Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan

1.

Tekst

EUROPESE COMMISSIE

Straatsburg, 7.6.2016

COM(2016) 378 final

2016/0176(COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan

{SWD(2016) 193 final}

{SWD(2016) 194 final}

TOELICHTING

  • 1. 
    ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
  •  
    Motivering en doel van het voorstel

Dit voorstel behoort tot de inspanningen die de EU levert om op grond van artikel 79 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een alomvattend migratiebeheersbeleid te ontwikkelen, en met name een nieuw beleid inzake legale migratie. Daarnaast draagt het voorstel bij tot de EU-strategie voor groei in lijn met de Europa 2020-prioriteiten 1 . De richtlijn inzake de Europese blauwe kaart van 2009 2 was bedoeld om de toelating en mobiliteit van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen, en hun gezinsleden, te vergemakkelijken door de voorwaarden voor toegang en verblijf in de hele EU te harmoniseren en een reeks rechten te verlenen. De richtlijn had ten doel de EU aantrekkelijker te maken voor hooggekwalificeerde werknemers van overal ter wereld, en daardoor bij te dragen tot het opvangen van tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden op de arbeidsmarkt van de EU en het versterken van het concurrentievermogen en de economische groei van de EU. De richtlijn van 2009 slaagde echter niet in dat opzet.

De huidige richtlijn inzake de Europese blauwe kaart vertoont intrinsieke zwakke punten zoals restrictieve toelatingsvoorwaarden en een zeer beperkte bevordering van de mobiliteit binnen de EU. Samen met de vele uiteenlopende parallelle voorschriften, voorwaarden en procedures voor toelating van dezelfde categorie van hooggekwalificeerde werknemers in de verschillende lidstaten, heeft dit de aantrekkelijkheid en het gebruik van de Europese blauwe kaart beperkt. Dat is niet doeltreffend, aangezien een dergelijke versnippering een last vormt voor werkgevers en individuele aanvragers; ook is het niet doelmatig, zoals het zeer kleine aantal afgegeven vergunningen voor hooggekwalificeerde werknemers aantoont.

Daarom heeft Commissievoorzitter Jean-Claude Juncker verklaard dat hij voornemens is de tekortkomingen van de richtlijn inzake de Europese blauwe kaart aan te pakken en ervoor te zorgen dat de richtlijn ruimere effecten sorteert en meer hooggekwalificeerde werknemers voor de EU zal doen kiezen 3 . De Europese migratieagenda 4 kondigde een herziening van de Europese blauwe kaart aan, als onderdeel van het nieuwe beleid inzake legale migratie, om op doeltreffender wijze getalenteerde werknemers te overhalen naar Europa te komen. Het werkprogramma van de Commissie voor 2016 kondigde aan dat "we, om tegemoet te komen aan de toekomstige demografische en arbeidsmarktbehoeften in Europa, een nieuwe aanpak voor legale migratie [zullen] presenteren, met maatregelen om de blauwekaartrichtlijn te verbeteren." Dit voorstel vormt het resultaat van deze herziening.

De mededeling van 6 april 2016 5 wees nadrukkelijk op de behoefte aan duurzame, transparante en toegankelijke legale routes naar Europa als onderdeel van een geslaagd migratiebeheer. De Commissie herhaalde haar intentie om wijzigingen aan de richtlijn inzake de Europese blauwe kaart voor te stellen met het oog op de versterking ervan als de enige EU-brede regeling voor de toelating van hooggekwalificeerde werknemers. In de vervolgbesprekingen heeft het Europees Parlement ervoor gepleit nieuwe legale mogelijkheden te creëren om naar Europa te komen en de Commissie ertoe opgeroepen in dit verband ambitieus te werk te gaan. In zijn verslag van 23 maart 2016 6 herinnerde het Parlement eraan dat de herziening van de richtlijn inzake de Europese blauwe kaart zowel ambitieus als gericht moet zijn, en dat daarin moet worden gestreefd naar de opheffing van de inconsistenties in de huidige richtlijn, vooral als het gaat om parallelle nationale regelingen.

De EU wordt in bepaalde sectoren al geconfronteerd met structurele tekorten aan vaardigheden en met discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden die de groei, productiviteit en innovatie (bijv. in de gezondheidszorg, ICT en het ingenieurswezen) kunnen beperken en daardoor het economische herstel van Europa kunnen vertragen en het concurrentievermogen van de Unie kunnen beperken. Activering, opleiding en bijscholing van de bestaande arbeidskrachten moeten een rol spelen bij het tegengaan van deze tekorten, vooral nu de algemene werkloosheid hoog is. Deze maatregelen zullen waarschijnlijk niet toereikend zijn om de behoeften volledig in te vullen. Het zal in elk geval een tijd duren voordat ze daadwerkelijk effect hebben op de arbeidsmarkt en de productiviteit. In de toekomst zullen structurele veranderingen van de economieën in de EU de vraag in de hand blijven werken naar vaardigheden die niet meteen beschikbaar zijn op de arbeidsmarkt, zodat er verdere tekorten aan vaardigheden ontstaan.

Het huidige immigratiestelsel van de EU voor hooggekwalificeerde werknemers is onvoldoende toegerust om de huidige en toekomstige uitdagingen aan te gaan. De algemene instroom van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen naar de deelnemende lidstaten 7 uit hoofde van de richtlijn inzake de Europese blauwe kaart en van nationale regelingen voor hooggekwalificeerde werknemers omvatte in 2012 23 419 personen, in 2013 waren dat er 34 904 en in 2014 ging het om 38 774 mensen 8 . Wanneer we deze cijfers vergelijken met de geraamde behoeften aan hooggekwalificeerde werknemers in bepaalde sectoren, blijken ze veel te laag om de bestaande en geraamde toekomstige tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden in de EU in hooggekwalificeerde banen te dekken. Bovendien wijzen onderzoeken betreffende de plannen van hoogopgeleide kandidaat-migranten weliswaar op een relatief sterke aantrekkingskracht van de EU, maar gaat de EU in tegenstelling tot andere ontwikkelde economieën niet doeltreffend genoeg te werk om dit om te zetten in grotere aantallen hooggekwalificeerde werknemers, noch om in de EU opgeleide werknemers met talent te behouden. Cijfers wijzen erop dat van alle niet-EU-migranten die naar de OESO-landen komen, 48 % van de laagopgeleide migranten en 31 % van de hoogopgeleide migranten een bestemming in de EU kiezen 9 .

Dit voorstel, dat de bestaande richtlijn inzake de Europese blauwe kaart (2009/50/EG) vervangt, heeft ten doel de EU betere mogelijkheden te geven om hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen te overtuigen naar de EU te komen en hier te blijven, en om hun mobiliteit en roulatie tussen banen in verschillende lidstaten te vergemakkelijken. De doelstelling is de EU beter in staat te stellen doeltreffend en prompt te reageren op bestaande en opkomende behoeften aan hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen en tekorten aan vaardigheden aan te vullen, de bijdrage van de economische immigratie aan de versteviging van het concurrentievermogen van de EU te vergroten en de gevolgen van de vergrijzing aan te pakken.

  •  
    Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

De Europese migratieagenda bevestigde dat de Europese blauwe kaart moet worden gebruikt om een aantrekkelijke, voor heel de EU geldende regeling voor hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen op te zetten. In de mededeling van 6 april 2016 werd voorts vermeld dat dit kan worden bereikt door een geharmoniseerde gemeenschappelijke EU-aanpak, met soepelere toelatingsvoorwaarden, betere toelatingsprocedures en uitgebreide rechten, onder meer wat de mobiliteit binnen de EU betreft.

Dit initiatief vormt een aanvulling op andere goedgekeurde instrumenten op het gebied van legale migratie. Het is met name een aanvulling op de richtlijn inzake overplaatsing binnen een onderneming 10 , die de toegang tot en de mobiliteit binnen de EU vergemakkelijkt voor hooggekwalificeerde werknemers (managers, specialisten) die werken voor niet-EU-ondernemingen en tijdelijk zijn gedetacheerd naar dochterondernemingen in de EU. Ook vormt het een aanvulling op de Richtlijn (EU) 2016/801 die de toegang en de rechten regelt voor studenten en onderzoekers, evenals voor bijvoorbeeld stagiairs en vrijwilligers in het kader van het Europees stelsel voor vrijwilligers. Het voorstel stelt ook aanvullingen voor op en afwijkingen van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003, die de voorwaarden voor gezinshereniging vaststelt, en Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen. Het huidige voorstel gaat een stap verder dan deze richtlijnen, aangezien het gunstigere voorwaarden schept voor gezinshereniging en de toegang tot de status van langdurig ingezetene vergemakkelijkt. Bovendien vult het Richtlijn 2011/95/EU (de "kwalificatierichtlijn") 11 aan door het toepassingsgebied uit te breiden naar hooggekwalificeerde personen die internationale bescherming genieten. Zij zullen in alle lidstaten een baan kunnen aannemen in overeenstemming met hun vaardigheden en opleiding en in bepaalde regio's knelpuntberoepen invullen. Zo kunnen ze ook actief zijn op de arbeidsmarkt wanneer er in hun specifieke vakgebied geen vacatures zijn in de lidstaat die hun bescherming heeft verleend.

Dit voorstel hangt samen met het "Actieplan inzake de integratie van onderdanen van derde landen" 12 . Dit actieplan omvat een gemeenschappelijk beleidskader ter ondersteuning van de lidstaten bij het ontwikkelen en versterken van hun nationaal integratiebeleid voor onderdanen van derde landen, met inbegrip van hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen.

Het in Verordening (EG) 1030/2002 vastgestelde model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen geldt ook in het kader van dit voorstel.

  •  
    Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Dit voorstel heeft tot doel een aantrekkelijke EU-brede regeling voor hooggekwalificeerde werknemers te verstrekken overeenkomstig de beleidsmaatregelen van de EU die bedoeld zijn om de eengemaakte markt te verdiepen en te verbeteren 13 . Een beleid voor het aantrekken van hooggekwalificeerde werknemers hangt samen met - en is ook een aanvulling op - beleidsmaatregelen die de mobiliteit van EU-burgers binnen de EU bevorderen, ondersteund door Verordening 492/2011 14 , Verordening 2016/589 ("Eures") 15 en het aanstaande arbeidsmobiliteitspakket met betrekking tot de coördinatie van de sociale zekerheid. Het vormt ook een aanvulling op beleidsmaatregelen die de vaardigheden van EU-werknemers, en de erkenning van hun kwalificaties, verbeteren en verhogen met het oog op een betere integratie in de arbeidsmarkt. Een groter reservoir van beschikbare mensen met talent komt de gehele economie van de EU ten goede en het verplaatsingseffect van hooggekwalificeerde EU-werknemers zal naar verwachting laag zijn. De verwachte agenda voor nieuwe vaardigheden voor Europa 16 behandelt het brede vraagstuk van erkenning van kwalificaties en is daardoor ook relevant voor de toelating van hooggekwalificeerde werknemers in het kader van de Europese blauwe kaart, aangezien deze mensen vaak worden geconfronteerd met belemmeringen en hoge kosten wanneer ze in derde landen verkregen kwalificaties willen laten erkennen. Al deze initiatieven dragen bij tot de groeistrategie van de EU, in overeenstemming met de prioriteiten van Europa 2020.

  • 2. 
    RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
  •  
    Rechtsgrondslag

Dit voorstel betreft de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen en procedures voor het uitreiken van de nodige vergunningen in verband met hooggekwalificeerde banen. Het bepaalt ook onder welke voorwaarden onderdanen van derde landen in een tweede lidstaat mogen verblijven. Bijgevolg is de passende rechtsgrondslag artikel 79, lid 2, onder a) en b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), juncto artikel 79, lid 1, van datzelfde Verdrag.

Volgens Protocol 21 bij de Verdragen, kunnen het Verenigd Koninkrijk en Ierland binnen een termijn van drie maanden na de indiening van een voorstel of een initiatief, of op elk ogenblik na de vaststelling ervan, de Raad ervan in kennis stellen dat zij wensen deel te nemen aan de aanneming en toepassing van de voorgestelde maatregel. Geen van beide lidstaten heeft zijn recht tot deelname aan de richtlijn inzake de Europese blauwe kaart uitgeoefend. Volgens Protocol 22 bij de Verdragen neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van maatregelen op basis van dit artikel 17 .

De toelating van economische migranten is een gezamenlijke bevoegdheid van de EU en haar lidstaten. Elk maatregel die op het vlak van legale migratie wordt voorgesteld "laat het recht van de lidstaten onverlet, zelf te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen, afkomstig uit derde landen, tot hun grondgebied worden toegelaten teneinde daar al dan niet in loondienst arbeid te verrichten" (artikel 79, lid 5, VWEU).

  •  
    Subsidiariteit

Het wordt steeds moeilijker om talent van buiten de EU aan te trekken en te behouden. Dat geldt voor alle lidstaten. Hoewel elke lidstaat zijn eigen nationale stelsel voor hooggekwalificeerde werknemers zou kunnen behouden, zou dit de aantrekkelijkheid van de EU in haar geheel niet bevorderen. Vooral wanneer we de EU vergelijken met andere belangrijke bestemmingen met een meer eenvormige aanpak, zijn de lidstaten op zich, vooral dan de kleinere lidstaten, onvoldoende toegerust om deel te nemen aan de internationale concurrentiestrijd voor hooggekwalificeerde werknemers.

De huidige versnippering met uiteenlopende en parallelle nationale regels voor dezelfde categorie onderdanen van derde landen in de verschillende lidstaten is noch doeltreffend, noch doelmatig voor alle betrokken partijen. Sollicitanten en werkgevers moeten hun weg zoeken in een doolhof van regels die kosten en administratieve lasten met zich meebrengen, hetgeen vooral zware gevolgen heeft voor kmo's. Voorts zou het voor de autoriteiten van de lidstaten gemakkelijker en kostenefficiënter zijn als ze één enkel, duidelijk en eenvoudig stel regels kunnen toepassen voor het onderzoek van aanvragen van hooggekwalificeerde werknemers die in de betrokken lidstaat willen verblijven en werken.

Wanneer de EU naar buiten toe optreedt als één enkele speler, kan dit schaalvoordelen opleveren en kan ze concurreren met andere grote bestemmingen voor het beperkte aantal hooggekwalificeerde werknemers. Dit voorstel heeft tot doel de algemene aantrekkelijkheid van de EU te verbeteren door één enkele, transparante, soepele en gestroomlijnde regeling voor hooggekwalificeerde werknemers in de hele EU te verstrekken. Het geeft hooggekwalificeerde werknemers de niet mis te verstane boodschap dat de EU hen welkom heet door duidelijke en snelle toelatingsprocedures te bieden, in combinatie met aantrekkelijke verblijfsvoorwaarden voor henzelf en hun gezin.

Daarnaast kan alleen een optreden op EU-niveau hooggekwalificeerde werknemers de mogelijkheid bieden om ongehinderd in verschillende lidstaten van de EU rond te reizen, er te werken en er te verblijven. De mobiliteit binnen de EU draagt ertoe bij dat sneller kan worden ingespeeld op de vraag naar hooggekwalificeerde arbeidskrachten en dat tekorten aan vaardigheden worden ingevuld. Nationale regelingen, daarentegen, kunnen - omdat ze nu eenmaal nationaal zijn - deze mogelijkheid om zich vlot van de ene lidstaat naar de andere te begeven wanneer er zich tekorten aan arbeidskrachten voordoen of interessante banen worden aangeboden niet verschaffen.

Zelfs met een beter geharmoniseerde EU-brede regeling en de afschaffing van parallelle nationale regelingen, zullen de lidstaten bevoegd blijven voor bepaalde aspecten, zoals hun op het Verdrag gestoelde prerogatief om te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen, afkomstig uit derde landen, tot hun grondgebied worden toegelaten om er werk te zoeken. Lidstaten zullen ook arbeidsmarkttoetsen kunnen invoeren wanneer hun arbeidsmarkt ernstig is verstoord, bijvoorbeeld bij hoge werkloosheid voor een bepaald beroep of in een bepaalde sector. Bovendien zullen de lidstaten zelf controle uitoefenen over het niveau van de salarisdrempel – ook al zal die beter geharmoniseerd zijn met onder- en bovengrenzen – die wordt berekend op basis van een nationaal salarisgemiddelde, en over de knelpuntberoepen waarvoor een lagere drempel geldt.

Gezien al deze overwegingen voldoet het voorstel aan het subsidiariteitsbeginsel.

  •  
    Evenredigheid

Dit voorstel betreft toelatingsvoorwaarden, -procedures en -rechten van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen, die deel uitmaken van een gemeenschappelijk immigratiebeleid uit hoofde van artikel 79 VWEU. Voor deze groep onderdanen van derde landen bestaan er al EU-brede voorschriften, parallel met nationale voorschriften; ze moeten echter worden aangepast om de vastgestelde problemen aan te pakken en de doelstellingen van deze richtlijn volledig te behalen, terwijl de inhoud en vorm van het optreden van de Unie beperkt dienen te blijven tot hetgeen noodzakelijk is om deze doelstellingen te behalen.

Het voorstel biedt een evenwicht tussen, enerzijds, betere rechten, waaronder mobiliteit in de EU, dankzij een hoger niveau van harmonisatie, en anderzijds, een inclusievere regeling dankzij verdere vereenvoudiging van de toelatingsprocedures (waaronder lagere salarisdrempels, zodat de doelgroep wordt verruimd). De lidstaten beschikken hierbij over een zekere soepelheid om de regeling aan hun nationale situatie aan te passen.

De administratieve lasten voor de lidstaten op het vlak van wetswijzigingen en toegenomen samenwerking zouden middelmatig zijn, aangezien de regeling inzake de Europese blauwe kaart reeds bestaat en deze lasten niet opwegen tegen de voordelen.

  •  
    Keuze van het instrument

Het gekozen instrument is een nieuwe richtlijn die de huidige richtlijn inzake de Europese blauwe kaart intrekt en vervangt. Dit geeft de lidstaten een zekere mate van soepelheid op het vlak van de tenuitvoerlegging en toepassing. Een richtlijn is bindend met betrekking tot het te behalen resultaat, maar geeft de lidstaten speelruimte met betrekking tot de vorm en methode om deze doelstellingen te bewerkstelligen in hun nationale rechtssysteem en algemene context. Er is geen reden vastgesteld om van een richtlijn over te stappen naar een rechtstreeks toepasselijke verordening.

Niet-bindende maatregelen hebben een te beperkt effect, aangezien potentiële aanvragers en ondernemingen nog steeds zouden worden geconfronteerd met verschillende regelingen inzake toelating.

  • 3. 
    RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN
  •  
    Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

Het eerste verslag over de uitvoering van de richtlijn inzake de Europese blauwe kaart 18 werd uitgebracht in mei 2014 en beoordeelde de conformiteit van de nationale wetgevingen met de bepalingen van de richtlijn. Daarin werd geconcludeerd dat het aantal afgegeven Europese blauwe kaarten aanzienlijk varieert naargelang de lidstaat als gevolg van de beleidskeuzes van de lidstaten, die de Europese blauwe kaart op een zeer verschillende manier toepassen en bevorderen en, in sommige gevallen, de voorkeur geven aan hun parallelle nationale regelingen. De huidige richtlijn inzake de Europese blauwe kaart stelt uitsluitend minimumnormen vast en geeft de lidstaten veel speelruimte via een groot aantal discretionaire bepalingen en verwijzingen naar de nationale wetgeving. Het verslag kwam ook tot de vaststelling dat er een aantal tekortkomingen in de omzetting zijn en, meer bepaald, dat lidstaten hun rapportageplichten uit hoofde van de richtlijn niet zijn nagekomen. Deze problemen werden met de lidstaten besproken via het netwerk van nationale contactpunten en in bijeenkomsten van de contactgroep.

Een latere evaluatie door de Commissie in 2015-2016 actualiseerde het eerste verslag en ging er dieper op in. De conclusie was dat de Europese blauwe kaart in zijn huidige vorm zijn potentieel niet realiseert en dus geen waarde toevoegt aan de concurrerende en aanvullende nationale regelingen voor hooggekwalificeerde werknemers 19 .

