Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking)

1.

Kerngegevens

Document­datum 30-06-2016
Publicatie­datum 01-07-2016
Kenmerk 10767/16
Van Secretary-General of the European Commission, signed by Mr Jordi AYET PUIGARNAU, Director
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Raad van de Europese Unie

Brussel, 30 juni 2016 (OR. en)

10767/16

Interinstitutioneel dossier: 2016/0190 (CNS) i

JUSTCIV 184

VOORSTEL

van: de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

ingekomen: 30 juni 2016

aan: de heer Jeppe TRANHOLM-MIKKELSEN, secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie

Nr. Comdoc.: COM(2016) 411 final i

Betreft: Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en

betreffende internationale kinderontvoering (herschikking)

Hierbij gaat voor de delegaties document COM(2016) 411 final i.

Bijlage: COM(2016) 411 final i

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 30.6.2016 COM(2016) 411 final i

2016/0190 (CNS) i

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende

internationale kinderontvoering (herschikking)

{SWD(2016) 207 final} {SWD(2016) 208 final} TOELICHTING

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Dit voorstel behelst een herschikking van Verordening (EG) nr. 2201/2003 i van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i (hierna "verordening Brussel II bis" genoemd).

Verordening Brussel II bis vormt de hoeksteen van de justitiële samenwerking in familiezaken in de Europese Unie. Zij bevat eenvormige bevoegdheidsregels voor echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, maar ook voor geschillen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid in situaties met een grensoverschrijdend karakter. De verordening bevat bepalingen over erkenning en afdwingbaarheid in andere lidstaten, waardoor zij het vrije verkeer van beslissingen, authentieke instrumenten en overeenkomsten binnen de Unie bevordert. De verordening is sinds 1 maart 2005 op alle

lidstaten 1 van toepassing, met uitzondering van Denemarken 2 .

Tien jaar na de inwerkingtreding van de verordening heeft de Commissie de praktische werking ervan geëvalueerd en de nodige aanpassingen van het instrument overwogen in haar

in april 2014 goedgekeurde toepassingsverslag 3 . Dit is een initiatief in het kader van het

programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit). Bovendien heeft het Europees Hof van Justitie tot nog toe 24 arresten gewezen over de interpretatie van de verordening, waarmee rekening werd gehouden.

Het doel van de herschikking is de verdere ontwikkeling van de Europese ruimte van justitie en grondrechten op basis van wederzijds vertrouwen door de resterende hindernissen voor het vrije verkeer van rechterlijke beslissingen in overeenstemming met het beginsel van wederzijdse erkenning weg te nemen, en de belangen van het kind beter te beschermen door de procedures eenvoudiger en efficiënter te maken.

In de politieke beleidslijnen van de Commissie-Juncker 4 wordt benadrukt dat de justitiële

samenwerking tussen de EU-lidstaten stap voor stap moet worden verbeterd, aangezien burgers steeds mobieler zijn en elders in de Unie huwen of kinderen krijgen, dat bruggen moeten worden gebouwd tussen de verschillende rechtssystemen en vonnissen wederzijds moeten worden erkend, zodat burgers makkelijker hun rechten overal in de Unie kunnen uitoefenen.

1 Voor de lidstaten die na deze datum tot de Unie zijn toegetreden, is de verordening van toepassing vanaf het begin van hun lidmaatschap (Bulgarije en Roemenië: 1 januari 2007, Kroatië: 1 juli 2013).

2 Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die bijgevolg niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

3 COM(2014) 225 final i.

4 Een nieuwe start voor Europa: mijn agenda voor banen, groei, billijkheid en democratische verandering. Politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie, Jean-Claude Juncker, Straatsburg, 15.7.2014.

De verordening werkt over het algemeen goed, maar uit de raadpleging van belanghebbenden en uit een aantal studies bleek dat de verordening op een aantal punten moet worden verbeterd. De verordening heeft betrekking op twee thema's (ouderlijke verantwoordelijkheid en huwelijkszaken), en vooral met het eerste thema bleken er acute problemen te zijn, die dringend moeten worden aangepakt.

Aangezien er in dit stadium slechts beperkt bewijsmateriaal voorhanden was over bestaande problemen (met inbegrip van statistieken) op het vlak van huwelijkszaken, was het moeilijk om een precieze indicatie te geven van de noodzaak om in te grijpen en van de omvang van het probleem, en om met kennis van zaken een optie te kiezen. Bovendien zijn sinds de goedkeuring van de verordening Brussel II bis nog drie EU-instrumenten goedgekeurd voor een vlottere afhandeling van huwelijkszaken bij een echtscheiding van een internationaal

koppel. De verordening Rome III 5 bevat regels over de wetgeving die van toepassing is op echtscheiding, en de onderhoudsverordening 6 betreft de bevoegdheid en het toepasselijke

recht betreffende onderhoudsgeld voor echtgenoten en kinderen. Bovendien heeft de Raad recent zijn goedkeuring gehecht aan versterkte samenwerking op het vlak van

eigendomsrechten van internationale koppels 7 .

Concreet zijn er zes grote tekortkomingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid gevonden:

Procedure voor de terugkeer van een kind

Bij de ontvoering van een kind door een van de ouders is een goede timing cruciaal voor het welslagen van de procedure voor de terugkeer van het kind zoals die in de verordening is bepaald. Er bleek echter dat niet in alle gevallen de onmiddellijke terugkeer van het kind werd bewerkstelligd. Dat de terugkeerprocedure niet efficiënt werkt, heeft meerdere oorzaken. De termijn van zes weken waarbinnen het gerecht moet beslissen over een verzoek om terugkeer, blijkt in de praktijk niet te werken aangezien het voor rechters en rechtsbeoefenaars niet duidelijk is of die zes weken gelden per gerechtelijke instantie en of dit ook eventueel een beroep of zelfs de tenuitvoerlegging van de beslissing tot terugkeer omvat. Bovendien wordt in de huidige verordening geen termijn bepaald voor de behandeling van een verzoek door de ontvangende centrale autoriteit. Daarnaast worden de problemen met het naleven van de termijn met name toegeschreven aan het feit dat in nationale wetgeving geen beperking is opgenomen van het aantal keren dat beroep kan worden aangetekend tegen een beslissing tot terugkeer. Vertragingen in de behandeling van zaken werden ook veroorzaakt doordat in meerdere lidstaten de gerechten die de verzoeken om terugkeer moeten behandelen, onvoldoende gespecialiseerd zijn terzake. Grensoverschrijdende kinderontvoeringen zijn complexe en delicate zaken waar een individuele rechter in een individuele lokale familierechtbank niet regelmatig mee te maken krijgt. Rechters zijn dus niet zo vertrouwd met de procedures en bepalingen en hebben niet de gelegenheid om geregeld contacten te

5 Verordening (EU) nr. 1259/2010 i van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed (PB L 343, van 29.12.2010, blz. 10).

6 Verordening (EG) nr. 4/2009 i van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het

toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1).

7 Op 3 maart 2016 bezorgde de Commissie de Raad een voorstel voor een besluit van de Raad houdende machtiging om nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake de vermogensstelsels van internationale paren (zowel huwelijksvermogensstelsels als de vermogensrechtelijke gevolgen van geregistreerde partnerschappen) en diende zij twee uitvoeringsverordeningen in. De Raad hechtte op 9 juni 2016 zijn goedkeuring aan het besluit.

onderhouden met andere rechtsgebieden in de EU en op die manier een vertrouwensband op te bouwen.

Ten slotte vormt het mechanisme om beslissingen tot niet-terugkeer te herroepen, een

aanvulling op hetgeen in het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 8 is bepaald en wordt het

geacht een sterk afradend effect te hebben op een ouder die mogelijk een kind wil ontvoeren. Het mechanisme bepaalt welke procedure moet worden gevolgd nadat in de staat waar het kind naartoe is gebracht, een bevel tot niet-terugkeer wordt gegeven op grond van artikel 13 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980. Dit mechanisme blijkt moeilijk toepasbaar in de praktijk aangezien de voogdijprocedure niet wordt gevoerd in de lidstaat waar het kind zich bevindt en de ontvoerende ouder vaak niet meewerkt. Het is met name vaak moeilijk het kind te horen.

Plaatsing van het kind in een andere lidstaat

Een rechtbank of autoriteit die overweegt een kind in een pleeggezin of instelling in een andere lidstaat te plaatsen, moet de autoriteiten van die lidstaat raadplegen alvorens de plaatsing te gelasten. Centrale autoriteiten die gerechten en autoriteiten moeten bijstaan bij het regelen van grensoverschrijdende plaatsingen, hebben geregeld gemeld dat het soms maanden duurt voordat duidelijk is of in een bepaald geval instemming vereist is. Als instemming vereist is, moet vervolgens de raadplegingsprocedure worden gevolgd, die vaak ook erg lang aansleept aangezien er geen termijn bepaald is waarbinnen de aangezochte autoriteit moet antwoorden. Bijgevolg gaat de autoriteit die een andere autoriteit raadpleegt, in de praktijk vaak al over tot de plaatsing en stuurt zij het kind naar de ontvangende staat terwijl de raadplegingsprocedure nog loopt of zelfs nog maar wordt opgestart, aangezien zij ervan uit gaat dat de plaatsing dringend is en de procedure kan aanslepen. Ontvangende staten klagen dan ook dat kinderen vaak worden geplaatst voordat is ingestemd, wat voor het kind tot rechtsonzekerheid leidt.

De exequatur-vereiste

De procedure om een in een andere lidstaat gegeven besluit uitvoerbaar te verklaren ("exequatur") blijft een hinderpaal voor het vrij verkeer van beslissingen en leidt tot nodeloze kosten en vertragingen voor ouders en kinderen die betrokken zijn bij grensoverschrijdende procedures. De tijd die nodig is om een exequatur te verkrijgen, verschilt van lidstaat tot lidstaat en varieert van een aantal dagen tot meerdere maanden, afhankelijk van het rechtsgebied en de complexiteit van de zaak. In deze termijn is geen rekening gehouden met de tijd die nodig is om de documenten te verzamelen en te vertalen. Als tegen het verlenen of weigeren van het exequatur beroep wordt aangetekend, loopt deze termijn aanzienlijk op: in sommige lidstaten kunnen beroepsprocedures tot twee jaar duren. Voor ouders die verwachten dat beslissingen over kinderen zonder onnodige vertragingen worden genomen, is dat erg frustrerend.

Er kunnen ook tegenstrijdige situaties zijn waarin een lidstaat omgangsrechten moet afdwingen in het kader van de verordening terwijl tegelijkertijd de erkenning en/of tenuitvoerlegging van de voogdijrechten die in dezelfde beslissing zijn toegekend, worden aangevochten of geweigerd in diezelfde lidstaat omdat voor beide rechten krachtens de verordening verschillende procedures gelden.

8 Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna "Verdrag van 's-Gravenhage van 1980" genoemd).

Het horen van het kind

Er bestaat discrepantie op het vlak van de interpretatie van de gronden voor niet-erkenning van beslissingen die zijn gegeven in andere lidstaten, met name wat betreft het horen van het kind. De verordening is gebaseerd op het principe dat rekening moet worden gehouden met het standpunt van het kind als dat kind de geschikte leeftijd en nodige maturiteit heeft en de belangen van het kind hiermee worden gediend. De problemen ontstaan doordat lidstaten uiteenlopende regels hanteren inzake het horen van het kind. Door de huidige regels worden lidstaten die striktere normen over het horen van het kind hanteren dan de lidstaat waar de beslissing wordt genomen, aangemoedigd de erkenning en exequatur te weigeren als het horen van het kind niet volgens hun eigen normen verloopt. Bovendien wordt in de verordening het belang van het horen van kinderen niet benadrukt in algemene termen voor alle zaken van ouderlijke verantwoordelijkheid, maar alleen inzake terugkeerprocedures. Als een beslissing wordt gegeven zonder dat het kind is gehoord, bestaat het gevaar dat met die beslissing de belangen van het kind niet afdoende worden gediend.

Daadwerkelijke tenuitvoerlegging van beslissingen

Beslissingen over ouderlijke verantwoordelijkheid worden vaak te laat of helemaal niet ten uitvoer gelegd. Doeltreffende tenuitvoerlegging hangt af van de aanwezige nationale structuren. De juridische en praktische aanpak van de tenuitvoerlegging van beslissingen in familiezaken verschilt van lidstaat tot lidstaat, met name op het vlak van de maatregelen die ervoor worden getroffen. Zodra er een vonnis is, moeten ook efficiënte maatregelen voorhanden zijn om dat ten uitvoer te leggen; daarbij moet er rekening mee worden gehouden dat het in zaken waar kinderen bij betrokken zijn, mogelijk moet blijven snel te reageren op tijdelijke of permanente risico's voor de belangen van het kind die het gevolg zijn van die tenuitvoerlegging.

Samenwerking tussen de centrale autoriteiten

De samenwerking tussen centrale autoriteiten in specifieke gevallen op het gebied van de ouderlijke verantwoordelijkheid, zoals is bepaald in artikel 55, is cruciaal om ouders en kinderen die betrokken zijn bij grensoverschrijdende procedures betreffende kinderen daadwerkelijk te ondersteunen. Alle belanghebbenden, ook de lidstaten, wijzen op de onduidelijke formulering van het artikel dat bepaalt welke bijstand de centrale autoriteiten moeten verlenen in specifieke gevallen betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid. Dit heeft geleid tot vertragingen die de belangen van kinderen hebben geschaad. Uit de raadpleging blijkt dat het artikel geen afdoende rechtsgrondslag vormt voor acties van de nationale autoriteiten in een aantal lidstaten: hun nationale wetgeving vereist een meer expliciete autonome rechtsgrondslag in de verordening.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

In het voorstel wordt rekening gehouden met andere instrumenten, met name andere EU- verordeningen op het vlak van familierecht en internationale instrumenten als de verdragen

van 's-Gravenhage van 1980 9 en 1996 10 .

9 Zie voetnoot 8.

10 Het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (hierna "Verdrag van 's-Gravenhage van 1996" genoemd).

Met betrekking tot ouderlijke verantwoordelijkheid (voogdij, omgang, kinderbescherming) zijn de gerechten van de lidstaten gebonden door de bevoegdheidsregels van de verordening. Er zijn geen andere EU-instrumenten die hierop betrekking hebben. Het Verdrag van 's Gravenhage van 1980 is bedoeld om in gevallen van grensoverschrijdende kinderontvoering de bevoegdheid van de staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, te vrijwaren. Zowel in gevallen waarbij alleen EU-lidstaten betrokken zijn als in gevallen waarbij ook derde landen betrokken zijn, wordt door het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996 bepaald welke wetgeving van toepassing is op het vlak van ouderlijke verantwoordelijkheid.

In huwelijkszaken regelt verordening Brussel II bis de bevoegdheid van de rechtbanken van de lidstaten inzake echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk. Regels om te bepalen welke wetgeving van toepassing is, worden bepaald in overeenstemming met de verordening Rome III, die geldt als een instrument voor versterkte samenwerking, in de lidstaten die de wetgeving toepassen.

De erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen die in een andere lidstaat zijn gegeven in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, vallen onder de verordening Brussel II bis.

 Er is een onrechtstreeks verband met de onderhoudsverordening, die betrekking heeft op onderhoudsverplichtingen die voortvloeien uit familiebetrekkingen, terwijl onderhoud uitgesloten wordt van de toepassingssfeer van de verordening Brussel II bis. Op basis van de onderhoudsverordening hebben rechtbanken die krachtens verordening Brussel II bis bevoegd zijn, normaal gezien accessoire bevoegdheid voor onderhoud.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor optreden van de Unie in familiezaken wordt vastgesteld in artikel 81, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. In artikel 81, lid 1, wordt bepaald dat de Unie een justitiële samenwerking ontwikkelt in burgerlijke zaken met grensoverschrijdende gevolgen, die berust op het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen en van beslissingen in buitengerechtelijke zaken.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Ingevolge artikel 81 VWEU heeft de Unie gedeelde bevoegdheid; zij oefende die ook al uit door verordening Brussel II bis vast te stellen. De verschillende aspecten van het voorstel voldoen aan de subsidiariteitsvereisten. Het mechanisme in de verordening om beslissingen over terugkeer ongedaan te maken, is enkel van toepassing op grensoverschrijdende kinderontvoeringen. Verbeteringen die tot nog toe in één lidstaat zijn doorgevoerd, hebben nog geen aantoonbaar verschil gemaakt voor de terugkeerprocedure. Een vlotte werking van het systeem vereist immers dat beide betrokken lidstaten efficiënt werken, nauw samenwerken en elkaar vertrouwen.

Met betrekking tot beslissingen over plaatsing zei het Hof van Justitie in 2012 dat "de lidstaten (...) dus [dienen] te voorzien in duidelijke regels en procedures voor de in artikel 56 van de verordening bedoelde instemming, zodat de rechtszekerheid en de snelheid worden gewaarborgd. De procedures moeten in het bijzonder het gerecht dat de plaatsing overweegt in staat stellen om gemakkelijk vast te stellen welke de bevoegde autoriteit is en de bevoegde autoriteit om snel haar instemming te geven of te weigeren." Nochtans is de bepaling over grensoverschrijdende plaatsing niet op een coherente en uniforme wijze omgezet in nationale regelgeving, en zal dit ook in de toekomst niet het geval zijn. En zelfs als dit wel zo was, zouden de nationale regels niet op nationaal niveau kunnen worden gecoördineerd. De enige oplossing is dan ook zorgen voor autonome minimumregels in de verordening, die van toepassing zijn op alle grensoverschrijdende plaatsingen die uitgaan van een rechtbank of autoriteit in een lidstaat.

Individuele lidstaten kunnen het exequatur niet afschaffen aangezien de procedure werd geharmoniseerd in de verordening Brussel II bis en dus enkel met een verordening kan worden gewijzigd. Hetzelfde geldt voor de verbetering van de bestaande regels over de samenwerking tussen de centrale autoriteiten van de lidstaten.

De tenuitvoerlegging op zich is een zaak voor de lidstaten en volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie mag de toepassing van nationale regels voor tenuitvoerlegging geen

afbreuk doen aan het nuttig effect van de verordening 11 . In artikel 81, lid 2, onder f), wordt op

EU-niveau toegestaan hindernissen weg te nemen voor de goede werking van burgerrechtelijke procedures, zo nodig door bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende bepalingen inzake burgerlijke rechtsvordering. Daarnaast is een minimum aan harmonisatie gerechtvaardigd zodat beslissingen wederzijds worden erkend. Negatieve gevolgen van niet goed werkende tenuitvoerleggingprocedures moeten op EU-niveau worden aangepakt zodat in alle lidstaten hetzelfde goede resultaat kan worden bereikt.

Evenredigheid

Volgens het evenredigheidsbeginsel moeten de maatregelen die worden getroffen, evenredig zijn met de omvang en reikwijdte van de problemen.

De voorgestelde actie zal enigszins gevolgen hebben voor de nationale materiële regels, aangezien gemeenschappelijke normen voor de tenuitvoerlegging worden voorgesteld. Deze gevolgen worden gerechtvaardigd doordat wordt gestreefd naar volledige efficiëntie van de verordening en door het feit dat voor individuen die hun rechten om het even waar in de Unie willen uitoefenen, de onverenigbaarheden tussen de justitiële en administratieve systemen van verschillende lidstaten, moeten worden weggewerkt. Uit de evaluatie blijkt dat nationale gronden voor weigering kunnen overlappen met de bestaande gronden voor weigering krachtens de verordening. Aangezien de normen voor het hanteren van die gronden krachtens de verordening en krachtens de nationale wetgeving, niet noodzakelijk dezelfde zijn, kunnen de gronden volgens de nationale wetgeving in de praktijk de eenvormige en vlotte toepassing van de Europese regels ondermijnen. Om te zorgen voor uniformiteit en zo tot gelijke voorwaarden voor alle burgers in de Unie te komen, moeten de nationale gronden voor weigering worden geharmoniseerd voor zover zij worden ingeroepen tegen de tenuitvoerlegging van een beslissing die in een andere lidstaat is gegeven.

Het aantal EU-burgers dat rechtstreeks en onrechtstreeks betrokken is bij grensoverschrijdende procedures in verband met kinderen, is groot en neemt nog toe. De kosten van het voorstel blijven bescheiden en de voordelen zijn in verhouding zeer groot. Het voorstel zorgt voor meer rechtszekerheid en flexibiliteit, voor toegang tot het gerecht en efficiënte procedures, terwijl de lidstaten hun soevereiniteit behouden over het materiële recht inzake ouderlijke verantwoordelijkheid.

11 HvJEU, 11 juli 2008, Zaak C-195/08 PPU - Inga Rinau, par. 82.

Keuze van het instrument

Het voorstel neemt de vorm aan van een verordening tot herschikking (met wijzigingen) en vervanging van een bestaande verordening.

3. RESULTATEN VAN EVALUATIES ACHTERAF, RAADPLEGINGEN VAN

BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Evaluaties achteraf/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

De verordening werd geëvalueerd in het licht van de doelstellingen van het programma voor

gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) 12 . Met dit programma van de Commissie

wordt ervoor gezorgd dat de EU-wetgeving geschikt blijft voor het beoogde doel en tot de resultaten leidt die de EU-wetgevers voor ogen hadden. De evaluatie van de verordening is gebaseerd op een kwalitatieve en kwantitatieve analyse. Via een externe studie werden

empirische gegevens verzameld: zie definitieve evaluatieverslag en analytische bijlagen 13 om

de relevantie, samenhang, efficiëntie en de toegevoegde waarde van de EU en het nut van de verordening te evalueren. Bovendien werden in 2015 twee enquêtes gelanceerd om specifieke gegevens over beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid te verzamelen.

Over het algemeen werkt de verordening goed en is zij waardevol voor de EU-burgers, maar soms wordt de operationele werking van het instrument gehinderd door een aantal wettelijke

kwesties: de huidige tekst is niet duidelijk genoeg en op sommige punten onvolledig 14 . Dit

geldt met name voor de terugkeerprocedure en voor de samenwerking tussen de centrale

autoriteiten inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid 15 .

De verordening bestrijkt twee grote thema's, en uit de evaluatie bleek dat er met het thema ouderlijke verantwoordelijkheid acute problemen zijn. De algemene efficiëntie van bepaalde

aspecten van de procedures betreffende kinderen wordt ter discussie gesteld 16 . In zaken van

ontvoering van een kind door een ouder, grensoverschrijdende plaatsing van een kind, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen en samenwerking tussen (centrale en andere) nationale autoriteiten, komen zeer veel onnodige vertragingen voort uit de manier waarop de

bestaande procedures zijn geformuleerd of worden toegepast 17 . Dit had negatieve gevolgen

voor de ouder-kindrelatie en schaadde de belangen van het kind. Bovendien heeft de exequatur-vereiste per zaak gemiddeld maanden vertraging veroorzaakt en kosten die oplopen

tot 4000 euro voor burgers 18 . De vage omschrijving van de samenwerking tussen centrale

autoriteiten heeft vaak tot meerdere maanden vertraging geleid of zelfs tot het niet-afhandelen

van verzoeken 19 . Dat is schadelijk voor het welzijn van de kinderen. De tenuitvoerlegging van beslissingen die in andere lidstaten zijn gegeven, werd problematisch geacht 20 ; beslissingen

worden vaak niet of met veel vertraging ten uitvoer gelegd. Bovendien kost het werk van

12 "Betere regelgeving voor betere resultaten - Een EU-agenda", COM(2015)215 final i.

13 Studie over de beoordeling van Verordening (EG) nr. 2201/2003 i en de beleidsopties voor de wijziging ervan; zie (definitieve evaluatieverslag) http://ec.europa.eu/justice/civil/files/bxl_iia_final_report_evaluation.pdf en (analytische bijlagen) http://ec.europa.eu/justice/civil/files/bxl_iia_final_report_analtical_annexes.pdf .

14 Zie met name: Definitieve evaluatieverslag, blz. 53.

15 Zie met name: Effectbeoordeling, blz. 11.

16 Zie met name: Definitieve evaluatieverslag, blz. 57.

17 Zie met name: Effectbeoordeling, blz. 36, 37, 52, 60 en 86.

18 Zie met name: Effectbeoordeling, blz. 61.

19 Zie met name: Analytische bijlagen, blz. 92.

20 Zie met name: Analytische bijlagen, blz. 65.

gespecialiseerde advocaten 1000 tot 4000 euro per zaak voor de ouders 21 . Voor de lidstaten

heeft de verordening weinig kosten veroorzaakt, de kosten hebben voornamelijk betrekking

op de werking van de centrale autoriteiten 22 .

Raadplegingen van belanghebbenden

Dit voorstel werd voorafgegaan door een uitgebreide raadpleging van burgers, lidstaten, instellingen en deskundigen over de bestaande problemen inzake het huidige systeem en de mogelijke oplossingen. Op 15 april 2014 keurde de Commissie een verslag over de

tenuitvoerlegging van de verordening goed 23 , en lanceerde zij een openbare raadpleging over suggesties voor de herziening ervan, waarop in totaal 193 antwoorden kwamen 24 . Uit de

raadpleging blijkt dat belanghebbenden een zorgvuldige gerichte hervorming van de bestaande verordening ondersteunen.

Met betrekking tot gevallen van ontvoering van een kind door een ouder zijn de meeste respondenten van mening dat niet in alle gevallen werd gezorgd voor de onmiddellijke terugkeer van het kind naar de EU. De belangrijkste suggesties voor verbeteringen hadden betrekking op het strikter naleven van termijnen en op sancties voor gevallen waarin geen

gevolg werd gegeven aan het terugkeerbevel 25 .

Ouders zijn de grootste groep voorstanders van de afschaffing van het exequatur, gevolgd door rechters en advocaten, maar een aantal lidstaten gaf aan geen afschaffing te willen zonder dat er bepaalde waarborgen behouden blijven. Zij deden de aanbeveling om bij het afschaffen van het exequatur waarborgen in te bouwen op vlakken als de rechten van de

partijen en het kind om gehoord te worden, en de goede betekening van documenten 26 .

Volgens een significant aantal respondenten zijn heel wat verbeteringen mogelijk op het vlak van de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid die in andere lidstaten zijn gegeven. De voornaamste suggestie van de rechtsbeoefenaars had betrekking op de goedkeuring van gemeenschappelijke minimumnormen, waaronder een eenvormige tenuitvoerleggingsprocedure. De lidstaten stonden dan weer sceptisch tegenover

een dergelijke oplossing 27 .

Ten slotte hebben ouders in het bijzonder hun bezorgdheid uitgedrukt over de samenwerking tussen de centrale autoriteiten, die als wettelijke rol hebben hen bij te staan bij grensoverschrijdende procedures met betrekking tot kinderen. In de meeste antwoorden werd melding gemaakt van een gebrek aan efficiënte samenwerking. De respondenten deden daarom de aanbeveling de taken te verduidelijken zodat de ouders betere ondersteuning krijgen. De respondenten ondersteunen ook de integratie van kinderwelzijnsorganisaties in het

samenwerkingssysteem zodat de verordening vlot ten uitvoer wordt gelegd 28 .

De resultaten van de openbare raadpleging zijn in het algemeen een bevestiging van de bevindingen van het in 2014 goedgekeurde toepassingsverslag van de Commissie.

21 Zie met name: Effectbeoordeling, blz. 87.

22 Zie met name: Analytische bijlagen, blz. 265.

23 COM(2014) 225 final i.

24 De analytische bijlagen bevatten de samenvatting van de antwoorden op de openbare raadpleging, blz. 127.

25 Analytische bijlagen, blz. 151.

26 Analytische bijlagen, blz. 153.

27 Analytische bijlagen, blz. 156.

28 Analytische bijlagen, blz. 159.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De statistieken over de tenuitvoerlegging van de verordening zijn in beperkte mate beschikbaar en niet volledig, met grote verschillen tussen de lidstaten. Via een externe studie is een kwalitatieve en kwantitatieve analyse verricht van de werking van de verordening. Naast deze studie werden in 2015 nog twee enquêtes gehouden - een onder de centrale autoriteiten die krachtens de verordening werden opgericht, en een onder de lidstaten - om specifieke data te verzamelen over beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. Daarnaast werd een aparte groep deskundigen samengesteld om problemen en mogelijke oplossingen voor de herziening te bespreken. De werking van de verordening werd ook geregeld besproken tijdens vergaderingen met de centrale autoriteiten in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

Effectbeoordeling

In de effectbeoordeling bij dit voorstel worden de beleidsopties en hun effectbeoordeling apart behandeld voor elk van de kwesties die in de evaluatie van de verordening als problematisch worden beschouwd. Voor elke kwestie werden een basisscenario en alternatieven uitgewerkt. Met betrekking tot huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid werden beleidsopties met verschillende niveaus van tussenkomst overwogen. Voor de procedure inzake kinderontvoering werden verduidelijkingen van het huidige systeem overwogen, samen met de mogelijkheid om een lijst met begeleidende maatregelen op te stellen. Daarnaast werden twee opties ontwikkeld om eventuele radicale veranderingen van het terugkeersysteem te beoordelen (terugkeer naar het systeem 's-Gravenhage of oprichting van één forum in de lidstaat van herkomst). Voor het plaatsingsmechanisme werden twee mogelijkheden voorgesteld: een systeem met impliciete of met expliciete toestemming. Met betrekking tot erkenning en tenuitvoerlegging wordt in de beide voornaamste beleidsopties de exequatur-vereiste afgeschaft of wordt een nieuwe procedure voorgesteld om de inefficiëntie weg te werken. Het nieuwe voorgestelde systeem werd aangevuld met drie alternatieve opties voor het probleem van het horen van het kind. Ook twee aanvullende opties om de tenuitvoerlegging te verbeteren, werden overwogen: een indicatieve termijn of een volledige harmonisering van de tenuitvoerleggingswetgeving inzake beslissingen over ouderlijke verantwoordelijkheid.

