unie uit hoofde van artikel 3 wordt uitgevoerd door middel van buitengewone steunmaatregelen en interim-responsprogramma's.
  • 2. 
    De Commissie kan in situaties als bedoeld in artikel 3, lid 1, buitengewone steunmaatregelen vaststellen die voldaan aan de voorwaarden van lid 3. Een dergelijke buitengewone steunmaatregel kan een duur van maximaal 18 maanden hebben, die maximaal twee maal kan worden verlengd met een periode van in totaal maximaal zes maanden, tot een maximale duur van 30 maanden, wanneer de tenuitvoerlegging ervan stuit op objectieve, onvoorziene hindernissen, mits het aan de maatregel verbonden financiële bedrag niet hoger wordt.

In geval van langdurige crises of conflicten kan de Commissie een tweede buitengewone steunmaatregel vaststellen waarvan de duur maximaal 18 maanden bedraagt.

De duur van de in de eerste alinea bedoelde buitengewone steunmaatregel in combinatie met de duur van de in de tweede alinea bedoelde buitengewone steunmaatregel mag niet meer dan 36 maanden bedragen.

  • 3. 
    Wanneer een buitengewone steunmaatregel meer dan 20 000 000 EUR kost, wordt die maatregel goedgekeurd volgens de in artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) nr. 236/2014 bedoelde onderzoeksprocedure.
  • 4. 
    Alvorens een buitengewone steunmaatregel ten belope van maximaal 20 000 000 EUR vast te stellen of te verlengen, brengt de Commissie de Raad op de hoogte van aard en doel van die maatregel en het voorziene bedrag. Zij stelt de Raad eveneens op de hoogte voordat zij belangrijke substantiële wijzigingen aanbrengt in reeds vastgestelde buitengewone steunmaatregelen. Omwille van de samenhang van het externe optreden van de Unie houdt de Commissie bij de planning en de uitvoering van deze maatregelen rekening met de beleidsbenadering van de Raad op dit gebied.
  • 5. 
    Zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen drie maanden na de goedkeuring van een buitengewone steunmaatregel, brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad, waarbij zij een overzicht verschaft van de aard en de context van en de beweegredenen voor de getroffen maatregelen, met inbegrip van het aanvullende karakter ervan ten opzichte van de lopende en geplande respons van de Unie.
  • 6. 
    De Commissie kan volgens de in artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) nr. 236/2014 bedoelde onderzoeksprocedure interim-responsprogramma's vaststellen voor het scheppen of herstellen van de essentiële voorwaarden voor de effectieve uitvoering van het beleid van de Unie op het gebied van externe samenwerking.

Met deze interim-responsprogramma's dient te worden voortgebouwd op buitengewone steunmaatregelen.

  • 7. 
    De Commissie brengt het Europees Parlement naar behoren en tijdig op de hoogte van de planning en uitvoering van de bijstand van de Unie uit hoofde van artikel 3, met inbegrip van de beoogde financiële bedragen, en informeert het Europees Parlement eveneens indien zij substantiële wijzigingen of verlengingen ten aanzien van die bijstand doorvoert.

Artikel 8

Thematische strategiedocumenten en meerjarige indicatieve programma's

  • 1. 
    Thematische strategiedocumenten vormen de algemene basis voor de tenuitvoerlegging van bijstand uit hoofde van de artikelen 4 en 5. In de thematische strategiedocumenten wordt een kader vastgesteld voor de samenwerking tussen de Unie en de betrokken partnerlanden of -regio's.
  • 2. 
    Bij de opstelling en tenuitvoerlegging van de thematische strategiedocumenten worden de beginselen van effectieve bijstandsverlening, zoals partnerschap, coördinatie en, waar van toepassing, harmonisatie, nageleefd. Daartoe dienen thematische strategiedocumenten in overeenstemming te zijn met programmeringsdocumenten die uit hoofde van andere Unie-instrumenten voor externe bijstand zijn goedgekeurd of vastgesteld, en dient onderlinge overlapping van deze documenten te worden voorkomen.

