Richtlijn (EU) 2015/2203 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot voor menselijke voeding bestemde caseïne en caseïnaten en tot intrekking van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad

1.

Tekst

1.12.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/1

 

RICHTLIJN (EU) 2015/2203 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 25 november 2015

inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot voor menselijke voeding bestemde caseïne en caseïnaten en tot intrekking van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Richtlijn 83/417/EEG van de Raad (3) voorziet in de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde melkeiwitten (caseïne en caseïnaten). Sinds de inwerkingtreding van deze richtlijn zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd die in aanmerking moeten worden genomen, met name de ontwikkeling van een alomvattend juridisch kader op het gebied van de levensmiddelenwetgeving en de goedkeuring van een internationale norm inzake voor menselijke voeding bestemde caseïneproducten van de Commissie van de Codex Alimentarius (codexnorm inzake voor menselijke voeding bestemde caseïneproducten).

 

(2)

Bij Richtlijn 83/417/EEG zijn aan de Commissie bevoegdheden verleend om voor een aantal bepalingen uitvoeringsbepalingen vast te stellen. Als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon moeten deze bevoegdheden worden aangepast aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

 

(3)

Ter wille van de duidelijkheid moet Richtlijn 83/417/EEG daarom worden ingetrokken en vervangen door een nieuwe richtlijn.

 

(4)

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad (4) bevat algemene, horizontale en uniforme regels van de Unie betreffende de vaststelling van noodmaatregelen voor levensmiddelen en diervoeders. De daarmee verband houdende bepalingen van Richtlijn 83/417/EEG zijn derhalve niet langer noodzakelijk.

 

(5)

Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad (5) bevat algemene, horizontale en uniforme regels van de Unie betreffende de methoden van bemonstering en analyse van levensmiddelen. De daarmee verband houdende bepalingen van Richtlijn 83/417/EEG zijn derhalve niet langer noodzakelijk.

 

(6)

Op grond van Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad (6) moet in betrekkingen tussen bedrijven voldoende informatie worden verstrekt om te zorgen voor de aanwezigheid en de nauwkeurigheid van voedselinformatie voor de eindverbruiker. Aangezien de onder deze richtlijn vallende producten bestemd zijn voor de verkoop tussen bedrijven voor de bereiding van levensmiddelen, dienen de specifieke, reeds in Richtlijn 83/417/EEG vervatte voorschriften te worden gehandhaafd, aangepast aan het huidige wettelijke kader en vereenvoudigd. Deze specifieke voorschriften moeten bepalen welke informatie voor de onder deze richtlijn vallende producten dient te worden verstrekt bij betrekkingen tussen bedrijven, om, enerzijds, de exploitanten van levensmiddelenbedrijven de beschikking te geven over de informatie die zij nodig hebben voor de etikettering van de eindproducten, bijvoorbeeld op het gebied van allergenen, en om, anderzijds, te voorkomen dat deze producten kunnen worden verward met soortgelijke producten die niet geschikt of bestemd zijn voor menselijke voeding.

 

(7)

In Verordening (EG) nr. 1333/2008 van het Europees Parlement en de Raad (7) is een definitie vastgesteld van levensmiddelenadditieven en technische hulpstoffen, die ook in Richtlijn 83/417/EEG technische hulpstoffen worden genoemd. Daarom dienen in deze richtlijn eveneens de termen „levensmiddelenadditieven” en „technische hulpstoffen” te worden gebruikt. Deze terminologie zou tevens in overeenstemming zijn met de codexnorm inzake voor menselijke voeding bestemde caseïneproducten.

 

(8)

Andere termen en referenties in de bijlagen bij Richtlijn 83/417/EEG moeten worden aangepast in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 1332/2008 van het Europees Parlement en de Raad (8) en Verordening (EG) nr. 1333/2008.

 

(9)

In bijlage I bij Richtlijn 83/417/EEG is het maximale vochtgehalte van voor menselijke voeding bestemde caseïne vastgesteld op 10 % en het maximale melkvetgehalte van voedingszuurcaseïne op 2,25 %. In aanmerking nemende dat bij de codexnorm inzake voor menselijke voeding bestemde caseïne deze parameters op respectievelijk 12 % en 2 % zijn vastgelegd, moeten de parameters aan die norm aangepast worden om verstoring van de handel te vermijden.