De beoordeling eindigt met een omstandig overzicht van de voorkeursopties voor alle in het verslag aangekaarte kwesties. Voor huwelijkszaken is de voorkeursoptie handhaving van het status quo. Dat houdt in dat echtgenoten in een internationaal huwelijk de mogelijkheid behouden om de verschillende procedures die nu zijn toegestaan krachtens de verordening en andere instrumenten op het vlak van familierecht (zoals de onderhoudsverordening) te combineren. Tegelijk blijft de flexibiliteit voor echtgenoten om een echtscheiding aan te vragen op een van de manieren die in de verordening zijn bepaald, behouden. De voordelen van een eventuele inperking of afschaffing van deze flexibiliteit (zoals geopperd door een aantal lidstaten) wegen niet op tegen de nadelen van de opties om te reageren op de problemen die een "stormloop op de rechtbanken" zouden veroorzaken (overdracht van bevoegdheden of hiërarchie tussen de verschillende gronden), waar andere lidstaten op wezen. Echtgenoten die niet dezelfde EU-nationaliteit hebben en in een derde staat wonen, maar nog steeds een band hebben met een bepaalde lidstaat en die een echtscheiding wensen, kunnen een beroep blijven doen op de nationale regels voor toegang tot EU-rechtbanken of kunnen het vonnis (gewezen in een derde land) laten erkennen in de EU.

Op het vlak van ouderlijke verantwoordelijkheid is de voorkeursoptie het ingrijpen van de EU gezien de omvang en dringendheid van het probleem. Meer specifiek moet de procedure voor de terugkeer van het kind worden verbeterd door het huidige mechanisme te verduidelijken en nieuwe maatregelen in te voeren als de concentratie van de rechterlijke bevoegdheid en de mogelijkheid voor de rechtbank van het land waar het kind naartoe is gebracht om dringende bewarende maatregelen op te leggen die "met het kind meereizen" naar de staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, als dat nodig is om een veilige terugkeer mogelijk te maken. Met de nieuwe regels zou het haalbaar worden een termijn te stellen waarbinnen de terugkeer moet plaatsvinden door specifiek te bepalen binnen welk tijdsbestek elk van de procedures voor de rechtbank van eerste en tweede aanleg moet worden gevoerd. De procedures zouden korter worden doordat de aangezochte centrale autoriteit een tijdslimiet krijgt opgelegd, en doordat er nog slechts één keer beroep zal kunnen worden aangetekend tegen een besluit over het al dan niet terugkeren. De voorkeursoptie is om de rechter expliciet te vragen te overwegen of de beslissing bij voorraad uitvoerbaar moet zijn.

Voor beslissingen over plaatsing is een autonome instemmingsprocedure nodig die voor alle grensoverschrijdende plaatsingen wordt toegepast, in combinatie met een termijn waarbinnen de aangezochte lidstaat op het verzoek moet reageren.

Het exequatur zou worden afgeschaft maar met behoud van de gepaste waarborgen (gronden voor niet-erkenning en verzet tegen tenuitvoerlegging als geheel of tegen bepaalde maatregelen) die gezamenlijk kunnen worden ingeroepen door de verwerende ouder op het moment dat de lidstaat van tenuitvoerlegging die tenuitvoerlegging doorvoert, zodat de totale duur van de procedures wordt ingekort. Om minder problemen te hebben met de verschillende nationale praktijken voor het horen van kinderen en met beslissingen van rechtbanken die op het moment dat zij de beslissing nemen, geen nauwe band hebben met het kind, waardoor hun beslissing niet wordt erkend, is de voorkeursoptie van de lidstaten te eisen dat zij elkaars nationale regels respecteren, het kind de kans geven zijn standpunt kenbaar te maken en daar op de juiste manier rekening mee te houden, en de bevoegdheid in overeenstemming te brengen met het streven naar nabijheid bij het kind door het perpetuatio fori te nuanceren. Met betrekking tot de tenuitvoerlegging is de voorkeursoptie te waarborgen dat tenuitvoerlegging alleen kan worden geweigerd op basis van een eenvormige en beperkte lijst met weigeringsgronden. Er zou ook een termijn worden opgelegd voor de tenuitvoerlegging, met een meldingsplicht bij de overschrijding ervan en de mogelijkheid voor het gerecht dat de beslissing heeft gegeven om een beslissing bij voorraad uitvoerbaar te verklaren ongeacht een eventueel beroep tegen die beslissing; daarbij moet wel de nodige ruimte worden gelaten om tijdens de tenuitvoerlegging dringende risico's te behandelen in het belang van het kind; dat zou de efficiëntie van de procedure en de bescherming van de belangen van het kind ten goede komen.

Met betrekking tot samenwerking moet in het desbetreffende artikel worden verduidelijkt: 1) wie kan vragen 2) om welke informatie of bijstand 3) aan wie en 4) onder welke voorwaarden. De aangezochte autoriteit moet een termijn opgelegd krijgen waarbinnen zij moet antwoorden. Het moet duidelijk worden dat ook rechtbanken en kinderwelzijnsorganisaties de hulp kunnen inroepen van de centrale autoriteiten. Daarnaast blijven de goed uitgebouwde soft law-instrumenten een ondersteunende structuur bieden voor degenen die verzoeken behandelen krachtens de verordening. De toevoeging van het voorgestelde artikel over toereikende middelen zou de nu nog impliciete vereiste waaraan al een aantal - maar niet alle - centrale autoriteiten voldoen, expliciet maken en zo het wederzijdse vertrouwen vergroten.

De voorkeursoptie voor beleidskeuzes inzake ouderlijke verantwoordelijkheid zorgt voor de nodige vereenvoudiging doordat er minder vertragingen optreden bij de terugkeer van een kind, bij de beslissingen tot plaatsing en bij de samenwerking tussen de centrale autoriteiten en doordat nodeloze vertragingen en kosten voor de exequatur-vereiste worden afgeschaft. Tegelijk biedt deze optie ook een oplossing voor de dringende problemen op dit gebied, waar actie moet worden ondernomen en veranderingen moeten worden voorbereid, steeds met de situatie en de belangen van de kinderen en de families in het achterhoofd.

De procedures voor de terugkeer van het kind worden efficiënter aangezien het aantal beroepsmogelijkheden wordt beperkt, waar nodig de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad worden, de rol en taken van de centrale autoriteiten duidelijker worden vastgesteld en de lidstaten de rechterlijke bevoegdheid moeten concentreren in een beperkt aantal rechtbanken, in overeenstemming met de structuur van hun eigen rechtssysteem. De vertragingen om instemming te verkrijgen bij een beslissing over plaatsing zullen worden verkleind door de invoering van een autonome instemmingsprocedure en een termijn (ten hoogste acht weken, terwijl dat nu zes maanden of meer is) waarbinnen de aangezochte lidstaat op het verzoek moet reageren. Met betrekking tot erkenning en tenuitvoerlegging worden vertragingen om het exequatur te verkrijgen (die tot meerdere maanden kunnen oplopen) afgeschaft. Aangezien de verweerder in het stadium van de tenuitvoerlegging de waarborgen (gronden voor niet-erkenning en verzet tegen tenuitvoerlegging als geheel of tegen bepaalde maatregelen) gezamenlijk zou inroepen, zou de totale duur van de procedures worden ingekort. Tegelijk zou de voorkeursoptie tijdens de tenuitvoerlegging ook zorgen voor een beperking van de termijnen (in sommige gevallen meer dan een jaar) tot ten hoogste zes weken. Tot slot zal ook de duidelijkere omschrijving van de rol van de centrale autoriteiten over het algemeen de vertragingen in de wederzijdse samenwerking beperken.

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Via de techniek van de herschikking wordt de operationele werking van het instrument verbeterd: het wordt duidelijker, vollediger, eenvoudiger en efficiënter. De regelgeving wordt dus gezonder. Met name de invoering van een autonome instemmingsprocedure en een termijn waarbinnen de aangezochte lidstaat op het verzoek moet reageren, zullen ervoor zorgen dat de termijn waarbinnen in een plaatsingsprocedure instemming wordt verkregen, nog ten hoogste acht weken zal bedragen in plaats van de huidige zes maanden of langer. De voorgestelde afschaffing van het exequatur zal tijd (vertragingen tot meerdere maanden) en geld (kosten tot 4000 euro) besparen. De voorgestelde gewijzigde procedure voor terugkeer van het kind bij ontvoering zal de kosten voor ouders voor gespecialiseerd juridisch advies

doen dalen (nu tussen 1000 en 4000 euro) 29 .

Grondrechten

Alle aspecten van de herziening respecteren de rechten die zijn bepaald in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht van artikel 47. Aangezien de verordening betrekking heeft op de relatie tussen ouders en hun kinderen, zullen de voorkeursopties inzake ouderlijke verantwoordelijkheid het recht op eerbiediging van het privéleven en het familieen gezinsleven (artikel 7) vergroten. De voorgestelde wijzigingen zullen tot slot ook de rechten van het kind (artikel 24) versterken en de verordening nauwer verbinden met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind.

29 Effectbeoordeling, blz. 61.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De kostprijs om te voldoen aan dit voorstel is vrij bescheiden. Voor de afschaffing van het exequatur en de concentratie van de rechterlijke bevoegdheid zouden de lidstaten een opleiding moeten bekostigen om de rechtsbeoefenaars vertrouwd te maken met de nieuwe procedures. Opleidingen zijn echter nu ook al nodig. Bovendien zullen, aangezien de verordening voorziet in de concentratie van de rechterlijke bevoegdheid, minder rechters moeten worden opgeleid. Uit de ervaringen in de lidstaten waar de rechterlijke bevoegdheid al geconcentreerd is, blijkt dat rechters die meer ontvoeringszaken behandelen, meer geneigd zijn deel te nemen aan een opleiding, en dat de beslissingen van die gespecialiseerde en ervaren rechtbanken van eerste aanleg minder vaak worden aangevochten, waardoor weer geld wordt bespaard in een individuele zaak en in de hele juridische administratie. Lidstaten zijn nu ook al verplicht hun centrale autoriteiten aan te wijzen en te zorgen dat zij goed functioneren zodat zij kunnen voldoen aan de verplichtingen die hen krachtens deze verordening worden opgelegd. Een verdere verduidelijking van hun taken kan tot bijkomende kosten leiden (met name voor personele middelen) voor een aantal lidstaten waarvan de centrale autoriteiten op dit ogenblik niet goed genoeg uitgerust zijn.

De andere geplande wijzigingen zijn vrij eenvoudige wijzigingen aan bestaande regels, waarvoor geen nieuwe procedures moeten worden uitgewerkt en die de autoriteiten zonder specifieke opleiding moeten kunnen toepassen.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage

Om de doeltreffende toepassing van de gewijzigde verordening te monitoren, zal de Commissie geregeld rapporteren en ex-post-evaluaties uitvoeren, ondersteund door raadplegingen van lidstaten, belanghebbenden en externe deskundigen. Deskundigen zullen geregeld vergaderen om problemen met de toepassing te bespreken en goede praktijken uit te wisselen tussen de lidstaten in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken. De samenwerking met dat netwerk zal uitermate nuttig zijn om te bepalen welke specifieke data moet worden verzameld om een toekomstig voorstel te ondersteunen met statistische bewijzen.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Invoeren van maatregelen voor meer efficiëntie en verbeterde werking van het mechanisme om beslissingen ongedaan te maken

Meerdere substantiële wijzigingen worden voorgesteld om de terugkeer van een ontvoerd kind efficiënter te laten verlopen en om het mechanisme om beslissingen ongedaan te maken, minder complex te maken.

Om te beginnen preciseert het voorstel overeenkomstig de heersende opvatting in de lidstaten die terugkeerzaken in het kader van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 het snelst behandelen, de termijn om een afdwingbare beslissing tot terugkeer te geven. Voor de procedure bij de rechtbank van eerste aanleg en het beroep geldt telkens een termijn van zes weken. Daarnaast verplicht het voorstel de centrale autoriteiten ook zich te houden aan de termijn van zes weken om het verzoek te ontvangen en te verwerken; de verweerder en het kind te lokaliseren; bemiddeling te stimuleren zonder dat dit de procedures vertraagt, en de verzoeker te verwijzen naar een bevoegd advocaat of het dossier bij de rechtbank aanhangig te maken (afhankelijk van het nationale rechtsstelsel). Momenteel wordt de centrale autoriteiten geen termijn opgelegd. Deze nieuwe 6+6+6-termijn houdt dus in dat alle stadia samen ten hoogste 18 weken duren, in tegenstelling tot de huidige duur van gemiddeld 165

dagen 30 . Dit zou de termijn voor rechtbanken realistischer maken in het licht van de

bescherming van het recht van de verdediging op een eerlijk proces en toch de procedure zo kort mogelijk houden.

Een van de maatregelen is daarnaast ook de verplichting voor de lidstaten om de rechterlijke bevoegdheid voor zaken van kinderontvoering te concentreren in een beperkt aantal rechtbanken, met respect voor de structuur van hun eigen rechtssysteem. Op die manier hebben de rechters die de verzoeken om terugkeer behandelen, de nodige ervaring met dit zeer specifieke type procedure.

Het voorstel bepaalt ook dat er één keer beroep kan worden aangetekend en bevat een expliciete vraag aan de rechter om te overwegen of de beslissing bij voorraad uitvoerbaar moet zijn.

Daarnaast bevat het voorstel ook een aantal verduidelijkingen om de huidige regels beter uit te voeren: de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats had onmiddellijk voordat het ongeoorloofd werd overgebracht of vastgehouden, moet de belangen van het kind grondig onderzoeken voordat een definitieve beslissing inzake het gezagsrecht, die eventueel de terugkeer van het kind inhoudt, wordt gegeven. In deze context van het onderzoek naar de belangen van het kind moet een kind dat in staat is zijn eigen mening te vormen, worden gehoord; als het kind niet fysiek aanwezig is, moet dit geschieden via geschikte alternatieve middelen, bijvoorbeeld een videoconferentie.

De samenwerking tussen de centrale autoriteiten of rechtstreekse communicatie van een rechter met de bevoegde rechtbank in de lidstaat van herkomst moet makkelijker kunnen verlopen zodat maatregelen ("adequate voorzieningen") kunnen worden getroffen in de lidstaat waarnaar het kind moet terugkeren.

Als het risico bestaat dat het kind ernstige schade ondervindt of anderszins in een ontoelaatbare situatie terecht komt als het zonder waarborgen terugkeert naar het land waar het zijn gewone verblijfplaats heeft, kan de rechtbank van de lidstaat waar het kind naartoe is gebracht, dringende bewarende maatregelen opleggen die, indien nodig, "met het kind meereizen" naar de staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, waar een definitieve beslissing ten principale moet worden gegeven. Een dergelijke dringende maatregel zou worden erkend als maatregel van rechtswege door de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats had voordat het ongeoorloofd werd overgebracht of vastgehouden, maar zou vervallen zodra de rechtbanken van die staat de maatregelen hebben getroffen die in die situatie nodig zijn. De rechtbank waar de terugkeerprocedure aanhangig is, kan bijvoorbeeld omgangsrechten verlenen aan een van de ouders, die ook afdwingbaar zijn in de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, totdat de rechtbank in dat land een definitieve beslissing neemt over de omgang.

30 Statistische analyse van verzoeken ingediend in 2008 in het kader van het Verdrag van 's-Gravenhage

van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen — Deel II ― Regionaal verslag, Prel. Doc. No 8 B ― bijgewerkt in november 2011 voor de bijzondere commissie van 2011, blz. 10-12, beschikbaar via https://assets.hcch.net/upload/wop/abduct2011pd08be.pdf.

Instellen van een autonome instemmingsprocedure die voor alle grensoverschrijdende plaatsingen wordt toegepast, in combinatie met een termijn van acht weken waarbinnen de aangezochte lidstaat op het verzoek moet reageren

Het voorstel met betrekking tot grensoverschrijdende verplaatsingen voorziet in de invoering van de volgende nieuwe regels:

– de instemming van de ontvangende staat wordt verplicht voor alle grensoverschrijdende plaatsingen die uitgaan van een rechtbank of autoriteit in een lidstaat

– de documenten die moeten worden ingediend om de instemming te vragen, moeten overal aan dezelfde vereisten voldoen: de verzoekende autoriteit moet een verslag over het kind voorleggen en de redenen uiteenzetten waarom grensoverschrijdende plaatsing wordt overwogen

– vereisten inzake vertaling: bij het verzoek moet een vertaling worden gevoegd in de taal van de aangezochte lidstaat

– alle verzoeken moeten via de centrale autoriteiten worden doorgegeven

– de aangezochte staat moet binnen acht weken over het verzoek beslissen.

Afschaffing van het exequatur met waarborgen voor de tenuitvoerlegging, namelijk de mogelijkheid om de erkenning of tenuitvoerlegging aan te vechten van de beslissing die door de staat van herkomst wordt genomen, of concrete uitvoeringsmaatregelen aan te vechten die zijn bevolen door de staat waar om de tenuitvoerlegging wordt verzocht, in een en dezelfde procedure in de staat waar om de tenuitvoerlegging wordt verzocht

Momenteel zijn de justitiële samenwerking en het vertrouwen tussen de lidstaten genoeg gegroeid om over te gaan naar een eenvoudiger en goedkoper systeem voor het vrij verkeer van beslissingen en kunnen de bestaande formaliteiten tussen de lidstaten worden afgeschaft. Een dergelijke afschaffing van het exequatur werd al doorgevoerd op een aantal gebieden, waaronder het familierecht (omgangsrechten, bepaalde terugkeerbevelen, onderhoudsplicht). Een substantiële wijziging in het voorstel is dus de afschaffing van de exequatur-procedure voor alle beslissingen die onder de reikwijdte van de verordening vallen. De afschaffing van het exequatur zal gepaard gaan met procedurele waarborgen zodat het recht van de verweerder op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, die in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn verankerd, afdoende worden beschermd. Dankzij de afschaffing van het exequatur wordt een grensoverschrijdende procedure aanzienlijk goedkoper voor Europese burgers (momenteel gemiddeld 2 200 euro, te betalen voordat het verzoek wordt ingediend) en worden vertragingen, die kunnen oplopen tot meerdere maanden, voorkomen.

De verwerende ouder beschikt dan over middelen om in uitzonderlijke omstandigheden te voorkomen dat een beslissing die in de ene lidstaat is genomen, in werking treedt in een andere lidstaat. Als er bezorgdheid bestaat dat een van de gronden voor niet-erkenning of verzet tegen concrete tenuitvoerleggingsmaatregelen van toepassing zouden zijn, kan de verweerder een verzoek indienen om de erkenning en/of tenuitvoerlegging aan te vechten in de lidstaat van tenuitvoerlegging in een en dezelfde procedure.

Het voorstel bevat eenvormige regels om te bepalen in welke situaties niet alleen grensoverschrijdende uitvoerbaarheid maar ook tenuitvoerlegging op zich kan worden aangevochten. Deze regels zouden bijvoorbeeld gelden voor een situatie waarin de omstandigheden zijn veranderd. Daarnaast is er ook een eenvormige oplossing voor situaties waarin een kind zich kant tegen tenuitvoerlegging of de tenuitvoerlegging niet kan plaatsvinden doordat er tijdelijke feitelijke belemmeringen zijn.

Zo worden kosten en tijd van de exequatur-procedure bespaard en blijven verweerders wel afdoende beschermd.

Zoals al het geval is onder de huidige verordening, bevat het voorstel ook een aantal standaardcertificaten die bedoeld zijn ter vergemakkelijking van de erkenning of tenuitvoerlegging van de beslissing die in een vreemde staat is genomen als er geen exequatur-procedure is. Met deze certificaten wordt de tenuitvoerlegging van de beslissing door de bevoegde autoriteiten vergemakkelijkt en is er minder behoefte aan een vertaling van de beslissing.

Invoering van de verplichting om het kind de mogelijkheid te geven zijn mening te geven

Het voorstel raakt niet aan de regels en praktijken van de lidstaten in verband met het horen van een kind, maar eist wel wederzijdse erkenning van de rechtsstelsels. Dit betekent dat in de verordening expliciet moet worden opgenomen dat een kind dat in staat is zijn eigen mening te vormen, de mogelijkheid moet krijgen deze mening kenbaar te maken, met dien verstande dat alle lidstaten het VN-verdrag inzake de rechten van het kind hebben geratificeerd en dus al verplicht zijn deze kinderen te horen in zowel binnenlandse als grensoverschrijdende procedures waarbij zij betrokken zijn. Er wordt met name, net als in het desbetreffende artikel van het Handvest van de grondrechten, een onderscheid gemaakt tussen de vraag of een kind de mogelijkheid moet krijgen om te worden gehoord (dus of het kind in staat is zijn eigen mening te vormen en uit te drukken) en de vraag welk belang de rechter moet hechten aan de mening van het kind (afhankelijk van de leeftijd en de maturiteit van het kind). Dit onderscheid moet worden genoteerd in de beslissing en in een daaraan gehecht certificaat. Voor een ouder die in een andere lidstaat om erkenning van een beslissing verzoekt, betekent dit dat een rechtbank in dat land niet zal weigeren om de beslissing te erkennen alleen maar omdat het kind in een ander land werd gehoord op een andere wijze dan volgens de normen die die rechtbank hanteert.

Invoering van gerichte maatregelen om de concrete tenuitvoerlegging efficiënter te maken

Het voorstel bevat een aantal maatregelen om de inefficiënte tenuitvoerlegging aan te pakken. Zo wordt bepaald dat het verzoek om tenuitvoerlegging moet worden gericht aan een rechtbank in de lidstaat waar de tenuitvoerlegging moet plaatsvinden, maar worden de procedure in het algemeen, de tenuitvoerleggingsmiddelen en de nadere bijzonderheden ervan overgelaten aan het recht van de lidstaat van tenuitvoerlegging, dus welke specifieke tenuitvoerleggingsmaatregel in welke omstandigheden moet worden bevolen. Als een beslissing van een andere lidstaat nader moet worden gedetailleerd of aangepast om ten uitvoer te kunnen worden gelegd krachtens de nationale wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging, moet de bevoegde rechtbank van die lidstaat de nodige verduidelijkingen of aanpassingen aanbrengen zonder afbreuk te doen aan de essentie van het besluit.

Een partij die de tenuitvoerlegging van een beslissing in een andere lidstaat aanvecht, moet, voor zover mogelijk en in overeenstemming met het rechtsstelsel van de aangezochte lidstaat, in een en dezelfde procedure niet alleen de gronden voor weigering van de erkenning maar ook de gronden voor de weigering van de tenuitvoerlegging op zich kunnen aanvoeren. Met de onverenigbaarheid met de belangen van het kind als gevolg van een wijziging in de omstandigheden (bijvoorbeeld een ernstige ziekte van het kind) of op grond van valabele bezwaren van een kind met de geschikte leeftijd en nodige maturiteit, kan alleen rekening worden gehouden als die even zwaar zou wegen als de exceptie van openbare orde.

Het voorstel bevat ook een indicatieve termijn voor de eigenlijke tenuitvoerlegging van een beslissing. Als de termijn van zes weken na het begin van de tenuitvoerleggingsprocedure is verstreken en de tenuitvoerlegging niet heeft plaatsgevonden, moet de rechtbank van de lidstaat waar de tenuitvoerlegging moet plaatsvinden, de verzoekende centrale autoriteit in de lidstaat van herkomst (of de verzoeker, als de procedure wordt gevoerd zonder bijstand van de centrale autoriteit) hierover inlichten en melden waarom de tenuitvoerlegging niet tijdig plaatsvindt.

In het voorstel wordt ook bepaald dat de rechtbank van oorsprong een beslissing bij voorraad uitvoerbaar kan verklaren, ook als die mogelijkheid niet bestaat in de nationale wetgeving. Dit is nuttig in stelsels waar het besluit nog niet uitvoerbaar is zolang er een beroepsprocedure loopt. Zo krijgt een ouder recht op omgang met het kind op basis van een bij voorraad uitvoerbare beslissing terwijl de beroepsprocedure tegen die beslissing wordt gevoerd op verzoek van de andere ouder.

Verduidelijking van de taken van de centrale autoriteiten en de andere aangezochte autoriteiten, en de toevoeging van een artikel over toereikende middelen

In het voorstel wordt verduidelijkt: 1) wie kan vragen 2) om welke informatie of bijstand 3) aan wie en 4) onder welke voorwaarden. Het voorstel maakt ook duidelijk dat ook rechtbanken en kinderwelzijnsorganisaties de hulp kunnen inroepen van de centrale autoriteiten. Bovendien heeft het voorstel op het vlak het doorgeven van sociale verslagen ook betrekking op verslagen over volwassenen, broers of zussen die relevant zijn in procedures met betrekking tot een kind in het kader van de verordening, als de situatie van het kind dat vereist. Het maakt duidelijk dat dit (voor rechtbanken) een kosteloos (behalve eventuele vertaalkosten) alternatief is voor de verordening inzake bewijsverkrijging en biedt een rechtsgrondslag voor kinderwelzijnsinstanties om via de centrale autoriteiten de nodige informatie te krijgen van andere lidstaten. Bij het verzoek moet een vertaling worden gevoegd in de taal van de aangezochte staat. Het voorstel bevat een aantal minimumvereisten voor een verzoek om een sociaal verslag, namelijk een beschrijving van de procedures waarvoor het nodig is en van de feitelijke situatie die aanleiding heeft gegeven tot deze procedures. Het voorstel bevat ook een termijn waarbinnen de aangezochte autoriteit moet reageren. Met betrekking tot de aangezochte nationale autoriteit, bijvoorbeeld wanneer een sociaal verslag wordt gevraagd, maakt de verordening duidelijk dat de aangezochte autoriteit krachtens de verordening de autonome verplichting heeft een dergelijk verslag te verstrekken, zonder dat moet worden voldaan aan om het even welke bijkomende vereisten die in de nationale wetgeving van de aangezochte staat bestaan. Zo kan bijvoorbeeld een rechtbank in een lidstaat, voordat zij een beslissing neemt om een kind dat zich in haar rechtsgebied bevindt, uit huis te plaatsen, via de centrale autoriteiten informatie krijgen over eventuele lopende procedures in een ander land en om kopieën verzoeken van beslissingen over bewarende maatregelen voor andere kinderen van hetzelfde gezin, of van sociale verslagen over broers of zussen en hun onderlinge relatie, of over de ouder, die van belang zijn voor de lopende procedures.

Bovendien stelt het voorstel dat lidstaten moeten zorgen dat centrale autoriteiten de nodige financiële en personele middelen hebben om de verplichtingen uit te voeren die hen krachtens deze verordening zijn opgelegd.

Het voorstel bevat geen wijzigingen van de reikwijdte en de huwelijkszaken, waarvoor het status quo wordt behouden. Dat betekent dat hoofdstuk I (op een paar verduidelijkingen in de definities na) en hoofdstuk II, afdeling 1 (op de verduidelijking van de artikelen 6 en 7 na) ongewijzigd blijven.

Bijgevolg behouden echtgenoten in een internationaal huwelijk de mogelijkheid om de verschillende procedures die nu zijn bepaald in de verordening en andere instrumenten op het vlak van familierecht (zoals de onderhoudsverordening), te combineren. Tegelijk blijft de flexibiliteit voor echtgenoten om een echtscheiding aan te vragen op een van de manieren die in de verordening zijn bepaald, behouden. Echtgenoten die niet dezelfde EU-nationaliteit hebben en in een derde staat wonen maar nog steeds een band hebben met een bepaalde lidstaat en die een echtscheiding wensen, kunnen een beroep blijven doen op de nationale regels voor toegang tot EU-rechtbanken of kunnen het vonnis (gewezen in een derde land) laten erkennen in de EU.

Daarnaast blijven de volgende artikelen in de herschikking onveranderd: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, leden 2, 9, 10, 11, lid 1, 2, 3, 5 en 7, 12, leden 2 en 4, 13,14, 15, leden 1-5, 16, 17, 18, 19, 20, lid 2, 21, leden 1, 2 en 4, 22, 23, a) en c)-f), 24, 25, 26, 27, 41, lid 2, 42, lid 2, 44, 48, 49, 51, 53, 54, 55, b)-e), 56, leden 2 en 3, 58, 59, lid 1, 60, a)-d), 63, 66, 67, a) en b).