  •  
    Raadplegingen van belanghebbenden

Tussen 27 mei en 30 september 2015 werd online een openbare raadpleging gehouden over de Europese blauwe kaart en het arbeidsmigratiebeleid van de EU. In totaal werden 610 antwoorden op de vragenlijst ontvangen en kwamen er 15 schriftelijke reacties toe van een breed spectrum van actoren die alle belanghebbenden vertegenwoordigden 20 . EU-burgers, organisaties en onderdanen van derde landen (met woonplaats in de EU of daarbuiten) en werkgevers (multinationale ondernemingen en kmo's), hun verenigingen, organisaties voor arbeidsbemiddeling van de overheid en uit de privésector, vakbonden, ministeries, regionale en lokale overheden, werknemers in de media, academici, internationale organisaties, organisaties en autoriteiten uit de landen van herkomst, sociale partners en andere actoren van het maatschappelijk middenveld werden geraadpleegd en velen gaven hun mening. Ook werden er verschillende bilaterale en groepsbijeenkomsten gehouden met belangrijke lidstaten, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, beroepsbeoefenaars, sociale partners en internationale organisaties (OESO, UNHCR, IOM). Op 3 december 2015 werd een seminar over dit onderwerp georganiseerd met de nationale sociale partners, in samenwerking met de Labour Market Observatory (LMO, waarnemingspost voor de arbeidsmarkt) en de permanente studiegroep Immigratie en Integratie (IMI) van het Europees Economisch en Sociaal Comité. Daarnaast werden via een externe contractant nog diverse belanghebbenden geraadpleegd: selecte nationale autoriteiten, werkgeversorganisaties, vakbonden en organisaties in de landen van herkomst.

Tijdens de herziening werden de resultaten in aanmerking genomen zoals vermeld in het effectbeoordelingsverslag.

 •    Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Om de ontwikkeling van toekomstig beleid op het vlak van economische migratie te ondersteunen werd een deskundigengroep inzake economische migratie van de Commissie (EGEM) 21 opgericht. Tijdens de eerste bijeenkomst van de EGEM op 25 maart 2015 bespraken de deskundigen manieren om de arbeidsmigratie beter te beheren op EU-niveau en was de herziening van de Europese blauwe kaart het belangrijkste onderwerp van discussie. Tijdens de tweede bijeenkomst van de EGEM op 7 december 2015 ging de aandacht vooral naar de beleidsopties voor een herziene blauwe kaart 22 .

Bovendien vond op 13 november 2015 een bijeenkomst plaats van de EMN-deskundigengroep voor geschoolde migranten — een subgroep van het Europees migratienetwerk — met deskundigen uit de lidstaten voor een technische discussie over kwesties met betrekking tot de Europese blauwe kaart, de parallelle nationale regelingen voor hooggekwalificeerde werknemers en de wisselwerking daartussen.

  •  
    Effectbeoordeling

Tijdens de voorbereiding van het voorstel werd een brede waaier van beleidsopties onderzocht, waarvan sommige, met name intrekking van de richtlijn inzake de Europese blauwe kaart, invoering van een stelsel met blijken van belangstelling op basis van punten en uitbreiding van het toepassingsgebied naar internationale dienstverleners, tijdens de eerste beoordelingsfase werden verworpen.

Overwogen opties

De volgende opties kwamen in aanmerking voor een grondige beoordeling:

  • 0) 
    Basisscenario

De huidige Europese blauwe kaart blijven gebruiken zonder de wetgeving aan te passen. De bestaande monitorings- en handhavingsactiviteiten in het kader van de huidige wetgeving zouden worden voortgezet, evenals activiteiten ter verbetering van de grensoverschrijdende erkenning van buitenlandse kwalificaties tussen de lidstaten onderling of in samenwerking met derde landen via de uitwisseling van beste praktijken en verdere richtsnoeren voor de nationale autoriteiten.

  • 1) 
    Het toepassingsgebied uitbreiden door het toegankelijk te maken voor een veel bredere groep werknemers, waaronder (sommige) middelhoog opgeleide werknemers

Met deze mogelijkheid zouden ook sommige middelhoog opgeleide werknemers de beschikking krijgen over een Europese blauwe kaart, aangezien salaris en kwalificaties alternatieve, in plaats van cumulatieve voorwaarden zouden zijn. Het niveau van de rechten zou niet veel verbeteren in vergelijking met het huidige niveau.

  • 2) 
    Wijziging van de toelatingsvoorwaarden en rechten zonder het toepassingsgebied uit te breiden naar andere groepen dan hooggekwalificeerde werknemers

Deze mogelijkheid bevat drie subopties, afhankelijk van de doelgroep (breder t.o.v. selectiever) en blijft binnen het toepassingsgebied en het basiskader van de huidige richtlijn. Alle subopties omvatten wel betere voorwaarden, procedures en rechten.

  • • 
    2a) De Europese blauwe kaart toegankelijk maken voor een bredere groep hooggekwalificeerde werknemers

Deze suboptie zou het toepassingsgebied van hooggekwalificeerde werknemers die in aanmerking komen voor de Europese blauwe kaart verruimen, de toelating vergemakkelijken en betere verblijfs- en mobiliteitsrechten verstrekken. De lidstaten zouden nog wat speelruimte overhouden voor nationale aanpassingen van de regeling, maar de parallelle nationale regelingen zouden worden afgeschaft.

  • • 
    2b) Van de Europese blauwe kaart een instrument maken om een selecte groep van werknemers met topkwalificaties te overhalen naar Europa te komen

Deze optie zou van de Europese blauwe kaart eerder een selectief instrument voor zeer hooggekwalificeerde personen maken. Degenen die ervoor in aanmerking komen, zouden snel en vlot worden toegelaten en uitgebreide rechten genieten. Parallelle nationale regelingen zouden nog steeds worden toegestaan.

  • • 
    2c) Een tweeledige blauwe kaart creëren die bestemd is voor de verschillende kwalificatieniveaus van hooggekwalificeerde werknemers

Deze suboptie zou een combinatie zijn van de twee vorige subopties en een Europese blauwe kaart met twee niveaus creëren die bedoeld zijn voor twee verschillende werknemerscategorieën: een eerste niveau voor een brede groep hooggekwalificeerde werknemers en een selectiever, tweede niveau met snellere toegang tot langdurig verblijf en vlottere mobiliteit binnen de EU. Parallelle nationale regelingen zouden worden afgeschaft.

  • 3) 
    Een eengemaakte blauwe kaart voor de gehele EU

Dit beleidsoptiepakket zou een standaardreeks blauwekaartvoorschriften invoeren die gelden voor de hele EU. De lidstaten zouden geen speelruimte meer hebben om de voorwaarden of andere voorschriften van de Europese blauwe kaart aan te passen aan de omstandigheden van hun nationale arbeidsmarkt. Een Europese blauwe kaart, afgegeven door een lidstaat, zou wederzijds worden erkend door alle andere lidstaten en onbeperkte mobiliteit binnen de EU verschaffen. Parallelle nationale regelingen zouden worden afgeschaft.

Horizontale/parallelle wetgevingsopties

Een aantal horizontale wetgevingsopties werd overwogen, evenals een niet-wetgevingsoptie. Deze opties kunnen zelfstandig naast de basissituatie bestaan of met een van de wetgevingspakketten worden gecombineerd:

  • a) 
    Niet-wetgevingsmaatregelen om de doeltreffendheid van de Europese blauwe kaart te bevorderen

Deze beleidsoptie streeft naar een betere toepassing van de Europese blauwe kaart en een betere praktische samenwerking tussen de lidstaten. Ze versterkt de bevordering van het merk via informatie-uitwisseling en promotie- en reclameactiviteiten. Deze optie zou praktische maatregelen omvatten om het gebruik van de Europese blauwe kaart te vergemakkelijken door de erkenning van buitenlandse kwalificaties te verbeteren en vaardigheden beter af te stemmen op de vraag van de arbeidsmarkt.

  • b) 
    Wetgevingsmaatregelen die de Europese blauwe kaart uitbreiden naar innoverende ondernemers

Deze optie zou het toepassingsgebied van de Europese blauwe kaart uitbreiden van hooggekwalificeerde werknemers naar innoverende ondernemers (dus zelfstandigen). Binnen de richtlijn zou voor deze groep een afzonderlijke reeks toelatingsvoorwaarden en rechten (mogelijk ook in verband met mobiliteit binnen de EU) worden vastgesteld.

  • c) 
    Wetgevingsmaatregelen die de Europese blauwe kaart uitbreiden naar hooggekwalificeerde personen die internationale bescherming genieten en hooggekwalificeerde asielaanvragers

Deze optie zou de Europese blauwe kaart toegankelijk maken voor andere categorieën migranten die om internationale bescherming verzoeken of aan wie internationale bescherming is toegekend. Daarbij kunnen twee grote subcategorieën en subopties worden onderscheiden: i) alleen personen die internationale bescherming genieten (vluchtelingen, personen die subsidiaire bescherming genieten); ii) ook asielzoekers.

Voorkeursoptie

Na de beoordeling van de effecten, doelmatigheid en doeltreffendheid van de weerhouden opties, en van hun haalbaarheid, is de voorkeursoptie 2a) in combinatie met de horizontale opties a) (niet-wetgevingsmaatregelen) en c), suboptie i) (alleen personen die internationale bescherming genieten opnemen in het toepassingsgebied). Bijgevolg bestaat de voorkeursoptie uit de volgende hoofdelementen: het wijzigen van de toelatingsvoorwaarden en het toegankelijk maken van de Europese blauwe kaart voor een bredere groep hooggekwalificeerde werknemers, het verbeteren van de rechten die samenhangen met de Europese blauwe kaart, waaronder mobiliteit binnen de EU, en het niet-uitbreiden van het toepassingsgebied naar andere personen dan hooggekwalificeerde werknemers. Daarnaast zouden nationale regelingen voor onderdanen van derde landen die tot het toepassingsgebied van deze richtlijn behoren, niet meer worden toegestaan. De wetgevingsmaatregelen zouden worden aangevuld met niet-wetgevingsmaatregelen en mogelijk zou de Europese blauwe kaart ook toegankelijk worden gemaakt voor hooggekwalificeerde personen die internationale bescherming genieten.

De voorkeursoptie vindt een middenweg tussen enerzijds een hoge graad van inclusiviteit, aanzienlijke speelruimte voor aanpassing aan de nationale situatie in de lidstaten, en een groot potentieel om parallelle nationale regelingen te vervangen, en anderzijds bevordering van de procedures, een hoger niveau van rechten, bevordering van de mobiliteit binnen de EU en een hoge mate van harmonisatie. Bijgevolg vormt deze voorkeursoptie een evenwichtige combinatie tussen (grote) doeltreffendheid en doelmatigheid en positieve economische en sociale effecten. Dergelijke positieve effecten zouden tot het uiterste worden vergroot als ze worden gecombineerd met niet-wetgevingsmaatregelen, zoals een actieve bevordering van de regeling en een betere afstemming tussen werkgevers en potentiële migranten.

Naar raming zouden er voor deze optie vergunningen bijkomen voor minstens 32 484 en hoogstens 137 690 hooggekwalificeerde werknemers (per jaar, voor de deelnemende lidstaten samen, waarbij de verschillen afhankelijk zijn van de door de afzonderlijke lidstaten vastgestelde salarisdrempel). Dit zou naar schatting leiden tot een jaarlijks positief economisch effect van 1,4 miljard tot 6,2 miljard EUR, afkomstig van aanvullende hooggekwalificeerde werknemers die naar de EU komen om hier te werken. De globaal genomen hogere aantallen toegelaten hooggekwalificeerde werknemers, en een hoger potentieel om in de EU opgeleide jonge mensen met talent te behouden, zullen een groter reservoir van hooggekwalificeerde werknemers vormen waaruit werkgevers kunnen putten om vacatures in te vullen. Dat zal een positief effect hebben op de groei en het concurrentievermogen van de EU. In combinatie met meer mogelijkheden voor beroepsmobiliteit tussen banen en mobiliteit binnen de EU kan dit de aanwervingskosten van kmo's verlagen, de aanwervingen zelf vergemakkelijken, kmo's helpen bij het invullen van vacatures en hun groeivooruitzichten een stimulans geven. Ook zouden er positieve effecten zijn voor de capaciteit van ondernemingen om onderzoek en ontwikkeling (R&D) te verrichten en zou dit de algemene capaciteit van de EU voor innovatie, onderzoek en ondernemerschap ten goede komen. Door de hoge doeltreffendheid en doelmatigheid van deze optie zouden ook de administratieve lasten in verband met de toepassing ervan verminderen.

Ook de sociale effecten zullen positief zijn, aangezien de EU-burgers zullen profiteren van de algehele economische groei doordat de tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden aangevuld geraken, hetgeen onrechtstreeks bijdraagt tot een sterkere kenniseconomie en nieuwe banen in de EU. Aangezien deze regeling bedoeld is voor hooggekwalificeerde werknemers, gestuurd wordt door de vraag en vrij selectief is, en aangezien er passende waarborgen zijn ingebouwd, wordt het mogelijke verplaatsingseffect voor EU-werknemers beperkt geacht. Houders van een blauwe kaart zouden profiteren van een positief effect in de zin van betere gezinsherenigingsrechten, gemakkelijkere toegang tot de status van langdurig ingezetene en grotere mobiliteit binnen de EU. Positieve sociale effecten mogen ook worden verwacht van de opname van personen die internationale bescherming genieten, aangezien hooggekwalificeerde werknemers die internationale bescherming genieten door het verkrijgen van een Europese blauwe kaart beter zichtbaar worden voor werkgevers in hun gastlidstaat en ook toegang krijgen tot arbeidsmarkten in andere lidstaten dan degene die hun bescherming heeft verleend. Dit vergemakkelijkt hun deelname aan de arbeidsmarkt, wat dan weer gunstig is voor hun integratie en hun vermogen om in hun eigen levensonderhoud te voorzien.

Advies van de Raad voor regelgevingstoetsing

Op 5 februari 2016 werd de effectbeoordeling voorgelegd aan de Raad voor regelgevingstoetsing, die er op 2 maart 2016 over vergaderde. Op 4 maart 2016 verstrekte de Raad een eerste (negatief) advies. De effectbeoordeling werd opnieuw ingediend op 14 maart en op 18 maart 2016 werd een tweede advies, ditmaal positief, verstrekt. De belangrijkste punten van verbetering die in de adviezen van de Raad voor regelgevingstoetsing werden gesignaleerd en de manier waarop ze in acht werden genomen, zijn:

  • a) 
    Verduidelijking van de aangepakte problemen en hun EU-dimensie

Het effectbeoordelingsverslag werd verbeterd voor wat de analyse betreft van de bestaande en toekomstige tekorten op de arbeidsmarkt in de EU en de manier waarop deze doeltreffend kunnen worden aangevuld door de herziene blauwe kaart en vooral door de betere mobiliteit binnen de EU van hooggekwalificeerde werknemers van derde landen. De wisselwerking tussen mobiliteit binnen de EU van EU-burgers en de mobiliteit van hooggekwalificeerde werknemers, en de mate waarin beide bijdragen tot de aanvulling van tekorten aan vaardigheden en arbeidskrachten, werden eveneens toegelicht. Cijfers en aanvullende analyses werden toegevoegd om beter aan te tonen dat de EU maatregelen moet nemen om hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen naar zich toe te trekken en dat de EU in vergelijking met de nationale regelingen waarde toevoegt. De wisselwerking tussen de herziening van de Europese blauwe kaart en ander migrantencategorieën, zoals personen die internationale bescherming genieten/asielzoekers, dienstverleners en ondernemers - evenals de noodzaak om hen eventueel in het toepassingsgebied op te nemen - werd verder uitgewerkt.

  • b) 
    Verduidelijking van de doelstellingen en beleidsopties

De algemene en specifieke doelstellingen werden herzien en meer in samenhang gebracht met de probleemomschrijving en de voorgestelde opties. De onderliggende logica van de beleidsoptiepakketten werd toegelicht en de presentatie ervan vereenvoudigd. De argumenten om bepaalde opties vooraf te verwerpen werden versterkt, en het onderzoek en de selectie van de beleidsopties werden verbeterd.

  • c) 
    De effectbeoordeling richten op de belangrijkste arbeidsmarktaspecten

De voorstelling van de effectbeoordeling werd vereenvoudigd en lezersvriendelijker geformuleerd en de nadruk is duidelijker komen te liggen op aspecten van de arbeidsmarkt en economische effecten. Waar mogelijk werden effecten per lidstaat vastgesteld. De verschillen tussen de diverse beleidsopties en het basisscenario werden duidelijker omschreven. Hoewel er slechts weinig kwantitatieve gegevens zijn, werden de administratieve kosten en baten voor de verschillende belanghebbenden geanalyseerd. Een voorkeursoptie, bestaande uit een beleidsoptiepakket en horizontale elementen, werd geselecteerd na een eliminatie van opties op grond van duidelijke en objectieve criteria.

  •  
    Grondrechten

Dit initiatief strookt volledig met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en bevordert enkele van de daarin verankerde rechten. Het draagt met name bij tot de verstrekking van het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven (artikel 7) — dankzij bepalingen die de gezinshereniging van hooggekwalificeerde werknemers vereenvoudigen — en het recht te werken en een vrijelijk gekozen of aanvaard beroep uit te oefenen (artikel 15, lid 1). Het is ook volledig in overeenstemming met de rechten in verband met de arbeidsvoorwaarden (artikel 15, lid 3) en de rechten van werknemers (artikelen 27 tot en met 36), aangezien het de rechten op gelijke behandeling van hooggekwalificeerde werknemers op het vlak van arbeidsvoorwaarden, toegang tot sociale zekerheid, onderwijs en beroepsopleiding, evenals toegang tot goederen en diensten handhaaft. Overeenstemming met artikel 47 (recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht) wordt volledig gegarandeerd, aangezien de huidige bepalingen in de richtlijn inzake de Europese blauwe kaart met betrekking tot het recht om beroep aan te tekenen indien de aanvraag wordt afgewezen, evenals het recht om over de redenen van afwijzing te worden geïnformeerd, gehandhaafd blijven.

  • 4. 
    GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Er zijn geen gevolgen voor de begroting van de Europese Unie.

  • 5. 
    OVERIGE ELEMENTEN
  •  
    Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage

De Commissie controleert de correcte en doeltreffende omzetting in de nationale wetgeving van alle deelnemende lidstaten. Tijdens de uitvoeringsfase organiseert de Commissie regelmatig bijeenkomsten tussen de contactgroep en alle lidstaten. Drie jaar na de uiterste termijn voor omzetting en daarna om de drie jaar brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering, werking en effecten van de Europese blauwe kaart.

De toepassing van de richtlijn inzake de Europese blauwe kaart wordt gecontroleerd ten aanzien van de belangrijkste beleidsdoelstellingen aan de hand van een aantal relevante en meetbare indicatoren die gebaseerd zijn op gemakkelijk verkrijgbare, aanvaarde en betrouwbare gegevensbronnen. In de herziene richtlijn wordt de mededeling van nog andere soorten informatie verplicht gesteld om de tijdige verstrekking en betrouwbaarheid ervan te verbeteren. Dit zal de waarde van die informatie voor de monitoring en beoordeling van het beleid inzake hooggekwalificeerde migranten verhogen. Daarnaast wordt de informatie-uitwisseling via de nationale contactpunten over de Europese blauwe kaart verbeterd.

  •  
    Toelichtende stukken

De voorgestelde richtlijn is van toepassing op tal van hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen. Het voorstel omvat ook een groter aantal wettelijke verplichtingen dan de bestaande Richtlijn 2009/50/EG. Daarom, en omdat het voorstel bepalingen omvat betreffende een aantal groepen die op grond van het huidige wettelijke kader nog niet verplicht dienen te worden opgenomen, zullen er toelichtende stukken nodig zijn, onder meer een concordantietabel tussen de nationale bepalingen en de richtlijn, die de kennisgeving van de omzettingsmaatregelen vergezellen, zodat de omzettingsmaatregelen die de lidstaten aan de bestaande wetgeving hebben toegevoegd, duidelijk aanwijsbaar zijn.

  •  
    Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Hoofdstuk I - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 — Doel

Dit voorstel is bedoeld ter bepaling van de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen - die afkomstig zijn uit een land dat niet tot de EU behoort of die reeds legaal in de EU verblijven met een andere status - die een aanvraag indienen voor verblijf in de EU met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en van hun gezinsleden, en ter bepaling van hun rechten. Het voorstel stelt ook de voorwaarden vast waaronder onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven uit hoofde van dit voorstel met hun gezinsleden naar andere lidstaten mogen verhuizen en er verblijven. Deze bepaling blijft in essentie gelijk aan de bepaling in Richtlijn 2009/50/EG, maar is aangepast aan het feit dat de blauwe kaart het enige middel zal worden om hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen toe te laten.