 

(10)

Teneinde de in de bijlagen bij deze richtlijn vervatte technische elementen snel te kunnen aanpassen of bijwerken naargelang van de ontwikkelingen bij de betrokken internationale normen of de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de in de bijlagen I en II vastgestelde normen inzake voor menselijke voeding bestemde caseïne en voor menselijke voeding bestemde caseïnaten. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig, op gepaste wijze en gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

 

(11)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het bevorderen, via de aanpassing van de wetgeving van de lidstaten, van het vrije verkeer van voor menselijke voeding bestemde caseïne en caseïnaten en tegelijkertijd bieden van een hoog niveau van bescherming van de gezondheid, en het aanpassen van bestaande bepalingen aan de algemene Uniewetgeving inzake levensmiddelen en aan internationale normen, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op voor menselijke voeding bestemde caseïne en caseïnaten, alsmede op mengsels daarvan.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

  • a) 
    „melkeiwit, type voedings-zuurcaseïne” of „voedingszuurcaseïne”: een melkproduct dat wordt verkregen door het door middel van zuur neergeslagen stremsel van magere melk en/of van andere uit melk verkregen producten, te scheiden, te wassen en te drogen;
  • b) 
    „melkeiwit, type voedings-lebcaseïne” of „voedingslebcaseïne”: een melkproduct dat wordt verkregen door het stremsel van magere melk en/of van andere uit melk verkregen producten, te scheiden, te wassen en te drogen; het stremsel wordt verkregen door middel van de reactie van leb of andere enzymen met een stremmende werking;
  • c) 
    „voor menselijke voeding bestemde caseïnaat”: een melkproduct dat wordt verkregen door het drogen van met neutraliserende middelen behandelde voor menselijke voeding bestemde caseïne of van de wrongel daarvan.

Artikel 3

Verplichtingen van de lidstaten

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat:

 

a)

de in artikel 2 omschreven melkproducten enkel in de handel worden gebracht onder de in dat artikel bepaalde namen indien zij voldoen aan de in deze richtlijn vastgelegde voorschriften en de in de bijlagen I en II vastgelegde normen, en

 

b)

caseïne en caseïnaten die niet voldoen aan de normen bepaald in bijlage I, afdeling I, onder b) en c), bijlage I, afdeling II, onder b) en c), en bijlage II, onder b) en c), niet worden gebruikt voor de bereiding van levensmiddelen en dat zij, indien zij op wettige wijze in de handel worden gebracht voor andere doeleinden, zodanig worden omschreven en geëtiketteerd dat de koper niet wordt misleid over de aard, de kwaliteit of het beoogde gebruik ervan.

Artikel 4

Etikettering

  • 1. 
    Op de verpakkingen, recipiënten of etiketten van de in artikel 2 omschreven melkproducten worden in duidelijk zichtbare, duidelijk leesbare en onuitwisbare letters de volgende vermeldingen aangebracht:
 

a)

de benaming van het melkproduct, zoals vastgesteld in artikel 2, onder a), b) en c), met, in het geval van voor menselijke voeding bestemde caseïnaten, een aanduiding van het kation of de kationen als vermeld in bijlage II, onder d);

 

b)

voor de producten die als mengsel in de handel worden gebracht:

 

i)

de vermelding „mengsel van …” gevolgd door de benamingen van de verschillende producten waaruit het mengsel is samengesteld, in afnemende gewichtsvolgorde,

 

ii)

een aanduiding van het kation of de kationen, als vermeld in bijlage II, onder d), in het geval van voor menselijke voeding bestemde caseïnaten,

 

iii)

het gehalte aan eiwitten voor de mengsels die voor menselijke voeding bestemde caseïnaten bevatten;

 

c)

de nettohoeveelheid van de producten, uitgedrukt in kilogram of gram;

 

d)

de naam of handelsnaam en het adres van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf onder wiens naam of handelsnaam het product in de handel wordt gebracht, of, indien de exploitant niet in de Unie is gevestigd, de invoerder in de handel in de Unie;

 

e)

de naam van het land van oorsprong voor uit derde landen ingevoerde producten;

 

f)

de identificatiecode van de partij producten of de productiedatum.

In afwijking van de eerste alinea behoeven de in de eerste alinea, onder b), iii), en onder c), d) en e), bedoelde vermeldingenslechts worden aangebracht in een begeleidend document.