 2201/2003 (aangepast)  nieuw

2016/0190 (CNS) i

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende

internationale kinderontvoering (herschikking)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 61, onder c), en  betreffende de werking van de Europese Unie, en met name  artikel 67  81  , lid 1 3 ,

Gezien het voorstel van de  Europese  Commissie 31 ,

 Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, 

Gezien het advies van het Europees Parlement 32 ,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 33 ,

Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

 nieuw

(1) Verordening (EG) nr. 2201/2003 i 34 van de Raad is ingrijpend gewijzigd 35 . Aangezien

nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van die verordening te worden overgegaan.

(2) Deze verordening stelt uniforme bevoegdheidsregels vast voor scheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van een huwelijk, en regels voor geschillen over ouderlijke verantwoordelijkheid met een internationaal aspect. De verordening bevat

31 PB C […], […], blz. […].

32 PB C […], […], blz. […].

33 PB C […], […], blz. […].

34 Verordening (EG) nr. 2201/2003 i van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de

erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i (PB L 338 van

23.12.2003, blz. 1).

35 Zie bijlage V.

bepalingen over de erkenning en afdwingbaarheid in andere lidstaten, wat het vrije verkeer van beslissingen in de Unie bevordert.

 2201/2003 overweging 1 (aangepast)  nieuw

(3)  De vlotte en correcte werking van een ruimte van recht op het niveau van de Unie, met respect voor de verschillende rechtssystemen en -tradities van de lidstaten, is cruciaal voor de Unie In dat opzicht moet het wederzijds vertrouwen in elkaar rechtsstelsels nog worden versterkt.  De Europese Gemeenschap  Unie  heeft zich tot doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot  in  stand te brengen  houden  , waarin het vrije verkeer van personen  en toegang tot het gerecht  gewaarborgd is  zijn  . Met het oog op uitvoering van deze doelstellingen moeten de rechten van personen, en van kinderen in het bijzonder, in juridische procedures worden versterkt ter vergemakkelijking van de samenwerking tussen justitiële en administratieve systemen en van de tenuitvoerlegging van beslissingen in zaken van familierecht met grensoverschrijdende gevolgen. De wederzijdse erkenning van beslissingen in burgerlijke zaken moet worden vergroot, de toegang tot het gerecht moet worden vereenvoudigd en de uitwisseling van informatie tussen de autoriteiten van de lidstaten moet worden verbeterd. 

(4) Te dien einde moet de Gemeenschap  Unie  met name de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken  met grensoverschrijdende gevolgen  aannemen,  met name als  die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt.

 nieuw

(5) Met het oog op het vrije verkeer van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, is het nodig en passend de regels inzake bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in bindende en rechtstreeks toepasselijke regelgeving van de Unie neer te leggen.

 2201/2003 overweging 2 (aangepast)

De Europese Raad van Tampere heeft bevestigd dat het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen de hoeksteen voor de totstandbrenging van een werkelijke justitiële ruimte vormt, en heeft het omgangsrecht aangemerkt als een prioriteit.

 2201/2003 overweging 3 (aangepast)

Verordening (EG) nr. 1347/2000 i 36 van de Raad van 29 mei 2000 voorziet in regels

betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en van naar aanleiding van procedures in huwelijkszaken gegeven

36 PB L 160 van 30.06.00, blz. 19.

beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor de gemeenschappelijke kinderen van de echtgenoten. De inhoud van deze verordening werd grotendeels overgenomen uit de

overeenkomst van 28 mei 1998 met hetzelfde onderwerp 37 .

 2201/2003 overweging 4 (aangepast)

Op 3 juli 2000 heeft Frankrijk een initiatief met het oog op de aanneming van een verordening van de Raad inzake de wederzijdse tenuitvoerlegging van beslissingen betreffende het

omgangsrecht ingediend 38 .

 2201/2003 overweging 5 (aangepast)  nieuw

(6) Teneinde de gelijke behandeling van alle kinderen te waarborgen is  dient  deze verordening van toepassing  te zijn  op alle beslissingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, inclusief maatregelen ter bescherming van het kind, los van ieder verband met een procedure in huwelijkszaken  of andere procedures  .

 2201/2003 overweging 6 (aangepast)

(7) Aangezien de toepassing van de regels betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid vaak in het kader van procedures in huwelijkszaken aan de orde komt, verdient het de voorkeur  is het echter nuttig  over één enkel rechtsinstrument te beschikken voor zowel de echtscheiding als de ouderlijke verantwoordelijkheid.

 2201/2003 overweging 7 (aangepast)

Binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen, ongeacht de aard van de rechterlijke instantie, burgerlijke zaken.

 2201/2003 overweging 8

  • 8) 
    Wat betreft beslissingen betreffende echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, mag deze verordening uitsluitend van toepassing zijn op de ontbinding van de huwelijksband, met terzijdestelling van kwesties zoals de echtscheidingsgronden, de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk of andere bijkomende maatregelen.

37 Bij de aanneming van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i heeft de Raad nota genomen van het door professor Alegria Borras opgestelde verslag over de overeenkomst (PB C 221 van 16.7.1998, blz. 27).

38 PB C 234 van 15.8.2000, blz. 7.

 2201/2003 overweging 9 (aangepast)

(9) Wat betreft het vermogen  de vermogensbestanddelen  van het kind dient deze verordening uitsluitend van toepassing te zijn op de maatregelen ter bescherming van het kind, dat wil zeggen i)  namelijk  op de aanwijzing en de taken van personen of lichamen  organen  belast met het beheer van het vermogen van het kind of die het kind vertegenwoordigen of bijstaan, en ii) op maatregelen betreffende het beheer, de instandhouding van of de beschikking over het vermogen van het kind. In dit verband dient deze verordening bijvoorbeeld van toepassing te zijn in gevallen waarin de ouders een geschil hebben over het beheer van  het geschil betrekking heeft op de aanwijzing van de persoon die of het orgaan dat  het vermogen van het kind  beheert . Maatregelen inzake het vermogen van het kind die niet de bescherming van het kind betreffen, moeten ook in de toekomst geregeld blijven door  vallen onder  Verordening (EG) nr. 44/2001 i van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging

van beslissingen in burgerlijke en handelszaken 39 .Verordening (EU) nr. 1215/2012 i van het Europees Parlement en de Raad 40 .

 2201/2003 overweging 10 (aangepast)

(10) Het is niet de bedoeling dat dDeze verordening  dient niet  toepasselijk is  van toepassing te zijn  op aangelegenheden zoals sociale zekerheid, publiekrechtelijke maatregelen van algemene aard inzake onderwijs en gezondheid, noch op beslissingen inzake het asielrecht en immigratie. Voorts is zij niet van toepassing op de vaststelling van familierechtelijke betrekkingen, die onderscheiden moet worden van de toekenning van ouderlijke verantwoordelijkheid, noch op de andere aangelegenheden die verband houden met de staat van personen. Zij is evenmin van toepassing op maatregelen genomen ten gevolge van door kinderen begane strafbare feiten.

 2201/2003 overweging 11 (aangepast)

(11) Onderhoudsverplichtingen zijn van het toepassingsgebied van onderhavige verordening uitgesloten, omdat zij reeds door  vallen onder  Verordening (EG)

nr. 44/2001 4/2009 41 worden geregeld. De gerechten  autoriteiten  die uit hoofde

van onderhavige verordening bevoegd zijn, zullen over het algemeen bevoegd zijn om uitspraak te doen inzake  aanvullende  onderhoudsverplichtingen, krachtens artikel 5, lid 2 3, onder d), van  die  Vverordening (EG) nr. 44/2001 i.

39 PB L 12 van 16.1.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1496/2002 i van de Commissie (PB L 225 van 22.8.2002, blz. 13).

40 Verordening (EU) nr. 1215/2012 i van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 352 van 20.12.2012, blz. 1).

41 Verordening (EG) nr. 4/2009 i van de Raad van 18 december 2008 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB L 7 van 10.1.2009, blz. 1).

 nieuw

(12) Deze verordening moet van toepassing zijn op alle kinderen tot 18 jaar, net als het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen. Zo wordt een overlapping vermeden met de werkingssfeer van het Verdrag van Den Haag van 13 januari 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, dat van toepassing is voor personen vanaf 18 jaar. Het Verdrag van 's Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna “het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980" genoemd) en bijgevolg ook hoofdstuk III van deze verordening, waarin de toepassing wordt geregeld van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 in betrekkingen tussen de lidstaten, moeten van toepassing blijven voor kinderen tot 16 jaar.

 2201/2003 overweging 12 (aangepast)  nieuw

(13) De in deze verordening opgenomen bevoegdheidsregels met betrekking tot ouderlijke verantwoordelijkheid zijn zodanig opgezet dat zij in het belang van het kind zijn, en  moeten ook in het belang van het kind worden toegepast. Elke verwijzing naar de belangen van het kind moet worden geïnterpreteerd in de zin van artikel 24 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie en van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 20 november 1989. 

(14) , en met name beantwoorden aan  Om de belangen van het kind te beschermen moet de bevoegdheid in de eerste plaats worden bepaald op basis van  het criterium van de nauwe verbondenheid. Dit betekent dat  Bijgevolg moet  de bevoegdheid in de eerste plaats bij de gerechten van de lidstaat van de gewone verblijfplaats van het kind moet berusten, behalve in bepaalde gevallen waarin het kind van verblijfplaats is veranderd of wanneer er een overeenkomst bestaat tussen de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen.

 nieuw

(15) Wanneer de gewone verblijfplaats van een kind verandert ten gevolge van een wettige verhuizing, moet de bevoegdheid met het kind meereizen zodat de nauwe verbondenheid behouden blijft. Dit moet van toepassing zijn als er nog geen procedures aanhangig zijn en op aanhangige procedures. In aanhangige procedures kunnen de partijen echter in het belang van de efficiëntie van justitie overeenkomen dat de rechtbanken van de lidstaten waar de procedures aanhangig zijn, de bevoegdheid behouden totdat een definitieve beslissing is gegeven, als zulks in het belang is van het kind. Deze mogelijkheid is bijzonder relevant als de procedures bijna afgerond zijn en een van de ouders met het kind wenst te verhuizen naar een andere lidstaat.

(16) Onder bepaalde voorwaarden en wanneer het in het belang is van het kind, kan de bevoegdheid inzake ouderlijke verantwoordelijkheid ook worden gelegd bij een lidstaat waar de procedures voor echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk tussen de ouders aanhangig zijn, of in een andere lidstaat waarmee het kind een nauwe band heeft en waarover de partijen het eens zijn, ook als het kind zijn gewone verblijfplaats niet in die lidstaat heeft. Deze bevoegdheid, die een uitzondering vormt op het principe van nauwe verbondenheid dat deel uitmaakt van de bevoegdheid van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft waarvoor geen perpetuatio fori bestaat, moet worden beëindigd ten laatste zodra een beslissing in de procedures inzake ouderlijke verantwoordelijk definitief is geworden, zodat bij eventuele nieuwe procedures het beginsel van nauwe verbondenheid wordt nageleefd.

 2201/2003 overweging 16 (aangepast)  nieuw

(17) Deze verordening mag er niet aan in de weg staan  niet beletten  dat de gerechten  autoriteiten  van een lidstaat  die geen bevoegdheid ten gronde hebben,  in spoedeisende gevallen voorlopige of beschermende  bewarende  maatregelen nemen met betrekking tot personen  de persoon  of vermogensbestanddelen  van een kind  die zich in die staat  lidstaat  bevinden.  Deze maatregelen moeten worden erkend door en ten uitvoer gelegd in alle andere lidstaten, met inbegrip van de lidstaten die krachtens deze verordening bevoegd zijn, totdat een bevoegde autoriteit van die lidstaat de maatregelen heeft genomen die zij nodig acht. Maatregelen die zijn genomen door een rechtbank in een lidstaat zouden echter enkel mogen worden gewijzigd of vervangen door maatregelen die eveneens door een rechtbank zijn genomen in de lidstaat, die ten gronde bevoegd is. Een autoriteit die alleen bevoegd is voor voorlopige maatregelen, met inbegrip van bewarende maatregelen, bij wie een verzoek ten gronde aanhangig wordt, kan op eigen initiatief verklaren niet bevoegd te zijn. Als dat nodig is om de belangen van het kind te beschermen, informeert de autoriteit, hetzij rechtstreeks, hetzij via de centrale autoriteit, de autoriteit van de lidstaat die krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is, over de genomen maatregelen. Als de autoriteit van een andere lidstaat niet werd geïnformeerd, is dat echter geen grond om de maatregel niet te erkennen. 

 2201/2003 overweging 13 (aangepast)  nieuw

(18)  In uitzonderlijke gevallen zijn de autoriteiten van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, niet de meest geschikte autoriteiten om de zaak te behandelen.  In het belang van het kind biedt de onderhavige verordening het  kan de  bevoegde gerecht  autoriteit  de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen en onder bepaalde voorwaarden  haar bevoegdheid in  de  een specifieke  zaak  overdragen  naar het gerecht  de autoriteit  van een andere lidstaat te verwijzen indien dat gerecht  die autoriteit  beter in staat is om de zaak te behandelen. In dat geval dient het gerecht waarbij de zaak aldus aanhangig is gemaakt, evenwel niet te worden toegestaan de zaak naar nog een andere gerecht te verwijzen  mag deze tweede autoriteit de bevoegdheid evenwel niet nog eens overdragen aan een derde autoriteit  .

 nieuw

(19) Wanneer inzake ouderlijke verantwoordelijkheid wordt verwezen naar “bevoegdheid krachtens deze verordening”, houdt dit ook de artikelen 7 tot en met 14 in, dus ook de residuele bevoegdheid krachtens nationaal recht zoals toegestaan in artikel 13 van deze verordening en de bevoegdheid die is ontstaan door een overdracht van bevoegdheid.

 2201/2003 overweging 14 (aangepast)

(20) De toepassing van de onderhavige verordening dient de toepassing van het internationaal publiekrecht inzake diplomatieke  immuniteit  immuniteiten onverlet te laten. Indien het  de  uit hoofde van onderhavige verordening bevoegd gerecht zijn  bestaande  bevoegdheid niet kan uitoefenen  worden uitgeoefend  wegens het bestaan van diplomatieke immuniteit overeenkomstig het internationale recht, dient de bevoegdheid te worden bepaald  uitgeoefend  in de lidstaat waar de betrokkene geen enkele immuniteit geniet, overeenkomstig de wet van deze lidstaat.

 2201/2003 overweging 15 (aangepast)

(21) Verordening (EG) nr. 1348/2000 i van de Raad van 29 mei 2000 inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in

burgerlijke of in handelszaken 42  Verordening (EG) nr. 1393/2077 van het Europees Parlement en de Raad 43  dient van toepassing te zijn op de betekening en

kennisgeving van stukken in overeenkomstig deze verordening ingestelde procedures.

 nieuw

(22) Als voor een autoriteit van een lidstaat die krachtens deze verordening niet bevoegd is, de erkenning bij incidentele vordering wordt ingeroepen binnen het toepassingsgebied van deze verordening, dan mag de verordening deze autoriteit er niet van weerhouden van deze vraag te beantwoorden. Als het onderwerp van de procedures bijvoorbeeld een erfenisgeschil is waarbij een kind betrokken is, en een wettelijke voogd moet worden aangesteld om het kind in die procedure te vertegenwoordigen, dan moet de autoriteit die bevoegd is voor het erfenisgeschil, de mogelijkheid hebben de voogd aan te stellen voor de procedures die bij haar aanhangig zijn, ongeacht of zij krachtens deze verordening bevoegd is inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. Een erkenning bij incidentele vordering mag alleen gevolgen hebben voor de procedures waarop zij betrekking heeft.

42 PB L 160 van 30.6.2000, blz. 37.

43 Verordening (EG) nr. 1393/2007 i van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 inzake

de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1348/2000 i (PB L 324 van 10.12.2007, blz. 79).

 2201/2003 overweging 18

Indien krachtens artikel 13 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 een beslissing houdende de niet-terugkeer is gegeven, dient het gerecht dit te melden aan het bevoegde gerecht of de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind vóór zijn ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren zijn gewone verblijfplaats had. Tenzij de zaak reeds bij hem aanhangig is gemaakt, dient dit gerecht of de centrale autoriteit een oproep te richten aan de partijen. Deze verplichting dient voor de centrale autoriteit van de lidstaat geen beletsel te vormen om ook een oproep te richten aan de betrokken overheidsinstanties, zulks in overeenstemming met het nationale recht.

 2201/2003 overweging 19 (aangepast)  nieuw

(23) Procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid krachtens deze verordening en terugkeerprocedures krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 moeten het recht van het kind respecteren om zijn standpunt vrijuit kenbaar te maken, en bij het beoordelen van het belang van het kind moet adequaat rekening worden gehouden met dat standpunt.  Het horen van het kind  overeenkomstig artikel 24, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind  speelt een belangrijke rol in de toepassing van onderhavige verordening,. zonder dat dDeze  verordening   is  echter de strekking heeft de terzake geldende nationale procedures te wijzigen  niet bedoeld om te bepalen op welke wijze een kind wordt gehoord, bijvoorbeeld of het kind wordt gehoord door de rechter persoonlijk dan wel door een gespecialiseerde deskundige die nadien verslag uitbrengt aan de rechtbank, of dat het kind wordt gehoord in de rechtszaal dan wel ergens anders. 

 2201/2003 overweging 20 (aangepast)

(24) Het horen van het kind in een andere lidstaat kan  in voorkomend geval worden verricht in overeenstemming met  krachtens  de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1206/2001 i van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en

handelszaken 44 .

 2201/2003 overweging 17 (aangepast)

(25) In geval van ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren van het  Als een  kind  ongeoorloofd wordt overgebracht of vastgehouden  dient de terugkeer van het kind onverwijld te worden verkregen en te dien einde dient het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 van toepassing te blijven, zoals

44 Verordening (EG) nr. 1206/2001 i van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen, en de samenwerking op het gebied van onderhoudsverplichtingen (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 1).

aangevuld door de bepalingen van deze verordening, in het bijzonder artikel 11 hoofdstuk III.

 nieuw

(26) Om de terugkeerprocedures krachtens het Verdrag van ‘s-Gravenhage van 1980 zo snel mogelijk te kunnen voltooien, moeten de lidstaten de rechterlijke bevoegdheid concentreren in een of meerdere gerechten, daarbij naar behoren rekening houdend met hun eigen interne structuur voor rechtsbedeling. De concentratie van bevoegdheid in een beperkt aantal gerechten in een lidstaat is een essentieel en efficiënt instrument om de behandeling van gevallen van kinderontvoering in meerdere lidstaten te versnellen aangezien de rechters die een groter aantal van dergelijke zaken behandelen, op dit gebied bijzondere deskundigheid ontwikkelen. Afhankelijk van de structuur van het rechtsstelsel kan de bevoegdheid inzake kinderontvoering voor een heel land in één enkele rechtbank worden geconcentreerd of in een beperkt aantal rechtbanken; daarbij kan bijvoorbeeld het aantal beroepsrechtbanken als uitgangspunt worden gebruikt en de bevoegdheid inzake internationale kinderontvoeringen worden geconcentreerd bij één rechtbank van eerste aanleg in elk district van een beroepsrechtbank. Iedere instantie geeft haar beslissing ten laatste zes weken nadat het verzoek of het beroep bij haar aanhangig is gemaakt. Lidstaten moeten het aantal keren dat beroep kan worden aangetekend tegen een beslissing tot erkenning of weigering van de terugkeer van een kind krachtens het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980, beperken tot één.

(27) Als centrale autoriteiten het gebruik van een gerechtelijke procedure voor de terugkeer van kinderen krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 initiëren of vergemakkelijken, moeten zij zorgen dat de samenstelling van het dossier binnen zes weken wordt voltooid, tenzij uitzonderlijke omstandigheden dit verhinderen. Om de aangezochte centrale autoriteit deze termijn te doen naleven, moet de verzoekende autoriteit nauw samenwerken met de verzoeker en trachten zo snel mogelijk te voldoen aan verzoeken om bijkomende informatie of ontbrekende documenten van de aangezochte autoriteit.

(28) In alle gevallen die betrekking hebben op kinderen, en met name in gevallen van internationale kinderontvoering, moeten de justitiële en administratieve autoriteiten de mogelijkheid overwegen om via bemiddeling en andere geschikte middelen tot een minnelijke schikking te komen, waar nodig bijgestaan door de bestaande netwerken en ondersteuningsstructuren voor bemiddeling in grensoverschrijdende geschillen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. Dergelijke inspanningen mogen echter de terugkeerprocedures krachtens het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980 niet nodeloos verlengen.

 2201/2003 overweging 17 (aangepast)  nieuw

(29) De gerechten van de lidstaat waarnaar het kind ongeoorloofd is overgebracht of waar het ongeoorloofd wordt vastgehouden, dienen in staat te zijn zich in welbepaalde, naar behoren gemotiveerde gevallen tegen de terugkeer van het kind te verzetten  te weigeren,   zoals toegestaan krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980. Voordat zij de terugkeer van het kind weigert, moet het gerecht echter beoordelen welke passende beschermingsmaatregelen zijn of kunnen worden genomen zodat geen enkel risico meer bestaat dat de belangen van het kind worden geschaad, aangezien dat de terugkeer krachtens artikel 13, lid 1, onder b), van het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980 zou kunnen beletten. Daarvoor moet het gerecht overleggen met de bevoegde justitiële en administratieve autoriteiten van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, met de hulp van de centrale autoriteiten of het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, in het leven geroepen bij

Beschikking 2001/470/EG i van de Raad van 28 mei 2001 45 en, in voorkomend geval,

de nodige bewarende maatregelen gelasten krachtens artikel 12 van deze verordening, om de veilige terugkeer van het kind te waarborgen. Deze maatregelen moeten worden erkend door en ten uitvoer gelegd in alle andere lidstaten, met inbegrip van de lidstaten die krachtens deze verordening bevoegd zijn, totdat een bevoegd gerecht van die lidstaat de maatregelen heeft genomen die het nodig acht. 

(30) Als het gerecht van een lidstaat waarnaar het kind ongeoorloofd is overgebracht of waar het ongeoorloofd wordt vastgehouden, besluit de terugkeer van het kind krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 te weigeren, moet het in zijn beslissing expliciet verwijzen naar de artikelen van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 waarop het zijn weigering heeft gebaseerd.  Een dergelijke beslissing moet  kan  evenwel kunnen worden vervangen door een latere beslissing  , gegeven in voogdijprocedures na grondige beoordeling van de belangen van het kind,  van het gerecht van de lidstaat waar het kind vóór de ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren  niet-terugkeer  zijn gewone verblijfplaats had. Brengt deze laatste beslissing de terugkeer van het kind met zich, dan dient de terugkeer plaats te vinden zonder dat enigerlei bijzondere procedure vereist is voor de erkenning en tenuitvoerlegging van die beslissing in de lidstaat waar het ontvoerde kind zich bevindt  waarnaar het kind ongeoorloofd is overgebracht of waar het ongeoorloofd wordt vastgehouden  .

 2201/2003 overweging 21

De erkenning en de tenuitvoerlegging van in een lidstaat gegeven beslissingen dienen gebaseerd te zijn op het beginsel van wederzijds vertrouwen, en de gronden tot weigering van de erkenning dienen tot het noodzakelijke minimum beperkt te blijven.

 2201/2003 overweging 22

Authentieke akten en schikkingen tussen partijen, die in een lidstaat uitvoerbaar zijn, dienen voor de toepassing van de regels inzake de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging te worden gelijkgesteld met „beslissingen”.

45 Beschikking 2001/470/EG i van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25).

 2201/2003 overweging 23 (aangepast)  nieuw

(31) De Europese Raad van Tampere heeft in zijn conclusies (punt 34) geoordeeld Wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling in de Unie rechtvaardigt het beginsel dat beslissingen in familierechtelijke procedures „automatisch  die in een lidstaat zijn gegeven,  in de gehele Unie  alle lidstaten  moeten worden erkend, zonder enige intermediaire procedure of gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging”  dat daarvoor een erkenningsprocedure nodig is  . Daarom dienen beslissingen betreffende het omgangsrecht en beslissingen betreffende de terugkeer van een kind, die  Wanneer de autoriteiten van de aangezochte lidstaat een in een andere lidstaat gegeven beslissing krijgen voorgelegd waarin een echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van een huwelijk wordt uitgesproken die niet meer kan worden betwist  in de lidstaat van herkomst overeenkomstig de bepalingen van deze verordening zijn gecertificeerd, in alle andere lidstaten te worden erkend , moeten zij deze beslissing van rechtswege erkennen  en zijn ze er uitvoerbaar zonder dat daartoe enigerlei andere procedure vereist is  en moeten zij hun akten van de burgerlijke stand dienovereenkomstig aanpassen  . De bepalingen in verband met de tenuitvoerlegging van deze beslissingen blijven onder het nationale recht vallen.

 nieuw

(32) De erkenning van een beslissing kan slechts worden geweigerd als een of meer in de artikelen 37 en 38 bepaalde gronden voor de weigering van de erkenning, aanwezig zijn. De in artikel 38, lid 1, onder a) tot en met c), vermelde gronden kunnen echter niet worden ingeroepen tegen beslissingen inzake omgangsrechten en beslissingen inzake terugkeer krachtens artikel 26, lid 4, tweede alinea, die in de lidstaat van herkomst zijn gecertificeerd overeenkomstig deze verordening, zoals reeds krachtens Verordening (EG) nr. 2201/2003 i het geval was.

(33) Bovendien verantwoordt het streven naar een goedkopere en snellere behandeling van grensoverschrijdende geschillen waar kinderen bij betrokken zijn, de afschaffing van de verklaring van uitvoerbaarheid voorafgaand aan de tenuitvoerlegging in de lidstaat van tenuitvoerlegging voor alle beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. In Verordening (EG) nr. 2201/2003 i werd deze vereiste alleen geschrapt voor beslissingen waarmee omgangsrecht wordt verleend en voor bepaalde beslissingen waarmee de terugkeer van een kind wordt bevolen, maar deze verordening voorziet nu in één enkele procedure voor de grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van alle beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid. Bijgevolg moet, onder voorbehoud van de bepalingen van deze verordening, een door de autoriteiten van een lidstaat gegeven beslissing worden behandeld alsof zij werd gegeven in de lidstaat van tenuitvoerlegging.

(34) Authentieke akten en schikkingen tussen partijen die in één lidstaat uitvoerbaar zijn, dienen voor de toepassing van de regels inzake de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging te worden gelijkgesteld met "beslissingen".

(35) Het zou aan het gerecht van de lidstaat van tenuitvoerlegging moeten zijn om specifieke maatregelen voor de tenuitvoerlegging te gelasten, de nodige bijkomende bevelen te geven die volgens de nationale wetgeving zijn vereist, en de bevoegde tenuitvoerleggingsautoriteit te gelasten over te gaan tot de tenuitvoerlegging. Als een beslissing van een andere lidstaat nader moet worden gedetailleerd of moet worden aangepast om krachtens de nationale wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging uitvoerbaar te zijn, zorgt het bevoegde gerecht van die lidstaat voor de nodige specificaties of aanpassingen, zonder afbreuk te doen aan de essentie van de beslissing. In het bijzonder wanneer een beslissing waarmee omgangsrecht wordt verleend, niet specifiek genoeg is of de nodige praktische regelingen ontbreken, gelast het gerecht in de lidstaat van tenuitvoerlegging dergelijke aanvullingen. Indien een beslissing maatregelen of bevelen bevat die in het recht van de aangezochte lidstaat onbekend zijn, wordt de maatregel of het bevel, inclusief een eventueel daarin vervat recht, zoveel als mogelijk in overeenstemming gebracht met een maatregel die of bevel dat wel in dat rechtsstelsel bestaat, gelijkwaardige gevolgen heeft en dezelfde doelstellingen en belangen beoogt.

(36) De rechtstreekse tenuitvoerlegging in de aangezochte lidstaat van een in een andere lidstaat gegeven beslissing zonder verklaring van uitvoerbaarheid mag de eerbiediging van het recht van verweer niet in gevaar brengen. Daarom moet de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, kunnen verzoeken om weigering van erkenning of tenuitvoerlegging van een beslissing als hij meent dat er een grond voor weigering van erkenning of tenuitvoerlegging krachtens deze verordening aanwezig is.

(37) De partij die zich verzet tegen de tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, moet zich, voor zover mogelijk, en overeenkomstig het rechtsstelsel van de aangezochte lidstaat, in dezelfde procedure, behalve op de in de artikelen 37 en 38 van deze verordening bepaalde gronden voor weigering van erkenning of tenuitvoerlegging, ook kunnen beroepen op de gronden voor weigering van tenuitvoerlegging op zich die zijn bepaald in artikel 40, lid 2, van deze verordening. Met de onverenigbaarheid van de tenuitvoerlegging van een beslissing met het belang van het kind, als gevolg van valabele bezwaren van een kind dat oud en matuur genoeg is of van een andere wijziging in de omstandigheden die plaatsvond nadat de beslissing werd gegeven, wordt alleen rekening gehouden als het belang ervan vergelijkbaar is met dat van een exceptie van openbare orde. Gronden voor weigering van tenuitvoerlegging die in de nationale wetgeving bestaan, kunnen niet worden ingeroepen. Als de weigering van tenuitvoerlegging wordt gebaseerd op de bezwaren van een kind dat oud en matuur genoeg is, doen de bevoegde autoriteiten in de lidstaat van tenuitvoerlegging toch al het nodige om het kind voor te bereiden op de tenuitvoerlegging en zijn medewerking te verkrijgen voordat zij de tenuitvoerlegging weigeren.