Artikel 2 – Definities

In dit artikel worden de in het voorstel gebruikte definities omschreven. Ze zijn grotendeels gelijk aan die van andere bestaande richtlijnen in verband met legale migratie. Er wordt een definitie gegeven van een "hooggekwalificeerde baan", een begrip dat ruimer is dan in de huidige richtlijn. Dit verwijst naar een baan van iemand die, overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk, tegen betaling werkt en beschikt over de nodige vaardigheden die blijken uit "hogere beroepskwalificaties". Die hogere beroepskwalificaties kunnen worden gestaafd aan de hand van een "getuigschrift van hoger onderwijs" (d.w.z. dat de houder met succes een postsecundair hogeronderwijsprogramma of een evenwaardig tertiaironderwijsprogramma heeft gevolgd, dat overeenstemt met ten minste ISCED 2011 niveau 6 23 of met EKK-niveau 6), dan wel beschikt over "hogere beroepsvaardigheden" (d.w.z. vaardigheden die worden gestaafd door ten minste drie jaar beroepservaring die vergelijkbaar is met het niveau van getuigschriften van hoger onderwijs en die relevant is in het uit te oefenen beroep of de uit te voeren werkzaamheden). Het niveau van de vereiste vaardigheden blijft ongewijzigd, maar de lidstaten zijn voortaan wel verplicht om beroepservaring te erkennen als alternatief voor getuigschriften. Voorts is er voor de eerste maal een specifieke verwijzing naar ISCED- en EKK-niveaus, die ter verduidelijking bedoeld is.

Nieuw ten opzichte van Richtlijn 2009/50/EG is de definitie van "bedrijfsactiviteit", die is opgenomen om te definiëren welke beroepsactiviteiten door de houder van een Europese blauwe kaart kunnen worden verricht in het kader van de specifieke voorschriften voor kortdurende mobiliteit naar andere lidstaten (zie artikel 19).

Artikel 3 - Toepassingsgebied

Net zoals Richtlijn 2009/50/EG is het voorstel niet van toepassing op EU-burgers, onderdanen van derde landen die langdurig ingezetenen zijn van de EU en die willen verhuizen naar een andere lidstaat, seizoensarbeiders of gedetacheerde werknemers. Om overlappingen tussen de toepassingsgebieden van Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad 24 en dit instrument te vermijden, wordt in dit artikel uitdrukkelijk bepaald dat de richtlijn niet van toepassing is op onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als onderzoeker in de zin van Richtlijn (EU) 2016/801 in een lidstaat te mogen verblijven om daar een onderzoeksproject uit te voeren. Zodra onderzoekers uit hoofde van Richtlijn (EU) 2016/801 zijn toegelaten en legaal in een lidstaat verblijven, kunnen zij uit hoofde van deze richtlijn echter een Europese blauwe kaart aanvragen voor andere dan de in Richtlijn (EU) 2016/801 vermelde doeleinden.

Een wijziging ten opzichte van Richtlijn 2009/50/EG bestaat erin dat alle gezinsleden van een EU-burger die onderdanen van derde landen zijn, toegang krijgen tot de Europese blauwe kaart zodat ze tewerkgesteld kunnen worden in een hooggekwalificeerde baan en op zakenreis kunnen gaan in de verschillende lidstaten, ongeacht of de EU-burger hen vergezelt. Deze hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen die gezinsleden zijn van een EU-burger hebben immers dezelfde behoefte aan kort- of langdurige beroepsmobiliteit binnen de EU als andere hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen. Bovendien mag hun de mogelijkheid om een Europese blauwe kaart aan te vragen, die ze sowieso in hun land van herkomst zouden hebben gehad, niet worden ontzegd, louter omdat ze legaal in de EU verblijven als gezinslid van een EU-onderdaan.

Het voorstel van een richtlijn sluit nog steeds personen uit die internationale bescherming hebben aangevraagd en wachten op een besluit over hun status of personen die tijdelijke bescherming genieten of die voor een strikt beperkte periode in een lidstaat verblijven. Nieuw echter is dat dit voorstel van een richtlijn wel van toepassing is op personen die internationale bescherming genieten uit hoofde van Richtlijn 2011/95/EU (de "kwalificatierichtlijn"). Deze mensen kunnen, net zoals alle andere onderdanen van derde landen, een Europese blauwe kaart aanvragen en daarbij alle rechten blijven genieten die hun zijn verleend in het kader van hun bescherming (zie ook de opmerkingen bij de artikelen 15 en 16). Ook onderdanen van derde landen die uit hoofde van toekomstige EU-regelingen in de lidstaten hervestigd dienen te worden en die dezelfde rechten zullen krijgen als degene die in de kwalificatierichtlijn zijn vastgesteld, dienen toegang te krijgen tot de Europese blauwe kaart. Hooggekwalificeerde personen die internationale bescherming genieten, zullen op die manier beter toegankelijk worden voor werkgevers en in staat zijn om een specifiekere baan te vinden die overeenstemt met hun vaardigheden en opleiding, waardoor ze tekorten in bepaalde sectoren en beroepen in de lidstaten kunnen aanvullen. Op die manier kunnen ze actief deelnemen aan de arbeidsmarkt, hetgeen hun integratie bevordert, en gemakkelijker voorzien in hun levensonderhoud. Bovendien voorkomt dit dat hun vaardigheden verloren gaan als er in hun specifieke vakgebied geen vacatures zijn in de lidstaat die hun bescherming verleent, en kunnen ze dus doeltreffender op de arbeidsmarkt worden ingezet. In de aanstaande herziening van de kwalificatierichtlijn zullen de nodige verwijzingen en aanpassingen worden ingevoerd om samenhang te waarborgen.

Er is ook een bepaling opgenomen ter waarborging van internationale overeenkomsten van de Unie en/of haar lidstaten met het oog op een ethisch wervingsbeleid, d.w.z. om in de ontwikkelingslanden sectoren te beschermen die kampen met een tekort aan arbeidskrachten.

Een punt van verschil tussen het nieuwe voorstel en Richtlijn 2009/50/EG is dat lidstaten geen parallelle nationale regelingen mogen hebben voor dezelfde groep hooggekwalificeerde werknemers. Om van de Europese blauwe kaart een echte EU-brede regeling te maken, zijn de lidstaten verplicht om een Europese blauwe kaart uit te reiken in plaats van een nationale vergunning voor hooggekwalificeerde banen aan personen waarop de richtlijn van toepassing is. De lidstaten mogen uitsluitend nationale vergunningen uitreiken aan onderdanen van derde landen die niet tot het toepassingsgebied van de richtlijn behoren, met inachtneming van de beperkingen in andere EU-wetgeving inzake legale migratie.

Artikel 4 - Gunstigere bepalingen

Het voorstel harmoniseert de toelatingsvoorwaarden en -procedures voor onderdanen van derde landen die onder het toepassingsgebied vallen en voor hun gezinsleden, evenals voor hun latere mobiliteit naar andere lidstaten.

De lidstaten mogen echter nog steeds gunstigere voorwaarden verlenen met betrekking tot de rechten van onderdanen van derde landen, met name in verband met gelijke behandeling (artikel 15) en de rechten van hun gezinsleden (artikel 16). De lidstaten mogen ook gunstigere bepalingen handhaven in situaties van tijdelijke werkloosheid (artikel 14) en bij toegestane afwezigheid van het grondgebied zodra de status van langdurig ingezetene is verworven (artikel 17, lid 5). Daarnaast mogen de lidstaten gunstigere bepalingen invoeren met betrekking tot procedurele waarborgen (artikel 10).

Hoofdstuk II - TOELATINGSVOORWAARDEN

Artikel 5 - Toelatingscriteria

Artikel 5 stelt de voorwaarden vast waaraan de aanvrager moet voldoen om als houder van een Europese blauwe kaart toegelaten te worden. Naast de algemene voorwaarden die identiek zijn aan de voorwaarden die in Richtlijn 2009/50/EG en ander bestaand acquis inzake legale migratie zijn opgenomen (d.w.z. beschikken over een geldig reisdocument, een ziektekostenverzekering en geen bedreiging vormen voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid), omvatten de specifieke voorwaarden:

  • Lid 1, onder a): een arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod van een baan voor ten minste zes maanden in de betrokken lidstaat, aangezien de toelating vraaggestuurd is. De vereiste duur van de overeenkomst is in vergelijking met de huidige richtlijn ingekort van twaalf tot zes maanden. Deze voorwaarde is bedoeld om enige continuïteit in verblijf en tewerkstelling te garanderen en tegelijkertijd enige flexibiliteit te bieden in overeenstemming met de vraag op de arbeidsmarkt en de bestaande praktijken in de lidstaten. Een belangrijk aandeel van de nationale verblijfsvergunningen voor hooggekwalificeerde werknemers wordt momenteel echter afgegeven voor een geldigheidsduur van minder dan twaalf maanden en werkgevers zijn geneigd eerst een proefcontract, met een kortere looptijd, aan te bieden om zeker te zijn dat de werknemer geschikt is voor de baan in kwestie. Als de proefperiode met succes is afgerond, kan het contract dan worden verlengd.
  • Lid 1, onder b): voor gereglementeerde beroepen moet de aanvrager, net zoals volgens Richtlijn 2009/50/EG, voldoen aan de voorwaarden die volgens de nationale wetgeving voor burgers van de Unie gelden voor de uitoefening van het gereglementeerde beroep in kwestie.
  • Lid 1, onder c), en lid 6: voor niet-gereglementeerde beroepen moet de aanvrager bewijzen dat hij/zij de benodigde hogere beroepskwalificaties heeft, d.w.z. ofwel een getuigschrift van hoger onderwijs, ofwel hogere beroepsvaardigheden; de lidstaten vergemakkelijken de validering en erkenning van de documenten waaruit de betrokken hogere beroepskwalificaties blijken. De wijzigingen in vergelijking met Richtlijn 2009/50/EG zijn beschreven onder artikel 2.
  • Lid 2: Het in de arbeidsovereenkomst vermelde salaris moet minstens gelijk zijn aan een bepaalde drempel die door de lidstaten wordt vastgesteld binnen een bereik van minimaal 1,0 en maximaal 1,4 maal het gemiddelde brutojaarsalaris in de betrokken lidstaat. Deze drempel is lager dan degene die is vastgesteld in Richtlijn 2009/50/EG (minimaal 1,5 maal het gemiddelde brutojaarsalaris in de betrokken lidstaat, geen maximum vastgesteld), en vergroot de inclusiviteit van de Europese blauwe kaart dus fors door een veel groter aantal mogelijke hooggekwalificeerde werknemers op te nemen 25 . Een vast bereik heeft een groter harmoniserend effect, terwijl de lidstaten een zekere mate aan flexibiliteit behouden om de drempel vast te stellen afhankelijk van de situatie op hun arbeidsmarkt, het gemiddelde inkomen en de spreiding in de inkomensverdeling. Het gebruik van Eurostat-gegevens (nationale rekeningen) als referentiecijfer voor de berekening van de salarisdrempel wordt verplicht gesteld met het oog op een grotere transparantie en harmonisatie.
  • De leden 4 en 5: deze bepalingen voeren een verplichte lagere salarisdrempel (80 procent van de algemene drempel) in voor door de lidstaten vastgestelde knelpuntberoepen, die behoren tot de klassen 1 en 2 van de ISCO 26 , en voor pas afgestudeerden. In Richtlijn 2009/50/EG is er slechts een optionele lagere salarisdrempel voor knelpuntberoepen van minstens 1,2 maal het gemiddelde salaris. De afwijking voor pas afgestudeerden – die niet is opgenomen in Richtlijn 2009/50/EG – vergemakkelijkt de toegang tot de Europese blauwe kaart voor jonge professionals die waarschijnlijk nog te weinig beroepservaring hebben om een hoog salaris te kunnen vragen 27 . Dergelijke vergemakkelijkte toegang strookt met recente amendementen op de EU-wetgeving inzake studenten (Richtlijn (EU) 2016/801), waar afgestudeerden ten minste negen maanden werk mogen zoeken in de gastlidstaat.

De artikelen 6 en 7 - Gronden voor weigering, intrekking of niet-verlenging van de Europese blauwe kaart

Deze bepalingen stellen de verplichte en optionele gronden voor weigering, intrekking of niet-verlenging vast. Ze komen grotendeels overeen met de gronden die zijn opgenomen in Richtlijn 2014/66/EU betreffende binnen een onderneming overgeplaatste personen en in vergelijking met Richtlijn 2009/50/EG zijn er enkele bepalingen toegevoegd.

Waar de lidstaten uit hoofde van Richtlijn 2009/50/EG de onbeperkte mogelijkheid krijgen om een arbeidsmarkttoets uit te voeren, blijft dit recht in het voorstel beperkt tot omstandigheden waarin de arbeidsmarkt van een lidstaat ernstig verstoord is, bijvoorbeeld bij een hoge werkloosheidsgraad in een bepaald beroep of een bepaalde sector in een welbepaalde regio van de betreffende lidstaat. Indien een lidstaat voornemens is een dergelijke arbeidsmarkttoets uit te voeren, doet deze lidstaat een naar behoren gemotiveerde kennisgeving toekomen aan de Commissie en deelt hij dit mee aan de aanvragers en werkgevers. De desbetreffende sociale partners kunnen door de lidstaten worden betrokken bij de beoordeling van de arbeidsmarktomstandigheden.

Hoofdstuk III - EUROPESE BLAUWE KAART EN PROCEDURE

De artikelen 8, 9, 10 en 11 - Europese blauwe kaart, toelatingsaanvragen, procedurele waarborgen en vergoedingen

Aanvragers ten aanzien van wie de betrokken lidstaat een positief besluit heeft genomen, ontvangen een verblijfstitel (de "Europese blauwe kaart"), waarop staat vermeld onder welke voorwaarden zij mogen werken. De geldigheidsduur van de Europese blauwe kaart is standaard ten minste 24 maanden. Alleen indien de arbeidsovereenkomst een looptijd heeft van minder dan twee jaar, moet de Europese blauwe kaart worden afgegeven voor minstens de duur van de arbeidsovereenkomst plus drie maanden. Indien een Europese blauwe kaart echter wordt verlengd, moet de geldigheidsduur ervan in elk geval minstens 24 maanden zijn. In Richtlijn 2009/50/EG krijgen de lidstaten de keuze tussen een standaardgeldigheidsduur die ligt tussen één en vier jaar, of de duur van de arbeidsovereenkomst plus drie maanden, en geldt dit zowel voor een eerste vergunning als voor verlengingen.

De Europese blauwe kaart kan zowel op als buiten het grondgebied van de lidstaat worden aangevraagd, in het eerste geval op voorwaarde dat de aanvrager, op eender welke grond, legaal verblijft op het grondgebied van die lidstaat (hij/zij mag echter niet behoren tot de categorieën die uit hoofde van artikel 3, lid 2, buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen). Dit is genereuzer dan het bepaalde in Richtlijn 2009/50/EG, waar de lidstaten uitsluitend de mogelijkheid krijgen om alle legaal verblijvende onderdanen van derde landen toe te staan een aanvraag in te dienen voor verblijf op hun grondgebied.

De lidstaten delen de aanvrager uiterlijk 60 dagen na indiening van de aanvraag het besluit over die aanvraag mee. Deze periode is korter dan die van 90 dagen in Richtlijn 2009/50/EG.

De lidstaten mogen besluiten om vergoedingen aan te rekenen voor de verwerking van de aanvragen. Deze mogen echter niet onevenredig of buitensporig zijn. Dit is een nieuwe bepaling, naar het voorbeeld van die van Richtlijn 2014/66/EU betreffende binnen een onderneming overgeplaatste personen.

Artikel 12 - Erkende werkgevers

Er wordt een optioneel systeem van "erkende werkgevers" ingevoerd, waarin Richtlijn 2009/50/EG niet voorzag. De erkenningsprocedure wordt op nationaal niveau geregeld; een dergelijke procedure moet echter transparant zijn en mag geen onevenredige of buitensporige administratieve lasten en kosten voor de werkgevers met zich meebrengen. Wanneer een werkgever overeenkomstig dit artikel is erkend, moet de aanvraagprocedure voor een Europese blauwe kaart worden versneld (maximaal 30 dagen) en gekoppeld aan een eenvoudigere procedure (bijv. geen bewijsstukken vereist met betrekking tot de kwalificaties voor niet-gereglementeerde beroepen en ziektekostenverzekering).

Hoofdstuk IV - RECHTEN

De artikelen 13 en 14 - Toegang tot de arbeidsmarkt en tijdelijke werkloosheid

Richtlijn 2009/50/EG bevat een reeks voorschriften in verschillende geledingen die de toegang tot de arbeidsmarkt en de bijbehorende procedures regelen. In het voorstel is dit vereenvoudigd: de houders van een Europese blauwe kaart krijgen volledige toegang tot hooggekwalificeerde banen. De lidstaten mogen alleen verlangen dat zij wijzigingen van werkgever of wijzigingen die van invloed kunnen zijn op de naleving van de toelatingsvoorwaarden voor de Europese blauwe kaart meedelen. Het is de bedoeling om de legale toestand duidelijk te maken in alle lidstaten en om onnodige administratieve lasten te voorkomen. Dit heeft geen invloed op de mogelijkheid die de lidstaten hebben om een Europese blauwe kaart in te trekken of niet te verlengen indien niet langer aan de voorwaarden is voldaan. Bovendien mogen houders van een Europese blauwe kaart in parallel met hun beroep als werknemer uit hoofde van de Europese blauwe kaart een activiteit als zelfstandige uitoefenen. Dit kan dan gaandeweg leiden tot innovatief ondernemerschap. Dit recht doet niets af aan het feit dat onafgebroken moet zijn voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor de Europese blauwe kaart en dat de houder van die kaart dus actief moet blijven in een hooggekwalificeerde baan.

Net als bij Richtlijn 2009/50/EG is tijdelijke werkloosheid van een houder van een Europese blauwe kaart toegestaan zonder dat dit van invloed is op zijn/haar recht op verblijf. De werkloosheid mag niet langer duren dan drie maanden of mag niet meer dan eenmaal voorkomen tijdens de geldigheidsduur van de Europese blauwe kaart.

De artikelen 15 en 16 - Gelijke behandeling en gezinsleden

De bepalingen betreffende gelijke behandeling van houders van een Europese blauwe kaart en onderdanen van de lidstaat die de kaart heeft afgegeven, vallen grotendeels samen met de rechten waarin in Richtlijn 2009/50/EG is voorzien, met uitzondering van enkele actualiseringen voor een betere overeenstemming met recentere richtlijnen.

Om de gezinshereniging van hooggekwalificeerde werknemers te vergemakkelijken, zijn afwijkingen van Richtlijn 2003/86/EG opgenomen. Net zoals bij Richtlijn 2009/50/EG mogen er geen wachttijden of integratiemaatregelen worden opgelegd voordat gezinshereniging is toegestaan. Een verdere versoepeling bestaat erin dat de gezinsleden het recht hebben hun vergunningen onmiddellijk te ontvangen op het moment van uitreiking van de Europese blauwe kaart, zodat ze de werknemer onmiddellijk kunnen vergezellen. Bovendien mogen de lidstaten geen beperkingen toepassen in verband met de toegang van gezinsleden tot de arbeidsmarkt, maar kan er wel een arbeidsmarkttoets worden verricht voordat die toegang wordt verleend.

De houders van een Europese blauwe kaart vallen niet onder deze bepalingen wanneer ze, in de domeinen die onder deze artikelen vallen, rechten genieten als begunstigden van het recht op vrij verkeer. Ook vallen personen die internationale bescherming genieten niet onder deze bepalingen, maar blijven op die personen de voorschriften van toepassing ten aanzien van de lidstaat die hun bescherming heeft verleend.

De artikelen 17 en 18 - Status van langdurig ingezetene voor houders van een Europese blauwe kaart

Deze artikelen voorzien in afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG en geven houders van een Europese blauwe kaart gemakkelijker toegang tot de status van langdurig ingezetene. In vergelijking met Richtlijn 2009/50/EG worden er verdere versoepelingen ingevoerd op basis van het bestaande model. Om een voldoende niveau van integratie in de gastlidstaat te garanderen, kan toegang eerst en vooral worden verworven mits een onafgebroken verblijfsduur van drie jaar in een lidstaat als houder van een Europese blauwe kaart. Als de houder van een Europese blauwe kaart uit hoofde van de mobiliteitsbepalingen van de Europese blauwe kaart naar een andere lidstaat is verhuisd, kan deze status ook worden verkregen mits een onafgebroken verblijfsduur van vijf jaar die gecumuleerd is in verschillende lidstaten (ook een verblijf op grond van een andere verblijfsvergunning dan de Europese blauwe kaart wordt in aanmerking genomen). Om de band te versterken met het land dat de status van langdurig ingezetene verleent, moet de houder van een Europese blauwe kaart ten minste twee jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag voor de status in de betrokken lidstaat hebben verbleven. Wanneer de periode van drie jaar geldt, kan de EU-status van langdurig ingezetene worden ingetrokken voordat een periode van het legale en ononderbroken verblijf van vijf jaar op het grondgebied van de lidstaten is bereikt, indien de onderdaan van een derde land werkloos wordt en onvoldoende middelen heeft om zichzelf en, in voorkomend geval, zijn/haar gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te doen op het socialebijstandsstelsel van de betrokken lidstaat, tenzij in geval van ziekte, ongeval, onvrijwillige werkloosheid of beroepsopleiding. Wanneer de periode van vijf jaar geldt, zijn langere afwezigheden van het grondgebied van de lidstaten toegestaan dan uit hoofde van het algemene stelsel bepaald in Richtlijn 2003/109/EG.

