Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen - Voortgangsverslag

1.

Kerngegevens

Document­datum 11-06-2015
Publicatie­datum 13-06-2015
Kenmerk 9020/1/15 REV 1
Van Presidency
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Raad van de Europese Unie Brussel, 11 juni 2015 (OR. en)

9020/1/15

Interinstitutioneel dossier: REV 1

2012/0299 (COD) i

SOC 331 GENDER 6 ECOFIN 367 DRS 40 CODEC 741

VERSLAG van: het voorzitterschap aan: het Comité van permanente vertegenwoordigers/ de Raad nr. vorig doc.: 8348/15 SOC 263 GENDER 3 ECOFIN 273 DRS 36 CODEC 606 Nr. Comdoc.: 16433/12 SOC 943 ECOFIN 708 DRS 130 CODEC 2724 - COM(2012)

614 final

Betreft: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende

bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen - Voortgangsverslag

I. INLEIDING

De Commissie heeft op 14 november 2012 een voorstel goedgekeurd voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen. Doel van de voorgestelde richtlijn is het aanpakken van het ernstige probleem van de ondervertegenwoordiging van vrouwen in economische beslissingsprocessen op het hoogste niveau. Daartoe zou een kwantitatieve doelstelling van 40% worden bepaald voor het aandeel van het ondervertegenwoordigde geslacht in de raden van bestuur van beursgenoteerde bedrijven, en dit uiterlijk in 2020 (2018 in het geval van openbare ondernemingen). Ondernemingen zouden worden verplicht deze doelstelling na te streven, onder meer door het invoeren van procedureregels inzake de selectie en benoeming van nietuitvoerende bestuurders.

Ondernemingen die het streefcijfer van 40% niet halen, moeten de procedureregels blijven toepassen, en uitleggen welke maatregelen zij hebben genomen en zullen nemen om het wel te halen. Op lidstaten die ervoor kiezen de doelstelling te laten gelden voor zowel uitvoerende als niet-uitvoerende bestuurders, zou een lager streefcijfer (33%) van toepassing zijn.

De nationale parlementen van DK, NL, PL, SE en UK, en een van de twee kamers van het Tsjechische parlement (kamer van afgevaardigden) hebben binnen acht weken na de indiening van het Commissievoorstel gemotiveerde adviezen ingediend, en aangevoerd dat het niet

strookt met het subsidiariteitsbeginsel 1 .

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 13 februari 2013 advies uitgebracht 2 .

Het Comité van de Regio's heeft op 30 mei 2013 advies uitgebracht 3 .

Het Europees Parlement heeft op 20 november 2013 zijn standpunt in eerste lezing

aangenomen 4 .

Alle delegaties maken in dit stadium algemene studievoorbehouden bij het voorstel; UK maakt een voorbehoud voor parlementaire behandeling en CZ, DK, SK, SI en LV maken taalkundige voorbehouden.

1 Aangezien de drempel van één derde, als bepaald in artikel 7 van Protocol nr. 2 VEU niet is

bereikt, hoeft de Commissie het voorstel niet opnieuw in overweging te nemen.

2 PB C 133 van 9.5.2013, blz. 68.

3 ECOS-V-039.

4 A7-0340/2013. (Definitieve tekst nog niet beschikbaar.) Mevrouw Mariya Gabriel (EPP / BG)

is de nieuwe rapporteur. (De oorspronkelijke rapporteur, Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (PPE + Commissie FEMM/EL), is niet langer lid van het Europees Parlement.)

II. BESPREKINGEN VAN DE RAAD ONDER HET LETSE VOORZITTERSCHAP

De Groep sociale vraagstukken heeft haar besprekingen 5 voortgezet op basis van door het voorzitterschap opgestelde documenten, namelijk een vragenlijst, een vergelijkende tabel 6 en een reeks redactionele voorstellen 7 .

De besprekingen in de groep bevestigden een brede consensus voor het doel van het voorstel, maar toonden ook aan dat de meningen nog steeds sterk uiteenlopen wat betreft de beste manier om dit te verwezenlijken. Zo heeft een aantal delegaties herhaald tegen het voorstel te zijn. Sommige van deze delegaties gaven echter aan dat hun standpunt voor herziening vatbaar zou kunnen zijn, afhankelijk van de omstandigheden.