(38) Om de persoon tegen wie om tenuitvoerlegging wordt verzocht, in kennis te stellen van de tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, moet het op grond van deze verordening opgestelde certificaat, indien nodig vergezeld van de beslissing, tijdig vóór de eerste tenuitvoerleggingsmaatregel aan de betrokkene worden betekend. In die context betekent de eerste tenuitvoerleggingsmaatregel de eerste tenuitvoerleggingsmaatregel na de betekening.

 2201/2003 overweging 24  nieuw

(39) Tegen het certificaat dat met het oog op een vereenvoudigde tenuitvoerlegging van de beslissing wordt afgegeven, dient geen rechtsmiddel open te staan. Uitsluitend in geval van een materiële fout, dit wil zeggen wanneer het certificaat de inhoud van de beslissing niet correct weergeeft, kan het aanleiding geven tot een rectificatieprocedure.  Het certificaat moet worden ingetrokken als het duidelijk onterecht werd verstrekt in het licht van de in deze verordening bepaalde vereisten. 

 nieuw

(40) Wanneer voorlopige en beschermende maatregelen zijn gelast door een autoriteit die bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen, moet het vrije verkeer ervan worden gewaarborgd krachtens deze verordening. Dat geldt eveneens voor voorlopige en bewarende maatregelen die zijn gelast in dringende gevallen op basis van artikel 12 van deze verordening, door een autoriteit van een lidstaat die niet bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen. Deze maatregelen zijn van toepassing totdat een bevoegde autoriteit van een lidstaat die bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen, de maatregelen heeft genomen die zij nodig acht.

Voorlopige en bewarende maatregelen die zijn gelast zonder dat de verweerder is gedagvaard, worden krachtens deze verordening niet erkend en ten uitvoer gelegd.

 2201/2003 overweging 25 (aangepast)

(41)  Inzake ouderlijke verantwoordelijkheid dienen in alle lidstaten de centrale autoriteiten dienen  te worden aangewezen. Zij moeten ouders en bevoegde autoriteiten ondersteunen in grensoverschrijdende procedures en  zowel algemeen als in specifieke gevallen met elkaar samen te werken  samenwerken  , onder meer ter bevordering van de minnelijke schikking van gezinsconflicten betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid. Te dien einde moeten de centrale autoriteiten gebruikmaken van hun deelneming  deelnemen  aan het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, in het leven geroepen bij Beschikking 2001/470/EG i van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een

Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken 46 .

 nieuw

(42) In specifieke gevallen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, moeten de centrale autoriteiten met elkaar samenwerken om bijstand te bieden aan zowel nationale autoriteiten als personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen. Die bijstand houdt met name in dat het kind wordt gelokaliseerd, hetzij rechtstreeks hetzij via andere bevoegde autoriteiten, als dat nodig is voor de uitvoering van een verzoek krachtens deze

46 Beschikking 2001/470/EG i van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken (PB L 174 van 27.6.2001, blz. 25).

verordening, en dat de informatie over het kind die nodig is voor de procedure, wordt verstrekt.

(43) Verordening (EU) nr. 2016/79 47 is van toepassing op de verwerking van

persoonsgegevens door de lidstaten overeenkomstig deze verordening.

(44) Onverminderd vereisten krachtens haar nationale wetgeving moet een verzoekende autoriteit vrij kunnen kiezen tussen de verschillende kanalen waarlangs zij de nodige informatie kan verkrijgen, bijvoorbeeld, in het geval van gerechten, door gebruik te maken van Verordening (EG) nr. 1206/2001 i van de Raad, van het Europese justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken, in het bijzonder de centrale autoriteiten die krachtens deze verordening zijn opgericht, netwerkrechters en contactpunten, of, in het geval van justitiële en administratieve autoriteiten, door om informatie te verzoeken via een op dit gebied gespecialiseerde niet-gouvernementele organisatie.

(45) Als een verzoek met ondersteunende redenen voor een verslag over de situatie van een kind, over enige lopende procedure of beslissing met betrekking tot het kind, wordt ingediend, voeren de autoriteiten van de aangezochte lidstaat dat verzoek uit zonder toepassing van verdere vereisten die eventueel in hun nationale wetgeving bestaan. Het verzoek moet met name een beschrijving bevatten van de procedures waarvoor de informatie nodig is en de feitelijke situatie die aanleiding gaf tot de procedures.

(46) Een autoriteit van een lidstaat die een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid overweegt, moet de autoriteiten van een andere lidstaat kunnen

verzoeken om de mededeling van informatie die relevant is voor de bescherming van de rechten van het kind, als het belang van het kind dat vereist. Afhankelijk van de omstandigheden kan dit informatie betreffen over procedures en beslissingen aangaande een ouder of broer of zus, of over het vermogen van een ouder om voor een kind te zorgen of omgangsrecht uit te oefenen.

(47) Wanneer een persoon die de facto familiebanden met het kind heeft zoals die in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens zijn bepaald, in een lidstaat verblijft en een procedure aanhangig wil maken in een andere lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, moet die persoon rechtstreeks contact kunnen opnemen met de bevoegde autoriteiten in de lidstaat waar hij verblijft en een vaststelling kunnen krijgen over zijn geschiktheid om omgangsrechten uit te oefenen en over de voorwaarden waaronder omgangsrecht kan worden overwogen; die vaststelling kan dan worden gebruikt in de lidstaat die krachtens deze verordening bevoegd is. Diezelfde informatie moet ook worden verstrekt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar een persoon die omgangsrecht wenst, verblijft, als een dergelijk verzoek uitgaat van de autoriteiten van een andere lidstaat die krachtens deze verordening bevoegd is.

(48) Aangezien tijd cruciaal is in zaken over ouderlijke verantwoordelijkheid, moet binnen twee maanden worden geantwoord op een verzoek als bedoeld in de artikelen 64 en 65.

47 Verordening (EG) nr. 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 inzake de

betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (de betekening en de kennisgeving van stukken), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 95/46 (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).

(49) Als een autoriteit van een lidstaat al een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid heeft gegeven of een dergelijke beslissing overweegt, en de tenuitvoerlegging ervan moet plaatsvinden in een andere lidstaat, kan de autoriteit vragen dat de autoriteiten van die andere lidstaat bijstand verlenen bij de tenuitvoerlegging van de beslissing. Dit geldt bijvoorbeeld voor beslissingen inzake omgang onder toezicht die worden uitgevoerd in een andere lidstaat dan de lidstaat waar de autoriteit die de omgang gelast, is gevestigd, of voor beslissingen met andere

begeleidende maatregelen van de bevoegde autoriteiten in de lidstaat waar de beslissingen ten uitvoer moet worden gelegd.

(50) Als een autoriteit van een lidstaat de plaatsing van een kind in een pleeggezin of in een instelling in een andere lidstaat overweegt, moet voorafgaand aan die plaatsing overleg worden gepleegd via de centrale autoriteiten van beide betrokken lidstaten. De autoriteit die de plaatsing overweegt, moet de toestemming krijgen van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin het kind zou worden geplaatst, voordat zij de plaatsing gelast. Aangezien plaatsingen meestal hoogdringende maatregelen zijn die nodig zijn om een kind weg te halen uit een mogelijk schadelijke situatie, is tijd van cruciaal belang bij deze beslissingen. Om de raadplegingsprocedure te versnellen, bepaalt deze verordening op exhaustieve wijze de vereisten voor het verzoek en een termijn voor het antwoord van de lidstaat waar het kind zou worden geplaatst. Voor de voorwaarden om instemming te verlenen of te weigeren blijft echter wel het nationale recht van aangezochte lidstaat gelden.

(51) Iedere plaatsing voor langere tijd van een kind in het buitenland moet voldoen aan artikel 24, lid 3, van het Handvest van de grondrechten van de EU (recht om persoonlijk contact te blijven houden met de ouders) en aan de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind, met name de artikelen 8, 9 en 20. In het bijzonder moet bij het overwegen van oplossingen rekening worden gehouden met de wenselijkheid van continuïteit in de opvoeding van een kind en met de etnische, religieuze, culturele en taalkundige achtergrond van het kind.

 2201/2003 overweging 26 (aangepast)

(52) De Commissie dient de door de lidstaten toegezonden lijsten van  informatie over  terzake bevoegde rechterlijke instanties en van hogere voorzieningen openbaar te maken en bij te houden.

 2201/2003 overweging 27

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG i van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende

uitvoeringsbevoegdheden 48 .

48 PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

 nieuw

(53) Om te zorgen dat de certificaten de erkenning of tenuitvoerlegging van beslissingen, authentieke akten en overeenkomsten, krachtens deze verordening worden bijgewerkt, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen krachtens artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, worden gedelegeerd aan de Commissie, met naleving van de aanpassingen aan de bijlagen I tot en met III bij deze verordening. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, onder meer op deskundigenniveau, en dat dat overleg plaatsvindt in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Om met name te zorgen voor gelijke deelneming aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangt de Raad alle documenten op hetzelfde moment als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

 2201/2003 overweging 28 (aangepast)

De onderhavige verordening komt in de plaats van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i, die bijgevolg wordt ingetrokken.

 2201/2003 overweging 29

(54) Met het oog op de goede werking van deze verordening beoordeelt de Commissie de toepassing ervan om in voorkomend geval de nodige wijzigingen voor te stellen.

 2201/2003 overweging 30 (aangepast)  nieuw

(55)  [Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van het protocol, nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland niet deel aan de aanneming van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor noch van toepassing is in deze lidstaten.  [Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben oOvereenkomstig artikel 3  en artikel 4 bis, lid 1,  van het Protocol  nr. 21  betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland  ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht  , gevoegd bij  gehecht aan  het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag  betreffende de werking van de Europese Unie  tot oprichting van de Europese Gemeenschap,  hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland  de wens te kennen gegeven aan de aanneming en toepassing van deze verordening deel te nemen.]

 2201/2003 overweging 31 (aangepast)

(56) Denemarken neemt overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol  nr. 22  betreffende de positie van Denemarken, gevoegd bij  gehecht aan  het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag  betreffende de werking van de Europese Unie  tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet deel aan de aanneming van deze verordening, zodat deze niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken is.

 2201/2003 overweging 32 (aangepast)  nieuw

(57) Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt  vanwege de verschillen tussen nationale regels over bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen  en derhalve  maar wegens de rechtstreekse toepasselijkheid en het bindend karakter van deze verordening  beter door de Gemeenschap  Unie  kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap  Unie , overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag  betreffende de Europese Unie  neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.,

 2201/2003 overweging 33 (aangepast)

Deze verordening erkent de grondrechten en is in overeenstemming met de beginselen, die zijn erkend bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. In het bijzonder beoogt zij de grondrechten van het kind, zoals die in artikel 24 van het Handvest van grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, ten volle te eerbiedigen,

 2201/2003 (aangepast)

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Toepassingsgebied

  • 1. 
    Deze verordening is, ongeacht de aard van  de gerechtelijke of administratieve autoriteit  het gerecht, van toepassing op burgerlijke zaken betreffende:
    • a) 
      echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk;
    • b) 
      de toekenning, de uitoefening, de overdracht, de beperking of de beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid.
  • 2. 
    De in lid 1, onder b), bedoelde zaken  aangelegenheden  hebben  omvatten  met name betrekking op:
    • a) 
      het gezagsrecht en het omgangsrecht;
    • b) 
      voogdij, curatele en overeenkomstige rechtsinstituten;
    • c) 
      de aanwijzing en de taken van enige persoon  personen  of enig orgaan  organen  ,  die  belast  zijn  met de zorg voor de persoon of het vermogen van het kind, of die het kind vertegenwoordigt  vertegenwoordigen  of bijstaat  bijstaan  ;
    • d) 
      de plaatsing van het kind in een pleeggezin of in een inrichting;
    • e) 
      de maatregelen ter bescherming van het kind die verband houden met het beheer of de instandhouding van dan wel de beschikking over het vermogen van het kind.
  • 3. 
    Deze verordening is niet van toepassing op:
    • a) 
      de vaststelling en  of  de ontkenning van familierechtelijke betrekkingen;
    • b) 
      beslissingen inzake adoptie, voorbereidende maatregelen voor adoptie, alsmede de nietigverklaring en  of  de herroeping van de adoptie;
    • c) 
      de geslachtsnaam en de voornamen van het kind;
    • d) 
      de handlichting;
    • e) 
      onderhoudsverplichtingen;
    • f) 
      trusts en erfopvolging;
    • g) 
      maatregelen genomen ten gevolge van door kinderen begane strafbare feiten.

Artikel 2

Definities

 Voor de toepassing van  In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1. 
    „gerecht  autoriteit  ”: alle autoriteiten  een gerechtelijke of

administratieve autoriteit  in de lidstaten die bevoegd zijn  is  ter zake van

de aangelegenheden die overeenkomstig artikel 1 binnen het toepassingsgebied van

deze verordening vallen;

  • 2. 
    „rechter”: de rechter of de drager van bevoegdheden gelijkwaardig aan die van een rechter, ter zake van de aangelegenheden die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen; 3. „lidstaat”: alle lidstaten met uitzondering van Denemarken;
  • 4. 
    „beslissing”: een  arrest, vonnis of beslissing van een autoriteit van een lidstaat  door een gerecht van een lidstaat uitgesproken  betreffende  echtscheiding, scheiding van tafel en bed, of nietigverklaring van het huwelijk, alsmede een door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing betreffende  of  de ouderlijke verantwoordelijkheid, ongeacht de benaming van die beslissing, zoals arrest, vonnis of beschikking;
  • 5. 
    „lidstaat van herkomst”: de lidstaat waar de ten uitvoer te leggen beslissing is gegeven;
  • 6. 
    „lidstaat van tenuitvoerlegging”: de lidstaat waar tenuitvoerlegging van de beslissing wordt gevraagd;

     nieuw

  • 7. 
    „kind”: een persoon jonger dan 18 jaar;

     2201/2003 (aangepast)  nieuw

  • 78. 
    „ouderlijke verantwoordelijkheid”: alle rechten en verplichtingen die ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst aan een natuurlijke persoon of aan een rechtspersoon zijn toegekend met betrekking tot de persoon of het vermogen van een kind  , met inbegrip van het gezagsrecht en het omgangsrecht  .
  • 89. 
    „persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt”: elke persoon  of elke instantie die of elk orgaan dat  die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind draagt;
  • 910. 
    „gezagsrecht”: de rechten en verplichtingen die betrekking hebben op de zorg voor de persoon van een kind, in het bijzonder het recht de verblijfplaats van het kind te bepalen  , met inbegrip van situaties waarin, ingevolge een beslissing van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst overeenkomstig het recht van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, niet kan beslissen over de verblijfplaats van het kind zonder de instemming van een andere persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt ;

1011. „omgangsrecht”: omvat in het bijzonder  het recht op omgang met een kind, met inbegrip van  het recht om een kind voor een beperkte tijd mee te nemen naar een andere plaats dan zijn gewone verblijfplaats;

1112. „ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren  niet-terugkeer  van een kind”: het overbrengen of niet doen terugkeren  vasthouden  van een kind  wanneer  :

  • a) 
    wanneer dit geschiedt in strijd met het gezagsrecht dat ingevolge een beslissing, van rechtswege of bij een rechtsgeldige overeenkomst is toegekend overeenkomstig het recht van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of niet doen terugkeren  niet-terugkeer  , zijn gewone verblijfplaats had; en
  • b) 
    indien dit gezagsrecht op het tijdstip van overbrenging of niet doen terugkeren  niet-terugkeer , alleen of gezamenlijk, daadwerkelijk werd uitgeoefend, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden. Het gezag wordt geacht gezamenlijk te worden uitgeoefend als een van de personen die, ingevolge een beslissing of van rechtswege, de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, de verblijfplaats van het kind niet kan bepalen zonder de instemming van een andere persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt.

HOOFDSTUK II

BEVOEGDHEID

AFDELING 1

Echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het

huwelijk

Artikel 3

Algemene bevoegdheid

  • 1. 
    Ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk zijn bevoegd de gerechten  autoriteiten  van de lidstaat:
    • a) 
      op het grondgebied waarvan:

    – de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben; of

    – zich de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten bevindt, indien een van hen daar nog verblijft; of

    – de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft; of

    – in geval van een gemeenschappelijk verzoek, zich de gewone verblijfplaats van een van de echtgenoten bevindt; of

    – zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt, indien hij daar sedert ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft; of

    – zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt, indien hij daar sedert ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft en hetzij onderdaan van de betrokken lidstaat is, hetzij, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, daar zijn „domicile” (woonplaats) heeft;

    • b) 
      waarvan beide echtgenoten de nationaliteit bezitten of, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, waar beide echtgenoten hun „domicile” (woonplaats) hebben.
  • 2. 
    In  Voor de toepassing van  deze verordening heeft „woonplaats” dezelfde betekenis als volgens het recht van het Verenigd Koninkrijk of Ierland.

Artikel 4

Tegenvordering

Het gerecht waarvoor  De autoriteit waarbij  een procedure op grond van artikel 3 aanhangig is, is ook bevoegd kennis te nemen van een tegenvordering, mits deze binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt.

Artikel 5

Omzetting van scheiding van tafel en bed in echtscheiding

Onverminderd artikel 3 is het gerecht  een autoriteit  van een lidstaat dat  die  een beslissing inzake scheiding van tafel en bed heeft gegeven, ook bevoegd om die scheiding om te zetten in echtscheiding, indien de wet van die lidstaat daarin voorziet.

Artikel 7 6

Residuele bevoegdheid

  • 1. 
    Indien geen gerecht van een  van geen enkele  lidstaat  een autoriteit  op grond van de artikelen 3, 4 en 5 bevoegd is, wordt  de bevoegdheid  in elke lidstaat de bevoegdheid beheerst  bepaald  door de wetgeving van die lidstaat.

Artikel 6

Exclusieve aard van de bevoegdheden op grond van de artikelen 3, 4 en 5

 2. Lid 1 is niet van toepassing op een verweerder  De echtgenoot die:

  • a) 
    zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft; of
  • b) 
    onderdaan van een lidstaat is of, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, zijn „domicile” (woonplaats) op het grondgebied van een van die lidstaten heeft,.

kan slechts op grond van de artikelen 3, 4 en 5 voor de gerechten van een andere lidstaat worden gedaagd.

  • 23. 
    Tegenover een verweerder die zijn gewone verblijfplaats niet op het grondgebied van een lidstaat heeft en die hetzij niet de nationaliteit van een lidstaat bezit, hetzij, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, zijn „domicile” (woonplaats) niet op het grondgebied van een van die lidstaten heeft, kan een onderdaan van een lidstaat die zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van een andere lidstaat heeft, evenals de onderdanen van die lidstaat, zich beroepen op de aldaar geldende bevoegdheidsregels.

AFDELING 2

Ouderlijke verantwoordelijkheid

Artikel 8 7

Algemene bevoegdheid

  • 1. 
    Ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn bevoegd de gerechten  autoriteiten  van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt.  Wanneer een kind legaal van een lidstaat naar een andere lidstaat verhuist en aldaar een nieuwe gewone verblijfplaats verkrijgt, worden de autoriteiten van de lidstaat van de nieuwe gewone verblijfplaats bevoegd. 
  • 2. 
    Het bepaalde in lid 1 geldt onder voorbehoud van de artikelen 9 8, 10 9 en 12 10.

Artikel 9 8

Behoud van de bevoegdheid van de vorige gewone verblijfplaats van het kindmet

betrekking tot omgangsrechten

  • 1. 
    Wanneer een kind legaal van een lidstaat naar een andere lidstaat verhuist en aldaar een nieuwe gewone verblijfplaats verkrijgt, behouden de gerechten  autoriteiten  van de vorige gewone verblijfplaats van het kind, in afwijking van artikel 8, gedurende een termijn van drie maanden te rekenen vanaf  na  de verhuizing, hun bevoegdheid tot wijziging van een in die lidstaat vóór de verhuizing van het kind gegeven beslissing betreffende het omgangsrecht indien de persoon die ingevolge die beslissing het omgangsrecht heeft, zijn gewone verblijfplaats behoudt in de lidstaat van de vorige gewone verblijfplaats van het kind.
  • 2. 
    Lid 1 is niet van toepassing indien de in lid 1 bedoelde persoon die het omgangsrecht heeft, de bevoegdheid van de gerechten  autoriteiten  van de lidstaat van de nieuwe gewone verblijfplaats van het kind heeft aanvaard door aan een procedure voor die gerechten  autoriteiten  deel te nemen zonder de bevoegdheid ervan aan te vechten.

Artikel 10 9

Bevoegdheid in gevallen van kinderontvoering

In geval van ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren  niet-terugkeer  van het kind blijven de gerechten  autoriteiten  van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren  niet-terugkeer  zijn gewone verblijfplaats had, bevoegd totdat het kind in een andere lidstaat een gewone verblijfplaats heeft verkregen en:

  • a) 
    enige persoon, instelling  of instantie die  of ander lichaam die orgaan dat  gezagsrecht bezit, in de overbrenging of het niet doen terugkeren  nietterugkeer  heeft berust;

of

  • b) 
    het kind gedurende ten minste een jaar nadat de persoon, de instelling  instantie  of het lichaam  orgaan  met gezagsrecht kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind, in die andere lidstaat heeft verbleven en in zijn nieuwe omgeving geworteld is, en aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
    • i) 
      er is bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarheen  waarnaar  het kind is overgebracht of waar het wordt vastgehouden, geen verzoek tot terugkeer ingediend binnen een jaar nadat de persoon die gezagsrecht bezit, kennis heeft gekregen of had moeten krijgen van de verblijfplaats van het kind;
  • ii) 
    een door de persoon met gezagsrecht ingediend verzoek tot terugkeer is ingetrokken en binnen de onder i) gestelde termijn is geen nieuw verzoek

    ingediend;

     nieuw

     (iii) een door de persoon met gezagsrecht ingediend verzoek tot terugkeer werd geweigerd op andere gronden dan artikel 13 van het Verdrag van 's Gravenhage van 1980;

     2201/2003 (aangepast)  nieuw

    • iii) 
      iv) een voor een gerecht in de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of het niet doen terugkeren  niet-terugkeer  zijn gewone verblijfplaats had, dienende zaak is overeenkomstig artikel 11, lid 7 26, lid 3, tweede alinea, gesloten verklaard;
  • iv) 
    v) een gezagsbeslissing die niet de terugkeer van het kind met zich brengt, is uitgesproken door de gerechten  autoriteiten  van de lidstaat waar het

    kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren  niet-terugkeer  zijn gewone verblijfplaats had.

Artikel 12 10

Prorogatie van rechtsmachtForumkeuze voor bijkomende en autonome

procedures

  • 1. 
    De gerechten van een lidstaat zijn, in de uitoefening van hun bevoegdheid op grond van

artikel 53 ter zake van een verzoek om echtscheiding, scheiding van tafel en bed of

nietigverklaring van het huwelijk, bevoegd voor elke met dit verzoek samenhangende kwestie

inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, indien:

  • a) 
    ten minste één van de echtgenoten de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt; en
  • b) 
    de bevoegdheid van deze gerechten uitdrukkelijk dan wel op enige andere

ondubbelzinnige wijze door de echtgenoten en door de personen die de ouderlijke

verantwoordelijkheid dragen, is aanvaard op het tijdstip waarop de zaak bij het

gerecht aanhangig wordt gemaakt  of, als dit zo wordt bepaald in de wet van die

lidstaat, tijdens die procedure  en.

 c) de bevoegdheid  door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.

  • 2. 
    De overeenkomstig lid 1 uitgeoefende bevoegdheid neemt een einde zodra:
    • a) 
      de beslissing houdende toewijzing of afwijzing van  betreffende  het verzoek om echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk definitief is geworden; hetzij
    • b) 
       een beslissing in een procedure  ingeval op het onder a) bedoelde tijdstip nog een procedure betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid aanhangig is  definitief is geworden , een beslissing in die procedure  in gevallen waarin deze procedure nog aanhangig is op de datum waarop de in punt a) bedoelde beslissing  definitief is geworden; hetzij
    • c) 
      de onder a) en b) bedoelde procedures om een andere reden zijn beëindigd.
  • 3. 
    De gerechten van een lidstaat zijn ook in andere procedures dan die welke in lid 1 worden bedoeld, bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind, indien:
    • a) 
      het kind een nauwe band met die lidstaat heeft, met name omdat een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft of omdat het kind onderdaan van die lidstaat is; en
    • b) 
      de bevoegdheid van deze gerechten uitdrukkelijk dan wel op enige andere

    ondubbelzinnige wijze door de echtgenoten en door de personen die de ouderlijke

    verantwoordelijkheid dragen, is aanvaard  uiterlijk  op het tijdstip waarop de

    zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt  of, als dit zo wordt bepaald in de

    wet van die lidstaat, tijdens die procedure  en

 c) de bevoegdheid  door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.

 nieuw 4. De overeenkomstig lid 3 uitgeoefende bevoegdheid neemt een einde zodra de procedure

heeft geleid tot een definitieve beslissing.

  • 5. 
    Als alle partijen bij de procedure inzake ouderlijke verantwoordelijkheid de bevoegdheid

bedoeld in lid 1 of 3 tijdens deze procedure aanvaarden, neemt de rechter in overeenstemming

met de wetgeving van de lidstaat van het gerecht, akte van de instemming van de partijen.

 2201/2003 (aangepast)  nieuw

  • 46. 
    Indien het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het grondgebied van een derde staat die geen verdragsluitende partij is bij het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen  (hierna “het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996” genoemd)  , wordt de op het onderhavige artikel gebaseerde bevoegdheid geacht met name in het belang van het kind te zijn indien een procedure in de betrokken derde staat onmogelijk blijkt te zijn.

Artikel 13 11

Bevoegdheid gebaseerd op de aanwezigheid van het kind

  • 1. 
    Wanneer de gewone verblijfplaats van een kind niet kan worden vastgesteld en de bevoegdheid niet kan worden bepaald op grond van artikel 12 10, zijn de gerechten  autoriteiten  van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zich bevindt, bevoegd.
  • 2. 
    Lid 1 is ook van toepassing op vluchtelingenkinderen en kinderen die ten gevolge van onlusten die in hun land plaatsvinden, naar een ander land zijn overgebracht.

Artikel 20 12

Voorlopige en bewarende maatregelen

  • 1. 
    In spoedeisende gevallen vormt deze verordening voor  hebben  de gerechten  autoriteiten  van een lidstaat  waar het kind of het vermogen van het kind zich bevindt, de bevoegdheid om  geen beletsel om met betrekking tot personen  dat kind  of goederen  dat vermogen  die zich in die staat bevinden, voorlopige en bewarende maatregelen te nemen waarin de wetgeving van die lidstaat voorziet, zelfs indien krachtens deze verordening een gerecht van een andere lidstaat bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen.

     nieuw

Als dat nodig is om de belangen van het kind te beschermen, informeert de autoriteit die de bewarende maatregelen heeft genomen, hetzij rechtstreeks, hetzij via de centrale autoriteit die krachtens artikel 60 is aangewezen, de autoriteit van de lidstaat die krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is.

 2201/2003 (aangepast)  nieuw

  • 2. 
    De ter uitvoering van lid 1 genomen maatregelen houden op van toepassing te zijn, wanneer  zodra  het gerecht van de lidstaat dat krachtens deze verordening bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen, de maatregelen heeft genomen die hij  het  passend acht.

Artikel 14 13

Residuele bevoegdheid

Indien van geen enkele lidstaat een gerecht  een autoriteit  op grond van de artikelen 8 7 tot en met 13 11 bevoegd is, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat beheerst  bepaald  door de wetgeving van die lidstaat.

Artikel 15 14

Verwijzing naar een gerecht datlidstaat diebeter in staat is de zaak te

behandelen

  • 1. 
    De gerechten  autoriteiten  van een lidstaat die bevoegd zijn om ten gronde over een zaak te beslissen, kunnen bij wijze van uitzondering, indien naar hun inzicht een gerecht  autoriteit  van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft, beter in staat is de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen, in het belang van het kind:
    • a) 
      de behandeling van de zaak  procedures  of het betrokken onderdeel daarvan aanhouden en de partijen uitnodigen om overeenkomstig lid 4 een daartoe strekkend verzoek te richten aan het gerecht  de bevoegde autoriteit  van die andere lidstaat; of
    • b) 
      het gerecht  de bevoegde autoriteit  van een andere lidstaat verzoeken zijn  haar  bevoegdheid overeenkomstig lid 5 uit te oefenen.
  • 2. 
    Lid 1 is van toepassing:
    • a) 
      op verzoek van een van de partijen, of
    • b) 
      op initiatief van het gerecht  de bevoegde autoriteit , of
    • c) 
      op verzoek van het gerecht  een autoriteit  van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft, overeenkomstig lid 3.

Verwijzing op initiatief van het gerecht  de autoriteit  of op verzoek van het gerecht  de autoriteit  van een andere lidstaat kan echter slechts plaatsvinden indien zulks door ten minste een van de partijen wordt aanvaard.