Richtlijn 2009/50/EG erkende reeds een specifieke status voor langdurig ingezetenen die voormalige houders van een Europese blauwe kaart zijn. In het voorstel worden nieuwe bepalingen ingevoerd om te garanderen dat er tijdens deze overgang geen rechten verloren gaan: de kortdurende mobiliteitsrechten binnen de EU voor bedrijfsactiviteiten in een tweede lidstaat die een houder van een Europese blauwe kaart geniet, blijven behouden tot deze de status van langdurig ingezetene krijgt. Voor een verblijf in een tweede lidstaat geldt voor langdurig ingezetenen die voormalige houders van een Europese blauwe kaart zijn, het stelsel dat is vastgesteld bij Richtlijn 2003/109/EG, met afwijkingen wanneer de regelingen van de Europese blauwe kaart gunstiger zijn.

Hoofdstuk V - MOBILITEIT TUSSEN LIDSTATEN

Artikel 19 - Bedrijfsactiviteit in een tweede lidstaat

Dit volledig nieuwe artikel staat houders van de Europese blauwe kaart toe naar andere lidstaten te reizen en er te verblijven om er een bedrijfsactiviteit te verrichten zoals gedefinieerd in artikel 2, onder 1). Tweede lidstaten mogen geen werkvergunning of andere vergunning verlangen dan de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven voor het verrichten van een dergelijke activiteit. Wanneer de Europese blauwe kaart is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast, kan de houder van de Europese blauwe kaart zich vrij bewegen in het Schengengebied en er gedurende 90 dagen in een periode van 180 dagen een bedrijfsactiviteit verrichten. Hij of zij kan gedurende dezelfde periode een bedrijfsactiviteit verrichten wanneer hij/zij verhuist naar lidstaten die deelnemen aan de Europese blauwe kaart, maar die het Schengenacquis niet volledig toepassen. Wanneer de Europese blauwe kaart is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast, moet de tweede lidstaat de houder van de Europese blauwe kaart op grond van die kaart toegang verlenen om op zijn grondgebied een bedrijfsactiviteit te verrichten, zonder daarvoor een ander visum of een andere vergunning te vereisen, ook gedurende 90 dagen in een periode van 180 dagen. Dit artikel heeft vooral tot doel te garanderen dat bedrijfsactiviteiten binnen de EU, die mogelijk behoren tot de routinetaken van hooggekwalificeerde werknemers, kunnen worden verricht zonder rechtsonzekerheid of buitensporige administratieve lasten.

De artikelen 20 en 21 - Verblijf in een tweede lidstaat voor houders van een Europese blauwe kaart en hun gezinsleden

In vergelijking met Richtlijn 2009/50/EG wordt de mobiliteit tussen de lidstaten nog vergemakkelijkt, teneinde van de Europese blauwe kaart een heuse EU-brede regeling te maken die beter toegerust is om de nodige hooggekwalificeerde werknemers naar Europa te lokken. De vereiste verblijfsduur in de eerste lidstaat wordt van 18 maanden teruggebracht tot 12 maanden en, in overeenstemming met het stelsel voor langdurige mobiliteit dat in het kader van Richtlijn 2014/66/EU tot stand werd gebracht, wordt een aanvrager van een Europese blauwe kaart in de tweede lidstaat van verschillende voorwaarden vrijgesteld. Er is met name geen arbeidsmarkttoets toegestaan voor mobiele houders van een Europese blauwe kaart als deze ook niet is ingevoerd voor aanvragen bij eerste binnenkomst, er zijn geen quota toegestaan en de tweede lidstaat mag de kwalificaties voor niet-gereglementeerde beroepen niet nogmaals controleren. De desbetreffende procedure wordt vereenvoudigd en versneld, en de werkzaamheden kunnen onmiddellijk worden aangevat na indiening van de aanvraag voor een Europese blauwe kaart. Gezinsleden kunnen zich onmiddellijk bij de houder van de Europese blauwe kaart voegen en zijn vrijgesteld van enkele voorwaarden voor hun verblijf in de tweede lidstaat.

Artikel 22 - Waarborgen en sancties

Er worden nieuwe waarborgen ingevoerd die passen bij de ruimere rechten die houders van een Europese blauwe kaart voortaan krijgen. De lidstaten mogen, wanneer de Europese blauwe kaart is uitgereikt door een lidstaat die het Schengenaquis niet volledig toepast, bewijsstukken verlangen van het doel van de reis wanneer een houder van een Europese blauwe kaart in het kader van mobiliteitsdoeleinden een buitengrens overschrijdt. Als een Europese blauwe kaart uiteindelijk niet wordt afgegeven door een tweede lidstaat, moet de eerste lidstaat de betrokkene en zijn/haar gezinsleden bovendien opnieuw toelaten op zijn grondgebied. Er zijn bijzondere waarborgen tegen refoulement voor situaties waarin de houder van een Europese blauwe kaart ook internationale bescherming geniet. Deze bepalingen zijn identiek aan die van Richtlijn 2011/51/EU, waarbij toegang tot de status van langdurig ingezetene, samen met de bijbehorende mobiliteitsrechten, werd uitgebreid naar personen die internationale bescherming genieten. De lidstaten krijgen de mogelijkheid om sancties op te leggen aan werkgevers die hun verplichtingen niet nakomen.

Hoofdstuk VI – SLOTBEPALINGEN

De artikelen 23, 24, 25 en 26 – Toegang tot informatie, statistieken, verslaglegging en samenwerking tussen contactpunten

Artikel 23 vereist - en dat is nieuw ten opzichte van Richtlijn 2009/50/EG - dat de lidstaten de aanvragers vlot toegankelijke informatie verstrekken over de voorwaarden voor binnenkomst en verblijf, alsmede over de bijbehorende rechten. Het vereist ook dat de lidstaten de Commissie gegevens toezenden over een aantal aspecten, zoals de jaarsalarisdrempels, de lijst met knelpuntberoepen, de gevallen waarin de lidstaten gebruikmaken van de clausule in verband met een ethisch wervingsbeleid en de op hun grondgebied toegestane bedrijfsactiviteiten.

Op grond van artikel 23 moeten de lidstaten de Commissie statistieken toezenden over het aantal uitgereikte, geweigerde, verlengde of ingetrokken Europese blauwe kaarten, en over de vergunningen die zijn uitgereikt aan gezinsleden van houders van die kaarten. Die statistieken moeten worden uitgesplitst per geldigheidsduur van de vergunningen, geslacht en leeftijd van de aanvragers, en per economische sector. Ze moeten het ook mogelijk maken om een uitsplitsing te maken van onderdanen van derde landen die een Europese blauwe kaart gekregen hebben en die internationale bescherming of het recht op vrij verkeer genieten, en van houders van een Europese blauwe kaart die de status van langdurig ingezetene hebben verworven. Sommige statistieken zijn reeds vereist uit hoofde van Richtlijn 2009/50/EG, maar het voorstel legt de lidstaten meer verplichtingen op die van cruciaal belang zijn voor de monitoring van de uitvoering en ontwikkeling van de regeling.

Op grond van artikel 25 brengt de Commissie om de drie jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn – en beoordeelt zij met name de effecten van de artikelen 5, 12, 19 en 20 – en stelt zij eventueel noodzakelijke wijzigingen voor. Dit is een standaardbepaling, maar vooral de nieuwe mobiliteitsregels zijn hier van bijzonder belang.

Artikel 26 vereist dat de lidstaten contactpunten aanwijzen voor de uitwisseling van informatie in verband met artikel 17 (status van langdurig ingezetene), artikel 19 (bedrijfsactiviteiten), artikel 20 (langdurige mobiliteit) en artikel 23 (uitvoeringsmaatregelen). Het is de bedoeling om de informatie-uitwisseling ten opzichte van Richtlijn 2009/50/EG te verruimen.

De artikelen 27, 28, 29 en 30 – Omzetting, inwerkingtreding, adressaten en intrekking

De artikelen 26, 27 en 28 zijn standaardbepalingen. Artikel 29 voorziet in de intrekking van Richtlijn 2009/50/EG, die wordt vervangen door het onderhavige voorstel.