  • 2. 
    Een lidstaat verbiedt het in de handel brengen van in artikel 2, onder a), b) en c), omschreven melkproducten op zijn grondgebied indien de in lid 1, eerste alinea, van dit artikel genoemde vermeldingen niet zijn aangebracht in een taal die gemakkelijk te begrijpen is voor de kopers van die lidstaat waar deze producten in de handel worden gebracht, tenzij deze informatie door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf via andere middelen wordt verschaft. Deze vermeldingen mogen in meer dan één taal worden aangebracht.
  • 3. 
    Wanneer het minimumgehalte aan melkeiwitten opgenomen in bijlage I, afdeling I, onder a), punt 2, en bijlage I, afdeling II, onder a), punt 2, en in bijlage II, onder a), punt 2, in de in artikel 2 omschreven melkproducten is overschreden, kan dit feit, onverminderd andere bepalingen van het recht van de Unie, op passende wijze worden aangebracht op de verpakkingen, recipiënten of etiketten van de producten.

Artikel 5

Bevoegdheidsdelegatie

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 6 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot het wijzigen van de in de bijlagen I en II vastgestelde normen, teneinde rekening te houden met ontwikkelingen in de betreffende internationale normen en met de technische vooruitgang.

Artikel 6

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden. Het is van bijzonder belang dat de Commissie zoals gebruikelijk deskundigen, onder meer uit de lidstaten, raadpleegt voordat zij de in artikel 5 bedoelde gedelegeerde handelingen vaststelt.
  • 2. 
    De in artikel 5 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 21 december 2015. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 5 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 5. 
    Een overeenkomstig artikel 5 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en aan de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 7

Omzetting

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 22 december 2016 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 8

Intrekking

Richtlijn 83/417/EEG wordt ingetrokken met ingang van 22 december 2016.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.

Artikel 9

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 10

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 25 november 2015.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • M. 
    SCHULZ

Voor de Raad

De voorzitter

  • N. 
    SCHMIT
 

  • (2) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 7 oktober 2015 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 10 november 2015.
  • (3) 
    Richtlijn 83/417/EEG van de Raad van 25 juli 1983 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake bepaalde voor menselijke voeding bestemde melkeiwitten (caseïne en caseïnaten) (PB L 237 van 26.8.1983, blz. 25).
  • (4) 
    Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
  • (5) 
    Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1).
  • (6) 
    Verordening (EU) nr. 1169/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1924/2006 en (EG) nr. 1925/2006 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 87/250/EEG van de Commissie, Richtlijn 90/496/EEG van de Raad, Richtlijn 1999/10/EG van de Commissie, Richtlijn 2000/13/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2002/67/EG en 2008/5/EG van de Commissie, en Verordening (EG) nr. 608/2004 van de Commissie (PB L 304 van 22.11.2011, blz. 18).
  • (8) 
    Verordening (EG) nr. 1332/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake voedingsenzymen en tot wijziging van Richtlijn 83/417/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1493/1999 van de Raad, Richtlijn 2000/13/EG, Richtlijn 2001/112/EG van de Raad en Verordening (EG) nr. 258/97 (PB L 354 van 31.12.2008, blz. 7).
 

BIJLAGE I

VOOR MENSELIJKE VOEDING BESTEMDE CASEÏNE

  • I. 
    NORMEN VOOR „MELKEIWIT, TYPE VOEDINGS-ZUURCASEÏNE” OF „VOEDINGSZUURCASEÏNE”
  • a) 
    Essentiële voorschriften inzake de samenstelling
 

1.

Maximaal vochtgehalte

12 gew.-%

2.

Gehalte aan melkeiwitten berekend op de droge stof, ten minste

90 gew.-%

waarvan gehalte aan caseïne, ten minste

95 gew.-%

3.

Maximaal melkvetgehalte

2 gew.-%

4.

Titreerbaar zuurgehalte uitgedrukt in ml 0,1 N NaOH-oplossing

0,27

5.

Asgehalte (P2O5 inbegrepen), ten hoogste

2,5 gew.-%

6.

Gehalte aan watervrije lactose, ten hoogste

1 gew.-%

7.

Gehalte aan sedimenten (verbrande deeltjes), ten hoogste

22,5 mg in 25 g

  • b) 
    Contaminanten
 

Loodgehalte, ten hoogste

0,75 mg/kg

  • c) 
    Onzuiverheden
 

Vreemde stoffen (zoals hout- of metaaldeeltjes, haren of delen van insecten)

nihil in 25 g

  • d) 
    Technische hulpstoffen, bacteriënculturen en toegestane ingrediënten
 

1.

zuren:

 

melkzuur

 

zoutzuur

 

zwavelzuur

 

citroenzuur

 

azijnzuur

 

orthofosforzuur

 

2.

bacteriënculturen die melkzuur voortbrengen

 

3.

wei

  • e) 
    Organoleptische eigenschappen
 

1.