  • 3. 
    Het kind wordt geacht in de zin van lid 1 een bijzondere band met een lidstaat te hebben indien:
    • a) 
      het kind na de aanhangigmaking van een zaak bij het  de  in lid 1 bedoelde gerecht  autoriteit  zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft verkregen; of
    • b) 
      het kind voordien zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat had; of
    • c) 
      het kind onderdaan van die lidstaat is; of
    • d) 
      een van de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen, zijn gewone verblijfplaats in die lidstaat heeft; of
    • e) 
      het geschil betrekking heeft op maatregelen ter bescherming van het kind die verband houden met het beheer, de instandhouding van of de beschikking over bestanddelen van het vermogen van het kind die zich op het grondgebied van die lidstaat bevinden.
  • 4. 
    Het gerecht  De autoriteit  van de lidstaat dat  die  bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen, stelt een termijn vast waarbinnen de zaak overeenkomstig lid 1 bij de gerechten  autoriteiten  van de andere lidstaat aanhangig moet worden gemaakt.

Wordt de zaak niet binnen deze termijn aanhangig gemaakt, dan blijft het gerecht  de autoriteit  waarbij de zaak aanvankelijk aanhangig is gemaakt, de bevoegdheid overeenkomstig de artikelen 8 7 tot en met 14 11 en artikel 13 uitoefenen.

  • 5. 
    De gerechten  autoriteiten  van de andere lidstaat kunnen, wanneer dit, gelet op de specifieke omstandigheden van de zaak, in het belang van het kind is, binnen zes weken nadat de zaak  na de ontvangst,  op grond van lid 1, onder a) of b), bij hen aanhangig is gemaakt  van het verzoek , de bevoegdheid aanvaarden. Het gerecht  De autoriteit  waarbij de zaak het eerst was aangebracht, ziet in dit geval af van het uitoefenen van zijn  haar  bevoegdheid. In het andere geval blijft het gerecht  de autoriteit  waarbij de zaak het eerst was aangebracht, zijn  haar  bevoegdheid overeenkomstig de artikelen 8 7 tot en met 14 11 en artikel 13 uitoefenen.
  • 6. 
    Voor de toepassing van dit artikel zijn de gerechten  autoriteiten  gehouden hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de overeenkomstig artikel 53 60 aangewezen centrale autoriteiten, hetzij door tussenkomst van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken  , samen te werken.

AFDELING 3

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 16 15

Aanhangigmaking van een zaak bij een gerecht

  • 1. 
    Een zaak wordt geacht bij een gerecht aanhangig te zijn gemaakt:
    • a) 
      op het tijdstip waarop het stuk waarmee het geding wordt ingeleid of een gelijkwaardig stuk bij het gerecht wordt ingediend, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten de vereiste stappen te nemen teneinde het stuk aan de verweerder te doen betekenen of mede te delen; of
    • b) 
      indien de betekening of mededeling van dit stuk moet plaatsvinden voordat het bij het gerecht wordt neergelegd, op het tijdstip waarop het door de autoriteit die verantwoordelijk is voor de betekening of mededeling, wordt ontvangen, mits de verzoeker vervolgens niet heeft nagelaten de vereiste stappen te nemen teneinde het stuk bij het gerecht neer te leggen.

       nieuw

Artikel 16

Incidentele vorderingen

Wordt voor een autoriteit van een lidstaat de erkenning bij incidentele vordering ingeroepen binnen het toepassingsgebied van deze verordening, dan mag deze autoriteit deze vordering erkennen.

 2201/2003 (aangepast)

Artikel 17

Toetsing van de bevoegdheid

Het gerecht  De autoriteit  van een lidstaat waarbij een zaak aanhangig is gemaakt waarvoor overeenkomstig deze verordening niet dit gerecht  deze autoriteit  maar een gerecht autoriteit van een andere lidstaat bevoegd is, verklaart zich ambtshalve onbevoegd.

Artikel 18

Toetsing van de ontvankelijkheid

  • 1. 
    Wanneer de verweerder die zijn gewone verblijfplaats in een andere lidstaat heeft dan de lidstaat waar de zaak aanhangig is gemaakt  de procedure werd ingesteld , niet verschijnt, houdt het bevoegde gerecht zijn uitspraak aan zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk zo tijdig als met het oog op zijn verdediging noodzakelijk was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan.
  • 2. 
    Artikel 19 van Verordening (EG) nr. 1348/2000 i 1393/2007 is in plaats van het bepaalde in lid 1 van toepassing, indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk overeenkomstig het bepaalde in die verordening door een lidstaat aan een andere lidstaat diende te worden toegezonden.
  • 3. 
    Wanneer de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1348/2000 i 1393/2007 niet van toepassing zijn  is  , wordt artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en handelszaken toegepast, indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk overeenkomstig dat verdrag aan een andere staat diende te worden toegezonden.

Artikel 19

Aanhangigheid en onderling samenhangende procedures

  • 1. 
    Wanneer bij gerechten  autoriteiten  van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen procedures tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk aanhangig zijn, houdt het gerecht  de autoriteit  waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn  haar  uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht de autoriteit waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
  • 2. 
    Wanneer bij gerechten  autoriteiten  van verschillende lidstaten procedures betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind aanhangig zijn welke hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht  de autoriteit  waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn  haar  uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht de autoriteit waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
  • 3. 
    Wanneer de bevoegdheid van het gerecht  de autoriteit  waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verwijst het gerecht  de autoriteit  waarbij de zaak het laatst is aangebracht, partijen naar dat gerecht  die autoriteit  .

In dit geval kan de partij die de procedure aanhangig heeft gemaakt bij het gerecht  de autoriteit  waarbij de zaak het laatst is aangebracht, die vordering aanhangig maken bij het gerecht  de autoriteit  waarbij de zaak het eerst is aangebracht.

 nieuw

Artikel 20

Recht van het kind zijn standpunt kenbaar te maken

Bij het uitvoeren van hun bevoegdheid krachtens afdeling 2 van dit hoofdstuk zorgen de autoriteiten van de lidstaten ervoor dat een kind dat in staat is zijn eigen mening te vormen, daadwerkelijk de mogelijkheid krijgt die mening vrij te uiten tijdens de procedure.

De autoriteit geeft het gepaste belang aan het standpunt van het kind, op basis van diens leeftijd en maturiteit, en licht haar overwegingen toe in haar besluit.

 2201/2003 (aangepast)

HOOFDSTUK III

KINDERONTVOERING

Artikel 11 21

Terugkeer van het kindkrachtens het Verdrag van ‘s-Gravenhage van 1980  1. Wanneer een persoon, instelling  instantie  of ander lichaam  orgaan  met  een schending van het  gezagsrecht  aanklaagt  bij de bevoegde autoriteiten  het gerecht  van een lidstaat een verzoek indient om op grond van het Verdrag van 's Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (hierna „het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980” genoemd) een beslissing te nemen  verkrijgen  teneinde de  over een bevel tot  terugkeer te verkrijgen van een kind dat ongeoorloofd is overgebracht of vastgehouden in een andere lidstaat dan de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of het niet doen terugkeren  niet-terugkeer  zijn gewone verblijfplaats had, zijn de leden artikelen 222 tot en met 826 van toepassing.

 nieuw

Artikel 22

Concentratie van de bevoegdheid

De lidstaten zorgen dat de bevoegdheid over de verzoeken om terugkeer van een kind bedoeld in artikel 21, wordt geconcentreerd in een beperkt aantal gerechten. Iedere lidstaat deelt in overeenstemming met artikel 81 aan de Commissie mee welke deze gerechten zijn.

 2201/2003 (aangepast)  nieuw

Artikel 23

Snelle procedures en bemiddeling

  • 31. 
    Het gerecht waarbij een in lid 1  artikel 21  bedoeld verzoek om terugkeer van het kind is ingediend, beschikt met bekwame spoed, met gebruikmaking van de snelste procedures die in het nationale recht beschikbaar zijn.

Onverminderd de eerste alinea beslist het gerecht  iedere instantie  uiterlijk zes weken nadat het verzoek  of het beroep  aanhangig is gemaakt, tenzij dit als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden onmogelijk blijkt.

 nieuw

  • 2. 
    Zo vroeg mogelijk in de procedure bestudeert het gerecht of de partijen bereid zijn tot bemiddeling om, in het belang van het kind, tot overeenstemming over een oplossing te komen, op voorwaarde dat dit de procedure niet nodeloos vertraagt.

     2201/2003 (aangepast)

Artikel 24

Horen van het kind krachtens het Verdrag van ‘s-Gravenhage van 1980

  • 2. 
    Bij de toepassing van de artikelen 12 en 13 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 wordt  zorgt het gerecht  ervoor gezorgd dat het kind tijdens de procedure in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord  zijn standpunt kenbaar te maken overeenkomstig artikel 20 van deze verordening  , tenzij dit gezien zijn leeftijd of mate van rijpheid niet raadzaam wordt geacht.

Artikel 25

Procedure voor de terugkeer van een kind

  • 41. 
    Een gerecht kan de terugkeer van een kind niet op grond van artikel 13, lid 1, onder b), van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 weigeren, wanneer vaststaat dat er adequate voorzieningen zijn getroffen om de bescherming van het kind na de terugkeer te verzekeren.

     nieuw

Hiertoe zal het gerecht:

  • a) 
    samenwerken met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor de ongeoorloofde overbrenging of niet-terugkeer zijn gewone verblijfplaats had, met de hulp van de centrale autoriteiten of het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken, en
  • b) 
    waar nodig voorlopige of bewarende maatregelen nemen in overeenstemming met artikel 12 van deze verordening.

     2201/2003 (aangepast)

  • 52. 
    Een gerecht kan de terugkeer van een kind niet  alleen  weigeren indien de persoon die om de terugkeer van het kind verzoekt niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord.

     nieuw

  • 3. 
    Het gerecht kan de beslissing waarmee de terugkeer van het kind wordt gelast, bij voorraad uitvoerbaar verklaren, onverminderd enige daartegen gerichte voorziening, ook als die mogelijkheid niet bestaat in het nationale recht.
  • 4. 
    Tegen de beslissing waarmee de terugkeer van het kind wordt gelast of geweigerd, kan slechts één keer beroep worden aangetekend.
  • 5. 
    Artikel 32, lid 4, is dienovereenkomstig van toepassing op de tenuitvoerlegging van de beslissing tot terugkeer die krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 is gegeven.

     2201/2003 (aangepast)

Artikel 26

Weigering van de terugkeer van het kind krachtens het Verdrag van ‘s-Gravenhage

van 1980

 nieuw

  • 1. 
    In een beslissing om de terugkeer van het kind te weigeren, specifieert het gerecht op welk artikel of welke artikelen van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 het zijn weigering baseert.

     2201/2003 (aangepast)  nieuw

  • 62. 
    Indien  een beslissing om de terugkeer van het kind te weigeren, gebaseerd was op ten minste een van de gronden bedoeld in  een gerecht op grond van artikel 13 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 een beslissing houdende de niet-terugkeer heeft gegeven, zendt het  gerecht  onmiddellijk, rechtstreeks, dan wel door tussenkomst van zijn centrale autoriteit  dan wel door tussenkomst van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken  , een afschrift van het bevel  die beslissing  en van de desbetreffende  andere relevante  stukken, met name het zittingsverslag, toe aan het bevoegde gerecht of de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor een  de  ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren  niet-terugkeer  zijn gewone verblijfplaats had, zulks in overeenstemming met het nationale recht.

 Bij de beslissing wordt in overeenstemming met artikel 69 een vertaling gevoegd, gesteld in de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte lidstaat of in enige andere taal die de aangezochte lidstaat uitdrukkelijk aanvaardt.  Dit gerecht dient alle bedoelde  Al deze  stukken te ontvangen  moeten worden overgemaakt aan de bevoegde rechtbank  binnen een maand te rekenen vanaf de datum waarop  van  de beslissing houdende de niet-terugkeer is gegeven  tot weigering van de terugkeer  .

  • 73. 
    Tenzij één van de partijen zich reeds heeft gewend tot de gerechten van de lidstaat waar het kind onmiddellijk voor een ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren  nietterugkeer  zijn gewone verblijfplaats had, stelt het gerecht of de centrale autoriteit die dat de in lid 62 bedoelde informatie  documenten  ontvangt, de partijen daarvan op de hoogte  van deze informatie  en nodigt hen uit binnen drie maanden na de oproeping overeenkomstig het nationale recht conclusies in te dienen, opdat de rechterlijke instantie de kwestie van het gezagsrecht kan onderzoeken.

Onverminderd de bevoegdheidsregels van deze verordening verklaart het gerecht de zaak gesloten indien het binnen die termijn geen conclusie heeft ontvangen.

  • 84. 
    Niettegenstaande een beslissing houdende de niet-terugkeer  Als het in lid 3 bedoelde gerecht binnen de opgelegde termijn conclusies ontvangt of als de voogdijprocedures al hangende zijn in die lidstaat, beoordeelt het gerecht de voogdij over het kind, rekening houdend met het belang van het kind en de redenen en het bewijs waarop de beslissing om de terugkeer te weigeren, is gebaseerd  op grond van  overeenkomstig artikel 13 van  het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980,.

is eEen latere beslissing  over de voogdij die wordt gegeven in de procedures bedoeld in de eerste alinea en  die de terugkeer van het kind met zich brengt, gegeven door een gerecht dat krachtens deze verordening bevoegd is, overeenkomstig afdeling 4 van hoofdstuk III uitvoerbaar  in alle andere lidstaten  , zulks teneinde de terugkeer van het kind te verzekeren  , onverminderd de eerdere beslissing tot weigering van de terugkeer van het kind krachtens artikel 13 van het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1980  .

HOOFDSTUK III IV

ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING

AFDELING 1

Erkenning

Artikel 21 27

Erkenning van een beslissing

  • 1. 
    De in een lidstaat gegeven beslissing wordt in de andere lidstaten erkend zonder dat daartoe enigerlei procedure vereist is.
  • 2. 
    In het bijzonder is er, onverminderd lid 3, geen procedure vereist om de akten van de burgerlijke stand van een lidstaat aan te passen overeenkomstig een in een andere lidstaat gegeven beslissing ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, waartegen volgens de wetgeving van die lidstaat geen rechtsmiddel meer openstaat.
  • 3. 
    Onverminderd afdeling 4 kan eElke belanghebbende  kan  volgens de procedures van afdeling 2 een verzoek om een beslissing  dat er geen gronden zijn voor weigering van erkenning bedoeld in de artikelen 37 en 38,  houdende erkenning of niet-erkenning van de beslissing indienen.  Onderafdeling 2 van afdeling 3 van dit hoofdstuk is dienovereenkomstig van toepassing. 

De relatieve bevoegdheid van het gerecht, genoemd in de lijst die overeenkomstig artikel 68 door elke lidstaat aan de Commissie wordt toegezonden, wordt beheerst door het nationale recht van de lidstaat waar een verzoek om een beslissing houdende erkenning of nieterkenning wordt ingediend.

  • 4. 
    Indien voor een gerecht  autoriteit  van een lidstaat de erkenning van een beslissing als incidentele vordering wordt opgeworpen, kan zij daarover uitspraak doen.

     2201/2003 (aangepast)

Artikel 37 28

Voor erkenning voor te leggenSstukken

  • 1. 
    De partij die de erkenning van een beslissing vordert of betwist, dan wel om uitvoerbaarverklaring verzoekt  die een in een andere lidstaat gegeven beslissing wenst in te roepen,  , legt over:
    • a) 
      een afschrift van de beslissing dat voldoet aan de voorwaarden tot vaststelling van de echtheid ervan; en
    • b) 
      het  gepaste  certificaat bedoeld in  dat is uitgegeven krachtens  artikel 3953.
  • 2. 
    Indien het een beslissing bij verstek betreft, legt de partij die de erkenning vordert of om uitvoerbaarverklaring verzoekt, voorts over:
    • a) 
      het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het stuk waaruit blijkt dat het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk aan de niet-verschenen partij is betekend of medegedeeld;

    of

    • b) 
      enig stuk waaruit blijkt dat de verweerder ondubbelzinnig met de beslissing instemt.

       nieuw

  • 2. 
    De autoriteit waarbij een in een andere lidstaat gegeven beslissing wordt ingeroepen kan, indien nodig, van de partij die de beslissing inroept, vragen dat zij, overeenkomstig artikel 69, een vertaling of transliteratie overlegt van de relevante inhoud van het in lid 1, onder b), bedoelde certificaat.

De autoriteit kan de partij alleen om een vertaling van de beslissing vragen in plaats van een vertaling van de relevante inhoud van het certificaat, als zij haar werkzaamheden niet kan verrichten zonder die vertaling.

 2201/2003 (aangepast)

Artikel 27 29

Aanhouding van de uitspraak

  • 1. 
    Het gerecht  De autoriteit  waarbij een verzoek om een  in een andere lidstaat gegeven  beslissing houdende erkenning van een in een andere lidstaat gegeven beslissing aanhangig is gemaakt  wordt ingeroepen  , kan zijn haar uitspraak  geheel of gedeeltelijk  aanhouden indien tegen deze beslissing een gewoon rechtsmiddel is ingesteld  in de volgende gevallen  .:
  • a) 
    indien tegen deze beslissing een gewoon rechtsmiddel is ingesteld.  wordt aangevochten in de lidstaat van herkomst; 

     nieuw

(b) een verzoek werd ingediend voor een beslissing dat er geen gronden zijn voor de in de artikelen 37 en 38 bedoelde weigering of erkenning, of voor een beslissing dat de erkenning moet worden geweigerd op een van deze gronden; of

  • c) 
    bij een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid zijn de procedures om een beslissing te wijzigen of een nieuwe beslissing te geven over hetzelfde onderwerp, hangende in de lidstaat die krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is.

     2201/2003 (aangepast)

  • 2. 
    Het gerecht waarbij een verzoek om een beslissing houdende erkenning van een in het Verenigd Koninkrijk of Ierland gegeven beslissing aanhangig is gemaakt, kan zijn uitspraak aanhouden indien de tenuitvoerlegging is geschorst door een in de lidstaat van herkomst tegen die beslissing ingesteld rechtsmiddel.

     2201/2003 (aangepast)  nieuw

AFDELING 2

Verzoek om uitvoerbaarverklaringTenuitvoerlegging

Artikel 28 30

Uitvoerbare beslissingen

  • 1. 
    Beslissingen betreffende de uitoefening van  inzake  de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind, die in een lidstaat zijn gegeven en aldaar uitvoerbaar zijn, en die betekend zijn, zijn in een  de  andere lidstaat  lidstaten  uitvoerbaar nadat zij aldaar op verzoek van een belanghebbende uitvoerbaar zijn verklaard  zonder dat een uitvoerbaarverklaring is vereist  .
  • 2. 
    In het Verenigd Koninkrijk zijn zodanige beslissingen in Engeland en Wales, in Schotland of in Noord-Ierland echter eerst uitvoerbaar na op verzoek van een belanghebbende in het betrokken gebiedsdeel van het Verenigd Koninkrijk voor tenuitvoerlegging te zijn geregistreerd.
  • 2. 
    Ook indien het nationale recht niet bepaalt dat  Voor de tenuitvoerlegging in een andere lidstaat van  een beslissing waarbij een omgangsrecht is toegekend van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is, kan het gerecht dat de beslissing heeft gegeven, de beslissing bij voorraad uitvoerbaar verklaren  , onverminderd enige daartegen gerichte voorziening, ook als die mogelijkheid niet bestaat in het nationale recht  .

Artikel 30 31

Procedure

  • 1. 
     Op  Dde vereisten voor indiening van het verzoek worden beheerst door  de tenuitvoerlegging van in een andere lidstaat gegeven beslissingen is   , voor zover zij niet onder deze verordening vallen,  de wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging  van toepassing  .  Onverminderd artikel 40 wordt een beslissing die in een andere lidstaat is gegeven en uitvoerbaar is in de lidstaat van tenuitvoerlegging, ten uitvoer gelegd onder dezelfde voorwaarden als een beslissing die in de lidstaat van tenuitvoerlegging is gegeven. 

     nieuw

  • 2. 
    De partij die om de tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat gegeven beslissing vraagt, is niet verplicht een postadres te hebben in de lidstaat van tenuitvoerlegging.

De partij moet alleen een gemachtige vertegenwoordiger hebben in de lidstaat van tenuitvoerlegging als een dergelijke vertegenwoordiger verplicht is ongeacht de nationaliteit of woonplaats van de partijen.

 2201/2003

  • 2. 
    De verzoeker moet woonplaats kiezen binnen het rechtsgebied van het gerecht dat van het verzoek kennis neemt. Kent de wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging echter geen woonplaatskeuze, dan wijst de verzoeker een procesgemachtigde aan.
  • 3. 
    De in de artikelen 37 en 39 bedoelde documenten worden bij het verzoek gevoegd.

     nieuw

Artikel 32

Bevoegde gerechten en procedure van tenuitvoerlegging

  • 1. 
    Het verzoek om tenuitvoerlegging moet worden ingediend bij het gerecht dat bevoegd is voor de tenuitvoerlegging krachtens de nationale wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging. Iedere lidstaat deelt in overeenstemming met artikel 81 aan de Commissie mee welke deze gerechten zijn.
  • 2. 
    Het gerecht doet al het nodige opdat de beslissing ten uitvoer wordt gelegd, onder meer:
  • a) 
    gelasten dat de concrete tenuitvoerleggingsmaatregelen worden toegepast;
  • b) 
    indien nodig de beslissing aanpassen overeenkomstig artikel 33;
  • c) 
    instructies geven aan de rechtshandhaver.
  • 3. 
    In dit stadium kunnen geen gronden voor weigering van de erkenning of tenuitvoerlegging worden beoordeeld tenzij een verzoek op grond van artikel 39 of 41 voor de weigering van de erkenning of tenuitvoerlegging werd ingediend.
  • 4. 
    Als de beslissing niet ten uitvoer is gelegd binnen zes weken nadat de tenuitvoerleggingsprocedure werd opgestart, moet het gerecht van de lidstaat waar de tenuitvoerlegging moet plaatsvinden, de verzoekende centrale autoriteit in de lidstaat van herkomst, of de verzoeker, als de procedure wordt gevoerd zonder bijstand van de centrale autoriteit, inlichten over dit feit en de redenen ervoor.

     2201/2003 (aangepast)

Artikel 48 33

Modaliteiten van uitoefening van het omgangsrechtAanpassing van de beslissing

 nieuw

  • 1. 
    Waar nodig kunnen de gerechten van de lidstaat van tenuitvoerlegging de nodige verduidelijkingen voor de tenuitvoerlegging of aanpassingen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging aanbrengen zonder afbreuk te doen aan de essentie van de beslissing.

     2201/2003 (aangepast)

  • 1. 
     Met name  Dde gerechten van de lidstaat van tenuitvoerlegging kunnen modaliteiten van uitoefening van het omgangsrecht vaststellen indien de noodzakelijke modaliteiten niet of onvoldoende zijn voorzien in de beslissing van de gerechten  autoriteiten  van de lidstaat die bevoegd zijn ten gronde over de zaak te beslissen, mits de wezenlijke bestanddelen van die beslissing worden geeerbiedigd.
  • 2. 
    De overeenkomstig lid 1  de tweede alinea  vastgestelde modaliteiten houden op van toepassing te zijn wanneer later een beslissing terzake wordt gegeven door de gerechten van de lidstaat die bevoegd zijn ten gronde over de zaak te beslissen.

     nieuw

  • 2. 
    Indien een beslissing maatregelen of bevelen bevat die in het recht van de aangezochte lidstaat onbekend zijn, passen de gerechten van die lidstaat de maatregel of het bevel zoveel als mogelijk aan aan een maatregel die of bevel dat wel in dat rechtsstelsel bestaat, gelijkwaardige gevolgen heeft en dezelfde doelstellingen en belangen beoogt.

Een dergelijke aanpassing heeft geen rechtsgevolgen die verder gaan dan die waarin het recht van de lidstaat van herkomst voorziet.

 2201/2003 (aangepast)  nieuw

Artikel 45 34

Voor de toepassing van de tenuitvoerlegging voor te leggenSstukken

  • 1. 
    De partij die  vraagt  om de tenuitvoerlegging  in een lidstaat  van een  in een andere lidstaat gegeven  beslissing vraagt, legt over:
    • a) 
      een afschrift van de beslissing dat voldoet aan de voorwaarden tot vaststelling van de echtheid ervan; en
    • b) 
      het in artikel 41, lid 1, of artikel 42, lid 1, bedoelde  gepaste  certificaat  dat is uitgegeven krachtens artikel 53, waarin wordt bepaald dat de beslissing uitvoerbaar is en dat het relevante uittreksel uit de beslissing waarin de uit te voeren verplichting wordt bepaald, bevat  .
  • 2. 
    Voor de toepassing van dit artikel,

– gaat het in artikel 41, lid 1, bedoelde certificaat vergezeld van een vertaling van punt 12 inzake de modaliteiten van uitoefening van het omgangsrecht;

– gaat het in artikel 42, lid 1, bedoelde certificaat vergezeld van een vertaling van punt 14 inzake uitvoering van de maatregelen die zijn genomen met het oog op de terugkeer van het kind.

De vertaling wordt gesteld in de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte lidstaat of in enige andere taal die de aangezochte lidstaat uitdrukkelijk aanvaardt. De vertaling wordt gewaarmerkt door een persoon die in een van de lidstaten daartoe gemachtigd is.

 nieuw

  • 2. 
    Het gerecht kan, waar nodig, van de verzoeker eisen dat hij, overeenkomstig artikel 69, een vertaling of transliteratie overlegt van de relevante inhoud van het certificaat dat de ten uitvoer te leggen verplichting bevat.
  • 3. 
    Het gerecht kan de partij alleen om een vertaling van de beslissing vragen als zij haar werkzaamheden niet kan verrichten zonder die vertaling.

Artikel 35

Betekening/mededeling van certificaat en beslissing

  • 1. 
    Als tenuitvoerlegging wordt gevorderd van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, wordt het krachtens artikel 53 uitgegeven certificaat betekend aan de persoon tegen wie om de uitvoering wordt verzocht vóór de eerste tenuitvoerleggingsmaatregel. Bij het certificaat wordt de beslissing gevoegd, als die al niet aan die persoon werd betekend.
  • 2. 
    Als de persoon tegen wie om de uitvoering wordt verzocht zijn gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst, kan hij een vertaling van de beslissing vragen om de tenuitvoerlegging aan te vechten als de beslissing niet is opgesteld in of vergezeld gaat van een vertaling in,
  • a) 
    een taal die hij begrijpt; of
  • b) 
    de officiële taal van de lidstaat waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft of, als die lidstaat meerdere officiële talen heeft, de officiële taal of een van de officiële talen van de plaats waar hij zijn gewone verblijfplaats heeft.

Als krachtens de eerste alinea om een vertaling van de beslissing wordt verzocht, worden behalve bewarende maatregelen geen andere maatregelen getroffen totdat de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gezocht, de vertaling heeft gekregen.

Dit lid is niet van toepassing als de beslissing al aan de persoon tegen wie de om de tenuitvoerlegging wordt verzocht, werd betekend in een van de in de eerste alinea bedoelde talen.

  • 3. 
    Dit artikel is niet van toepassing op de tenuitvoerlegging van voorlopige en bewarende maatregelen.

     2201/2003 (aangepast)  nieuw

Artikel 36

Schorsing van tenuitvoerleggingsprocedures

 1. Onverminderd artikel 40 schorst het gerecht van de lidstaat van tenuitvoerlegging de tenuitvoerleggingsprocedures op verzoek van de persoon tegen wie om de tenuitvoerlegging wordt verzocht   als de uitvoerbaarheid van de beslissing is opgeschort in de lidstaat van herkomst. 

 nieuw

  • 2. 
    Op verzoek van de persoon tegen wie om de tenuitvoerlegging wordt verzocht, kan het gerecht van de lidstaat van tenuitvoerlegging de tenuitvoerleggingsprocedures schorsen als, door tijdelijke omstandigheden zoals de ernstige ziekte van een kind, de tenuitvoerlegging de belangen van het kind zwaar zou kunnen schaden. De tenuitvoerlegging wordt hervat zodra de reden voor de schorsing ophoudt te bestaan.

     2201/2003 (aangepast)

AFDELING 3

Weigering van erkenning en tenuitvoerlegging

O N D E R A F D E L I N G 1

W E I G E R I N G V A N E R K E N N I N G

Artikel 22 37

Gronden tot weigering van de erkenning van beslissingen ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijkin huwelijkszaken

 Op verzoek van een belanghebbende partij wordt de erkenning van  Eeen beslissing ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk wordt niet erkend  geweigerd  :

  • a) 
    indien de erkenning kennelijk strijdig zou zijn met de openbare orde van de

aangezochte lidstaat;  of 

  • b) 
    indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging noodzakelijk was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, is betekend of medegedeeld, tenzij vaststaat dat hij ondubbelzinnig met de beslissing instemt;  of 
  • c) 
    indien zij onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing; of
  • d) 
    indien de beslissing  zij  onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of in een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven, mits die vroegere beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat.