De thematische strategiedocumenten worden in beginsel gebaseerd op een dialoog van de Unie of, in voorkomend geval, de lidstaten met de betrokken partnerlanden of -regio's, waarbij ook het maatschappelijk middenveld en de regionale en plaatselijke overheden worden betrokken, zodat wordt gewaarborgd dat de betrokken landen en regio's voldoende zeggenschap over het programmeringsproces krijgen.

De Unie en de lidstaten plegen in een vroeg stadium van het programmeringsproces overleg met elkaar ter bevordering van de coherentie en de complementariteit van hun samenwerkingsactiviteiten.

  • 3. 
    Elk thematisch strategiedocument gaat vergezeld van een meerjarig indicatief programma waarin een samenvatting wordt gegeven van de prioritaire terreinen die voor financiering door de Unie zijn geselecteerd, de specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten, de prestatie-indicatoren en het tijdpad voor de bijstandsverlening door de Unie.

In het meerjarige indicatieve programma worden de indicatieve financiële toewijzingen voor elk programma vastgelegd, met inachtneming van de behoeften van de betrokken partnerlanden of -regio's en de specifieke problemen die zij ondervinden. De financiële toewijzingen kunnen, waar nodig, met een zekere marge worden gegeven.

  • 4. 
    De Commissie keurt de thematische strategiedocumenten goed en stelt de meerjarige indicatieve programma's vast overeenkomstig de in artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) nr. 236/2014 bedoelde onderzoeksprocedure. Deze procedure is eveneens van toepassing op substantiële herzieningen die tot een ingrijpende wijziging van de thematische strategiedocumenten en de meerjarige indicatieve programma's leiden.
  • 5. 
    De in artikel 16, lid 3, van Verordening (EU) nr. 236/2014 bedoelde onderzoeksprocedure is niet van toepassing op niet-substantiële wijzigingen of technische aanpassingen van thematische strategiedocumenten en meerjarige indicatieve programma's, in het kader waarvan middelen binnen de indicatieve financiële toewijzingen voor de afzonderlijke prioritaire terreinen worden herschikt of de omvang van de oorspronkelijke indicatieve financiële toewijzing van middelen met maximaal 20 % wordt verhoogd of verlaagd, en waarbij het bedrag van 10 000 000 EUR niet wordt overschreden, op voorwaarde dat dergelijke wijzigingen of technische aanpassingen niet van invloed zijn op de in die documenten vastgestelde prioritaire terreinen en doelstellingen.

In zulke gevallen worden de wijzigingen of technische aanpassingen onverwijld meegedeeld aan het Europees Parlement en de vertegenwoordigers van de lidstaten in het in artikel 11 bedoelde comité.

  • 6. 
    Wanneer om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van hoogdringendheid die verband houden met de noodzaak van een snelle respons van de Unie, kan de Commissie thematische strategiedocumenten en indicatieve meerjarenprogramma's wijzigen volgens de in artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 236/2014 bedoelde procedure.
  • 7. 
    In programmeringen of herzieningen van programma's die plaatsvinden na de publicatie van het in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 236/2014 bedoelde tussentijdse verslag worden de resultaten, bevindingen en conclusies van dat verslag verwerkt.

Artikel 9

Maatschappelijk middenveld

Het voorbereiden, programmeren, ten uitvoer leggen en controleren van maatregelen uit hoofde van deze verordening, dient waar mogelijk en passend in overleg met het maatschappelijk middenveld plaats te vinden.