2016/0176 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 79, lid 2, onder a) en b),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 28 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's 29 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    De mededeling van de Commissie van 3 maart 2010 met als titel "Europa 2020: Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei" 30 stelt tot doel dat de Unie een economie moet worden die is gebaseerd op kennis en innovatie, waarin de administratieve lasten voor ondernemingen worden verminderd en vraag en aanbod op de arbeidsmarkt beter op elkaar worden afgestemd. Maatregelen om de toegang van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen te vergemakkelijken, moeten in die bredere context worden bekeken.
  • (2) 
    In de conclusies van de Europese Raad van 26 en 27 juni 2014 wordt verklaard dat Europa moet concurreren in de wereldwijde wedloop om talent om een aantrekkelijke bestemming voor mensen met talent en vaardigheden te blijven. Daarom moeten strategieën worden ontwikkeld die de mogelijkheden van reguliere migratie optimaliseren, onder meer door de bestaande regels te stroomlijnen.
  • (3) 
    De Europese migratieagenda die op 13 mei 2015 werd goedgekeurd, pleit voor een aantrekkelijke EU-brede regeling voor hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen, en vermeldt dat een herziening van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad 31 noodzakelijk is om op doeltreffender wijze getalenteerde mensen te overhalen om naar de Unie te komen en daarbij zowel de demografische uitdagingen van de Unie als de tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden in belangrijke sectoren van de economie van de Unie aan te pakken.
  • (4) 
    Op de uitdagingen die in het uitvoeringsverslag over Richtlijn 2009/50/EG worden aangewezen, moet worden gereageerd. De Unie moet ernaar streven een aantrekkelijkere en effectievere EU-brede regeling voor hooggekwalificeerde werknemers vast te stellen. De aanpak van de Unie om hooggekwalificeerde werknemers aan te trekken moet verder worden geharmoniseerd en de Europese blauwe kaart moet op dat vlak het belangrijkste instrument worden, met snellere procedures, soepelere en inclusievere toelatingscriteria en uitgebreidere rechten, waaronder vlottere mobiliteit binnen de EU. Aangezien daarvoor grondige wijzigingen aan Richtlijn 2009/50/EG nodig zijn, dient deze te worden ingetrokken en vervangen door een nieuwe richtlijn.
  • (5) 
    Er moet een EU-breed toelatingsstelsel worden gecreëerd dat hooggekwalificeerde werknemers naar de Unie lokt en ze daar doet blijven. De lidstaten moeten aan alle aanvragers die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, in plaats van een nationale vergunning een Europese blauwe kaart uitreiken. De lidstaten moeten wel het recht behouden om andere vergunningen dan de Europese blauwe kaart uit te reiken voor de tewerkstelling van onderdanen van derde landen die niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, mits wordt voldaan aan de beperkingen die volgen uit de andere richtlijnen op het vlak van arbeidsmigratie.
  • (6) 
    Het begrip hooggekwalificeerde werknemers verwijst niet alleen naar formeel hoog opgeleide werknemers, maar ook naar werknemers met een daaraan evenwaardige beroepservaring, die als gelijkwaardig toelatingscriterium in aanmerking wordt genomen. Volgens een aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 32 , kan de validatie van leerresultaten, namelijk competenties (kennis, vaardigheden en attitudes) 33 die door niet-formeel en informeel leren zijn verworven, een belangrijke rol spelen bij het verbeteren van de inzetbaarheid en mobiliteit. Ze beveelt aan dat de lidstaten uiterlijk in 2018 regelingen hebben getroffen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren. Aangezien mechanismen en regelingen voor de evaluatie en validatie van beroepservaring nog niet in alle lidstaten voorhanden zijn, dient er in een aanvullende omzettingsperiode van twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn te worden voorzien voor de bepalingen in verband met de erkenning van beroepservaring, zodat de lidstaten, zo nodig, die mechanismen en regelingen kunnen ontwikkelen. De nationale contactpunten van de lidstaten voor de Europese blauwe kaart moeten worden betrokken bij de doeltreffende samenwerking met belanghebbenden en netwerken in de sectoren onderwijs, opleiding, tewerkstelling en jongeren, evenals in andere relevante beleidsdomeinen, met het oog op de erkenning van beroepservaring uit hoofde van deze richtlijn.
  • (7) 
    Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan het recht van de lidstaten zelf te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen, afkomstig uit derde landen, tot hun grondgebied worden toegelaten, teneinde daar arbeid te verrichten, zoals in artikel 79, lid 5,VWEU is voorgeschreven. Op die grondslag moeten de lidstaten een aanvraag voor een Europese blauwe kaart onontvankelijk kunnen verklaren of afwijzen. Aangezien artikel 79, lid 5, VWEU alleen verwijst naar onderdanen van derde landen die afkomstig zijn uit derde landen, is het recht om het aantal toelatingen te bepalen, niet geldig in situaties waarin een onderdaan van een derde land uit hoofde van deze richtlijn reeds op het grondgebied van een lidstaat is toegelaten en de verblijfsduur in dezelfde of een tweede lidstaat wenst voort te zetten.
  • (8) 
    Personen die internationale bescherming genieten zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad 34 hebben een ruime reeks rechten, waaronder toegang tot de arbeidsmarkt in de lidstaat die hun bescherming heeft verleend. Om de sociale insluiting van deze personen verder te bevorderen en hun kansen op de arbeidsmarkt in de gehele Unie te verhogen, dienen de hooggekwalificeerden onder hen het recht te krijgen een Europese blauwe kaart aan te vragen. Ze moeten daarvoor aan dezelfde regels voldoen als alle andere onderdanen van derde landen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en zullen dan zowel de status van persoon die internationale bescherming geniet als die van houder van een Europese blauwe kaart hebben. Om juridische duidelijkheid en samenhang te scheppen, mogen de bepalingen inzake gelijke behandeling en gezinshereniging van deze richtlijn niet gelden voor deze groep van houders van een Europese blauwe kaart in de lidstaat die hun internationale bescherming heeft verleend. Die rechten moeten geregeld blijven uit hoofde van het asielacquis en, waar van toepassing, Richtlijn 2003/86/EU van de Raad 35 .
  • (9) 
    De overdracht van verantwoordelijkheid voor de bescherming van personen die internationale bescherming genieten, valt buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn: de beschermingsstatus en de bijbehorende rechten mogen niet naar een andere lidstaat worden overgedragen op grond van de afgifte van een Europese blauwe kaart.
  • (10) 
    Hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen die het recht op vrij verkeer genieten, dienen ter bevordering van hun mobiliteit en bedrijfsactiviteiten binnen de EU toegang te krijgen tot de Europese blauwe kaart volgens dezelfde regels als alle andere onderdanen van derde landen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Dit geldt ongeacht of de referentieburger van de Unie uit hoofde van artikel 21 VWEU het grondrecht op vrij verkeer en verblijf heeft uitgeoefend en ongeacht of de betrokken onderdaan van een derde land aanvankelijk een houder van een Europese blauwe kaart dan wel een persoon met het recht op vrij verkeer was. De rechten die deze onderdanen van derde landen verwerven als houder van een Europese blauwe kaart, mogen niets afdoen aan de rechten die zij mogelijk genieten uit hoofde van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad 36 . Om juridische duidelijkheid en samenhang te scheppen op het vlak van gezinshereniging en gelijke behandeling, prevaleren de regels uit hoofde van Richtlijn 2004/38/EG. Alle bepalingen betreffende de begunstigden van het recht op vrij verkeer in die richtlijn dienen ook van toepassing te zijn wanneer deze begunstigden onderdanen van derde landen zijn die op grond van overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten en derde landen of tussen de Unie en derde landen rechten op vrij verkeer genieten die evenwaardig zijn aan die van burgers van de Unie.
  • (11) 
    Deze richtlijn mag echter niet gelden voor categorieën onderdanen van derde landen op wie een welbepaald stelsel uit hoofde van het Unierecht, met welbepaalde toegangsvoorwaarden en rechten, van toepassing is, wanneer de opname van die categorieën in deze richtlijn zou indruisen tegen de gedachte achter een bepaald stelsel, onnodige juridische complexiteit met zich mee zou brengen of een risico van misbruik zou veroorzaken. Deze richtlijn mag niet van toepassing zijn op onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als onderzoeker in een lidstaat te mogen verblijven met het oog op de uitvoering van een onderzoeksproject; voor hen geldt immers Richtlijn 2016/801/EG van de Raad 37 die een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek invoert. Zodra onderzoekers uit hoofde van Richtlijn (EU) 2016/801 zijn toegelaten en legaal in een lidstaat verblijven, moeten zij uit hoofde van deze richtlijn echter een Europese blauwe kaart kunnen aanvragen voor andere dan de in Richtlijn (EU) 2016/801 vermelde doeleinden.
  • (12) 
    Deze richtlijn dient voor de houder van een Europese blauwe kaart de mogelijkheid onverlet te laten om eventuele krachtens nationaal recht verleende aanvullende rechten en voordelen die met deze richtlijn verenigbaar zijn, te genieten.
  • (13) 
    Er moet worden voorzien in een soepel, op de vraag gebaseerd toelatingsstelsel met objectieve criteria, zoals een arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod van een baan voor ten minste zes maanden, een salarisdrempel die door de lidstaten kan worden aangepast aan de toestand op hun arbeidsmarkt en hogere beroepskwalificaties.
  • (14) 
    Deze richtlijn laat de nationale procedures betreffende de erkenning van diploma’s onverlet. Om na te gaan of de betrokken onderdaan van een derde land een getuigschrift van hoger onderwijs of evenwaardige kwalificaties bezit, moet worden verwezen naar de ISCED ("International Standard Classification of Education") 2011, niveaus 6, 7 en 8, of naar het in grote lijnen evenwaardige EKK (Europees kwalificatiekader) niveaus 6, 7 en 8, naar keuze van de betrokken lidstaat.
  • (15) 
    Teneinde in de gehele Unie een toereikend niveau van harmonisatie in de toelatingsvoorwaarden te garanderen, moeten er minimum- en maximumfactoren voor de berekening van de salarisdrempel worden vastgesteld. De lidstaten dienen hun salarisdrempel vast te stellen op basis van de situatie en de organisatie van hun respectieve arbeidsmarkten en hun algemene immigratiebeleid.
  • (16) 
    Er dient een lagere salarisdrempel te worden vastgesteld voor specifieke beroepen waarvoor de betrokken lidstaat van oordeel is dat er een specifiek gebrek aan beschikbare arbeidskrachten is en indien die beroepen deel uitmaken van hoofdgroep 1 en 2 van de ISCO-classificatie ("International Standard Classification of Occupation").
  • (17) 
    Ook moet er een lagere salarisdrempel worden vastgesteld ten gunste van onderdanen van derde landen tijdens een bepaalde periode na hun afstuderen. Deze periode moet worden verleend telkens als de onderdaan van een derde land een onderwijsniveau bereikt dat relevant is voor de toepassing van deze richtlijn, namelijk de niveaus 6, 7 of 8 van de ISCED 2011 of de niveaus 6, 7 of 8 van het EKK, volgens het nationale recht van de betrokken lidstaat. Dit moet gelden telkens als de onderdaan van een derde land een eerste aanvraag of een verlengingsaanvraag van een Europese blauwe kaart indient uiterlijk drie jaar nadat hij/zij de kwalificaties verkregen heeft en bovendien wanneer die onderdaan van een derde land een eerste verlenging van de Europese blauwe kaart aanvraagt en de eerste Europese blauwe kaart werd afgegeven voor een periode van minder dan 24 maanden. Na afloop van deze respijtperioden - die gelijktijdig kunnen lopen - mag redelijkerwijs worden verwacht dat jonge professionals voldoende beroepservaring hebben verworven om te voldoen aan de gewone salarisdrempel.
  • (18) 
    De voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen voor hooggekwalificeerde banen, met inbegrip van de criteria in verband met een salarisdrempel om te bepalen wie voor de regeling in aanmerking komt, moeten worden vastgesteld. De richtlijn mag niet beogen de salarissen te bepalen en om die reden mag zij noch van op het niveau van de lidstaten vigerende regels of praktijken noch van collectieve overeenkomsten afwijken, en mag zij niet worden gebruikt om enige harmonisatie op dit gebied tot stand te brengen. Deze richtlijn moet de bevoegdheden van de lidstaten, met name op het gebied van werkgelegenheid, arbeid en sociale aangelegenheden, geheel onverlet laten.
  • (19) 
    Een onderdaan van een derde land mag niet worden verplicht een reisdocument te bezitten dat geldig is voor de gehele geldigheidsduur van de eerste Europese blauwe kaart. Onderdanen van derde landen moeten hun reisdocument kunnen verlengen tijdens de geldigheidsduur van hun Europese blauwe kaart.
  • (20) 
    De lidstaten dienen aanvragen voor een Europese blauwe kaart af te wijzen en moeten de mogelijkheid hebben om een Europese blauwe kaart in te trekken of de verlenging ervan te weigeren als er een bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid bestaat. Een weigering op grond van de openbare orde of de openbare veiligheid moet, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, gebaseerd zijn op het individuele gedrag van de betrokkene. Ziekte of handicap nadat de onderdaan van een derde land op het grondgebied van de eerste lidstaat is toegelaten, mag niet de enige reden vormen voor het intrekken van de Europese blauwe kaart of de weigering om ze te verlengen of om geen Europese blauwe kaart af te geven in een tweede lidstaat.
  • (21) 
    De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om een Europese blauwe kaart in te trekken of de verlenging ervan te weigeren als de houder van de Europese blauwe kaart niet voldoet aan de voorwaarden voor mobiliteit uit hoofde van deze richtlijn of als hij/zij de mobiliteitsrechten herhaaldelijk onrechtmatig heeft gebruikt, bijvoorbeeld door in tweede lidstaten Europese blauwe kaarten aan te vragen en onmiddellijk aan het werk te gaan, terwijl het duidelijk is dat de voorwaarden niet zullen worden vervuld en de aanvraag zal worden geweigerd.
  • (22) 
    In elk besluit tot afwijzing van een aanvraag van een Europese blauwe kaart of tot intrekking of niet-verlenging van een Europese blauwe kaart moet rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval en moet het evenredigheidsbeginsel worden geëerbiedigd. Met name wanneer de grond van afwijzing verband houdt met de activiteit van de werkgever, mag een kleine vorm van wangedrag in geen enkel geval de enige reden zijn om een aanvraag af te wijzen of om de vergunning in te trekken of niet te verlengen.
  • (23) 
    Zodra aan alle toelatingsvoorwaarden is voldaan, moeten de lidstaten binnen welbepaalde termijnen een Europese blauwe kaart uitreiken. Indien een lidstaat verblijfsvergunningen uitsluitend op het eigen grondgebied afgeeft en aan alle voorwaarden van deze richtlijn is voldaan, dient de lidstaat de betrokken onderdaan van een derde land het noodzakelijke visum af te geven. Daarbij moet ervoor worden gezorgd dat de bevoegde autoriteiten doeltreffend samenwerken om het visum onmiddellijk af te geven.
  • (24) 
    De regels voor de behandelingstermijn van aanvragen voor een Europese blauwe kaart moeten garanderen dat de vergunningen in alle gevallen snel worden uitgereikt. De termijn voor het behandelen van de aanvraag voor een Europese blauwe kaart mag niet de tijd beslaan die, indien van toepassing, nodig is voor de erkenning van de beroepskwalificaties of, indien vereist, de afgifte van een visum.
  • (25) 
    Het model van de Europese blauwe kaart moet stroken met Verordening (EG) nr. 1030/2002 38 , zodat de lidstaten kunnen verwijzen naar de informatie over de voorwaarden waaronder de betrokkene mag werken.
  • (26) 
    De betrokken lidstaat moet ervoor zorgen dat de aanvragers het recht hebben om een besluit tot afwijzing van een aanvraag voor een Europese blauwe kaart of tot niet-verlenging of intrekking van een Europese blauwe kaart aan te vechten voor een rechtbank. Dit laat de mogelijkheid onverlet om een administratieve autoriteit aan te wijzen om een voorafgaande bestuursrechtelijke toetsing van dergelijke besluiten uit te voeren.
  • (27) 
    Aangezien houders van een Europese blauwe kaart hooggekwalificeerde werknemers zijn die bijdragen tot de aanvulling van tekorten aan arbeidskrachten en vaardigheden in belangrijke sectoren, moet het beginsel van toegang tot de arbeidsmarkt de algemene regel zijn. Wanneer de binnenlandse arbeidsmarkt echter ernstig is verstoord, bijvoorbeeld bij hoge werkloosheid voor een bepaald beroep of in een bepaalde sector, waarbij die verstoringen tot bepaalde regio's of andere delen van het grondgebied beperkt kunnen zijn, moet een lidstaat deze toestand op zijn arbeidsmarkt in aanmerking kunnen nemen vooraleer hij een Europese blauwe kaart uitreikt.
  • (28) 
    Wanneer lidstaten besluiten om van deze mogelijkheid gebruik te maken voor een bepaald beroep of een bepaalde sector, mogelijk in een bepaald deel van hun grondgebied, moeten zij de Commissie hiervan in kennis stellen en daarbij de economische, sociale en andere redenen opgeven die hun besluit rechtvaardigen om de volgende 12 maanden een dergelijke arbeidsmarkttoets te verrichten en moeten zij dit herhalen voor elke volgende periode van 12 maanden. De lidstaten kunnen de sociale partners betrekken bij de beoordeling van de omstandigheden in verband met de binnenlandse arbeidsmarkt. Dergelijke arbeidsmarkttoets mag niet mogelijk zijn wanneer een Europese blauwe kaart wordt verlengd in de eerste lidstaat. Voor Europese blauwe kaarten in een tweede lidstaat mag een arbeidsmarkttoets alleen mogelijk zijn als die lidstaat ook arbeidsmarkttoetsen voor eerste aanvragen heeft ingevoerd voor onderdanen van derde landen afkomstig van derde landen en na een afzonderlijke, naar behoren gemotiveerde kennisgeving. Indien een lidstaat besluit om van deze mogelijkheid gebruik te maken, moet hij dit op een duidelijke, toegankelijke en transparante wijze meedelen aan de aanvragers en werkgevers, ook digitaal.
  • (29) 
    Bij de uitvoering van deze richtlijn dienen de lidstaten zich te onthouden van actieve werving van werknemers in sectoren in ontwikkelingslanden die te kampen hebben met een tekort aan arbeidskrachten. In belangrijke sectoren, zoals de gezondheidszorg, moet een ethisch wervingsbeleid worden ontwikkeld met de bijbehorende beginselen die gelden voor werkgevers uit de openbare en de privésector. Dit is in overeenstemming met de toezegging van de EU aan de mondiale gedragscode van de WHO van 2010 voor de internationale werving van gezondheidswerkers 39 , naast de conclusies van de Raad en de lidstaten van 14 mei 2007 inzake een Europees actieprogramma om het nijpende tekort aan gezondheidswerkers in ontwikkelingslanden aan te pakken (2007-2013) en, waar passend, de onderwijssector. Ter ondersteuning van deze beginselen en beleidsmaatregelen dienen mechanismen, richtsnoeren en andere instrumenten te worden ontwikkeld en toegepast om, waar passend, meer mogelijkheden te scheppen voor circulaire en tijdelijke migratie, alsmede maatregelen om voor ontwikkelingslanden de negatieve effecten van de migratie van hooggeschoolden zo veel mogelijk te beperken en de positieve effecten ervan optimaal te benutten, teneinde "brain drain" om te zetten in "brain gain".
  • (30) 
    Optioneel kan door de lidstaten worden voorzien in een vereenvoudigde procedure voor werkgevers die met dat doel zijn erkend. De status van erkende werkgever moet specifieke facilitering op het vlak van procedures en toelatingsvoorwaarden uit hoofde van deze richtlijn met zich meebrengen – wat neerkomt op een vereenvoudigde procedure – en de lidstaten moeten voldoende waarborgen tegen misbruik inbouwen. Indien de status van erkende werkgever wordt ingetrokken tijdens de geldigheidsduur van een Europese blauwe kaart die uit hoofde van de vereenvoudigde procedure werd afgegeven, moeten de normale toelatingsvoorwaarden gelden bij verlenging van die Europese blauwe kaart, tenzij de betrokken onderdaan van een derde land door een andere erkende werkgever wordt tewerkgesteld.
  • (31) 
    Om innoverend ondernemerschap te bevorderen, dienen onderdanen van derde landen die uit hoofde van deze richtlijn zijn toegelaten, het recht te krijgen om tegelijk een activiteit als zelfstandige uit te oefenen, zonder dat dit invloed heeft op hun verblijfsrecht als houder van een Europese blauwe kaart. Dit recht mag geen afbreuk doen aan de voortdurende verplichting om te voldoen aan de toelatingsvoorwaarden uit hoofde van deze richtlijn, en de houder van de Europese blauwe kaart moet daarom tewerkgesteld blijven in een hooggekwalificeerde baan.
  • (32) 
    Gelijke behandeling voor houders van een Europese blauwe kaart moet gelijke behandeling inhouden met betrekking tot de takken van sociale zekerheid die zijn vermeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad 40 . Deze richtlijn strekt niet tot harmonisatie van de socialezekerheidswetgeving van de lidstaten. Hij is beperkt tot de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling inzake sociale zekerheid op de onderdanen van derde landen die binnen zijn werkingssfeer vallen.
  • (33) 
    In geval van mobiliteit tussen lidstaten is Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad 41 van toepassing. Deze richtlijn mag aan de mobiele houder van een Europese blauwe kaart niet meer rechten verlenen dan die welke reeds zijn vastgesteld in het bestaande Unierecht op het gebied van de sociale zekerheid voor onderdanen van derde landen die belangen in meerdere lidstaten hebben.
  • (34) 
    Beroepskwalificaties die onderdanen van derde landen in een andere lidstaat hebben behaald, dienen op dezelfde manier te worden erkend als die van burgers van de Unie. Met beroepskwalificaties die in een derde land zijn behaald, dient rekening te worden gehouden overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad 42 . Wanneer een onderdaan van een derde land een Europese blauwe kaart aanvraagt om een niet-gereglementeerd beroep uit te oefenen, dienen de lidstaten buitensporige formele vereisten en volledige erkenningsprocedures betreffende de kwalificaties te voorkomen, wanneer op andere wijze toereikende bewijsstukken kunnen worden verkregen.
  • (35) 
    De rechten die een persoon die internationale bescherming geniet, heeft verkregen als houder van een Europese blauwe kaart, mogen geen afbreuk doen aan de rechten die deze persoon uit hoofde van Richtlijn 2011/95/EU en uit hoofde van het Verdrag van Genève geniet in de lidstaat die de beschermingsstatus heeft verleend. In die lidstaat mogen de bepalingen betreffende gelijke behandeling en gezinshereniging niet van toepassing zijn, teneinde situaties met tegenstrijdige regels te voorkomen. Personen die internationale bescherming genieten in een lidstaat en die houder zijn van een Europese blauwe kaart in een andere lidstaat, moeten dezelfde rechten, dus ook gelijke behandeling met onderdanen van de lidstaat van verblijf, genieten als andere houders van een Europese blauwe kaart in die lidstaat van verblijf.
  • (36) 
    Gunstige voorwaarden voor gezinshereniging en ongehinderde toegang tot werk voor echtgenoten dienen een fundamenteel aspect te zijn van deze richtlijn, teneinde hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen aan te trekken. Om die doelstelling te bereiken moet op bepaalde punten worden afgeweken van Richtlijn 2003/86/EG van de Raad. Voorwaarden in verband met integratie of wachtperioden mogen niet worden toegepast voordat toelating tot gezinshereniging is gegeven, aangezien hooggekwalificeerde werknemers en hun gezin wellicht een gunstig vertrekpunt voor integratie in de gastgemeenschap hebben. Om de snelle toegang van hooggekwalificeerde werknemers te vergemakkelijken, dienen verblijfsvergunningen voor hun gezinsleden tegelijk met de Europese blauwe kaart te worden uitgereikt, wanneer is voldaan aan de desbetreffende voorwaarden en de aanvragen tegelijkertijd werden ingediend.
  • (37) 
    Teneinde hooggekwalificeerde werknemers aan te trekken en aan te moedigen permanent in de Unie te verblijven, maar tegelijkertijd ook mobiliteit binnen de Unie en circulaire migratie mogelijk te maken, moet er worden voorzien in afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad 43 opdat houders van een Europese blauwe kaart sneller toegang krijgen tot de status van langdurig ingezetene.
  • (38) 
    Om de mobiliteit van hooggekwalificeerde werknemers tussen de Unie en hun land van herkomst te bevorderen, moet er worden voorzien in afwijkingen van Richtlijn 2003/109/EG teneinde langere afwezigheidsperioden toe te laten dan degene die in die richtlijn zijn vastgesteld wanneer hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen de status van langdurig ingezetene hebben verworven.
  • (39) 
    De arbeids- en geografische mobiliteit van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen dient te worden beschouwd als een belangrijk instrument voor het bevorderen van de efficiëntie van de arbeidsmarkt in de hele Unie, het aanvullen van tekorten in bepaalde beroepen en het opvangen van regionale onevenwichtigheden. De mobiliteit binnen de Unie dient te worden bevorderd.
  • (40) 
    De bestaande rechtsonzekerheid in verband met zakenreizen van hooggekwalificeerde werknemers moet worden aangepakt aan de hand van een definitie van dit begrip en een lijst van activiteiten die in alle lidstaten in elk geval als bedrijfsactiviteiten moeten worden beschouwd. Tweede lidstaten zouden van houders van een Europese blauwe kaart die bedrijfsactiviteiten verrichten geen werkvergunning of andere vergunning mogen eisen dan de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven. Wanneer de Europese blauwe kaart is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast, moet de houder ervan op basis van de Europese blauwe kaart het recht hebben naar een of meer tweede lidstaten te reizen en er maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen te verblijven voor bedrijfsactiviteiten.
  • (41) 
    Houders van een Europese blauwe kaart moeten de toelating krijgen om naar een tweede lidstaat te verhuizen onder vereenvoudigde voorwaarden, wanneer zij voornemens zijn een nieuwe Europese blauwe kaart aan te vragen op basis van een bestaande arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod van een baan. Tweede lidstaten zouden van houders van een Europese blauwe kaart geen andere vergunning mogen eisen dan de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven. Zodra ze binnen de in deze richtlijn vastgestelde uiterste termijn een aanvraag voor een Europese blauwe kaart hebben ingediend, moeten ze aan de slag kunnen. In de tweede lidstaat moet de procedure voor het uitreiken van een Europese blauwe kaart eenvoudiger verlopen dan die voor de eerste Europese blauwe kaart; aangezien de mobiele houder van een Europese blauwe kaart reeds gedurende een bepaalde periode een hooggekwalificeerde activiteit heeft uitgevoerd in een lidstaat, hoeft de tweede lidstaat dezelfde gegevens niet nogmaals te controleren. De mobiliteit moet echter vraaggestuurd blijven en daarom moet er in de tweede lidstaat altijd een arbeidsovereenkomst worden vereist en moet het salaris voldoen aan de drempel die door de tweede lidstaat is vastgesteld overeenkomstig deze richtlijn.
  • (42) 
    Hoewel in deze richtlijn enkele bijzondere voorschriften zijn opgenomen betreffende toegang tot en verblijf in een tweede lidstaat met het oog op een bedrijfsactiviteit, en betreffende het verhuizen naar een tweede lidstaat om op het grondgebied van die lidstaat een nieuwe Europese blauwe kaart aan te vragen, gelden alle andere voorschriften in verband met het grensoverschrijdende verkeer van personen die zijn vastgesteld in de desbetreffende bepalingen van het Schengenacquis.
  • (43) 
    Wanneer de Europese blauwe kaart wordt afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast en de houder van een Europese blauwe kaart, in de situaties van mobiliteit waarin deze richtlijn voorziet, een buitengrens in de zin van Verordening (EU) nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad 44 overschrijdt, dient een lidstaat het recht te hebben bewijs te vragen van het feit dat de houder van een Europese blauwe kaart zijn lidstaat binnenkomt, hetzij met het oog op bedrijfsactiviteiten, hetzij om er een nieuwe Europese blauwe kaart aan te vragen op grond van een arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod van een baan. Bij mobiliteit voor het verrichten van bedrijfsactiviteiten dient die lidstaat de mogelijkheid te hebben bewijs op te vragen van het zakelijke doel van het verblijf, zoals uitnodigingen, toegangstickets of documenten die de bedrijfsactiviteiten van de onderneming en de functie van de houder van de Europese blauwe kaart in de onderneming beschrijven.
  • (44) 
    Wanneer de houder van een Europese blauwe kaart zich naar een tweede lidstaat begeeft om een Europese blauwe kaart aan te vragen en hij/zij vergezeld is van gezinsleden, moet die lidstaat bewijs kunnen vragen van hun rechtmatige verblijf in de eerste lidstaat. Voorts moeten, in het geval van overschrijding van een buitengrens als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2016/399, de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen het Schengeninformatiesysteem raadplegen en de toegang weigeren aan of bezwaar maken tegen de mobiliteit van personen die in dat systeem gesignaleerd staan ter fine van weigering van toegang of verblijf, zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad 45 .
  • (45) 
    Voor het verblijf van personen die internationale bescherming genieten in verschillende lidstaten, moet ervoor worden gezorgd dat de andere lidstaten dan de lidstaat die de internationale bescherming heeft verleend, op de hoogte zijn van het feit dat de betrokkene bescherming geniet, zodat die lidstaten kunnen voldoen aan hun verplichtingen in verband met het beginsel van non-refoulement.
  • (46) 
    Wanneer een lidstaat voornemens is een persoon te verwijderen die in die lidstaat een Europese blauwe kaart heeft verkregen en die in een andere lidstaat internationale bescherming geniet, moet die persoon de bescherming tegen verwijdering genieten die wordt gewaarborgd uit hoofde van Richtlijn 2011/95/EU en artikel 33 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, als gewijzigd bij het Protocol betreffende de status van vluchtelingen dat 31 januari 1967 in New York werd ondertekend (het Verdrag van Genève).
  • (47) 
    Indien de verwijdering van een persoon die internationale bescherming geniet buiten het grondgebied van de lidstaten is toegestaan uit hoofde van Richtlijn 2011/95/EU, moeten de lidstaten verplicht worden ervoor te zorgen dat alle informatie van de relevante bronnen wordt verkregen, met inbegrip, waar nodig, van de lidstaat die internationale bescherming heeft verleend, en dat deze informatie terdege wordt geëvalueerd teneinde te waarborgen dat het besluit tot verwijdering van die persoon strookt met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
  • (48) 
    Er dienen bepalingen betreffende de verslaglegging te worden vastgesteld om toezicht te houden op de uitvoering van deze richtlijn en ook om mogelijke negatieve "brain drain"-effecten in de ontwikkelingslanden te signaleren en zo mogelijk tegen te gaan, teneinde verspilling van bekwaamheden ("brain waste") te voorkomen.
  • (49) 
    Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de vaststelling van een bijzondere toelatingsprocedure en het goedkeuren van de voorwaarden voor toegang en verblijf, en de rechten die van toepassing zijn op onderdanen van derde landen, met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en op hun familieleden, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, vooral – met het oog op de betere benutting van de algemene aantrekkelijkheid van de EU – wat het verzekeren van de mobiliteit van deze personen tussen de lidstaten en het bieden van één enkele reeks toelatingsvoorwaarden voor alle lidstaten betreft, en derhalve beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) genoemde subsidiariteitsbeginsel maatregelen treffen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.
  • (50) 
    Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name worden erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).
  • (51) 
    Overeenkomstig de Gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken 46 , verbinden de lidstaten zich er in verantwoorde gevallen toe de kennisgeving van omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer toelichtende stukken, die het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten toelichten. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.
  • (52) 
    Overeenkomstig artikel 1, artikel 2 en artikel 4a, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in die lidstaten.
  • (53) 
    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.
  • (54) 
    Richtlijn 2009/50/EG dient derhalve te worden ingetrokken,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Hoofdstuk I

algemene bepalingen

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn is bedoeld ter bepaling van:

(a)de voorwaarden voor toegang en verblijf voor langer dan drie maanden op het grondgebied van de lidstaten, en de rechten van onderdanen van derde landen, met het doel van een hooggekwalificeerde baan, en van hun gezinsleden,

(b)de voorwaarden voor toegang en verblijf, en de rechten, van de onder a) bedoelde onderdanen van derde landen en hun gezinsleden in een andere lidstaat dan de lidstaat die hun als eerste een Europese blauwe kaart heeft uitgereikt.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

(a)"onderdaan van een derde land": eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, van het Verdrag;

(b)"hooggekwalificeerde baan": baan van iemand die:

  • – 
    in de betrokken lidstaat, als werknemer bescherming geniet uit hoofde van de nationale arbeidswetgeving of van de nationale praktijk, ongeacht de juridische verhouding, voor het verrichten van reële en daadwerkelijke arbeid, die voor of onder leiding van iemand anders wordt verricht,
  • – 
    tegen betaling werkt, en
  • – 
    beschikt over de benodigde vaardigheden, die blijken uit hogere beroepskwalificaties;