Streefdatum

In zijn redactionele voorstellen heeft het voorzitterschap de streefdatum voor het behalen van de gekwantificeerde doelstellingen veranderd van 1 januari 2020 in 31 december 2020, wat op dit moment realistischer is. Bijgevolg werden ook bepaalde andere data gewijzigd, waaronder de datum van het verslag van de Commissie over de toepassing van de richtlijn (nu 31 december 2022) en de vervalbepaling (nu 31 december 2029).

Er was onder de delegaties ruime steun voor de voorgestelde datumwijzigingen, hoewel sommigen van mening waren dat de nieuwe data nog steeds vrij optimistisch zijn. Anderen benadrukten dat het belangrijk was de symbolische band met de Europa 2020-strategie te behouden, en dat de streefdatum derhalve niet verder mocht opschuiven. De vertegenwoordiger van de Commissie gaf aan dat de verschuiving van de streefdatum met 12 maanden aanvaardbaar zou kunnen zijn, op voorwaarde dat de vervalbepaling eveneens zou worden veranderd in 31 december 2029, zoals door het voorzitterschap voorgesteld.

5 De vergaderingen vonden plaats op 23 maart en 27 april.

6 6633/15 + ADD 1.

7 doc. 8017/15.

Flexibiliteitsbepaling

De opeenvolgende voorzitterschappen hebben gewerkt aan de flexibiliteitsbepaling van artikel 4b, die de lidstaten in staat zou stellen om de doelstellingen van de richtlijn door eigen keuzes na te streven en om de procedureregels te schorsen, mits zij reeds even doeltreffende maatregelen hebben genomen of vooruitgang hebben geboekt waarmee zij dicht bij de doelstellingen van de richtlijn komen. Teneinde flexibiliteit aan maximale rechtszekerheid te koppelen, worden daarom in artikel 4b drie scenario's omschreven waarbij in juridisch opzicht van "gelijke doeltreffendheid" sprake is. Daarnaast biedt deze bepaling de lidstaten het recht om desgewenst van de flexibiliteitsbepaling gebruik te maken in andere legitieme gevallen waarin gelijke doeltreffendheid of voldoende vooruitgang zijn aangetoond.

Het voorzitterschap heeft in zijn redactionele suggesties het derde voorbeeld in de flexibiliteitsbepaling van artikel 4b, lid 1a, onder c), verfijnd, in die zin dat de voorwaarden voor de schorsing zouden worden geacht vervuld te zijn indien "leden van het ondervertegenwoordigde geslacht ten minste 25 % van het totale aantal niet-uitvoerende bestuursfuncties of 20 % van het totale aantal van alle bestuursfuncties bekleden en de mate van vertegenwoordiging met ten minste 7,5 procentpunten is gestegen gedurende een recente periode van vijf jaar die eindigt vóór de uiterste datum van uitvoering overeenkomstig artikel 8, lid 1."

De vertegenwoordiger van de Commissie was ingenomen met de poging om meer duidelijkheid te brengen en flexibiliteit te verzekeren voor de lidstaten die gebruik wensten te maken van de schorsingsbepaling. Volgens de Commissie was het weinig waarschijnlijk dat de betekenis van de term "recent" onredelijkerwijs zou worden uitgerekt, aangezien weinig landen in staat zouden zijn aan te tonen dat zij in het niet-recente verleden tot een snelle verbetering van het genderevenwicht in bestuursraden waren gekomen. Indien nodig kon de formulering evenwel concreter worden gemaakt door een tijdsspanne te definiëren waarbinnen de "recente" periode van vijf jaar zou moeten vallen.

Het voorzitterschap heeft ook een overweging toegevoegd waarin wordt benadrukt dat de schorsingsbepaling op subsidiariteit gericht is. Niet alle delegaties zagen echter de noodzaak van deze toevoeging, die ook door de Commissie in vraag werd gesteld. Wellicht is verdere verfijning van de flexibiliteitsclausule vereist alvorens overeenstemming over de richtlijn kan worden bereikt.

Voor nadere bijzonderheden over de standpunten van de delegaties, zie de documenten 7468/15 en 8348/15 + COR 1.

III. CONCLUSIE

Er bestaat onder de lidstaten een brede consensus over het nemen van maatregelen om het genderevenwicht in bestuursraden te verbeteren. Hoewel een groot aantal lidstaten voorstander is van EU-brede wetgeving, blijven andere de voorkeur geven aan nationale maatregelen (of niet-bindende maatregelen op EU-niveau). Er zal derhalve nog meer werk en politiek beraad nodig zijn om een compromis te bereiken.

______________________


3.

Behandeld document

4 jun
'15
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen - Voortgangsverslag
REPORT
Presidency
9020/15
 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.