:

Geur

:

afwezigheid van vreemde geuren.

2.

:

Uitzicht

:

kleur: wit tot crème; in het product mogen geen klonten voorkomen die bij een lichte druk niet kapotgaan.

II.   NORMEN VOOR „MELKElWIT, TYPE VOEDINGS-LEBCASEÏNE” OF „VOEDINGSLEBCASEÏNE”

  • a) 
    Essentiële voorschriften inzake de samenstelling
 

1.

Maximaal vochtgehalte

12 gew.-%

2.

Gehalte aan melkeiwitten berekend op de droge stof, ten minste

84 gew.-%

waarvan gehalte aan caseïne, ten minste

95 gew.-%

3.

Maximaal melkvetgehalte

2 gew.-%

4.

Asgehalte (P2O5 inbegrepen), ten minste

7,5 gew.-%

5.

Gehalte aan watervrije lactose, ten hoogste

1 gew.-%

6.

Gehalte aan sedimenten (verbrande deeltjes), ten hoogste

15 mg in 25 g

  • b) 
    Contaminanten
 

Loodgehalte, ten hoogste

0,75 mg/kg

  • c) 
    Onzuiverheden
 

Vreemde stoffen (zoals hout- of metaaldeeltjes, haren of delen van insecten)

nihil in 25 g

  • d) 
    Technische hulpstoffen
 

stremsel dat voldoet aan de eisen van Verordening (EG) nr. 1332/2008;

 

andere melkcoagulerende enzymen die voldoen aan de eisen van Verordening (EG) nr. 1332/2008.

  • e) 
    Organoleptische eigenschappen
 

1.

:

Geur

:

afwezigheid van vreemde geuren.

2.

:

Uitzicht

:

kleur: wit tot crème; in het product mogen geen klonten voorkomen die bij een lichte druk niet kapotgaan.

 

BIJLAGE II

VOOR MENSELIJKE VOEDING BESTEMDE CASEÏNATEN

NORMEN VOOR VOOR MENSELIJKE VOEDING BESTEMDE CASEÏNATEN

  • a) 
    Essentiële voorschriften inzake de samenstelling
 

1.

Maximaal vochtgehalte

8 gew.-%

2.

Gehalte aan melkeiwitten, berekend op de droge stof, ten minste

88 gew.-%

waarvan gehalte aan caseïne, ten minste

95 gew.-%

3.

Maximaal melkvetgehalte

2 gew.-%

4.

Gehalte aan watervrije lactose, ten hoogste

1 gew.-%

5.

pH-waarde

6,0 tot 8,0

6.

Gehalte aan sedimenten (verbrande deeltjes), ten hoogste

22,5 mg in 25 g

  • b) 
    Contaminanten
 

Loodgehalte, ten hoogste

0,75 mg/kg

  • c) 
    Onzuiverheden
 

Vreemde stoffen (zoals hout- of metaaldeeltjes, haren of delen van insecten)

nihil in 25 g

  • d) 
    Levensmiddelenadditieven

(optionele neutraliserende middelen en buffers)

 

hydroxiden

carbonaten

fosfaten

citraten

van

sodium

potassium

calcium

ammonium

magnesium

  • e) 
    Kenmerken
 

1

:

Geur

:

zeer vage vreemde aroma's en geuren.

2.

:

Uitzicht

:

kleur: wit tot crème; in het product mogen geen klonten voorkomen die bij een lichte druk niet kapotgaan.

3.

:

Oplosbaarheid

:

bijna geheel oplosbaar in gedistilleerd water, met uitzondering van calciumcaseïnaten.

 

BIJLAGE III

TRANSPONERINGSTABEL

 

Richtlijn 83/417/EEG van de Raad

Deze richtlijn

Artikel 1

Artikelen 1 en 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 1, eerste alinea

Artikel 4, lid 2, eerste alinea

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 2, tweede alinea

Artikel 4, lid 1, tweede alinea

Artikel 5

Artikel 6, lid 1

Artikel 6, lid 2

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 12

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 13

Artikel 10

Bijlage I, afdeling I

Artikel 2, onder a) en b)

Bijlage I, afdeling II

Bijlage I, afdeling I

Bijlage I, afdeling III

Bijlage I, afdeling II

Bijlage II, afdeling I

Artikel 2, onder c)

Bijlage II, afdeling II

Bijlage II

Bijlage III

 

2.

Verwante dossiers

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.