(c)"Europese blauwe kaart": de verblijfsvergunning getiteld "Europese blauwe kaart", die de houder het recht geeft op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken volgens de voorwaarden van deze richtlijn;

(d)"eerste lidstaat": de lidstaat die als eerste een Europese blauwe kaart heeft uitgereikt aan een onderdaan van een derde land;

(e)"tweede lidstaat": een lidstaat, niet zijnde de eerste lidstaat, waar de houder van de Europese blauwe kaart voornemens is het recht op mobiliteit, in de zin van deze richtlijn, uit te oefenen of reeds uitoefent;

(f)"gezinsleden": onderdanen van derde landen in de zin van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/86/EG;

(g)"hogere beroepskwalificaties": kwalificaties die worden gestaafd door een getuigschrift van hoger onderwijs of hogere beroepsvaardigheden;

(h)"getuigschrift van hoger onderwijs", een door een bevoegde instantie afgegeven diploma, certificaat of andere opleidingstitel waaruit blijkt dat de houder met succes een postsecundair hogeronderwijsprogramma of evenwaardig tertiaironderwijsprogramma heeft gevolgd, bestaande uit een reeks cursussen die worden aangeboden door een onderwijsinstelling die in de staat waarin zij is gevestigd, wordt erkend als hogeronderwijsinstelling of evenwaardige tertiaironderwijsinstelling, waar de studie die ervoor gevolgd moet worden ten minste drie jaar duurt en conform de nationale wetgeving overeenstemt met ten minste ISCED 2011 niveau 6 of met EKK niveau 6;

(i)"hogere beroepsvaardigheden": vaardigheden die worden gestaafd door ten minste drie jaar beroepservaring die vergelijkbaar is met het niveau van getuigschriften van hoger onderwijs en die relevant is in het beroep of de sector zoals gespecificeerd in de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan;

(j)"beroepservaring": de daadwerkelijke en geoorloofde uitoefening van het betrokken beroep;

(k)"gereglementeerd beroep": gereglementeerd beroep in de zin van artikel 3, lid 1, onder a), van Richtlijn 2005/36/EG;

(l)"bedrijfsactiviteit": een tijdelijke activiteit in verband met de zakelijke belangen van de werkgever, zoals het bijwonen van interne of externe bedrijfsvergaderingen, het bijwonen van conferenties en seminars, het onderhandelen over zakelijke transacties, het verrichten van verkoop- of marketingactiviteiten, het uitvoeren van interne of klantencontroles, het onderzoeken van bedrijfsopportuniteiten, of het bijwonen en krijgen van opleiding;

(m)"internationale bescherming": internationale bescherming zoals gedefinieerd in artikel 2, onder a), van Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 3

Toepassingsgebied

  • 1. 
    Deze richtlijn is van toepassing op onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om toegang te krijgen tot het grondgebied van een lidstaat of die toegang ertoe hebben gekregen met het oog op een hooggekwalificeerde baan.
  • 2. 
    Deze richtlijn is niet van toepassing op:

(a)onderdanen van derde landen die een aanvraag tot internationale bescherming hebben ingediend en in afwachting zijn van een besluit over hun status of die in een lidstaat mogen verblijven op basis van tijdelijke bescherming uit hoofde van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad 47 ;

(b)onderdanen van derde landen die een aanvraag hebben ingediend voor bescherming overeenkomstig de nationale wetgeving, internationale verplichtingen of de rechtspraktijk van de lidstaten en in afwachting zijn van een besluit over hun status, of die bescherming genieten overeenkomstig de nationale wetgeving, internationale verplichtingen of de rechtspraktijk van de betrokken lidstaat;

(c)onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als onderzoeker in de zin van Richtlijn (EU) 2016/801 in een lidstaat te mogen verblijven om een onderzoeksproject uit te voeren;

(d)onderdanen van derde landen die de status van langdurig ingezetene in een lidstaat hebben overeenkomstig Richtlijn 2003/109/EG en hun recht uitoefenen om in een andere lidstaat te verblijven om daar een economische activiteit als werknemer of zelfstandige te verrichten;

(e)onderdanen van derde landen die een lidstaat binnenkomen op grond van internationale overeenkomsten die de toegang en het tijdelijk verblijf van bepaalde categorieën natuurlijke personen in verband met handel en investeringen gemakkelijker maken, met uitzondering van onderdanen van derde landen die toegang hebben gekregen tot het grondgebied van een lidstaat in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming uit hoofde van Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad 48

(f)onderdanen van derde landen die als seizoenarbeider zijn toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat uit hoofde van Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad 49 .

(g)onderdanen van derde landen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden is opgeschort;

(h)onderdanen van derde landen die onder Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad 50 vallen, zolang deze op het grondgebied van de betrokken lidstaat ter beschikking zijn gesteld;

(i)onderdanen van derde landen die uit hoofde van overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten en derde landen rechten van vrij verkeer genieten die evenwaardig zijn aan die van burgers van de Unie.

  • 3. 
    Deze richtlijn doet geen afbreuk aan eventuele overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten of tussen de lidstaten en een of meer derde landen waarin, om de menselijke hulpbronnen in de ontwikkelingslanden te beschermen, met het oog op een ethisch wervingsbeleid wordt bepaald welke beroepen niet onder deze richtlijn vallen omdat in de overeenkomstsluitende ontwikkelingslanden de betrokken sectoren te kampen hebben met een tekort aan arbeidskrachten.
  • 4. 
    Lidstaten reiken geen andere vergunningen uit dan de Europese blauwe kaart aan onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan.

Artikel 4

Gunstigere bepalingen

  • 1. 
    Deze richtlijn doet geen afbreuk aan gunstigere bepalingen van:

(a)het recht van de Unie, met inbegrip van bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Unie of de Unie en haar lidstaten enerzijds, en een of meer derde landen anderzijds;

(b)bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen die al vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn werden gesloten.

  • 2. 
    Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten met betrekking tot de artikelen 10, 14, 15, 16 en 17, lid 5, gunstigere bepalingen kunnen invoeren of handhaven.

Hoofdstuk II

Criteria voor toelating, weigering en intrekking

Artikel 5

Toelatingscriteria

  • 1. 
    Onderdanen van derde landen die een Europese blauwe kaart aanvragen, moeten:

(a)een geldige arbeidsovereenkomst of, als bedoeld in de nationale wetgeving, een bindend aanbod van een hooggekwalificeerde baan, voor ten minste zes maanden in de betrokken lidstaat overleggen;

(b)voor gereglementeerde beroepen, een document overleggen waarin staat dat zij voldoen aan de voorwaarden die volgens de nationale wetgeving voor burgers van de Unie gelden voor de uitoefening van het gereglementeerde beroep waarop de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan als bedoeld in de nationale wetgeving betrekking heeft;

(c)voor niet-gereglementeerde beroepen, bewijs overleggen waaruit blijkt dat de betrokkenen over hogere beroepskwalificaties beschikken;

(d)een naar nationaal recht geldig reisdocument en, indien vereist, een aanvraag voor een visum of een geldig visum overleggen, of eventueel een geldige verblijfsvergunning of een geldig visum voor verblijf van langere duur;

(e)bewijzen dat zij beschikken over of, indien de nationale wetgeving zulks vereist, een aanvraag hebben ingediend voor, een ziektekostenverzekering die alle risico’s dekt die doorgaans ook voor de onderdanen van de betrokken lidstaat zijn gedekt, voor de perioden waarin deze dekking en de bijbehorende rechten niet zijn geregeld in verband met of uit hoofde van de arbeidsovereenkomst.

  • 2. 
    Behalve de in lid 1 gestelde voorwaarden geldt ook dat het brutojaarsalaris dat het resultaat is van het in de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan genoemde maand- of jaarsalaris niet lager mag zijn dan de voor dit doel door de lidstaten vastgestelde en bekendgemaakte salarisdrempel. De door de lidstaten vastgestelde salarisdrempel moet minstens 1,0 maal, maar mag niet meer dan 1,4 maal het gemiddelde brutojaarsalaris in de betrokken lidstaat bedragen.
  • 3. 
    De lidstaten vereisen dat wordt voldaan aan alle voorwaarden in de toepasselijke wetten, collectieve overeenkomsten of praktijken in de relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen.
  • 4. 
    In afwijking van lid 2, en voor banen in beroepen waarin specifieke behoefte bestaat aan werknemers uit derde landen en die in de klassen 1 en 2 van de ISCO vallen, bedraagt de salarisdrempel 80 procent van de door de betrokken lidstaat in overeenstemming met lid 2 vastgestelde salarisdrempel.
  • 5. 
    In afwijking van lid 2, en voor onderdanen van derde landen die niet meer dan drie jaar voordat zij een aanvraag voor een Europese blauwe kaart hebben ingediend, een getuigschrift van hoger onderwijs hebben behaald, bedraagt de salarisdrempel 80 procent van de door de betrokken lidstaat in overeenstemming met lid 2 vastgestelde salarisdrempel. De periode van drie jaar is opnieuw van toepassing na het behalen van elk getuigschrift van hoger onderwijs van een ander niveau.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde salarisdrempel geldt telkens wanneer een aanvraag voor een eerste Europese blauwe kaart of een verlenging wordt ingediend in de loop van die periode van drie jaar. Wanneer de Europese blauwe kaart die is afgegeven tijdens de periode van drie jaar wordt verlengd nadat de periode van drie jaar die afgelopen is, geldt de in lid 2 bedoelde salarisdrempel. Wanneer de eerste Europese blauwe kaart echter tijdens de periode van drie jaar is afgegeven met een geldigheid van minder dan 24 maanden, geldt bij de eerste verlenging de lagere salarisdrempel als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.

  • 6. 
    De lidstaten vergemakkelijken de geldigverklaring en erkenning van documenten ter staving van de betrokken hogere beroepskwalificaties uit hoofde van lid 1, onder c).
  • 7. 
    De lidstaten verwerpen aanvragen van onderdanen van derde landen die worden beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.
  • 8. 
    De lidstaten mogen van de betrokken onderdaan van een derde land verlangen dat deze zijn of haar adres op het grondgebied van de betrokken lidstaat opgeeft.

Indien het nationale recht van een lidstaat vereist dat er een adres wordt opgegeven op het moment van de aanvraag en de betrokken onderdaan van een derde land zijn of haar toekomstige adres nog niet kent, aanvaarden de lidstaten een tijdelijk adres. In dat geval geeft de onderdaan van een derde land zijn of haar woonplaats op ten laatste wanneer de Europese blauwe kaart uit hoofde van artikel 8 wordt afgegeven.

Artikel 6

Weigeringsgronden

  • 1. 
    De lidstaten wijzen een aanvraag voor een Europese blauwe kaart af in de volgende gevallen:

(a)indien de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 5 vermelde voorwaarden; 

(b)indien de overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn vervalst of ongeoorloofd zijn gewijzigd.

  • 2. 
    Indien de situatie op hun arbeidsmarkt ernstig is verstoord doordat er bijvoorbeeld hoge werkloosheid is in een bepaald beroep of een bepaalde sector, hetgeen mogelijk beperkt blijft tot een bepaald gedeelte van hun grondgebied, kunnen de lidstaten nagaan of de betrokken vacature niet zou kunnen worden vervuld door een nationale of uit de Unie afkomstige arbeidskracht, door een onderdaan van een derde land die legaal in de bewuste lidstaat verblijft en daar reeds deel uitmaakt van de arbeidsmarkt op grond van het nationale of Unierecht, dan wel door een langdurig ingezetene die zich naar die lidstaat wenst te begeven met het oog op een hooggekwalificeerde baan in overeenstemming met hoofdstuk III van Richtlijn 2003/109/EG.

De betrokken lidstaat brengt de Commissie op de hoogte van zijn voornemen om een dergelijk onderzoek te verrichten in een bepaald beroep of een bepaalde sector, hetgeen mogelijk beperkt blijft tot een bepaald gedeelte van zijn grondgebied, voor onderdanen van derde landen die uit derde landen komen voor de volgende 12 maanden, en verstrekt de Commissie alle relevante redenen voor dit besluit. Voor elke verlenging met 12 maanden verzendt de betrokken lidstaat opnieuw een naar behoren gemotiveerde kennisgeving.

  • 3. 
    De lidstaten mogen een aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijzen als:

(a)de werkgever zijn/haar wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid, belasting, arbeidsrechten of -voorwaarden niet is nagekomen;

(b)de onderneming van de werkgever op grond van het nationale insolventierecht in staat van faillissement verkeert of waarvan het faillissement reeds is afgerond, of indien er geen economische activiteit plaatsvindt; of

(c)tegen de werkgever een sanctie is uitgesproken voor de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen in overeenstemming met artikel 9 van Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad 51 , of indien tegen de werkgever naar nationaal recht een sanctie is uitgesproken voor zwartwerk of illegale tewerkstelling.

  • 4. 
    De lidstaten kunnen een aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijzen met het oog op een ethisch wervingsbeleid in sectoren, in de landen van oorsprong, die te kampen hebben met een tekort aan arbeidskrachten.
  • 5. 
    Onverminderd lid 1 wordt in elk besluit tot afwijzing van een aanvraag rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval en wordt het evenredigheidsbeginsel geëerbiedigd.

Artikel 7

Intrekking of niet-verlenging van de Europese blauwe kaart

  • 1. 
    De lidstaten trekken de Europese blauwe kaart in of weigeren deze te verlengen indien:

(a)de Europese blauwe kaart of de overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, dan wel vervalst of ongeoorloofd gewijzigd zijn;

(b)de onderdaan van een derde land niet langer een geldige arbeidsovereenkomst voor een hooggekwalificeerde baan heeft, dan wel niet langer beschikt over de onder b) en c) van artikel 5, lid 1, vereiste kwalificaties of indien zijn of haar salaris niet langer voldoet aan de salarisdrempel die is vastgesteld in overeenstemming met artikel 5, lid 2, lid 4 of lid 5, naar gelang van het geval, onverminderd de bepalingen van artikel 14.

  • 2. 
    De lidstaten kunnen een op grond van deze richtlijn afgegeven Europese blauwe kaart intrekken of weigeren te verlengen in de volgende gevallen:

(a)om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid;

(b)in voorkomend geval, indien de werkgever zijn/haar wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid, belasting, arbeidsrechten of -voorwaarden niet is nagekomen;

(c)indien niet langer wordt voldaan aan alle voorwaarden in de toepasselijke wetten, collectieve overeenkomsten of praktijken in de relevante beroepssectoren voor hooggekwalificeerde banen;

(d)indien de onderdaan van een derde land de wijzigingen bedoeld in artikel 13, lid 1, in voorkomend geval, en in artikel 14, lid 3, niet heeft meegedeeld;

(e)indien de onderdaan van een derde land niet langer in het bezit is van een geldig reisdocument;

(f)indien de onderdaan van een derde land niet voldoet aan de mobiliteitsvoorwaarden uit hoofde van dit hoofdstuk of indien hij/zij de mobiliteitsvoorwaarden van dit hoofdstuk herhaaldelijk onrechtmatig gebruikt.

Wanneer een Europese blauwe kaart wordt ingetrokken of niet wordt verlengd op grond van lid 2, onder e), stellen de lidstaten, voordat zij de Europese blauwe kaart intrekken of niet verlengen, een redelijke termijn vast waarbinnen de betrokken onderdaan van een derde land een geldig reisdocument kan verkrijgen en overleggen.

  • 3. 
    Het ontbreken van de in artikel 13, lid 1, of in artikel 14, lid 3, bedoelde mededeling is op zichzelf geen reden om de Europese blauwe kaart in te trekken of niet te verlengen, mits de houder kan bewijzen dat de mededeling de bevoegde autoriteiten niet heeft bereikt om redenen buiten zijn wil om.
  • 4. 
    Onverminderd lid 1 wordt in elk besluit tot intrekking of niet-verlenging van een Europese blauwe kaart rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval en wordt het evenredigheidsbeginsel geëerbiedigd.

Hoofdstuk III

Europese blauwe kaart en procedure

Artikel 8

Europese blauwe kaart

  • 1. 
    Indien een onderdaan van een derde land voldoet aan de in artikel 5 vastgestelde criteria en indien er geen redenen zijn voor weigering uit hoofde van artikel 6, krijgt hij of zij een Europese blauwe kaart uitgereikt.

    Indien een lidstaat uitsluitend verblijfsvergunningen op zijn grondgebied afgeeft en de onderdaan van een derde land voldoet aan alle toelatingsvoorwaarden die in deze richtlijn zijn vastgesteld, reikt de betrokken lidstaat hem/haar het benodigde visum uit.

  • 2. 
    De lidstaten stellen voor de Europese blauwe kaart een standaardgeldigheidsduur van minstens 24 maanden vast. Indien de arbeidsovereenkomst een kortere looptijd heeft, wordt de Europese blauwe kaart afgegeven voor minstens de duur van de arbeidsovereenkomst plus drie maanden. Indien een Europese blauwe kaart wordt verlengd, is de geldigheidsduur ervan minstens 24 maanden.
  • 3. 
    De Europese blauwe kaart die door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat wordt afgegeven, beantwoordt aan het uniforme model dat wordt beschreven in Verordening (EG) nr. 1030/2002. Overeenkomstig punt a) 7.5-9 van de bijlage bij die verordening vermelden de lidstaten op de Europese blauwe kaart de voorwaarden voor toegang tot de arbeidsmarkt die zijn vastgelegd in artikel 13, lid 1, van deze richtlijn. De lidstaten vermelden de woorden "Europese blauwe kaart" in de rubriek "soort titel" op de verblijfsvergunning.
  • 4. 
    Indien een lidstaat een Europese blauwe kaart afgeeft aan een onderdaan van een derde land aan wie die lidstaat internationale bescherming heeft verleend, vermeldt de lidstaat de volgende opmerking in de rubriek "opmerkingen" op de Europese blauwe kaart van die onderdaan van een derde land: "Internationale bescherming verleend door [naam van de lidstaat] op [datum]". Indien die lidstaat de door de houder van de Europese blauwe kaart genoten internationale bescherming intrekt, geeft deze lidstaat, in voorkomend geval, een nieuwe Europese blauwe kaart af waarop deze opmerking niet is vermeld.
  • 5. 
    Indien een lidstaat een Europese blauwe kaart afgeeft aan een onderdaan van een derde land die internationale bescherming geniet in een andere lidstaat, vermeldt de lidstaat die de Europese blauwe kaart afgeeft, de opmerking "Internationale bescherming verleend door [naam van de lidstaat] op [datum]" op de Europese blauwe kaart.

    Voordat de lidstaat die opmerking vermeldt, stelt hij de lidstaat die in de opmerking zal worden vermeld, in kennis van de afgifte van de Europese blauwe kaart met het verzoek dat die lidstaat antwoord geeft op de vraag of de houder van de Europese blauwe kaart nog steeds internationale bescherming geniet. De in de opmerking vermelde lidstaat antwoordt uiterlijk één maand na ontvangst van het verzoek om informatie. Indien de internationale bescherming bij definitief besluit is ingetrokken, vermeldt de lidstaat die de Europese blauwe kaart afgeeft, deze opmerking niet.

    Indien de verantwoordelijkheid voor de internationale bescherming van de houder van de Europese blauwe kaart, in overeenstemming met de desbetreffende internationale instrumenten of de nationale wetgeving, aan de lidstaat was overgedragen, nadat deze overeenkomstig de eerste alinea een Europese blauwe kaart had afgegeven, wijzigt die lidstaat de opmerking dienovereenkomstig uiterlijk drie maanden na de overdracht.

  • 6. 
    Tijdens de geldigheidsduur geeft de Europese blauwe kaart de houder:

(a)het recht het grondgebied van de lidstaat die de kaart heeft afgegeven, binnen te gaan, opnieuw binnen te gaan en erop te verblijven;

(b)de in deze richtlijn toegekende rechten.

Artikel 9

Toelatingsaanvragen

  • 1. 
    De lidstaten bepalen of aanvragen voor een Europese blauwe kaart moeten worden ingediend door de onderdaan van een derde land of door zijn/haar werkgever. De lidstaten kunnen ook bepalen dat beiden een aanvraag moeten indienen.
  • 2. 
    De aanvraag wordt behandeld wanneer de betrokken onderdaan van een derde land verblijft buiten het grondgebied van de lidstaat tot welke hij/zij wenst te worden toegelaten, of wanneer hij/zij al legaal aanwezig is op het grondgebied van die lidstaat.

Artikel 10

Procedurele waarborgen

  • 1. 
    De bevoegde autoriteiten van de lidstaten nemen een besluit over de aanvraag voor een Europese blauwe kaart en stellen de aanvrager, overeenkomstig de nationale wettelijke kennisgevingsprocedures van de betrokken lidstaat, schriftelijk in kennis van hun besluit. De kennisgeving wordt gedaan uiterlijk 60 dagen nadat de aanvraag is ingediend.