Artikel 23 38

Gronden tot weigering van de erkenning van beslissingen betreffendeinzakede

ouderlijke verantwoordelijkheid

 1. Op verzoek van een belanghebbende partij wordt de erkenning van  Eeen beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid wordt niet erkend  geweigerd  :

  • a) 
    indien de erkenning, gelet op het belang van het kind, kennelijk strijdig zou zijn met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;  of  b) behalve in spoedeisende gevallen, indien zij is gegeven zonder dat het kind, in strijd met de fundamentele procesregels van de aangezochte lidstaat, in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord;

cb) indien het stuk waarmee het geding is ingeleid of een gelijkwaardig stuk niet tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging noodzakelijk was, aan de persoon tegen wie verstek werd verleend, is medegedeeld of betekend, tenzij vaststaat dat deze persoon ondubbelzinnig met de beslissing instemt;  of 

dc) ten verzoeke van eenieder die beweert dat de beslissing in de weg staat aan de uitoefening van zijn ouderlijke verantwoordelijkheid, indien zij is gegeven zonder dat deze persoon in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord;  of 

ed) indien zij onverenigbaar is met een latere beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, die in de aangezochte lidstaat is gegeven;  of 

fe) indien zij onverenigbaar is met een latere beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid die in een andere lidstaat of in het derde land van de gewone verblijfplaats van het kind is gegeven, mits die latere beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat;.

of

  • g) 
    indien de procedure van artikel 56 niet in acht is genomen.

 2. De gronden voor weigering bedoeld in lid 1, onder a) tot en met c), kunnen niet worden ingeroepen tegen een beslissing waarmee omgangsrecht wordt verleend of die de terugkeer van het kind krachtens artikel 26, lid 4, tweede alinea, inhoudt. 

 nieuw Artikel 39

Procedure voor weigering van erkenning

De procedures van de artikelen 41 tot en met 47 en, waar nodig, afdelingen 4 en 6 en hoofstuk

VI, zijn dienovereenkomstig van toepassing voor een verzoek tot weigering van erkenning.

O n d e r a f d e l i n g 2

W e i g e r i n g v a n t e n u i t v o e r l e g g i n g

Artikel 40

Gronden voor weigering van tenuitvoerlegging van beslissingen inzake ouderlijke

verantwoordelijkheid

  • 1. 
    De tenuitvoerlegging van een beslissing wordt geweigerd op verzoek van de persoon

tegen wie om de tenuitvoerlegging wordt verzocht als een van de in artikel 38, lid 1, bedoelde

gronden voor niet-erkenning aanwezig is.

De gronden voor niet-erkenning bedoeld in lid 38, lid 1, onder a) tot en met c), kunnen echter

niet worden ingeroepen tegen een beslissing waarmee omgangsrecht wordt verleend of die de

terugkeer van het kind krachtens artikel 26, lid 4, tweede alinea, inhoudt.

  • 2. 
    De tenuitvoerlegging van een beslissing kan worden geweigerd op verzoek van de

persoon tegen wie om de tenuitvoerlegging wordt verzocht als, door omstandigheden die zijn

gewijzigd nadat de beslissing werd gegeven, de tenuitvoerlegging kennelijk strijdig zou zijn

met de openbare orde van de aangezochte lidstaat omdat een van de volgende gronden

aanwezig is:

  • a) 
    het kind dat oud en matuur genoeg is heeft nu dusdanig bezwaar dat de tenuitvoerlegging

    kennelijk onverenigbaar is met de belangen van het kind;

  • b) 
    andere omstandigheden zijn zodanig gewijzigd sinds de beslissing werd gegeven dat de

    tenuitvoerlegging ervan kennelijk onverenigbaar is met de belangen van het kind.

  • 3. 
    In de gevallen bedoeld in lid 2, onder a), doen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat

van tenuitvoerlegging voordat zij de tenuitvoerlegging weigeren, al het nodige om de

medewerking van het kind te verkrijgen en ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging in het

belang van het kind is.

  • 4. 
    Gronden voor weigering van tenuitvoerlegging die niet in deze verordening staan, kunnen

niet worden ingeroepen.

 2201/2003 (aangepast)  nieuw

Artikel 29 41

Relatief bevoegd gerecht

  • 1. 
    Het verzoek om uitvoerbaarverklaring  weigering van tenuitvoerlegging  wordt ingediend bij het gerecht dat  bevoegd is voor de tenuitvoerlegging krachtens de nationale wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging zoals meegedeeld  in de overeenkomstig artikel 68 81 door elke lidstaat aan de Commissie toegezonden lijst is genoemd.
  • 2. 
    Het relatief bevoegde gerecht is dat van de gewone verblijfplaats van de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, of van de gewone verblijfplaats van het kind waarop het verzoek betrekking heeft.

Wanneer geen van de in de eerste alinea genoemde plaatsen zich in de lidstaat van tenuitvoerlegging bevindt, is het relatief bevoegde gerecht dat van de plaats van tenuitvoerlegging.

 nieuw

Artikel 42

Procedure voor weigering van tenuitvoerlegging

  • 1. 
    Op de vereisten voor de weigering van de tenuitvoerlegging worden, voor zover zij niet onder deze verordening vallen, is de wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging van toepassing.
  • 2. 
    De verzoeker legt aan het gerecht een kopie over van de beslissing en, waar nodig, een vertaling van de beslissing overeenkomstig artikel 69 of een transliteratie ervan.

Het gerecht kan vrijstelling van de overlegging van de in de eerste alinea bedoelde stukken verlenen als het deze reeds in zijn bezit heeft of het onredelijk vindt om deze van de verzoeker te eisen.

Als het gerecht het onredelijk vindt deze stukken van de verzoeker te eisen, kan het van de andere partij eisen dat zij deze documenten overlegt.

  • 3. 
    De partij die om de weigering van tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat gegeven beslissing vraagt, is niet verplicht een postadres te hebben in de lidstaat van tenuitvoerlegging.

De partij moet alleen een gemachtige vertegenwoordiger hebben in de lidstaat van tenuitvoerlegging als een dergelijke vertegenwoordiger verplicht is ongeacht de nationaliteit of woonplaats van de partijen.

 2201/2003 (aangepast)  nieuw

Artikel 31 43

Beslissing van de rechterlijke instantie  het gerecht 

  • 1. 
    De rechterlijke instantie  Het gerecht  waarbij het verzoek is ingediend, doet daarover onverwijld uitspraak  over de weigering van tenuitvoerlegging  . Noch de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, noch het kind wordt in deze stand van de procedure in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
  • 2. 
    Het verzoek kan slechts om een van de in de artikelen 22, 23 en 24 genoemde redenen worden afgewezen.
  • 3. 
    In geen geval wordt de juistheid van de beslissing onderzocht.

Artikel 32

Kennisgeving van de beslissing

De op het verzoek gegeven beslissing wordt door de griffier onverwijld ter kennis van de verzoeker gebracht, op de in de wetgeving van de aangezochte lidstaat bepaalde wijze.

Artikel 33 44

Rechtsmiddelen

  • 1. 
    Elke partij kan tegen de beslissing over het verzoek om uitvoerbaarverklaring  tot weigering van tenuitvoerlegging  een rechtsmiddel instellen.
  • 2. 
    Het verzoek om uitvoerbaarverklaring  rechtsmiddel  wordt ingediend bij de rechterlijke instantie genoemd  het gerecht dat bevoegd is om het beroep tegen beslissingen als bedoeld in artikel 40 te behandelen zoals meegedeeld  in de overeenkomstig artikel 6881 door elke lidstaat aan de Commissie toegezonden lijst.
  • 3. 
    Het rechtsmiddel wordt behandeld volgens de regels van de procedure op tegenspraak.
  • 4. 
    Indien het rechtsmiddel wordt ingesteld door de partij die om uitvoerbaarverklaring verzoekt, wordt de partij tegen wie tenuitvoerlegging wordt gevraagd, opgeroepen voor het gerecht waarbij het rechtsmiddel is ingesteld. Indien deze partij niet verschijnt, is artikel 18 van toepassing.
  • 5. 
    Het rechtsmiddel tegen de beslissing tot uitvoerbaarverklaring moet worden ingesteld binnen een maand na de betekening daarvan. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, gewoonlijk in een andere lidstaat verblijft dan die waar de beslissing tot uitvoerbaarverklaring is gegeven, bedraagt de termijn voor het instellen van het rechtsmiddel twee maanden, te rekenen vanaf de datum van de betekening aan deze partij in persoon of op zijn adres. De termijn kan niet op grond van de afstand worden verlengd.

Artikel 34 45

Hogere voorzieningberoepen terzake bevoegde rechterlijke instanties

gerechten

Tegen de op het rechtsmiddel gegeven beslissing kunnen  kan  slechts de rechtsmiddelen worden aangewend  beroep worden ingesteld   voor de gerechten en in de procedures  die worden genoemd  door elke lidstaat aan de Commissie worden meegedeeld  in de overeenkomstig artikel 68 81 door elke lidstaat aan de Commissie toegezonden lijst.

Artikel 35 46

Aanhouding van de uitspraak

  • 1. 
    Het gerecht waarbij  een verzoek tot weigering van tenuitvoerlegging wordt ingediend of  overeenkomstig artikel 33 44 of artikel 34 45 een rechtsmiddel wordt ingesteld, kan op verzoek van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, zijn uitspraak aanhouden  om een van de volgende redenen: 

indien a) in de lidstaat van herkomst  is  een gewoon rechtsmiddel is ingesteld, of b) de termijn daartoe  is  nog niet is verstreken.,

 nieuw

 c) bij een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid zijn procedures om een beslissing te wijzigen of een nieuwe beslissing te geven over hetzelfde onderwerp, hangende in de lidstaat die krachtens deze verordening ten gronde bevoegd is.

 2201/2003 (aangepast)  nieuw

In dat laatste geval kan  Als  de rechterlijke instantie  het gerecht de procedures schorst om de reden die is vermeld onder b), kan het de  een termijn vaststellen binnen welke het rechtsmiddel moet worden ingesteld.

  • 2. 
    Indien de beslissing in het Verenigd Koninkrijk of Ierland  , Cyprus   of het Verenigd Koninkrijk  is gegeven, wordt elk rechtsmiddel dat in de lidstaat van herkomst kan worden ingesteld, voor de toepassing van lid 1, onder a), als een gewoon rechtsmiddel beschouwd.

     2201/2003 (aangepast)

Artikel 36 47

Gedeeltelijke tenuitvoerlegging

  • 1. 
    Indien in de beslissing uitspraak is gedaan over meer dan een één onderdeel van het verzoek en de tenuitvoerlegging niet voor het geheel kan worden toegestaan  voor een aantal onderdelen wordt geweigerd  , staat het gerecht  is  de tenuitvoerlegging  toch mogelijk  voor één of meer van die onderdelen toe  waarop de weigering geen betrekking heeft  .
  • 2. 
    De verzoeker kan om gedeeltelijke tenuitvoerlegging vragen.

AFDELING 3 4

GemeenschappelijkeBbepalingen van de afdelingen 1 en 2

 nieuw

Artikel 48

Voorlopige en bewarende maatregelen

De bepalingen van dit hoofdstuk die van toepassing zijn op beslissingen, zijn van toepassing op voorlopige en bewarende maatregelen die zijn gelast door een autoriteit die krachtens hoofdstuk II bevoegd is.

Zij zijn niet van toepassing op voorlopige en bewarende maatregelen die door een autoriteit zijn gelast zonder dat de verweerder is gedagvaard.

Artikel 49

Beslissingen tot terugkeer krachtens het Verdrag van ‘s-Gravenhage van 1980

De bepalingen van dit hoofdstuk met betrekking tot beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid zijn, met uitzondering van artikel 35 en artikel 38, lid 2, dienovereenkomstig van toepassing op in een lidstaat gegeven beslissingen waarmee de terugkeer van een kind naar een andere lidstaat wordt bevolen krachtens het Verdrag van 's Gravenhage van 1980 die in een andere lidstaat dan die waarin zij zijn gegeven, ten uitvoer moeten worden gelegd.

 2201/2003 (aangepast)  nieuw

Artikel 24 50

Geen toetsing van de bevoegdheid van het oorspronkelijke gerechtde autoriteit van

herkomst

De bevoegdheid van het gerecht  de autoriteit  van de lidstaat van herkomst wordt niet getoetst. Het criterium van de openbare orde, bedoeld in artikel 22 37, onder a), en artikel 23 38, onder a), wordt niet toegepast op de bevoegdheidsregels van de artikelen 3 tot en met 14.

Artikel 25 51

Verschillen in toepasselijk recht

De erkenning van een beslissing  in huwelijkszaken  mag niet worden geweigerd op de grond dat volgens de wetgeving van de aangezochte lidstaat echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk op dezelfde gronden niet mogelijk zou zijn.

Artikel 26 52

Geen onderzoek van de juistheid

In geen geval wordt de juistheid van de  in een andere lidstaat gegeven  beslissing onderzocht.

Artikel 38

Ontbrekende stukken

  • 1. 
    Bij gebreke van overlegging van de in artikel 37, lid 1, onder b), of lid 2, bedoelde stukken kan het gerecht een termijn voor de overlegging daarvan vaststellen of gelijkwaardige stukken aanvaarden, dan wel, indien zij zich voldoende ingelicht acht, vrijstelling van de overlegging verlenen.
  • 2. 
    Indien het gerecht dit verlangt, wordt een vertaling van de stukken overgelegd. De vertaling wordt gewaarmerkt door een persoon die in een van de lidstaten daartoe gemachtigd is.

Artikel 39 53

Certificaten betreffende beslissingen in huwelijkszaken en certificaten betreffende

beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid

  • 1. 
    Het bevoegde gerecht of dDe bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst  die een beslissing in huwelijkszaken heeft gegeven,  geeft op verzoek van een belanghebbende een certificaat af volgens het modelformulier  formulier  in bijlage I (beslissingen in huwelijkszaken) of in bijlage II (beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid).

 2. De rechter die een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid heeft gegeven, geeft een certificaat af volgens het formulier in bijlage II. Indien die beslissing betrekking heeft op een geval dat op het moment dat de beslissing is uitgesproken een grensoverschrijdend karakter heeft, wordt het certificaat ambtshalve afgegeven wanneer de beslissing uitvoerbaar wordt, ook indien zij slechts bij voorraad uitvoerbaar wordt. Indien de situatie pas nadien een grensoverschrijdend karakter krijgt, wordt het certificaat op verzoek van een van de partijen afgegeven. 

AFDELING 4

Uitvoerbaarheid van bepaalde beslissingen omtrent het omgangsrecht en bepaalde beslissingen die de terugkeer van het kind met zich brengen

Artikel 40

Toepassingsgebied

  • 1. 
    Deze afdeling is van toepassing op:
    • a) 
      het omgangsrecht,

    en

    • b) 
      de terugkeer van een kind die voortvloeit uit een beslissing als bedoeld in artikel 11, lid 8.
  • 2. 
    De bepalingen van deze afdeling vormen voor een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt geen beletsel om overeenkomstig de bepalingen van de afdelingen 1 en 2 van dit hoofdstuk om erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing te vragen.

Artikel 41

Omgangsrecht

  • 1. 
    Het in artikel 40, lid 1, onder a), bedoelde omgangsrecht, wordt wanneer het is toegekend bij een in een lidstaat gegeven uitvoerbare beslissing, in een andere lidstaat erkend en is aldaar uitvoerbaar zonder dat een uitvoerbaarverklaring behoeft te worden verkregen en zonder dat men zich tegen de erkenning kan verzetten, indien met betrekking tot die beslissing in de lidstaat van herkomst overeenkomstig lid 2 van dit artikel een certificaat is afgegeven.

Ook indien het nationale recht niet bepaalt dat een beslissing waarbij een omgangsrecht is toegekend van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is, kan het gerecht dat de beslissing heeft gegeven de beslissing bij voorraad uitvoerbaar verklaren.

 3. Het certificaat wordt in de taal van de beslissing gesteld.  Waar nodig bevat het eveneens relevante informatie over de invorderbare kosten van de procedures en de renteberekening. 

  • 24. 
    De rechter  of autoriteit  van de lidstaat van herkomst geeft het  de  in lid 1 de leden 1 en 2 bedoelde certificaat  certificaten  , met gebruikmaking van het in bijlage III opgenomen modelformulier (certificaat betreffende het omgangsrecht), slechts af, indien:

     a) alle betrokken partijen in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord; en 

    ab) in geval van procedure bij verstek,:

    • i) 
      het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de niet-verschenen persoon is betekend of medegedeeld,; of,
    • ii) 
      wanneer het is  vastgesteld dat de niet-verschenen persoon  betekend of medegedeeld zonder dat deze voorwaarden werden nageleefd, het niettemin vaststaat dat deze ondubbelzinnig met de beslissing instemt  , zelfs als het stuk aan die persoon werd betekend maar niet met naleving van de voorwaarden ;  bedoeld onder i). 
    • b) 
      alle betrokken partijen in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord; en

(c)  5. Onverminderd lid 4 geeft de rechter die de beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid heeft gegeven, het in lid 2 bedoelde certificaat alleen af als ook  het kind  daadwerkelijk  in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, tenzij dit vanwege zijn leeftijd of mate van rijpheid niet raadzaam werd geacht  zijn standpunt kenbaar te maken overeenkomstig artikel 20  .

Het certificaat wordt in de taal van de beslissing gesteld.

  • 3. 
    Indien het omgangsrecht betrekking heeft op een geval dat zodra de beslissing is uitgesproken een grensoverschrijdend karakter heeft, wordt het certificaat ambtshalve afgegeven wanneer de beslissing uitvoerbaar wordt, ook indien zij slechts bij voorraad uitvoerbaar wordt. Indien de situatie pas nadien een grensoverschrijdend karakter krijgt, wordt het certificaat op verzoek van een van de partijen afgegeven.

Artikel 42

Terugkeer van een kind

  • 1. 
    De in artikel 40, lid 1, onder b), bedoelde terugkeer van een kind, die voortvloeit uit een in een lidstaat gegeven uitvoerbare beslissing, wordt in een andere lidstaat erkend en is aldaar uitvoerbaar zonder dat een uitvoerbaarverklaring behoeft te worden verkregen en zonder dat men zich tegen de erkenning kan verzetten, indien met betrekking tot de beslissing in de lidstaat van herkomst een certificaat overeenkomstig lid 2, is afgegeven.

Ook indien het nationale recht niet bepaalt dat een overeenkomstig artikel 11, lid 8, gegeven beslissing die de terugkeer van het kind met zich brengt van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad is, kan het gerecht in de lidstaat van herkomst de beslissing bij voorraad uitvoerbaar verklaren.

  • 26. 
     Onverminderd de leden 4 en 5, geeft Dde rechter van de lidstaat van herkomst geeft  die een beslissing heeft gegeven inzake de in artikel 26, lid 4, tweede alinea, bedoelde voogdij  het in artikel 40, lid 1, onder b), lid 2 bedoelde certificaat slechts af indien:
    • a) 
      het kind in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, tenzij zulks vanwege zijn leeftijd of mate van rijpheid niet raadzaam werd geacht,
    • b) 
      de partijen in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord, en en
    • c) 
      het gerecht  die rechter  bij het geven van de beslissing rekening heeft gehouden met de redenen en het bewijs op grond waarvan de  eerdere in een andere lidstaat gegeven  beslissing ingevolge artikel 13 van het Verdrag van 's Gravenhage van 1980 is gegeven.

Indien het gerecht of enige andere autoriteit maatregelen treft ter bescherming van het kind na diens terugkeer naar de staat van  lidstaat waar het  zijn gewone verblijfplaats  heeft  , vermeldt  moeten op  het certificaat de bijzonderheden van die maatregelen  worden vermeld  .

De rechter van de lidstaat van herkomst geeft het certificaat ambtshalve af, met gebruikmaking van het in bijlage IV opgenomen modelformulier (certificaat betreffende de terugkeer).

Het certificaat wordt in de taal van de beslissing gesteld.

Artikel 44

Rechtsgevolgen van het certificaat

  • 7. 
    Het certificaat heeft alleen gevolg binnen de grenzen van de uitvoerbaarheid van de uitspraak.

Artikel 43 54

Verbeteringen intrekkingvan het certificaat

 nieuw

  • 1. 
    De autoriteit van herkomst verbetert op verzoek het certificaat als er door een materiële fout een discrepantie bestaat tussen de beslissing en het certificaat.
  • 2. 
    De autoriteit van herkomst trekt het certificaat op verzoek in als het duidelijk onterecht werd verstrekt in het licht van de in deze verordening bepaalde vereisten.

     2201/2003 (aangepast)  nieuw

  • 13. 
    Het recht van de lidstaat van herkomst is van toepassing op een eventuele  de procedure voor de  verbetering  en intrekking  van het certificaat.
  • 24. 
    Voor het overige staat tegen de afgifte van een certificaat overeenkomstig artikel 41, lid 1, of artikel 42, lid 1, geen rechtsmiddel open.

AFDELING 5

Authentieke akten en overeenkomsten

Artikel 46 55

Authentieke akten en overeenkomsten

Authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een lidstaat, en overeenkomsten tussen partijen, uitvoerbaar in de lidstaat van herkomst, worden onder dezelfde voorwaarden erkend en uitvoerbaar gemaakt  ten uitvoer gelegd  als beslissingen.

 nieuw

Artikel 56

Certificaat

  • 1. 
    De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst geeft op verzoek van een belanghebbende partij het certificaat af volgens het formulier in bijlage III.

Het certificaat bevat een samenvatting van de uitvoerbare verplichting die in de authentieke akte of in de overeenkomst tussen de partijen is opgenomen.

  • 2. 
    Het certificaat wordt in de taal van de authentieke akte/overeenkomst gesteld.
  • 3. 
    Artikel 54 is dienovereenkomstig van toepassing op de verbetering en intrekking van het certificaat.

     2201/2003 (aangepast)  nieuw

AFDELING 6

Overige bepalingen

Artikel 47

Procedure van tenuitvoerlegging

  • 1. 
    De procedure van tenuitvoerlegging wordt beheerst door de wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging.
  • 2. 
    Elke beslissing van een gerecht van een andere lidstaat die overeenkomstig afdeling 2 uitvoerbaar is verklaard, dan wel waarvoor overeenkomstig artikel 41, lid 1, of artikel 42, lid 1, een certificaat is afgegeven, wordt in de lidstaat van tenuitvoerlegging ten uitvoer gelegd onder dezelfde voorwaarden als een in die lidstaat gegeven beslissing.

In het bijzonder kan een beslissing waarvoor overeenkomstig artikel 41, lid 1, of artikel 42, lid 1, een certificaat is afgegeven, niet ten uitvoer worden gelegd als zij onverenigbaar is met een nadien gegeven uitvoerbare beslissing.

Artikel 49 57

Kosten

De bepalingen van dDit hoofdstuk, behalve die van afdeling 4, zijn  is  ook van toepassing op het bepalen van het bedrag van de gerechtskosten van overeenkomstig deze verordening aangespannen procedures en op de tenuitvoerlegging van elke beslissing betreffende die kosten.

Artikel 50 58

Rechtsbijstand

De verzoeker die in de lidstaat van herkomst in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in de procedures, bedoeld in de artikelen 21artikel 27, lid 3, 28, 41, 42 en 48,  en de artikelen 32, 39 en 42,  in aanmerking voor de gunstigste bijstand of de ruimste vrijstelling waarin de wetgeving van de lidstaat van tenuitvoerlegging voorziet.

Artikel 51 59

Zekerheid of depot

Van de partij die in een lidstaat de tenuitvoerlegging van een in een andere lidstaat gegeven beslissing vordert, kan geen zekerheid of depot, onder welke benaming ook, worden geëist op de grond dat:

  • a) 
    hij  vreemdeling is of niet zijn "domicile" (woonplaats) of  geen gewone verblijfplaats heeft in de lidstaat waar de  van  tenuitvoerlegging. wordt gevorderd; of
  • b) 
    hij vreemdeling is of, wanneer in het Verenigd Koninkrijk of Ierland de

tenuitvoerlegging wordt gevorderd, hij zijn „domicile” (woonplaats) niet in een van

die lidstaten heeft.

HOOFDSTUK IV V

SAMENWERKING TUSSEN CENTRALE AUTORITEITEN INZAKE

OUDERLIJKE VERANTWOORDELIJKHEID

Artikel 53 60

Aanwijzing

Elke lidstaat wijst één of meer centrale autoriteiten aan om behulpzaam te zijn bij de toepassing van deze verordening  inzake ouderlijke verantwoordelijkheid  en preciseert haar of hun bevoegdheid/bevoegdheden ratione loci of ratione materiae. Wanneer een lidstaat meer dan één centrale autoriteit heeft aangewezen, dienen mededelingen in beginsel direct aan de bevoegde centrale autoriteit te worden toegezonden. Wordt een mededeling toegezonden aan een centrale autoriteit die niet bevoegd is, dan zendt deze autoriteit die mededeling door aan de bevoegde centrale autoriteit en stelt zij de afzender daarvan in kennis.

 nieuw Artikel 61

Middelen

De lidstaten zorgen dat de centrale autoriteiten over de gepaste financiële en personele

middelen beschikken om de verplichtingen uit te voeren die hen krachtens deze verordening

worden opgelegd.

 2201/2003 (aangepast)

Artikel 54 62

Algemene takenvan de centrale autoriteiten

De centrale autoriteiten verstrekken informatie betreffende de nationale wetgeving en procedures en nemen  passende  maatregelen om de toepassing van deze verordening te verbeteren en hun onderlinge samenwerking te versterken. Daartoe wordt gebruikgemaakt van het bij Beschikking 2001/470/EG i ingestelde Europese justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken.

Artikel 55 63

Samenwerking in specifieke gevallen op het gebied van de ouderlijke

verantwoordelijkheid

  • 1. 
    De centrale autoriteiten werken op verzoek van een centrale autoriteit van een andere lidstaat of van een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt  autoriteit , in specifieke gevallen met elkaar samen ter verwezenlijking van de doeleinden van deze verordening. Daartoe nemen zij, overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat inzake de bescherming van persoonsgegevens, rechtstreeks of door tussenkomst van overheidsdiensten  autoriteiten  of andere instanties, alle passende maatregelen om:

     nieuw

    • a) 
      op verzoek van de centrale autoriteit of van een andere lidstaat, bijstand te verlenen bij het lokaliseren van de verblijfplaats van een kind als dat kind mogelijk aanwezig is op het grondgebied van de aangezochte lidstaat en de vaststelling van de verblijfplaats van het kind noodzakelijk is om het verzoek krachtens deze verordening uit te voeren;

       2201/2003 (aangepast)  nieuw

    ab) informatie te verzamelen en uit te wisselen over  krachtens artikel 64;  :

    • i) 
      de situatie van het kind, ii) lopende procedures, en
    • iii) 
      enige met betrekking tot het kind genomen beslissing;

    bc) informatie te verstrekken en bijstand te verlenen aan personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind dragen en die op hun grondgebied beslissingen willen doen erkennen en ten uitvoer leggen, met name wat betreft het omgangsrecht en de terugzending  terugkeer  van het kind;

    cd) de informatie-uitwisseling tussen de gerechten  autoriteiten  te ondersteunen, met name met het oog op de uitvoering van artikel 11, lid 6 en lid 7, en artikel 15 14,  artikel 25, lid 1, a),  artikel 26, lid 2, en artikel 26, lid 4, tweede alinea;

    de) alle informatie en bijstand te verstrekken die dienstig kunnen zijn voor de toepassing, door de gerechten  autoriteiten  , van artikel 56 65;

    ef) door bemiddeling of anderszins overeenstemming tussen de personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind dragen, te bevorderen en daartoe grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen.;  en 

     nieuw

  • g) 
    zorgen dat, als zij het gebruik van een gerechtelijke procedure voor de terugkeer van kinderen krachtens het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980 initiëren of vergemakkelijken, de samenstelling van het dossier binnen zes weken wordt voltooid, tenzij uitzonderlijke omstandigheden dit verhinderen.
  • 2. 
    Verzoeken op grond van lid 1, onder c) tot en met f), kunnen ook worden gedaan door de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt.
  • 3. 
    De centrale autoriteiten geven in hun lidstaat de in de artikelen 63 en 64 bedoelde informatie door aan de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de autoriteiten die bevoegd zijn voor het betekenen van stukken en voor de tenuitvoerlegging van een beslissing, indien van toepassing

Een autoriteit die krachtens artikel 63 en 64 informatie heeft gekregen, mag die informatie

gebruiken voor de doeleinden van deze verordening.

  • 4. 
    Kennisgeving van het onderwerp van een deel van de of alle informatie die werd

verzameld en wordt doorgegeven, vindt plaats overeenkomstig de nationale wetgeving van de

aangezochte lidstaat.

Als het risico bestaat dat dit schadelijk is voor de daadwerkelijke uitvoering van het verzoek

krachtens deze verordening waarvoor de informatie wordt doorgegeven, kan deze

kennisgeving worden uitgesteld totdat het verzoek is uitgevoerd.