Artikel 10

Mensenrechten

  • 1. 
    De Commissie zorgt ervoor dat de uit hoofde van deze verordening vastgestelde maatregelen ter bestrijding van het terrorisme en de georganiseerde misdaad ten uitvoer worden gelegd in overeenstemming met het internationale recht, waaronder het internationaal humanitair recht.
  • 2. 
    In overeenstemming met het strategisch kader en het actieplan van de EU inzake mensenrechten en democratie ontwikkelt de Commissie operationele richtsnoeren opdat bij de planning en uitvoering van de in lid 1 bedoelde maatregelen rekening wordt gehouden met mensenrechten, met name op het vlak van de voorkoming van foltering en andere wrede, onmenselijke of vernederende behandeling en van de eerbiediging van een deugdelijke procesvoering, zoals het vermoeden van onschuld, het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging. Maatregelen op het gebied van cyberveiligheid en de bestrijding van cybercriminaliteit omvatten tevens een duidelijk mensenrechtenperspectief.
  • 3. 
    De Commissie ziet er nauwlettend op toe dat bij de uitvoering van de in lid 1 bedoelde maatregelen de verplichtingen op het gebied van mensenrechten worden nageleefd. De Commissie neemt informatie hierover op in haar periodieke rapportage.

TITEL IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 11

Comité

De Commissie wordt bijgestaan door een comité (het „comité van het instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede”). Dat is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

Artikel 12

Europese Dienst voor extern optreden

Deze verordening wordt toegepast overeenkomstig Besluit 2010/427/EU met name overeenkomstig artikel 9 ervan.

Artikel 13

Financiële middelen

  • 1. 
    De financiële middelen voor de uitvoering van deze verordening gedurende de periode 2014-2020 bedragen 2 338 719 000 EUR.
  • 2. 
    De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad toegestaan binnen de grenzen van het meerjarige financiële kader.
  • 3. 
    In de periode 2014-2020 worden:
 

a)

ten minste 70 procentpunten van de financiële middelen toegewezen aan maatregelen die onder artikel 3 vallen; en

 

b)

9 procentpunten van de financiële middelen toegewezen aan maatregelen die onder artikel 4 vallen.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 11 maart 2014.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • M. 
    SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

  • D. 
    KOURKOULAS
 

  • (1) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 11 december 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 11 maart 2014.
  • (3) 
    Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).
  • (4) 
    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
  • (5) 
    Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten voor de financiering van extern optreden van de Unie (zie bladzijde 11 van dit Publicatieblad).
  • (7) 
    Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot vaststelling van het meerjarig financieel kader voor de periode 2014-2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
 

Verklaring van de Europese Commissie over de strategische dialoog met het Europees Parlement (1)

Op basis van artikel 14 VEU zal de Europese Commissie een strategische dialoog aangaan met het Europees Parlement voorafgaand aan de programmering van Verordening (EU) nr. 230/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument dat bijdraagt aan stabiliteit en vrede en na, voor zover dienstig, initieel overleg met de relevante begunstigden ervan. De Europese Commissie zal het Europees Parlement de relevante beschikbare documenten over de programmering presenteren met indicatieve toewijzingen per land of regio, en binnen een land of regio, met prioriteiten, mogelijke resultaten en indicatieve toewijzingen per prioriteit voor de geografische programma's, alsook de keuze van steunmodaliteiten (2). De Europese Commissie zal het Europees Parlement de relevante beschikbare documenten over de programmering presenteren met thematische prioriteiten, mogelijke resultaten, de keuze van steunmodaliteiten (2), en financiële toewijzingen voor dergelijke prioriteiten waarin de thematische programma's voorzien. De Europese Commissie zal rekening houden met het standpunt van het Europees Parlement op dit punt.

De Europese Commissie zal een strategische dialoog aangaan met het Europees Parlement ter voorbereiding van de tussentijdse evaluatie en vóór elke belangrijke wijziging van de programmeringsdocumenten tijdens de looptijd van deze verordening.

De Europese Commissie zal, indien het Europees Parlement daarom verzoekt, verklaren waar in de programmeringsdocumenten met de opmerkingen van het Europees Parlement rekening is gehouden en alle verdere uitleg verstrekken over de uitkomsten van de strategische dialoog.

 

  • (1) 
    De Europese Commissie wordt vertegenwoordigd op het niveau van de bevoegde commissaris.
  • (2) 
    Indien van toepassing.
 

2.

Verwante dossiers

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.