Indien de werkgever overeenkomstig artikel 12 is erkend, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk 30 dagen nadat de aanvraag is ingediend.

  • 2. 
    In uitzonderlijke en naar behoren gerechtvaardigde omstandigheden met betrekking tot de complexiteit van de aanvraag mogen de lidstaten de in lid 1 genoemde maximumtermijn met 30 dagen verlengen. Zij brengen de aanvrager van de verlenging op de hoogte voordat de maximumtermijn verstreken is.
  • 3. 
    Indien ter staving van de aanvraag niet afdoende of onvolledige gegevens of documenten zijn verstrekt, delen de bevoegde autoriteiten de aanvrager mee welke aanvullende gegevens of documenten vereist zijn en stellen zij voor de verstrekking hiervan een redelijke termijn vast. De in lid 1 bedoelde termijn wordt opgeschort totdat de autoriteiten de gevraagde aanvullende gegevens of documenten hebben ontvangen. Indien de aanvullende informatie of documenten niet binnen de gestelde termijn worden verstrekt, kan de aanvraag worden afgewezen.
  • 4. 
    Besluiten tot weigering, niet-verlenging of intrekking van de Europese blauwe kaart worden schriftelijk meegedeeld aan de betrokken onderdaan van een derde land en eventueel aan zijn/haar werkgever, overeenkomstig de nationale wettelijke kennisgevingsprocedures. In de kennisgeving worden de gronden van het besluit gegeven, alsmede informatie over de bevoegde autoriteit waarbij beroep kan worden aangetekend en de termijnen die daarvoor gelden. De lidstaten voorzien in effectieve beroepsmogelijkheden, overeenkomstig het nationale recht.
  • 5. 
    Het is een aanvrager toegestaan een verlengingsaanvraag in te dienen voordat de Europese blauwe kaart vervalt. De lidstaten mogen voor de indiening van een verlengingsaanvraag een maximumtermijn van 60 dagen vóór de vervaldag van de Europese blauwe kaart vaststellen.
  • 6. 
    Indien de geldigheid van de Europese blauwe kaart vervalt tijdens de verlengingsprocedure, staan de lidstaten de onderdaan van een derde land toe om op hun grondgebied te verblijven totdat de bevoegde autoriteiten een besluit over de aanvraag hebben genomen.

Artikel 11

Vergoedingen

De door de lidstaten gevraagde vergoedingen voor de verwerking van aanvragen mogen niet onevenredig of buitensporig zijn.

Artikel 12

Erkende werkgevers

  • 1. 
    Met het oog op de toepassing van vereenvoudigde procedures voor het verkrijgen van een Europese blauwe kaart mogen de lidstaten besluiten om te voorzien in erkenningsprocedures voor werkgevers overeenkomstig hun nationale recht of bestuursrechtelijke gebruiken.

Indien een lidstaat besluit om te voorzien in erkenningsprocedures, verstrekt deze aan de betrokken werkgevers duidelijke en transparante informatie over, onder meer, de goedkeuringsvoorwaarden en -criteria, de geldigheidsduur van de erkenning en de gevolgen van niet-naleving van de voorwaarden, waaronder mogelijke intrekking en niet-verlenging, evenals toepasselijke sancties.

De erkenningsprocedures mogen geen onevenredige of buitensporige administratieve lasten of kosten voor de werkgevers met zich meebrengen.

  • 2. 
    De lidstaten mogen de erkenning van een werkgever uit hoofde van lid 1 weigeren indien tegen de werkgever krachtens Richtlijn 2009/52/EG een sanctie is uitgesproken voor de tewerkstelling van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen.

De vereenvoudigde procedures hebben onder meer betrekking op de verwerking van aanvragen zoals bedoeld in artikel 10, lid 1, tweede alinea. De aanvragers worden vrijgesteld van het overleggen van bewijs, zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, onder c) en e), en artikel 5, lid 8.

  • 3. 
    De lidstaten voorzien in maatregelen om mogelijk misbruik te voorkomen. Die maatregelen kunnen overeenkomstig het nationale recht of de bestuursrechtelijke gebruiken monitoring, regelmatige controles en, eventueel, inspectie omvatten.

De lidstaten kunnen als maatregel onder meer weigeren de status van erkend werkgever te verlengen of besluiten deze status in te trekken, indien de werkgever de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn niet is nagekomen of wanneer de erkenning op frauduleuze wijze is verkregen.

HOOFDSTUK IV

Rechten

Artikel 13

Toegang tot de arbeidsmarkt

  • 1. 
    Houders van een Europese blauwe kaart hebben onbeperkt toegang tot hooggekwalificeerde banen in de betrokken lidstaat. De lidstaten mogen verlangen dat een verandering van werkgever en wijzigingen die van invloed zijn op de naleving van de in artikel 5 vastgestelde toelatingscriteria worden meegedeeld volgens de in het nationale recht vastgelegde procedures.

De mededelingsprocedure schort het recht van de houder van de Europese blauwe kaart om de tewerkstelling voort te zetten, niet op.

  • 2. 
    Onverminderd de in artikel 5 vastgestelde toelatingscriteria mogen houders van een Europese blauwe kaart naast de hooggekwalificeerde baan een activiteit als zelfstandige verrichten.
  • 3. 
    In afwijking van lid 1 mogen de lidstaten beperkingen op de toegang tot werk handhaven, indien deze arbeidsactiviteiten gepaard gaan met de uitoefening van een overheidstaak en de verantwoordelijkheid voor de bewaking van het algemeen belang van de staat.
  • 4. 
    Dit artikel geldt onverminderd het beginsel van preferentie voor burgers van de Unie, indien van toepassing krachtens de bepalingen van de toepasselijke toetredingsakten.

Artikel 14

Tijdelijke werkloosheid

  • 1. 
    Werkloosheid is op zichzelf geen reden om de Europese blauwe kaart in te trekken, tenzij de periode van werkloosheid langer duurt dan drie achtereenvolgende maanden of de werkloosheid zich tijdens de geldigheidsduur van een Europese blauwe kaart meer dan eenmaal voordoet.
  • 2. 
    Gedurende de in lid 1 bedoelde periode is het de houder van de Europese blauwe kaart toegestaan werk te zoeken en een baan aan te nemen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13.
  • 3. 
    De houder van de Europese blauwe kaart deelt, volgens de desbetreffende nationale procedures, het begin, en in voorkomend geval, het einde van de periode van tijdelijke werkloosheid mee aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van verblijf.

Artikel 15

Gelijke behandeling 

  • 1. 
    De houder van de Europese blauwe kaart wordt op dezelfde manier behandeld als de onderdanen van de lidstaat die de Europese blauwe kaart heeft afgegeven, op het vlak van:

(a)tewerkstellingsvoorwaarden, zoals de minimumleeftijd om te werken, en arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van salaris en ontslag, werktijden, verlof en vakantie, alsmede de voorschriften inzake veiligheid en gezondheid op het werk;

(b)vrijheid van vereniging en aansluiting bij of lidmaatschap van een werknemers- of werkgeversorganisatie of een andere organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, met inbegrip van door dergelijke organisaties verschafte rechten en voordelen, onverminderd de nationale bepalingen inzake openbare orde en openbare veiligheid;

(c)onderwijs en beroepsopleiding;

(d)erkenning van diploma’s, certificaten en andere beroepskwalificaties, overeenkomstig de desbetreffende nationale procedures;

(e)de takken van de sociale zekerheid als omschreven in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004;

(f)toegang tot goederen en diensten en de levering van voor het publiek beschikbare goederen en diensten, inclusief huisvestingsprocedures alsmede voorlichting en advies van arbeidsbureaus.

  • 2. 
    Met betrekking tot lid 1, onder c), mogen de betrokken lidstaten de gelijke behandeling inzake studie- en onderhoudstoelagen en -beurzen of andere toelagen en beurzen voor secundair en hoger onderwijs en beroepsopleiding beperken. Voor toegang tot de universiteit en postsecundair onderwijs kan worden verlangd dat aan specifieke voorwaarden wordt voldaan, overeenkomstig de nationale wetgeving.

    Met betrekking tot lid 1, onder f), mag de betrokken lidstaat de gelijke behandeling met betrekking tot huisvestingsprocedures beperken. Dit geldt onverminderd de contractvrijheid overeenkomstig het Unie- en nationale recht.

  • 3. 
    Houders van een Europese blauwe kaart die naar een derde land verhuizen, of hun nagelaten betrekkingen die in een derde land wonen en rechten aan die houders van een Europese blauwe kaart ontlenen, ontvangen onder dezelfde voorwaarden en tegen dezelfde tarieven als onderdanen van de betrokken lidstaten wanneer die naar een derde land verhuizen, bij ouderdom, invaliditeit of overlijden wettelijke prestaties, gebaseerd op de vroegere arbeid van de houder van een Europese blauwe kaart en verworven overeenkomstig de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004 bedoelde wetgeving.
  • 4. 
    Het bij lid 1 vastgestelde recht van gelijke behandeling laat het recht van de lidstaat om de Europese blauwe kaart in te trekken of niet te verlengen krachtens artikel 7, onverlet.
  • 5. 
    Dit artikel geldt niet voor houders van een Europese blauwe kaart die in de betrokken lidstaat uit hoofde van het Unierecht het recht op vrij verkeer genieten.
  • 6. 
    Dit artikel geldt voor houders van een Europese blauwe kaart die internationale bescherming genieten, maar uitsluitend op voorwaarde dat zij verblijven in een lidstaat die niet de lidstaat is die hun internationale bescherming heeft verleend.

Artikel 16

Gezinsleden

  • 1. 
    Richtlijn 2003/86/EG van de Raad is van toepassing met de in dit artikel neergelegde afwijkingen.
  • 2. 
    In afwijking van artikel 3, lid 1, en van artikel 8 van Richtlijn 2003/86/EG wordt aan gezinshereniging niet de voorwaarde verbonden dat de houder van de Europese blauwe kaart reden heeft om te verwachten dat hem een permanent verblijfsrecht zal worden toegekend en dat hij een minimumperiode van verblijf heeft gehad.
  • 3. 
    In afwijking van artikel 4, lid 1, derde alinea, en van artikel 7, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 2003/86/EG kunnen de daarin bedoelde integratievoorwaarden en -maatregelen alleen worden toegepast nadat de betrokken personen gezinshereniging is toegestaan.
  • 4. 
    In afwijking van artikel 5, lid 4, eerste alinea, van Richtlijn 2003/86/EG worden verblijfsvergunningen voor gezinsleden tegelijkertijd met de Europese blauwe kaart afgegeven, mits de voorwaarden voor gezinshereniging zijn vervuld en de aanvragen gelijktijdig werden ingediend. Indien de gezinsleden zich bij de houder van de Europese blauwe kaart voegen nadat de Europese blauwe kaart aan die houder werd afgegeven en indien de voorwaarden voor gezinshereniging zijn vervuld, worden de verblijfsvergunningen uiterlijk 60 dagen na de indiening van de aanvraag afgegeven.
  • 5. 
    In afwijking van artikel 13, leden 2 en 3, van Richtlijn 2003/86/EG hebben de verblijfsvergunningen van gezinsleden dezelfde geldigheidsduur als die van de Europese blauwe kaart, voor zover de geldigheidsduur van hun reisdocumenten dit toestaat.
  • 6. 
    In afwijking van artikel 14, lid 1, onder b), en artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2003/86/EG passen de lidstaten geen wachttermijn voor toegang tot de arbeidsmarkt toe. Behoudens de in artikel 13, lid 3, van deze richtlijn bedoelde beperkingen, hebben de gezinsleden toegang tot een activiteit als werknemer of als zelfstandige in de betrokken lidstaat.

    Voordat een gezinslid toegang tot een baan krijgt, kunnen de lidstaten nagaan of de betrokken vacature niet zou kunnen worden vervuld door een nationale arbeidskracht of een arbeidskracht uit de EU, door een onderdaan van een derde land die legaal in de bewuste lidstaat verblijft en daar reeds deel uitmaakt van de arbeidsmarkt op grond van het Unie- of nationale recht, dan wel door een langdurig ingezetene die zich naar die lidstaat wenst te begeven met het oog op een baan in overeenstemming met hoofdstuk III van Richtlijn 2003/109/EG.

  • 7. 
    In afwijking van artikel 15, lid 1, van Richtlijn 2003/86/EG telt het verblijf in verschillende lidstaten mee voor de berekening van de vijf jaar verblijf die nodig zijn voor het verkrijgen van een zelfstandige verblijfsvergunning.
  • 8. 
    De in artikel 17 vastgestelde bepalingen betreffende de cumulatie van perioden van verblijf in verschillende lidstaten door de houder van een Europese blauwe kaart met het oog op de verwerving van de status van langdurig ingezetene zijn van overeenkomstige toepassing
  • 9. 
    Dit artikel geldt niet voor houders van een Europese blauwe kaart die in de betrokken lidstaat uit hoofde van het Unierecht het recht op vrij verkeer genieten.
  • 10. 
    Dit artikel geldt voor houders van een Europese blauwe kaart die internationale bescherming genieten, maar uitsluitend op voorwaarde dat zij verblijven in een lidstaat die niet de lidstaat is die hun internationale bescherming heeft verleend.

Artikel 17

De status van langdurig ingezetene voor de houder van de Europese blauwe kaart

  • 1. 
    Richtlijn 2003/109/EG is van toepassing met de in dit artikel neergelegde afwijkingen.
  • 2. 
    In afwijking van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/109/EG verlenen de lidstaten de status van langdurig ingezetene aan onderdanen van derde landen die onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de desbetreffende aanvraag drie jaar legaal en ononderbroken als houder van een Europese blauwe kaart op hun grondgebied hebben verbleven.

De in overeenstemming met de eerste alinea van dit lid verleende status van langdurig ingezetene kan worden ingetrokken voordat de periode van het legale en ononderbroken verblijf van vijf jaar, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/109/EG, op het grondgebied van de lidstaten is bereikt, indien de onderdaan van een derde land werkloos wordt en onvoldoende middelen heeft om zichzelf en, in voorkomend geval, zijn/haar gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het socialebijstandsstelsel van de betrokken lidstaat.

De status van langdurig ingezetene wordt echter niet ingetrokken als de onderdaan van een derde land:

(a)tijdelijk arbeidsongeschikt is als gevolg van ziekte of ongeval;

(b)onvrijwillig werkloos is en daar de nodige documenten voor kan overleggen en zich bij het desbetreffende arbeidsbureau heeft ingeschreven als werkzoekende;

(c)begint aan een beroepsopleiding die, tenzij de betrokken onderdaan van een derde land onvrijwillig werkloos is, betrekking heeft op de vorige beroepsbezigheid.

  • 3. 
    In afwijking van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2003/109/EG mag de houder van de Europese blauwe kaart die heeft gebruikgemaakt van de in artikel 20 van deze richtlijn geboden mogelijkheid, de perioden van verblijf in verschillende lidstaten cumuleren om tot de vereiste verblijfsduur te komen, mits die houder het volgende heeft gecumuleerd:

(a)een legaal en ononderbroken verblijf van vijf jaar op het grondgebied van de lidstaten; en

(b)onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van de desbetreffende aanvraag een legaal en ononderbroken verblijf van twee jaar als houder van een Europese blauwe kaart op het grondgebied van de lidstaat waar de aanvraag voor de verblijfsvergunning als langdurig ingezetene wordt ingediend.    

  • 4. 
    Voor de berekening van het legaal en ononderbroken verblijf van vijf jaar in de Unie, bedoeld in lid 3, onder a), en in afwijking van artikel 4, lid 3, eerste alinea, van Richtlijn 2003/109/EG, vormen perioden van afwezigheid van het grondgebied van de lidstaten geen onderbreking van die periode van vijf jaar, indien zij minder dan twaalf achtereenvolgende maanden duren en in totaal niet langer zijn dan achttien maanden binnen de periode van vijf jaar legaal en ononderbroken verblijf.
  • 5. 
    In afwijking van artikel 9, lid 1, onder c), van Richtlijn 2003/109/EG verlengen de lidstaten de toegestane periode van afwezigheid van het grondgebied van de lidstaten voor langdurig ingezetenen met een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen voorzien van de in artikel 18, lid 2, van deze richtlijn bedoelde opmerking en hun gezinsleden die de status van langdurig ingezetene hebben, tot 24 achtereenvolgende maanden.
  • 6. 
    De in de leden 4 en 5 geformuleerde afwijkingen mogen worden beperkt tot gevallen waarin de betrokken onderdaan van een derde land kan aantonen dat hij het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten om in zijn land van herkomst een economische activiteit uit te oefenen als werknemer of als zelfstandige, vrijwilligerswerk te doen of een studie te volgen.
  • 7. 
    Artikel 15, lid 1, onder f), artikel 19 en, in voorkomend geval, de artikelen 16 en 21 zijn van toepassing op de houder van een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met de in artikel 18, lid 2, bedoelde opmerking.
  • 8. 
    Indien de langdurig ingezetene die houder is van een verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen met de in artikel 18, lid 2, van deze richtlijn bedoelde opmerking zijn/haar recht gebruikt om naar een tweede lidstaat te verhuizen krachtens hoofdstuk III, van Richtlijn 2003/109/EG, zijn artikel 14, leden 3 en 4, en artikel 15, lid 2, onder b), van die richtlijn niet van toepassing. De tweede lidstaat kan maatregelen toepassen overeenkomstig artikel 20, lid 6, van deze richtlijn.

Artikel 18

Verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen

  • 1. 
    De houder van de Europese blauwe kaart die voldoet aan de in artikel 17 van deze richtlijn gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene krijgt een verblijfsvergunning uitgereikt overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1030/2002.
  • 2. 
    In de rubriek "opmerkingen" van de in lid 1 van dit artikel bedoelde verblijfsvergunning vermelden de lidstaten "voormalig houder van Europese blauwe kaart".

Hoofdstuk V

Mobiliteit tussen lidstaten

Artikel 19

Bedrijfsactiviteit in een tweede lidstaat

  • 1. 
    Indien een onderdaan van een derde land houder is van een geldige Europese blauwe kaart die is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast en indien deze onderdaan van een derde land gedurende 90 dagen in een periode van 180 dagen in een of meer tweede lidstaten verblijft om er een bedrijfsactiviteit te verrichten, mag de tweede lidstaat geen vergunning vereisen voor de verrichting van die activiteit behalve de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven.
  • 2. 
    Een onderdaan van een derde land die houder is van een geldige Europese blauwe kaart die is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast, heeft het recht om maximaal 90 dagen in een periode van 180 dagen in een of verschillende tweede lidstaten te verblijven om er een bedrijfsactiviteit te verrichten op grond van de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven. De tweede lidstaat mag geen vergunning vereisen voor het verrichten van de bedrijfsactiviteit, behalve de Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven.

Artikel 20

Aanvraag van een Europese blauwe kaart in een tweede lidstaat

  • 1. 
    Na twaalf maanden legaal verblijf in de eerste lidstaat als houder van de Europese blauwe kaart mag de onderdaan van een derde land onder de in dit artikel gestelde voorwaarden verhuizen naar een tweede lidstaat voor een hooggekwalificeerde baan op grond van de Europese blauwe kaart en een geldig reisdocument.
  • 2. 
    Zo spoedig mogelijk en uiterlijk een maand na aankomst in de tweede lidstaat dient de houder van de Europese blauwe kaart of zijn/haar werkgever dan wel beiden bij de bevoegde autoriteit van die lidstaat een aanvraag voor een Europese blauwe kaart in en legt hij/zij alle documenten over waaruit blijkt dat de betrokkene voor de tweede lidstaat voldoet aan de in lid 3 vermelde voorwaarden.

Onmiddellijk na de indiening van de aanvraag krijgt de houder van de Europese blauwe kaart de toestemming om in de tweede lidstaat te werken.

De aanvraag mag ook bij de bevoegde autoriteiten van de tweede lidstaat worden ingediend terwijl de houder van de Europese blauwe kaart nog op het grondgebied van de eerste lidstaat verblijft.

  • 3. 
    Met het oog op de in lid 2 bedoelde aanvraag legt de houder van de Europese blauwe kaart de volgende documenten over:

(a)de geldige Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven;

(b)een geldige arbeidsovereenkomst of, als bedoeld in de nationale wetgeving, een bindend aanbod van een hooggekwalificeerde baan, voor ten minste zes maanden in de betrokken lidstaat;

(c)een document waarin staat dat zij/hij voldoet aan de voorwaarden die volgens de nationale wetgeving voor burgers van de Unie gelden voor de uitoefening van het gereglementeerde beroep waarop de arbeidsovereenkomst of het bindende aanbod van een baan als bedoeld in de nationale wetgeving betrekking heeft;

(d)een geldig reisdocument, zoals voorgeschreven door het nationale recht;

(e)bewijsstukken die aantonen dat voldaan is aan de salarisdrempel die in de tweede lidstaat is vastgesteld bij toepassing van artikel 5, lid 2 of, in voorkomend geval, de leden 4 en 5 van dat artikel.