Artikel 64

Samenwerking inzake verzamelen en uitwisselen van informatie

  • 1. 
    Op een met redenen omkleed verzoek van de centrale autoriteit of van een andere

bevoegde autoriteit van een lidstaat waarmee het kind een nauwe band heeft, kan de centrale

autoriteit van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft en waar het zich

bevindt, rechtstreeks of via autoriteiten of andere organen:

  • a) 
    een rapport uitbrengen over:
    • i) 
      de situatie van het kind;
    • ii) 
      lopende procedures met betrekking tot het kind; of
    • iii) 
      beslissingen die zijn genomen met betrekking tot het kind;
  • b) 
    de bevoegde autoriteit van haar lidstaat verzoeken te overwegen of maatregelen ter

    bescherming van de persoon of het vermogen van het kind nodig zijn.

  • 2. 
    Wanneer een beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid wordt overwogen, kan een

autoriteit van een lidstaat, indien de situatie van het kind dit vereist, een autoriteit van een

andere lidstaat die informatie heeft die van belang is voor de bescherming van het kind

verzoeken deze informatie mee te delen.

  • 3. 
    Een autoriteit van een lidstaat kan de autoriteiten van een andere lidstaat verzoeken

bijstand te verlenen bij de tenuitvoerlegging van de ingevolge deze verordening gegeven

beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, in het bijzonder bij het waarborgen van

de daadwerkelijke uitoefening van omgangsrecht en van het recht om op regelmatige basis

rechtstreekse contacten te onderhouden.

  • 4. 
    Bij de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde verzoeken en de bijhorende documenten moet

een vertaling worden gevoegd, gesteld in de officiële taal of een van de officiële talen van de

aangezochte lidstaat of in enige andere taal die de aangezochte lidstaat uitdrukkelijk

aanvaardt. Lidstaten delen deze aanvaarding mee aan de Commissie overeenkomstig artikel

81.

  • 5. 
    De autoriteiten van een lidstaat waar het kind niet zijn gewone verblijfplaats heeft,

verzamelen op verzoek van een persoon die in die lidstaat verblijft en die een omgangsrecht

met het kind tracht te verkrijgen of te behouden, of op verzoek van een centrale autoriteit van

een andere lidstaat, inlichtingen of bewijsmateriaal en spreken zich uit over de geschiktheid

van die persoon om het omgangsrecht uit te oefenen en over de voorwaarden waaronder dat

recht moet worden uitgeoefend.

  • 6. 
    Tenzij dit als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden onmogelijk blijkt, wordt de

gevraagde informatie ten laatste twee maanden na de ontvangst van het verzoek doorgegeven

aan de centrale autoriteit of de bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat.

 2201/2003 (aangepast)  nieuw

Artikel 56 65

Plaatsing van het kind in een andere lidstaat

  • 1. 
    Indien het  de  ingevolge de artikelen 8 tot en met 15  deze verordening  bevoegde gerecht  autoriteit  overweegt het kind te plaatsen in een instelling of in een pleeggezin, en indien deze plaatsing zal geschieden in een andere lidstaat, pleegt het  vraagt zij  eerst overleg met de centrale autoriteit of een andere  de goedkeuring van de  bevoegde autoriteit van die  andere  lidstaat, indien voor interne plaatsingen van kinderen in die lidstaat de tussenkomst van een overheidsinstantie is voorzien.  Daartoe dient zij via de centrale autoriteit van haar eigen lidstaat aan de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind wordt geplaatst, een verzoek tot goedkeuring in dat een verslag bevat over het kind, samen met de redenen voor de voorgestelde plaatsing of zorg. 

     nieuw

  • 2. 
    Bij het in lid 1 bedoelde verzoek en de bijhorende documenten moet een vertaling worden gevoegd, gesteld in de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte lidstaat of in enige andere taal die de aangezochte lidstaat uitdrukkelijk aanvaardt. Lidstaten delen deze aanvaarding mee aan de Commissie overeenkomstig artikel 81.

     2201/2003 (aangepast)

  • 23. 
    De in lid 1 bedoelde beslissing over de plaatsing mag in de verzoekende lidstaat slechts worden genomen  gegeven  indien de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat heeft ingestemd met de plaatsing.

     nieuw

  • 4. 
    Tenzij dit als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden onmogelijk blijkt, geeft de aangezochte centrale autoriteit de beslissing tot verlening of weigering van goedkeuring ten laatste twee maanden na de ontvangst van het verzoek door aan de verzoekende centrale autoriteit.

     2201/2003 (aangepast)  nieuw

  • 35. 
    De nadere regeling van de in de leden 1 en 2 bedoelde raadpleging of  voor het verkrijgen van de  goedkeuring wordt aan het nationale recht van de aangezochte lidstaat overgelaten.
  • 4. 
    Indien het ingevolge de artikelen 8 tot en met 15 bevoegde gerecht besluit het kind te plaatsen in een pleeggezin en die plaatsing in een andere lidstaat geschiedt, en indien voor interne plaatsingen van kinderen in die lidstaat geen tussenkomst van een overheidsinstantie is voorzien, stelt zij de centrale autoriteit of een bevoegde autoriteit van die lidstaat daarvan in kennis.

Artikel 57 66

Werkwijze

  • 1. 
    Een persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, kan  Verzoeken om bijstand kunnen worden ingediend  bij de centrale autoriteit van de lidstaat waar hij  de verzoeker  zijn gewone verblijfplaats heeft of bij de centrale autoriteit van de lidstaat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft of waar het zich bevindt, een verzoek om bijstand als omschreven in artikel 55 indienen. Bij het verzoek wordt in de regel alle informatie gevoegd die de uitvoering ervan kan vergemakkelijken. Indien het verzoek om bijstand betrekking heeft op erkenning of tenuitvoerlegging van een beslissing  of een authentieke akte  inzake ouderlijke verantwoordelijkheid die binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, voegt de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt  verzoeker  de desbetreffende  in de artikelen  53  of 56   bedoelde  certificaten, bedoeld in de artikelen artikel 39, artikel 41, lid 1, of artikel 42, lid 1, bij het verzoek.
  • 2. 
    De lidstaten doen  delen  de Commissie mededeling van de  mee in welke  andere officiële taal of andere officiële talen van de instellingen van de Gemeenschap  Unie  dan hun eigen taal of talen waarin de mededelingen aan hun centrale autoriteiten kunnen worden toegezonden.
  • 3. 
    De door de centrale autoriteiten overeenkomstig artikel 55  deze verordening  verleende bijstand is kosteloos.
  • 4. 
    Elke centrale autoriteit draagt haar eigen kosten.

Artikel 58 67

Vergaderingen

  • 1. 
    Op gezette tijden worden vergaderingen van de centrale autoriteiten gehouden om de toepassing van de onderhavige verordening te vergemakkelijken.
  • 2. 
    De bijeenroeping van deze  de  vergaderingen  van de centrale autoriteiten  geschiedt  in het kader van het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken  overeenkomstig Beschikking 2001/470/EG i betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken.

HOOFDSTUK VI

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 52 68

Legalisatie of soortgelijke formaliteit

Geen legalisatie of soortgelijke formaliteit is vereist met betrekking tot de in de artikelen 37, 38 en 45  26,  28, 34,  42, 64 en 65  bedoelde stukken, noch, in voorkomend geval, met betrekking tot de procesvolmacht  een document ter aanwijzing van een vertegenwoordiger voor de procedures  .

 nieuw Artikel 69

Vertalingen

  • 1. 
    Onverminderd artikel 35, lid 2, onder a), geschiedt een vertaling of transliteratie, als die

krachtens deze verordening vereist is, in de officiële taal van de betrokken lidstaat of, als die

lidstaat meerdere officiële talen heeft, in de officiële taal of een van de officiële talen van de

procedure van de plaats waar de in een andere lidstaat gegeven beslissing wordt ingeroepen of

wordt uitgevoerd, overeenkomstig de wetgeving van die lidstaat.

  • 2. 
    De vertalingen of transliteraties van de relevante inhoud van de in de artikelen 53 en 56

bedoelde certificaten geschieden in een of meerdere van de andere officiële talen van de

instellingen van de Unie waarover de betrokken lidstaat in overeenstemming met artikel 81

heeft meegedeeld dat zij die taal aanvaardt.

  • 3. 
    De gerechten van de lidstaat van tenuitvoerlegging kunnen verzoeken om een vertaling

van de volgende relevante inhoud:

  • a) 
    in een certificaat bij een beslissing waarmee omgangsrechten worden verleend, punt 13.2.

    betreffende de regeling voor de uitoefening van omgangsrechten;

  • b) 
    in een certificaat bij een beslissing krachtens artikel 26, lid 4, tweede alinea, die de

terugkeer van een kind met zich brengt, punt 15 betreffende de getroffen maatregelen ter

bescherming van het kind na zijn terugkeer naar de lidstaat waar het zijn gewone

verblijfplaats heeft;

  • c) 
    in een certificaat bij een andere beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, punt

    17 waarin de uit te voeren verplichting wordt bepaald.

  • 4. 
    Elke vertaling die vereist is krachtens hoofdstuk IV van deze verordening, moet worden

gemaakt door een persoon die in een van de lidstaten daartoe gemachtigd is.

 2201/2003 (aangepast)  nieuw

HOOFDSTUK VII

GEDELEGEERDE HANDELINGEN

Artikel 69 70

Wijzigingen in de bijlagen

 De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 71 gedelegeerde handelingen vast te stellen aangaande de  Elke wijziging in de in de bijlagen I, II tot en met IV  en III  opgenomen modelformulieren wordt aangenomen volgens de procedure van artikel 70, lid 2.

Artikel 70 71

ComitéUitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een comité, hierna „het comité” genoemd.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG i van toepassing.
  • 3. 
    Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

     nieuw 1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie

verleend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

  • 2. 
    De in artikel 70 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt

met ingang van [datum van de inwerkingtreding van deze verordening] voor onbepaalde tijd

aan de Commissie verleend

  • 3. 
    De Raad kan de in artikel 70 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het

besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het

wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum Het laat de geldigheid van de reeds

van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

  • 4. 
    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door

elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn vastgesteld in

het interinstitutioneel akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

  • 5. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij de Raad daarvan in

kennis.

  • 6. 
    Een krachtens artikel 70 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt pas in werking als de

Raad binnen een termijn van twee maanden na de datum van kennisgeving van die handeling

aan de Raad geen bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, of als de Raad de

Commissie voor het verstrijken van deze termijn heeft meegedeeld niet voornemens te zijn

bezwaar te maken. Die termijn kan op initiatief van de Raad met twee maanden worden

verlengd.

  • 7. 
    De Commissie stelt het Europees Parlement in kennis van de door haar vastgestelde

gedelegeerde handelingen, eventuele bezwaren die daartegen zijn gemaakt of de intrekking

van de bevoegdheidsdelegatie door de Raad.

 2201/2003 (aangepast)  nieuw

HOOFDSTUK VIII

VERHOUDING TOT ANDERE INSTRUMENTEN

Artikel 59 72

Verhouding tot andere instrumenten

  • 1. 
    Onverminderd de artikelen 60, 63 en 64 en lid 2 van het onderhavige artikel Article73, 74,  75, 76,  77 en 78, treedt deze verordening tussen de lidstaten in de plaats van de op het tijdstip van de inwerkingtreding ervan  van Verordening (EG) nr. 2201/2003 i  bestaande overeenkomsten tussen twee of meer lidstaten, die betrekking hebben op onderwerpen welke  die  in deze verordening zijn geregeld.
    • 2. 
      a) Finland en Zweden hebben de mogelijkheid te verklaren dat de Overeenkomst van 6 februari 1931 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende internationaal-privaatrechtelijke bepalingen ter zake van huwelijk, adoptie en voogdij, met het bijbehorende slotprotocol, in hun onderlinge betrekkingen geheel of gedeeltelijk toepasselijk is in plaats van deze verordening. Een dergelijke verklaring wordt als bijlage bij deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt. Voornoemde lidstaten kunnen te allen tijde hun verklaring geheel of gedeeltelijk intrekken.
    • b) 
      Het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit van burgers van de Unie wordt geëerbiedigd.
    • c) 
      In alle toekomstige overeenkomsten tussen de onder a) genoemde lidstaten worden de bevoegdheidsregels die betrekking hebben op een in deze verordening geregeld onderwerp, in overeenstemming gebracht met de regels van deze verordening.
    • d) 
      Beslissingen die in een van de Noordse staten die een verklaring als bedoeld onder a) heeft afgelegd, zijn gegeven op een bevoegdheidsgrond die overeenkomt met een van de gronden waarin hoofdstuk II van deze verordening voorziet, worden in de overige lidstaten overeenkomstig de regels van hoofdstuk III van deze verordening erkend en ten uitvoer gelegd.
  • 3. 
    Door de lidstaten wordt aan de Commissie:
    • a) 
      een afschrift toegezonden van de in lid 2, onder a) en c), bedoelde overeenkomsten en van de eenvormige wetten ter uitvoering daarvan;
    • b) 
      mededeling gedaan van elke opzegging van of wijziging in deze overeenkomsten of eenvormige wetten.

Artikel 60 73

Verhouding tot bepaalde multilaterale verdragen

In de betrekkingen tussen de lidstaten heeft deze verordening voorrang boven de volgende verdragen, voorzover zij betrekking hebben op onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld:

  • a) 
    het Verdrag van 's-Gravenhage van 5 oktober 1961 betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen;
  • b) 
    het Verdrag van Luxemburg van 8 september 1967 inzake de erkenning van beslissingen betreffende de huwelijksband;
  • c) 
    het Verdrag van 's-Gravenhage van 1 juni 1970 inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed;
  • d) 
    het Europees Verdrag van 20 mei 1980 betreffende de erkenning en de

tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het

herstel van het gezag over kinderen;.

en

  • e) 
    het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen.

     nieuw Artikel 74

Verhouding tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 inzake de

burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen.

Wanneer een kind ongeoorloofd is overgebracht of wordt vastgehouden in een andere lidstaat

dan de lidstaat waar het kind onmiddellijk voordat het ongeoorloofd werd overgebracht of

vastgehouden, zijn gewone verblijfplaats had, zijn de bepalingen van het Verdrag van 's Gravenhage van 1980 van toepassing in overeenstemming met hoofdstuk III van deze

verordening.

 2201/2003 (aangepast)  nieuw

Artikel 61 75

Verhouding tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de

samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter

bescherming van kinderen

  • 1. 
    In de verhouding tot het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen is de onderhavige verordening van toepassing:
    • a) 
       in overeenstemming met lid 2,  indien het betrokken kind zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied van een lidstaat heeft;
    • b) 
      indien het betreft de erkenning en de tenuitvoerlegging van een beslissing die door het bevoegde gerecht  een autoriteit  van een lidstaat is gegeven op het grondgebied van een andere lidstaat, ook indien het betrokken kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het grondgebied van een derde staat die geen partij is bij genoemd Verdrag  en waar deze verordening niet van toepassing is  .

       nieuw

  • 2. 
    Onverminderd lid 1,
  • a) 
    als de partijen het eens zijn over de bevoegdheid van een autoriteit in een staat die partij is bij het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1996 waar deze verordening niet van toepassing is, is artikel 10 van dat Verdrag van toepassing;
  • b) 
    met betrekking tot de overdracht van bevoegdheid tussen een autoriteit in een lidstaat en een een autoriteit in een staat die partij is bij het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1996 waar deze verordening niet van toepassing is, zijn de artikelen 8 en 9 van dat Verdrag van toepassing;
  • c) 
    als procedures inzake ouderlijke verantwoordelijkheid hangende zijn voor een autoriteit in een staat die partij is bij het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1996 waar deze verordening niet van toepassing is op hetzelfde moment dat bij een autoriteit in een lidstaat procedures aanhangig worden gemaakt betreffende hetzelfde kind en hetzelfde onderwerp, is artikel 13 van dat Verdrag van toepassing.
  • 3. 
    Bij de toepassing van hoofdstuk III - toepasselijk recht van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1996 in procedures voor een autoriteit van een lidstaat, wordt de verwijzing in artikel 15, lid 1, van dat verdrag naar "de bepalingen van hoofdstuk II" van dat verdrag gelezen als "de bepalingen van hoofdstuk II, afdeling 2, van deze verordening.

     2201/2003 (aangepast)  nieuw

Artikel 62 76

Geldingsbereik

  • 1. 
    De in artikel 59, lid 1, en de artikelen 60 en 61 72 tot en met 75 genoemde overeenkomsten en verdragen behouden hun gelding op de terreinen die niet door de onderhavige verordening worden geregeld.
  • 2. 
    De in artikel 60 de artikelen 73, 74  en 75  genoemde  bedoelde  verdragen, met name het Verdrag van 's-Gravenhage van 1980  en het Verdrag van ’s-Gravenhage van 1996 , behouden hun gelding tussen de lidstaten die partij zijn bij genoemde verdragen, met inachtneming van artikel 60 de artikelen 73, 74  en 75  .

Artikel 63 77

Verdragen met de Heilige Stoel

  • 1. 
    Deze verordening laat onverlet het op 7 mei 1940 te Vaticaanstad ondertekende internationale verdrag (concordaat) tussen de Heilige Stoel en de Portugese Republiek.
  • 2. 
    Elke beslissing ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk, gegeven krachtens het in lid 1 genoemde concordaat, wordt in de lidstaten erkend onder de in hoofdstuk III IV, afdeling 1, vastgestelde voorwaarden.
  • 3. 
    Het bepaalde in de leden 1 en 2 is tevens van toepassing op de volgende internationale verdragen (concordaten) met de Heilige Stoel:
    • a) 
      het Verdrag van Lateranen van 11 februari 1929 tussen de Italiaanse Republiek en de Heilige Stoel, gewijzigd bij de op 18 februari 1984 te Rome ondertekende overeenkomst met bijbehorend protocol;
    • b) 
      de overeenkomst van 3 januari 1979 tussen de Heilige Stoel en Spanje over juridische kwesties;

       2116/2004 Art. 1.1

    • c) 
      de Overeenkomst van 3 februari 1993 tussen de Heilige Stoel en Malta inzake de erkenning van de burgerrechtelijke gevolgen van canonieke huwelijken en van beslissingen van de kerkelijke autoriteiten en rechtbanken aangaande zulke huwelijken, met inbegrip van het toepassingsprotocol van diezelfde datum, met het tweede Aanvullend Protocol van 6 januari 1995.

       2116/2004 Art. 1.2

  • 4. 
    De in lid 2 voorgeschreven erkenning van beslissingen kan in Spanje, in Italië en in Malta worden onderworpen aan dezelfde procedures en controles die van toepassing zijn voor beslissingen van kerkelijke rechterlijke instanties op grond van de in lid 3 genoemde internationale verdragen met de Heilige Stoel.

     2201/2003 (aangepast)  nieuw

  • 5. 
    De betrokken lidstaten:
    • a) 
      zenden de Commissie een afschrift van de in de leden 1 en 3 genoemde verdragen toe;
    • b) 
      doen haar mededeling van elke opzegging van of wijziging in deze verdragen.

HOOFDSTUK VI IX

OVERGANGSBEPALINGENSLOTBEPALINGEN

Artikel 64 78

Overgangsbepalingen

  • 1. 
    De bepalingen van dDeze verordening zijn  is  slechts van toepassing op gerechtelijke procedures die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden en overeenkomsten die  zijn goedgekeurd of  tussen partijen tot stand gekomen zijn  op of  na  [  de datum vanaf welke deze verordening overeenkomstig artikel 72 van toepassing is ] .

     nieuw

  • 2. 
    Verordening (EG) nr. 2201/2003 i blijft van toepassing op gerechtelijke procedures die zijn ingesteld, authentieke akten die zijn verleden en overeenkomsten die zijn goedgekeurd of gesloten voor [de datum van toepassing van deze verordening] die binnen het toepassingsgebied van die verordening vallen.
  • 2. 
    Beslissingen, gegeven na de datum vanaf welke de onderhavige verordening van toepassing is, naar aanleiding van vóór die datum maar na de datum van inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i ingestelde procedures, worden overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III van de onderhavige verordening erkend en ten uitvoer gelegd indien de toegepaste bevoegdheidsregels overeenkomen met die waarin wordt voorzien door hoofdstuk II van de onderhavige verordening of, van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i of door een overeenkomst tussen de lidstaat van herkomst en de aangezochte lidstaat die van kracht was toen de procedure werd ingeleid.
  • 3. 
    Beslissingen, gegeven vóór de datum vanaf welke de onderhavige verordening van toepassing is, naar aanleiding van na de datum van inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i ingestelde procedures, worden overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III van de onderhavige verordening erkend en ten uitvoer gelegd, indien zij betrekking hebben op echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, dan wel, ter gelegenheid van dergelijke procedures in huwelijkszaken, op de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen.
  • 4. 
    Beslissingen, gegeven vóór de datum vanaf welke de onderhavige verordening van toepassing is, maar na de datum van inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i, naar aanleiding van vóór de datum van inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i ingestelde vorderingen, worden overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III van de onderhavige verordening erkend en ten uitvoer gelegd, indien zij betrekking hebben op echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, dan wel, ter gelegenheid van dergelijke procedures in huwelijkszaken, op de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen, en indien de toegepaste bevoegdheidsregels overeenkomen met die waarin wordt voorzien door hoofdstuk II van de onderhavige verordening of van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i of door een overeenkomst tussen de lidstaat van herkomst en de aangezochte lidstaat die van kracht was toen de procedure werd ingeleid.

     2201/2003 (aangepast)  nieuw

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 65 79

HerzieningToezicht en evaluatie

Uiterlijk op 1 januari 2012 en vervolgens om de vijf jaar  Ten laatste [10 jaar na de datum van toepassing] dient de Commissie, op basis van  ondersteund door  de door de lidstaten verstrekte gegevens, bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag over de toepassing  ex-postevaluatie  van deze verordening in., dat zonodig vergezeld gaat van voorstellen tot wijziging van deze verordening.  Dat verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetsvoorstel. 

 nieuw

  • 2. 
    De lidstaten verzamelen op verzoek, eventueel via het Europese justitiële netwerk in burgerlijke en handelszaken, informatie en stellen deze ter beschikking van de Commissie, met name over:
  • a) 
    het aantal beslissingen in huwelijkszaken of inzake ouderlijke verantwoordelijkheid waarbij de bevoegdheid werd gebaseerd op de in deze verordening bepaalde gronden;
  • b) 
    met betrekking tot verzoeken om tenuitvoerlegging krachtens artikel 32, het aantal zaken waarin de tenuitvoerlegging niet plaatsvond binnen zes weken na de start van de tenuitvoerleggingsprocedure;
  • c) 
    het aantal verzoeken om weigering van erkenning van een beslissing krachtens artikel 39 en, indien deze informatie beschikbaar is, het aantal zaken waarin de erkenning werd geweigerd;
  • d) 
    het aantal verzoeken om weigering van tenuitvoerlegging van een beslissing krachtens artikel 41 en, indien deze informatie beschikbaar is, het aantal zaken waarin de erkenning werd geweigerd;
  • e) 
    het aantal keren dat beroep werd ingesteld krachtens respectievelijk artikel 44 en artikel 45.

     2201/2003 (aangepast)  nieuw

Artikel 66 80

Lidstaten met twee of meer rechtsstelsels

Ten aanzien van een lidstaat waar met betrekking tot de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld, twee of meer rechtsstelsels of regelingen van toepassing zijn in verschillende gebiedsdelen:

  • a) 
    wordt met de gewone verblijfplaats in die lidstaat de gewone verblijfplaats in een gebiedsdeel bedoeld;
  • b) 
    heeft de term „nationaliteit” of, in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, de term „domicile” (woonplaats) betrekking op het gebiedsdeel dat in de

    wetgeving van die staat  lidstaat  is aangeduid;

    • c) 
      wordt met de autoriteit van een lidstaat de autoriteit van het betrokken gebiedsdeel van die staat  lidstaat  bedoeld;
    • d) 
      wordt met de bepalingen van de aangezochte lidstaat bedoeld de bepalingen van het gebiedsdeel waar de bevoegdheid, de erkenning of de tenuitvoerlegging wordt ingeroepen.

Artikel 67 81

Aan de Commissie mee te delenIinlichtingen betreffende de centrale autoriteiten en aanvaarde talen

  • 1. 
    De lidstaten delen de Commissie binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening  het volgende  mee:
    • a) 
      de namen, adressen en communicatiemiddelen van de overeenkomstig artikel 5360 aangewezen centrale autoriteiten;
    • b) 
      de overeenkomstig artikel 5766, lid 2, voor mededelingen aan de centrale

    autoriteiten aanvaarde talen;

    en

    • c) 
      de  aanvaarde talen voor de vertalingen als bedoeld in  overeenkomstig artikel 45, lid 2,  artikel 26, lid 2, artikel 64, lid 4, artikel 65, lid 2, en artikel 69, lid 2,  voor het certificaat betreffende het omgangsrecht aanvaarde talen.;

Artikel 68

Gegevens betreffende de gerechten en de rechtsmiddelen

  • d) 
    De lidstaten doen de Commissie mededeling van de in de artikelen 21, 29, 33 en 34  artikel 16, artikel 32, lid 1,   artikel 41, lid 1, artikel 44, lid 2, en artikel 45; genoemde lijsten van gerechten;
  • e) 
    en  de in de artikelen 44 en 45 genoemde  rechtsmiddelen, alsmede van de wijzigingen die daarin worden aangebracht.

     nieuw

  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie de in lid 1 bedoelde informatie ten laatste [drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening – OPOCE, please replace with actual date] mee.

     2201/2003 (aangepast)  nieuw

De Commissie houdt deze gegevens bij en maakt deze door bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie of door enig ander passend middel openbaar.

  • 3. 
    De lidstaten stellen de Commissie op de hoogte van elke wijziging in deze inlichtingen.
  • 4. 
    De Commissie maakt deze inlichtingen openbaar  via de gepaste middelen,   met inbegrip van het Europese e-justitieportaal  .

Artikel 71 82

Intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i

  • 1. 
     Behoudens artikel 78, lid 2,   wordt  Verordening (EG) nr. 1347/2000 i  2201/2003  wordt ingetrokken met ingang van [de datum vanaf welke de onderhavige verordening van toepassing is].
  • 2. 
    Elke verwijzing  Verwijzingen  naar  de ingetrokken  Vverordening (EG) nr. 1347/2000 i wordt gelezen  gelden  als een verwijzing  verwijzingen  naar de onderhavige verordening, overeenkomstig de concordantietabel in bijlage V.

Artikel 72 83

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 augustus 2004  de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie  .

Deze verordening is van toepassing met ingang van 1 maart 2005  […]  , met uitzondering van de artikelen 67, 68, 69 en 70 70, 71 en 81, die van toepassing zijn met ingang van 1 augustus 2004  [de datum van inwerkingtreding van deze verordening] .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap  de Verdragen  .

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De voorzitter

 2201/2003 (aangepast)

BIJLAGE I

CERTIFICAAT BETREFFENDE BESLISSINGEN IN HUWELIJKSZAKEN,

BEDOELD IN ARTIKEL 39 53 49 50

  • 1. 
    Lidstaat van oorsprong  herkomst 

 □ België (BE) □ Bulgarije (BG) □ Tsjechië (CZ) □ Duitsland (DE) □ Estland (EE)

□ Ierland (IE) □ Griekenland (EL) □ Spanje (ES) □ Frankrijk (FR) □ Kroatië (HR) □ Italië (IT)

□ Cyprus (CY) □ Letland (LV) □ Litouwen □ Luxemburg (LU) □ Hongarije (HU)

□ Malta (MT) □ Nederland (NL) □ Oostenrijk (AT) □ Polen (PL) □ Portugal (PT)

□ Roemenië (RO) □ Slovenië (SI) □ Slowakije (SK) □ Finland (FI) □ Zweden (SE)

□ Verenigd Koninkrijk (UK) 

2. Gerecht dat of aAutoriteit die het certificaat afgeeft

2.1. Naam

2.2. Adres

2.3. Tel./fax/e-mail

49 Verordening (EG) nr. 2201/2003 i van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i.

50 Verordening (EG) nr. xxxx/20xx of xx xxxxx 20xx van de Raad betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering.

3. Huwelijk

3.1. Vrouw

3.1.1. Volledige naam

3.1.2. Adres

3.1.3. Geboorteland en -plaats

3.1.4. Geboortedatum

3.2. Man

3.2.1. Volledige naam

3.2.2. Adres

3.2.3. Geboorteland en -plaats

3.2.4. Geboortedatum

3.3. Land, plaats (indien bekend) en datum van het huwelijk

3.3.1. Land van het huwelijk

3.3.2. Plaats van het huwelijk (indien bekend)

3.3.3. Datum van het huwelijk

4. Gerecht dat de beslissing heeft gegeven

4.1. Naam van het gerecht

4.2. Plaats van het gerecht

5. Beslissing

5.1. Datum

5.2. Referentienummer

5.3. Soort beslissing

5.3.1. Echtscheiding

5.3.2. Nietigverklaring van het huwelijk

5.3.3. Scheiding van tafel en bed

5.4. Is de beslissing bij verstek gegeven?

5.4.1. Neen

5.4.2. Ja 51

  • 6. 
    Namen van de partijen aan wie rechtsbijstand is toegekend

7. Staat tegen de beslissing hoger beroep open volgens de wet van de lidstaat van herkomst?

7.1. Neen

7.2. Ja

8. Datum van het rechtsgevolg in de lidstaat waar de beslissing is gegeven

8.1. Echtscheiding

8.2. Scheiding van tafel en bed

 3. Autoriteit die de beslissing heeft gegeven

3.1. Naam van de autoriteit

3.2. Plaats van de autoriteit

  • 4. 
    Beslissing

    4.1. Datum

    4.2. Referentienummer

    4.3. Soort beslissing

    4.3.1. Echtscheiding

    4.3.2. Nietigverklaring van het huwelijk

    4.3.3. Scheiding van tafel en bed

    4.4. Is de beslissing bij verstek gegeven?

    4.4.1. Neen

    4.4.2. Ja 

51 De in artikel 37, lid 2, bedoelde stukken moeten worden bijgevoegd.

 nieuw

  • 5. 
    Indien de beslissing bij verstek is gegeven:

    5.1. Het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk tijdig en op zodanige

    wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, is aan de niet-verschenen

    persoon betekend of medegedeeld.