  • 4. 
    De tweede lidstaat wijst een aanvraag voor een Europese blauwe kaart af in de volgende gevallen:

(a)de uit hoofde van lid 3 vereiste documenten zijn niet overgelegd;

(b)de documenten zijn op frauduleuze wijze verkregen, of zijn vervalst dan wel er is mee geknoeid;

(c)de baan voldoet niet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de toepasselijke wetten, collectieve overeenkomsten of praktijken bedoeld in artikel 5, lid 3.

  • 5. 
    De tweede lidstaat wijst een aanvraag voor een Europese blauwe kaart af indien de onderdaan van een derde land een bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.
  • 6. 
    De tweede lidstaat mag een aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijzen op grond van een controle die is verricht in overeenstemming met artikel 6, lid 2, na een naar behoren gemotiveerde kennisgeving zoals vastgesteld in dat artikel, en uitsluitend indien de tweede lidstaat ook dergelijke controles voor onderdanen van derde landen afkomstig uit derde landen uit hoofde van deze richtlijn heeft ingevoerd.
  • 7. 
    De tweede lidstaat mag een aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijzen, indien de onderdaan van een derde land de mogelijkheid om zich uit hoofde van dit artikel toegang te verschaffen tot tweede lidstaten en er te werken herhaaldelijk onrechtmatig gebruikt. De tweede lidstaat brengt de eerste lidstaat op de hoogte van de afwijzing op grond van artikel 7, lid 2, onder f).
  • 8. 
    In afwijking van artikel 10, lid 1, neemt de tweede lidstaat een besluit over de aanvraag van een Europese blauwe kaart en stelt hij de aanvrager en de eerste lidstaat uiterlijk 30 dagen na de indieningsdatum van de aanvraag schriftelijk in kennis van zijn besluit om hetzij:

(a)een Europese blauwe kaart af te geven en de onderdaan van een derde land toe te staan op zijn grondgebied te verblijven in verband met een hooggekwalificeerde baan, indien aan de in dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan; of

(b)de Europese blauwe kaart niet af te geven en de aanvrager en zijn gezinsleden overeenkomstig de nationale wettelijke procedures te verplichten het grondgebied te verlaten, indien niet aan de in dit artikel gestelde voorwaarden is voldaan.

  • 9. 
    Wanneer de geldigheid van de door de eerste lidstaat afgegeven Europese blauwe kaart tijdens de procedure verstrijkt, kan de tweede lidstaat, indien de nationale wetgeving dat vereist, voorzien in de afgifte van tijdelijke nationale verblijfsvergunningen of gelijkwaardige vergunningen, zodat de aanvrager legaal op zijn grondgebied kan blijven in afwachting van een besluit over de aanvraag door de bevoegde autoriteiten.
  • 10. 
    Vanaf de tweede keer dat een houder van een Europese blauwe kaart en, in voorkomend geval, zijn/haar gezinsleden, gebruikmaakt van de mogelijkheid om, uit hoofde van dit artikel, naar een andere lidstaat te verhuizen, wordt onder "eerste lidstaat" verstaan de lidstaat vanwaar de persoon in kwestie verhuist en onder "tweede lidstaat" de lidstaat waar hij/zij een aanvraag tot verblijf indient. In afwijking van artikel 20, lid 1, mag een houder van een Europese blauwe kaart een tweede maal naar een andere lidstaat verhuizen na zes maanden legaal verblijf als houder van een Europese blauwe kaart in de eerste lidstaat.

Artikel 21

Verblijf in de tweede lidstaat voor gezinsleden

  • 1. 
    Indien de houder van een Europese blauwe kaart naar een tweede lidstaat verhuist overeenkomstig artikel 20 en het gezin al was gevormd in de eerste lidstaat, krijgen de leden van het gezin toestemming hem/haar te vergezellen naar de tweede lidstaat en er te verblijven op grond van de geldige verblijfsvergunningen die ze in de eerste lidstaat hebben gekregen als gezinsleden van een houder van een Europese blauwe kaart.
  • 2. 
    Uiterlijk een maand na aankomst in de tweede lidstaat dienen de betrokken gezinsleden of de houder van een Europese blauwe kaart, naargelang van de nationale wetgeving, bij de bevoegde autoriteiten van die lidstaat een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor gezinsleden in.

Wanneer de geldigheid van de door de eerste lidstaat afgegeven verblijfsvergunning voor een gezinslid tijdens de procedure verstrijkt of de houder niet langer het recht geeft legaal op het grondgebied van de tweede lidstaat te verblijven, staat de tweede lidstaat het gezinslid toe op zijn grondgebied te blijven, indien noodzakelijk door een tijdelijke nationale verblijfsvergunning of gelijkwaardige vergunning af te geven, in afwachting van een besluit over de aanvraag door de bevoegde autoriteiten van de tweede lidstaat.

  • 3. 
    De tweede lidstaat kan van de betrokken gezinsleden verlangen dat zij samen met de aanvraag voor een verblijfsvergunning de volgende documenten overleggen:

(a)hun verblijfsvergunning van de eerste lidstaat en een geldig reisdocument of gewaarmerkte afschriften daarvan;

(b)een bewijs dat zij als gezinslid van een houder van een Europese blauwe kaart in de eerste lidstaat hebben verbleven.

  • 4. 
    Indien de gezinsleden zich bij de houder van een Europese blauwe kaart voegen nadat deze naar de tweede lidstaat is verhuisd, worden verblijfsvergunningen, in afwijking van artikel 16, lid 4, uiterlijk 30 dagen na de datum van indiening van de aanvraag afgegeven, mits de voorwaarden voor gezinshereniging zijn vervuld.
  • 5. 
    Naast de in artikel 16 vermelde afwijkingen verlangt de tweede lidstaat geen bewijs als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a) en b) van Richtlijn 2003/86/EG.
  • 6. 
    Indien het gezin nog niet was gevormd in de eerste lidstaat, is artikel 16 van toepassing.
  • 7. 
    Dit artikel geldt voor houders van een Europese blauwe kaart die internationale bescherming genieten, maar uitsluitend op voorwaarde dat zij verhuizen naar een lidstaat die niet de lidstaat is die hun internationale bescherming heeft verleend.
  • 8. 
    Dit artikel geldt niet voor houders van een Europese blauwe kaart die in de tweede lidstaat uit hoofde van het Unierecht het recht op vrij verkeer genieten.

Artikel 22

Waarborgen en sancties

  • 1. 
    Indien de Europese blauwe kaart is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast en indien de houder van de Europese blauwe kaart een buitengrens overschrijdt met het oog op de mobiliteit als bedoeld in de artikelen 19 en 20, heeft de tweede lidstaat het recht om de volgende bewijsstukken van de mobiliteit van de houder van de Europese blauwe kaart te verlangen:

(a)de geldige Europese blauwe kaart die door de eerste lidstaat is afgegeven;

(b)bewijs van de zakelijke doelstelling van het verblijf, voor de toepassing van artikel 19;

(c)een arbeidsovereenkomst of een bindend aanbod van een hooggekwalificeerde baan voor ten minste zes maanden in de tweede lidstaat, voor de toepassing van artikel 20.

  • 2. 
    Indien de Europese blauwe kaart is afgegeven door een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig toepast en indien de gezinsleden van een houder van de Europese blauwe kaart zich bij hem/haar voegen wanneer hij/zij een buitengrens overschrijdt teneinde te verhuizen naar een tweede lidstaat als bedoeld in artikel 21, lid 1, heeft de tweede lidstaat het recht om, naast de bewijsstukken bedoeld in lid 1 van dit artikel, te verlangen dat de gezinsleden hun verblijfsvergunningen in de eerste lidstaat als gezinsleden van de houder van de Europese blauwe kaart overleggen.
  • 3. 
    Indien de tweede lidstaat de aanvraag voor een Europese blauwe kaart afwijst in overeenstemming met artikel 20, lid 8, onder b), staat de eerste lidstaat, op verzoek van de tweede lidstaat, toe dat de houder van een Europese blauwe kaart en, in voorkomend geval, zijn/haar gezinsleden, zonder formaliteiten en onmiddellijk opnieuw toegang krijgen tot de eerste lidstaat. Dat geldt eveneens indien de geldigheid van de door de eerste lidstaat afgegeven Europese blauwe kaart is verstreken of de kaart tijdens de behandeling van de aanvraag is ingetrokken. Artikel 14 is van toepassing na terugkeer in de eerste lidstaat.
  • 4. 
    De houder van een Europese blauwe kaart of zijn/haar werkgever in de tweede lidstaat kunnen aansprakelijk worden gesteld voor de kosten in verband met de terugkeer van de houder van de Europese blauwe kaart en zijn/haar gezinsleden als bedoeld in lid 4.
  • 5. 
    De lidstaten kunnen de werkgever van de houder van de Europese blauwe kaart aansprakelijk stellen als niet is voldaan aan de in dit hoofdstuk vastgestelde mobiliteitsvoorwaarden of als die mobiliteitsvoorwaarden herhaaldelijk onrechtmatig worden gebruikt.

    Indien de werkgever aansprakelijk wordt gesteld, voorziet de betrokken lidstaat in sancties. De sancties hebben een doeltreffend, evenredig en afschrikkend karakter.

  • 6. 
    Indien een lidstaat de Europese blauwe kaart met de in artikel 8, lid 4, bedoelde opmerking intrekt of niet verlengt en besluit om de onderdaan van een derde land te verwijderen, vraagt deze lidstaat aan de in die opmerking genoemde lidstaat te bevestigen of de betrokkene nog steeds internationale bescherming geniet in die lidstaat. De in de opmerking vermelde lidstaat antwoordt uiterlijk één maand na ontvangst van het verzoek om informatie.

    Indien de onderdaan van een derde land in de in de opmerking vermelde lidstaat nog steeds internationale bescherming geniet, wordt hij/zij verwijderd naar deze lidstaat, die hem/haar en zijn/haar gezinsleden onmiddellijk, zonder formaliteiten, opnieuw toegang verleent, onverminderd het toepasselijke Unie- of nationaal recht en het beginsel van de eenheid van het gezin.

    In afwijking van de tweede alinea en met inachtneming van zijn internationale verplichtingen behoudt de lidstaat die het besluit tot verwijdering heeft vastgesteld, het recht de onderdaan van een derde land te verwijderen naar een ander land dan de lidstaat die de internationale bescherming heeft verleend indien die onderdaan van een derde land voldoet aan de voorwaarden, zoals gespecificeerd in artikel 21, lid 2, van Richtlijn 2011/95/EU.

  • 7. 
    Wanneer de houder van een Europese blauwe kaart of zijn/haar gezinsleden de buitengrens overschrijden van een lidstaat die het Schengenacquis volledig uitvoert, raadpleegt die lidstaat het Schengeninformatiesysteem. Die lidstaat weigert de toegang aan personen die in het Schengeninformatiesysteem gesignaleerd staan als personen aan wie de toegang en het verblijf dienen te worden ontzegd.

Hoofdstuk VI

Slotbepalingen

Artikel 23

Toegang tot informatie en monitoring

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over alle bewijsstukken die bij een aanvraag moeten worden gevoegd en over de voorwaarden voor toegang en verblijf, ook wat betreft de rechten en plichten en de procedurele waarborgen van de onderdaan van een derde land die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn valt en zijn/haar gezinsleden, gemakkelijk toegankelijk is voor de aanvragers. Die informatie omvat gegevens over de salarisdrempels die in de betrokken lidstaat zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 5, leden 2, 4 en 5, en over de toepasselijke vergoedingen.

Deze informatie omvat ook gegevens:

(a)over bedrijfsactiviteiten die op het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn toegestaan voor een houder van een Europese blauwe kaart uit een andere lidstaat als bedoeld in artikel 19;

(b)over de toepasselijke procedures voor het verkrijgen van een Europese blauwe kaart evenals verblijfsvergunningen voor gezinsleden in een tweede lidstaat, als bedoeld in de artikelen 20 en 21.

Indien de lidstaten besluiten gebruik te maken van de door artikel 6, lid 2, geboden mogelijkheid, wordt de invoering van een arbeidsmarkttoets in een bepaald beroep of een bepaalde sector, in een bepaalde regio, op dezelfde manier meegedeeld.

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie jaarlijks en bij elke wijziging de factor mee die zij hebben vastgesteld voor het bepalen van de jaarsalarisdrempels, en de daaruit voortvloeiende nominale bedragen, overeenkomstig artikel 5, leden 2, 4 en 5.

De lidstaten zenden de Commissie jaarlijks de lijst toe van beroepen waarvoor een afwijking overeenkomstig artikel 5, lid 4, geldt.

Indien lidstaten aanvragen voor een Europese blauwe kaart afwijzen op grond van een ethisch wervingsbeleid overeenkomstig artikel 6, lid 4, zenden zij een naar behoren gemotiveerd besluit met vermelding van de betrokken landen en sectoren toe aan de Commissie en de andere lidstaten.

De lidstaten zenden de Commissie jaarlijks de lijst van toegestane bedrijfsactiviteiten, als bedoeld in artikel 2, lid 1, toe met het oog op de toepassing van artikel 19.

  • 3. 
    Jaarlijks monitoren de lidstaten de effecten van deze richtlijn op de nationale arbeidsmarkt en delen zij hun bevindingen ter zake aan de Commissie mee.

Artikel 24

Statistieken

  • 1. 
    Jaarlijks, en voor het eerst op uiterlijk … 52 verstrekken de lidstaten, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 862/2007 53 aan de Commissie statistieken over het aantal onderdanen van derde landen aan wie een Europese blauwe kaart is uitgereikt en het aantal van wie de aanvraag is afgewezen, waarbij de geweigerde aanvragen bij toepassing van artikel 6, lid 2, nader worden omschreven, evenals over het aantal onderdanen van derde landen van wie de Europese blauwe kaart in het vorige kalenderjaar is verlengd of ingetrokken. Deze statistieken worden uitgesplitst per nationaliteit, beroep, geldigheidsduur van de vergunningen, geslacht en leeftijd van de aanvragers, en economische sector. De statistieken voor onderdanen van derde landen aan wie een Europese blauwe kaart is uitgereikt, worden verder uitgesplitst in personen die internationale bescherming genieten, begunstigden van het recht op vrij verkeer en personen die overeenkomstig artikel 17 de status van langdurig ingezetene hebben gekregen.

Op dezelfde wijze worden statistieken verstrekt over toegelaten gezinsleden, die evenwel geen informatie bevatten over hun beroep en de economische sector.

Met betrekking tot de houder van een Europese blauwe kaart en zijn/haar gezinsleden die op grond van de artikelen 20 en 21 een verblijfsvergunning in een tweede lidstaat hebben gekregen, wordt bovendien de vorige lidstaat van verblijf vermeld.

  • 2. 
    Voor de toepassing van artikel 5, leden 2, 4 en 5, wordt verwezen naar gegevens die aan Eurostat worden toegezonden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 549/2013 54 .

Artikel 25

Verslaglegging

De Commissie brengt om de drie jaar, en voor het eerst uiterlijk [vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn], aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten, waarbij zij met name ingaat op het effect van de artikelen 5, 12, 19 en 20 van deze richtlijn op de nationale arbeidsmarktsituatie. De Commissie stelt daarbij eventuele noodzakelijke wijzigingen voor.

De Commissie beoordeelt met name de relevantie van de in artikel 5 bepaalde salarisdrempel en afwijkingen, waarbij zij onder andere rekening houdt met de uiteenlopende economische, sectorale en geografische situaties en het effect op de arbeidsmarkten in de lidstaten.

Artikel 26

Samenwerking tussen contactpunten

  • 1. 
    De lidstaten wijzen contactpunten aan die de voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 17, 19, 20 en 23 noodzakelijke informatie ontvangen en doorgeven en die doeltreffend samenwerken.
  • 2. 
    De contactpunten van de lidstaten werken met name doeltreffend samen in verband met validatieregelingen met belanghebbenden in de sectoren onderwijs, opleiding, tewerkstelling en jongeren, evenals andere relevante beleidsdomeinen, die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van artikel 5, lid 1, onder c), en artikel 5, lid 6.
  • 3. 
    De lidstaten stellen zich coöperatief op bij de in lid 1 bedoelde uitwisseling van informatie. De lidstaten wisselen de gegevens bij voorkeur elektronisch uit.

Artikel 27

Intrekking van Richtlijn 2009/50/EG

Richtlijn 2009/50/EG wordt ingetrokken met ingang van … [twee jaar +1 dag na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabellen in bijlage [].

Artikel 28

Omzetting

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
  • 3. 
    In afwijking van lid 1 doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om te voldoen aan artikel 2, onder g) en i), met betrekking tot de erkenning van hogere beroepsvaardigheden als hogere beroepskwalificaties uiterlijk [twee jaar na de uiterste termijn van de algemene omzetting] in werking treden.

Artikel 29

   Inwerkingtreding    

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 30

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

  • (2) 
    Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PB L 155 van 18.6.2009, blz. 17).
  • (7) 
    Het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken nemen niet deel aan de richtlijn inzake de Europese blauwe kaart, in overeenstemming met de respectieve aan de Verdragen gehechte protocollen.
  • (8) 
    Eurostat-statistieken: nationale vergunningen voor hooggekwalificeerden stegen van 19 755 in 2012 naar 21 940 in 2013 en 24 922 in 2014, terwijl het aantal Europese blauwe kaarten steeg van 3 664 in 2012 naar 12 964 in 2013 en 13 852 in 2014.
  • (9) 
    Senne, J.-N. en David, A., "General Context and Contribution of Labour Migration in Europe", OESO 2016, in voorbereiding.
  • Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PB L 157 van 27.5.2014, blz. 1).
  • Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking) (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9)
  • COM(2016)377 final.
  • Mededeling van 28 oktober 2015, "De eengemaakte markt verbeteren", COM(2015) 550 final .
  • Verordening (EU) nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Unie (PB L 141 van 27.5.2011, blz. 1).
  • Verordening (EU) 2016/589 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2016 inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (Eures), de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 492/2011 en (EU) nr. 1296/2013 (PB L 107 van 22.04.2016, blz. 1).
  • COM(2016)381 final.
  • Het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken zijn niet gebonden door Richtlijn 2009/50/EG.
  • Mededeling van 22 mei 2014 inzake de uitvoering van Richtlijn 2009/50/EG, COM(2014) 287 final .
  • Zie bijlage 5 bij de bijgevoegde effectbeoordeling.
  • Resultaten en bijdragen zijn (in het Engels) beschikbaar op het internet .
  • Register van deskundigengroepen van de Commissie E03253 .
  • Gegevens over de leden, notulen van vergaderingen en schriftelijke bijdragen van de deelnemers zijn beschikbaar op: http://ec.europa.eu/transparency/regexpert/index.cfm?do=groupDetail.groupDetail&groupID=3253
  • De internationale onderwijsclassificatie (International Standard Classification of Education) van Unesco.
  • Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21).
  • Voor een analyse van de effecten en de "inclusiviteit" van de verschillende salarisdrempels, zie de bijlagen 7 en 14 van de effectbeoordeling bij dit voorstel, SWD(2016) 193.
  • ISCO (International Standard Classification of Occupations); de groepen 1 en 2 omvatten managers resp. professionals. http://www.ilo.org/public/english/bureau/stat/isco/intro.htm .
  • Zie bijlage 7 bij de effectbeoordeling van dit voorstel, SWD(2016)193.
  • PB C , , blz. .
  • PB C , , blz. .
  • Richtlijn 2009/50/EG van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (PB L 155 van 18.6.2009, blz. 17).
  • Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10).
  • Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (herschikking) (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).
  • Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12).
  • Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).
  • Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21).
  • Verordening (EG) nr. 1030/2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1).
  • De WHO Global Code of Practice on the International Recruitment of Health Personnel , goedgekeurd op 21 mei 2010 door de 63e Wereldgezondheidsvergadering in resolutie WHA63.16 .
  • Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).
  • Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot uitbreiding van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze verordeningen vallen (PB L 344 van 29.12.2010, blz. 1).
  • Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).
  • Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB L 16 van 23.1.2006, blz. 44).
  • Verordening (EU) nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.03.2016, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PB L 381 van 28.12.2006, blz. 4).
  • PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.
  • Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).
  • Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PB L 157 van 27.5.2014, blz. 1).
  • Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 375).
  • Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).
  • Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 168 van 30.6.2099, blz. 24).
  • Vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.
  • Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 311/76 van de Raad betreffende de opstelling van statistieken over buitenlandse werknemers (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23).

(54)

 
 

2.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

3.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.