    5.1.1. Ja

    5.1.2. Neen

    5.2. Het stuk is aan de niet-verschenen persoon betekend of meegedeeld, maar niet

volgens deze voorwaarden; desalniettemin staat vast dat deze persoon

ondubbelzinnig met deze beslissing instemt.

5.2.1. Ja

5.2.2. Neen

 2201/2003 (aangepast)

 6. Huwelijk

6.1. Vrouw

6.1.1. Volledige naam

6.1.2. Adres

6.1.3. Geboorteland en -plaats

6.1.4. Geboortedatum

6.2. Man

6.2.1. Volledige naam

6.2.2. Adres

6.2.3. Geboorteland en -plaats

6.2.4. Geboortedatum

6.3. Land, plaats (indien bekend) en datum van het huwelijk

6.3.1. Land van het huwelijk

6.3.2. Plaats van het huwelijk (indien bekend)

6.3.3. Datum van het huwelijk 7. Namen van de partijen aan wie rechtsbijstand is toegekend

  • 8. 
    Staat tegen de beslissing hoger beroep open volgens de wet van de lidstaat van

herkomst?

8.1. Neen

8.2. Ja

  • 9. 
    Datum van het rechtsgevolg in de lidstaat waar de beslissing is gegeven

    9.1. Echtscheiding

    9.2. Scheiding van tafel en bed 

     nieuw

  • 10. 
    Kosten 52

    10.1. Valuta :

    □ euro (EUR) □ Bulgaarse lev (BGN) □ Kroatische kuna (HRK) □ Tsjechische kroon

(CZK) □ Hongaarse forint (HUF) □ Poolse zloty (PLN) □ Pond sterling (GBP) □

Roemeense leu (RON) □ Zweedse kroon (SEK) □ Andere (gelieve de ISO-code te

vermelden):

10.2. De volgende persoon/personen tegen wie de tenuitvoerlegging wordt

gevorderd is/zijn in de kosten verwezen:

10.2.1. Volledige naam

10.2.2. Indien meerdere personen in de kosten zijn verwezen, kan het gehele

bedrag bij elk van hen worden ingevorderd:

10.2.2.1. □ Ja

10.2.2.2. □ Neen

10.3. De in te vorderen kosten zijn de volgende 53 :

10.3.1. □ De kosten zijn in de beslissing bepaald op een totaal bedrag

(specificeer bedrag):

10.3.2. □ De kosten zijn in de beslissing bepaald op een percentage van de

totale kosten (specificeer het percentage):

52 Dit betreft ook het geval dat de kosten in een afzonderlijke beslissing worden toegewezen.

53 Wanneer de kosten bij meerdere personen kunnen worden ingevorderd, gelieve het aandeel van ieder afzonderlijk in te vullen.

10.3.3. □ De aansprakelijkheid voor de verschuldigde kosten is in de beslissing

bepaald en het gaat om de volgende exacte bedragen:

10.3.3.1. □ Gerechtskosten:

10.3.3.2. □ Honoraria van advocaten:

10.3.3.3. □ Kosten van betekening en kennisgeving van stukken:

10.3.3.4. □ Andere:

10.3.4. □ Overige (specificeer):

10.4. Rente over de kosten

10.4.1. □ Niet van toepassing

10.4.2. □ Rente in de beslissing gespecificeerd

10.4.2.1. □ Bedrag:

of

10.4.2.2. □ Percentage … %

10.4.2.2.1. Rente verschuldigd vanaf ...... (datum (dd/mm/jjjj) of

gebeurtenis) tot ........ (datum (dd/mm/jjjj) of

gebeurtenis) 54 :

10.4.3. □ Wettelijke rente (indien van toepassing), te berekenen

overeenkomstig (vermeld toepasselijke wetgeving):

10.4.3.1. Rente verschuldigd vanaf ...... (datum (dd/mm/jjjj) of gebeurtenis) tot ........ (datum (dd/mm/jjjj) of

gebeurtenis) 55 :

10.4.4. □ Kapitalisatie van rente (indien van toepassing, graag specificeren):

 2201/2003

Gedaan te …, …

Handtekening en/of stempel

54 Gelieve gegevens voor alle perioden in te vullen indien meer dan één.

55 Gelieve gegevens voor alle perioden in te vullen indien meer dan één.

 2201/2003 (aangepast)

BIJLAGE II

CERTIFICAAT BETREFFENDE BESLISSINGEN INZAKE DE OUDERLIJKE

VERANTWOORDELIJKHEID, 56 , 57 BEDOELD IN ARTIKEL 39MET INBEGRIP

VAN OMGANGSRECHT; OF DE TERUGKEER VAN HET KIND,   BEDOELD IN ARTIKEL 53

  • 1. 
    Lidstaat van oorsprong  herkomst 

 □ België (BE) □ Bulgarije (BG) □ Tsjechië (CZ) □ Duitsland (DE) □ Estland (EE) □ Ierland (IE) □ Griekenland (EL) □ Spanje (ES) □ Frankrijk (FR) □ Kroatië (HR) □ Italië

(IT)

□ Cyprus (CY) □ Letland (LV) □ Litouwen □ Luxemburg (LU) □ Hongarije (HU)

□ Malta (MT) □ Nederland (NL) □ Oostenrijk (AT) □ Polen (PL) □ Portugal (PT)

□ Roemenië (RO) □ Slovenië (SI) □ Slowakije (SK) □ Finland (FI) □ Zweden (SE)

□ Verenigd Koninkrijk (UK) 

2. G ERECHT DAT OF AUTORITEIT DIE HET CERTIFICAAT AFGEEFT

2.1. Naam

2.2. Adres

2.3. Tel./fax/e-mail

3. Houder(s) van het omgangsrecht

3.1. Volledige naam

3.2. Adres

3.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

4. Andere dan onder 3 vermelde personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid

dragen 58

4.1. 4.1.1. Volledige naam

56 Verordening (EG) nr. 2201/2003 i van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de

erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid.

57 Verordening (EG) nr. xxxx/20xx of xx xxxxx 20xx van de Raad betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2201/2003 i.

58 Indien meer dan één persoon de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, kan de onder 3 vermelde persoon ook onder 4.

4.1.2. Adres

4.1.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

4.2. 4.2.1. Volledige naam

4.2.2. Adres

4.2.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

4.3. 4.3.1. Volledige naam

4.3.2. Adres

4.3.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

5. G ERECHT DAT DE BESLISSING HEEFT GEGEVEN

5.1. Naam van het gerecht

5.2. Plaats van het gerecht

6. B ESLISSING

6.1. Datum

6.2. Referentienummer

6.3. Is de beslissing bij verstek gegeven?

6.3.1. Neen

6.3.2. Ja 59

7. Kinderen op wie de beslissing betrekking heeft 60

7.1. Volledige naam en geboortedatum

7.2. Volledige naam en geboortedatum

7.3. Volledige naam en geboortedatum

7.4. Volledige naam en geboortedatum

  • 8. 
    Namen van de partijen aan wie rechtsbijstand is toegekend

59 De in artikel 37, lid 2, bedoelde stukken moeten worden bijgevoegd.

60 Indien de beslissing betrekking heeft op meer dan vier kinderen, moet een tweede formulier worden gebruikt.

9. Uitvoerbaarheid en betekening/mededeling

9.1. Is de beslissing volgens het recht van de lidstaat van herkomst uitvoerbaar?

9.1.1. Ja

9.1.2. Neen

9.2. Is de beslissing betekend/medegedeeld aan de partij jegens wie de tenuitvoerlegging wordt gevorderd?

9.2.1. Ja

9.2.1.1. Volledige naam van de partij

9.2.1.2. Adres

9.2.1.3. Datum van de betekening/mededeling

9.2.2. Neen

10. Specifieke gegevens voor de beslissingen betreffende het omgangsrecht indien om het exequatur wordt verzocht volgens artikel 28. Artikel 40, lid 2, voorziet in deze mogelijkheid:

10.1. Regelingen betreffende de uitoefening van het omgangsrecht (indien en voorzover deze gegevens in de beslissing staan)

10.1.1. Datum, tijd

10.1.1.1. Begin

10.1.1.2. Einde

10.1.2. Plaats

10.1.3. Bijzondere verplichtingen van de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt

10.1.4. Bijzondere verplichtingen van de houder van het omgangsrecht

10.1.5. Eventuele beperkingen van de uitoefening van het omgangsrecht

11. Specifieke gegevens voor de beslissingen betreffende de terugkeer van het kind indien om een exequatur wordt verzocht volgens artikel 28. Artikel 40, lid 2, voorziet in deze mogelijkheid:

11.1. De beslissing brengt de terugkeer van het kind met zich

11.2. Persoon bij wie het kind moet worden teruggebracht (indien dit gegeven in de beslissing staat)

11.2.1. Volledige naam

11.2.2. Adres

 3. Autoriteit die de beslissing heeft gegeven

3.1. Naam van de autoriteit

3.2. Plaats van de autoriteit

  • 4. 
    Beslissing

    4.1. Datum

    4.2. Referentienummer

  • 5. 
    Personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen

    5.1. Ouder 1

    5.1.1. Volledige naam

    5.1.2. Adres

    5.1.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

    5.2. Ouder 2

    5.2.1. Volledige naam

    5.2.2. Adres

    5.2.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

    5.3. Andere persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt

    5.3.1. Volledige naam

    5.3.2. Adres

    5.3.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

  • 6. 
    Kinderen op wie de beslissing betrekking heeft 61

    6.1. Kind 1

    6.1.1 Volledige naam

61 Indien de beslissing betrekking heeft op meer dan vier kinderen, moet een tweede formulier worden gebruikt.

6.1.2. Geboortedatum

6.1.3. Adres

6.2. Kind 2

6.2.1. Volledige naam

6.2.2. Geboortedatum

6.2.3. Adres

6.3. Kind 3

6.3.1. Volledige naam

6.3.2. Geboortedatum

6.3.3. Adres

6.4. Kind 4

6.4.1. Volledige naam

6.4.2. Geboortedatum

6.4.3. Adres

  • 7. 
    Namen van de partijen aan wie rechtsbijstand is toegekend
  • 8. 
    Uitvoerbaarheid en betekening/mededeling

8.1. Is de beslissing volgens het recht van de lidstaat van herkomst uitvoerbaar?

8.1.1. Ja

8.1.2. Neen

8.2. Is de beslissing betekend/medegedeeld aan de partij jegens wie de

tenuitvoerlegging wordt gevorderd?

8.2.1. Ja

8.2.1.1. Volledige naam van de partij

8.2.1.2. Adres

8.2.1.3. Datum van de betekening/mededeling

8.2.2. Neen

  • 9. 
    Indien de beslissing bij verstek is gegeven:

    9.1. Het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk tijdig en op zodanige

    wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, is aan de niet-verschenen

    persoon betekend of medegedeeld.

    9.1.1. Ja

    9.1.2. Neen

    9.2. Het stuk is aan de niet-verschenen persoon betekend of meegedeeld, maar niet volgens deze voorwaarden; desalniettemin staat vast dat deze persoon

    ondubbelzinnig met deze beslissing instemt.

    9.2.1. Ja

    9.2.2. Neen

  • 10. 
    Alle betrokken partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

    10.1. Ja

    10.2. Neen 

     nieuw 11. Het kind is daadwerkelijk in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken.

    11.1. Ja

  • 12. 
    Aan het standpunt van het kind werd het passende belang gehecht.

    12.1. Ja

     2201/2003 (aangepast)

 13. Specifieke informatie over beslissingen inzake omgangsrecht

13.1. Persoon/personen aan wie het omgangsrecht werd verleend 62

13.1.1. Volledige naam

13.1.2. Adres

13.1.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

13.2. Regelingen betreffende de uitoefening van het omgangsrecht (indien en

voorzover deze gegevens in de beslissing staan)

13.2.1. Datum, tijd

62 Indien meer dan één persoon de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, kan de onder 5 vermelde persoon ook onder 13.1 worden vermeld.

13.2.1.1. Begin

13.2.1.2. Einde

13.2.2. Plaats

13.2.3. Bijzondere verplichtingen van de persoon die de ouderlijke

verantwoordelijkheid draagt

13.2.4. Bijzondere verplichtingen van de persoon aan wie het omgangsrecht

werd verleend

13.2.5. Eventuele beperkingen van de uitoefening van het omgangsrecht

  • 14. 
    Specifieke informatie over beslissingen die de terugkeer van het kind met zich brengen

    14.1. De beslissing brengt de terugkeer van het kind met zich

    14.2. Persoon bij wie het kind moet worden teruggebracht (indien dit gegeven in de

    beslissing staat)

    14.2.1. Volledige naam

    14.2.2. Adres 

     nieuw 15. In voorkomend geval, de bijzonderheden met betrekking tot de maatregelen die door de

    gerechten of autoriteiten zijn getroffen ter bescherming van het kind tijdens of na de

    terugkeer naar de lidstaat waar het zijn gewone verblijfplaats heeft

  • 16. 
    De beslissing was gebaseerd op de artikel 26, lid 4, tweede alinea van de verordening en

brengt de terugkeer van het kind/de kinderen met zich en het gerecht heeft in zijn

uitspraak rekening gehouden met de redenen en het bewijsmateriaal die ten grondslag

lagen aan het bevel dat is gegeven krachtens artikel 13 van het Verdrag van 's

Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van

internationale ontvoering van kinderen

16.1. Ja

16.2. Neen

  • 17. 
    Specifieke informatie over een andere beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid

    17.1. Omschrijving van de ten uitvoer te leggen verplichting

  • 18. 
    Kosten 63

18.1. Valuta :

63 Dit betreft ook het geval dat de kosten in een afzonderlijke beslissing worden toegewezen.

□ euro (EUR) □ Bulgaarse lev (BGN) □ Kroatische kuna (HRK) □ Tsjechische kroon

(CZK) □ Hongaarse forint (HUF) □ Poolse zloty (PLN) □ Pond sterling (GBP) □

Roemeense leu (RON) □ Zweedse kroon (SEK) □ Andere (gelieve de ISO-code te

vermelden):

18.2. De volgende persoon/personen tegen wie de tenuitvoerlegging wordt

gevorderd is/zijn in de kosten verwezen:

18.2.1. Volledige naam

18.2.2. Indien meerdere personen in de kosten zijn verwezen, kan het gehele bedrag bij elk van hen worden ingevorderd:

18.2.2.1. □ Ja

18.2.2.2. □ Neen

18.3. De in te vorderen kosten zijn de volgende 64 :

18.3.1. □ De kosten zijn in de beslissing bepaald op een totaal bedrag (specificeer bedrag):

18.3.2. □ De kosten zijn in de beslissing bepaald op een percentage van de

totale kosten (specificeer het percentage):

18.3.3. □ De aansprakelijkheid voor de verschuldige kosten is in de beslissing

bepaald en het gaat om de volgende exacte bedragen:

18.3.3.1. □ Gerechtskosten:

18.3.3.2. □ Honoraria van advocaten:

18.3.3.3. □ Kosten van betekening en kennisgeving van stukken:

18.3.3.4. □ Andere:

18.3.4. □ Overige (specificeer):

18.4. Rente over de kosten

18.4.1. □ Niet van toepassing

18.4.2. □ Rente in de beslissing gespecificeerd

18.4.2.1. □ Bedrag:

of

18.4.2.2. □ Percentage … %

64 Wanneer de kosten bij meerdere personen kunnen worden ingevorderd, gelieve het aandeel van ieder afzonderlijk in te vullen.

18.4.2.2.1. Rente verschuldigd vanaf ...... (datum (dd/mm/jjjj) of

gebeurtenis) tot ........ (datum (dd/mm/jjjj) of

gebeurtenis) 65 :

18.4.3. □ Wettelijke rente (indien van toepassing), te berekenen

overeenkomstig (vermelde toepasselijke wetgeving):

18.4.3.1. Rente verschuldigd vanaf ...... (datum (dd/mm/jjjj) of gebeurtenis) tot ........ (datum (dd/mm/jjjj) of

gebeurtenis) 66 :

18.4.4. □ Kapitalisatie van rente (specificeer indien van toepassing):

 2201/2003

Gedaan te …, …

Handtekening en/of stempel

65 Gelieve gegevens voor alle perioden in te vullen indien meer dan één.

66 Gelieve gegevens voor alle perioden in te vullen indien meer dan één.

 2201/2003 (aangepast)

BIJLAGE III

CERTIFICAAT BETREFFENDE BESLISSINGEN INZAKE HET

OMGANGSRECHT, BEDOELD IN ARTIKEL 41, LID 1 67

  • 1. 
    Lidstaat van oorsprong

2. G ERECHT DAT OF AUTORITEIT DIE HET CERTIFICAAT AFGEEFT

2.1. Naam

2.2. Adres

2.3. Tel./fax/e-mail

3. H OUDER ( S ) VAN HET OMGANGSRECHT

3.1. Volledige naam

3.2. Adres

3.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

4. A NDERE DAN ONDER 3 VERMELDE PERSONEN DIE DE OUDERLIJKE VERANTWOORDELIJKHEID DRAGEN 6869

4.1. 4.1.1. Volledige naam

4.1.2. Adres

4.1.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

4.2. 4.2.1. Volledige naam

4.2.2. Adres

4.2.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

4.3. Andere

4.3.1. Volledige naam

67 Verordening (EG) nr. 2201/2003 i van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i.

68 Indien meer dan één persoon de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, kan de onder 3 vermelde

persoon ook onder 4. 69 Met een kruisje in het vakje aangeven ten opzichte van welke persoon de beslissing ten uitvoer zou

moeten worden gelegd.

4.3.2. Adres

4.3.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

5. G ERECHT DAT DE BESLISSING HEEFT GEGEVEN

5.1. Naam van het gerecht

5.2. Plaats van het gerecht

6. B ESLISSING

6.1. Datum

6.2. Referentienummer

7. K INDEREN OP WIE DE BESLISSING BETREKKING HEEFT 70

7.1. Volledige naam en geboortedatum

7.2. Volledige naam en geboortedatum

7.3. Volledige naam en geboortedatum

7.4. Volledige naam en geboortedatum

8. I S DE BESLISSING UITVOERBAAR IN DE LIDSTAAT VAN HERKOMST ?

8.1. Ja

8.2. Neen

  • 9. 
    Het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk is tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan elke betrokkene die niet aan de procedure heeft deelgenomen, betekend of ter kennis gebracht, of het staat vast dat deze ondubbelzinnig met de beslissing instemt
  • 10. 
    Alle betrokken partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
  • 11. 
    De kinderen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, tenzij dit vanwege hun leeftijd of mate van rijpheid niet raadzaam werd geacht

12. R EGELINGEN BETREFFENDE DE UITOEFENING VAN HET OMGANGSRECHT ( INDIEN EN VOORZOVER DEZE GEGEVENS IN DE BESLISSING STAAN )

12.1. Datum, tijd

70 Indien de beslissing betrekking heeft op meer dan vier kinderen, moet een tweede formulier worden gebruikt.

12.1.1. Begin

12.1.2. Einde

12.2. Plaats

12.3. Bijzondere verplichtingen van de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt

12.4. Bijzondere verplichtingen van de houder van het omgangsrecht

12.5. Eventuele beperkingen van de uitoefening van het omgangsrecht

  • 13. 
    Namen van de partijen aan wie rechtsbijstand is toegekend

Gedaan te …, …

Handtekening en/of stempel

 2201/2003 (aangepast)

BIJLAGE IV

CERTIFICAAT BETREFFENDE DE TERUGKEER VAN HET KIND, BEDOELD IN

ARTIKEL 42, LID 1 71

1. Lidstaat van oorsprong

2. Gerecht dat of autoriteit die het certificaat afgeeft

2.1. Naam

2.2. Adres

2.3. Tel./fax/e-mail

3. Persoon die gemachtigd is voor de terugkeer van het kind te zorgen (indien dit gegeven in de beslissing staat)

3.1. Volledige naam

3.2. Adres

3.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

4. Personen die de ouderlijke verantwoordelijkheid dragen 72

4.1. Moeder

4.1.1. Volledige naam

4.1.2. Adres (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

4.1.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

4.2. Vader

4.2.1. Volledige naam

4.2.2. Adres (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

4.2.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

4.3. Andere

4.3.1. Volledige naam

71 Verordening (EG) nr. 2201/2003 i van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de

erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke

verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i.

72 Facultatief.

4.3.2. Adres (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

4.3.3. Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

5. Verdediger (indien dit gegeven in de beslissing staat)

5.1. Volledige naam

5.2. Adres (indien dit gegeven beschikbaar is)

6. Gerecht dat de beslissing heeft gegeven

6.1. Naam van het gerecht

6.2. Plaats van het gerecht

7. Beslissing

7.1. Datum

7.2. Referentienummer

8. Kinderen op wie de beslissing betrekking heeft 73

8.2. Volledige naam en geboortedatum

8.3. Volledige naam en geboortedatum

8.4. Volledige naam en geboortedatum

  • 9. 
    De beslissing brengt de terugkeer van het kind met zich

10. Is de beslissing uitvoerbaar in de lidstaat van herkomst?

10.1. Ja

10.2. Neen

  • 11. 
    De kinderen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, tenzij dit vanwege hun leeftijd of mate van rijpheid niet raadzaam werd geacht
  • 12. 
    De partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord
  • 13. 
    De beslissing voorziet in de terugkeer van het kind en het gerecht heeft in zijn uitspraak rekening gehouden met de redenen en het bewijsmateriaal die ten grondslag lagen aan het bevel dat is gegeven krachtens artikel 13, onder b), van het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen

73 Indien de beslissing betrekking heeft op meer dan vier kinderen, moet een tweede formulier worden gebruikt.

  • 14. 
    In voorkomend geval, de bijzonderheden met betrekking tot de maatregelen die door de gerechten of autoriteiten zijn getroffen ter bescherming van het kind na de terugkeer naar de lidstaat waar het zijn gewone verblijfplaats heeft
  • 15. 
    Namen van de partijen aan wie rechtsbijstand is toegekend

Gedaan te …, …

Handtekening en/of stempel

 nieuw

BIJLAGE III

CERTIFICAAT BETREFFENDE EEN AUTHENTIEK INSTRUMENT OF EEN

OVEREENKOMST 74 , BEDOELD IN ARTIKEL 56

  • 1. 
    AUTORITEIT DIE HET CERTICAAT AFGEEFT

    1.1. Naam:

    1.2. Adres:

    1.2.1. Straat en huisnummer, postbus

    1.2.2. Postcode en plaats

    1.2.3. Lidstaat:

□ België (BE) □ Bulgarije (BG) □ Tsjechië (CZ) □ Duitsland (DE) □ Estland (EE)

□ Ierland (IE) □ Griekenland (EL) □ Spanje (ES) □ Frankrijk (FR) □ Kroatië (HR) □ Italië

(IT) □ Cyprus (CY) □ Letland (LV) □ Litouwen (LT) □ Luxembourg (LU) □ Hongarije (HU)

□ Malta (MT) □ Nederland (NL) □ Oostenrijk (AT) □ Polen (PL) □ Portugal (PT)

□ Roemenië (RO) □ Slovenië (SI) □ Slowakije (SK) □ Finland (FI) □ Zweden (SE)

□ Verenigd Koninkrijk (UK)

1.3. Telefoon:

1.4. Fax:

1.5. E-mail (indien deze gegevens beschikbaar zijn):

  • 2. 
    AUTHENTIEKE AKTE

    2.1. Autoriteit die de authentieke akte heeft opgesteld (als dat een andere is dan de

    autoriteit die het certificaat afgeeft)

    2.1.1. Naam en hoedanigheid van de autoriteit

    2.1.2. Adres:

    2.2. Datum (dd/mm/jjj) waarop de authentieke akte werd opgesteld door de in punt

    2.1. bedoelde autoriteit:

    2.3. Referentienummer van de authentieke akte (indien van toepassing)

74 Artikel 56 van Verordening ... van de Raad betreffende de bevoegdheid, de erkenning en

tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering, tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2201/2003 i.

2.4. Datum (dd/mm/jjj) waarop de authentieke akte werd geregistreerd in de

lidstaat van herkomst (alleen in te vullen wanneer deze datum bepalend is voor

de rechtskracht van de akte en die datum niet samenvalt met die bedoeld onder

punt 2.2.)

2.4.1. Referentienummer van de authentieke akte (indien van toepassing)

  • 3. 
    OVEREENKOMST

3.1. Autoriteit die de overeenkomst heeft opgesteld of waarbij de overeenkomst

werd gesloten (als dat een andere is dan de autoriteit die het certificaat uitgeeft)

3.1.1. Naam van de autoriteit

3.1.2. Adres:

3.2. Datum (dd/mm/jjj) van de overeenkomst:

3.3. Referentienummer van de overeenkomst

  • 4. 
    PARTIJEN BIJ DE AUTHENTIEKE AKTE/OVEREENKOMST

    4.1. Volledige naam van de eerste partij:

    4.1.1. Adres:

    4.1.2 Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

    4.2. Volledige naam van de tweede partij:

    4.2.1. Adres:

    4.2.2 Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

    4.3. Volledige naam van een eventuele andere partij:

    4.3.1. Adres:

    4.3.2 Geboortedatum en -plaats (indien deze gegevens beschikbaar zijn)

  • 5. 
    UITVOERBAARVERKLARING VAN DE AUTHENTIEKE

    AKTE/OVEREENKOMST IN DE LIDSTAAT VAN HERKOMST

    5.1. De authentieke akte/overeenkomst is uitvoerbaar in de lidstaat van herkomst.

    5.1.1. □ Ja

    5.1.2. □ Neen

    5.2. Voorwaarden van de authentieke akte/overeenkomst 5.2.1. Korte omschrijving van de uitvoerbare verplichting:

    5.2.2.2. De onder 5.2. bedoelde verplichting kan tegen de volgende persoon/personen worden ingeroepen

(volledige naam) 75 :

Gedaan te …, …,

Handtekening en/of stempel van de autoriteit van herkomst:

 2201/2003

75 Gelieve gegevens voor alle personen in te vullen indien meer dan één.

 2201/2003 (aangepast)

BIJLAGE V

CONCORDANTIETABEL TEN OPZICHTE VAN VERORDENING (EG) Nr. 1347/2000

Vervallen Overeenkomstige artikelen in de

artikelen nieuwe tekst

1 1, 2

2 3

3 12

4

5 4

6 5

7 6

8 7

9 17

10 18

11 16, 19

12 20

13 2, 49, 46

14 21

15 22, 23

16

17 24

18 25

19 26

20 27

21 28 22 21, 29

23 30

24 31

25 32

26 33

27 34

28 35

29 36

30 50

31 51

32 37

33 39

34 38

35 52

36 59

37 60, 61

38 62

39

40 63

41 66

42 64

43 65

44 68, 69

45 70

46 72

Bijlage I 68

Bijlage II 68 Bijlage III 68

Bijlage IV Bijlage I

Bijlage V Bijlage II  2201/2003 (aangepast)

BIJLAGE VI

Verklaring van Zweden en Finland overeenkomstig artikel 59, lid 2, onder a), van de verordening betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i.

Verklaring van Zweden:

Overeenkomstig artikel 59, lid 2, onder a), van de verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i, verklaart Zweden dat de Overeenkomst van 6 februari 1931 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende internationaal-privaatrechtelijke bepalingen ter zake van huwelijk, adoptie en voogdij, met bijbehorend slotprotocol, in de betrekkingen tussen Zweden en Finland geheel toepasselijk is in plaats van de verordening.

Verklaring van Finland:

Overeenkomstig artikel 59, lid 2, onder a), van de verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 i, verklaart Finland dat de Overeenkomst van 6 februari 1931 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende internationaal-privaatrechtelijke bepalingen ter zake van huwelijk, adoptie en voogdij, met bijbehorend slotprotocol, in de betrekkingen tussen Finland en Zweden geheel toepasselijk is in plaats van de verordening.

BIJLAGE IV

Ingetrokken verordening met de wijziging ervan

Verordening (EG) nr. 2201/2003 i

(PB L 338 van 23.12.2003, blz. 1).

Verordening (EG) nr. 2116/2004 i (PB L 367 van 14.12.2004, blz. 1).

BIJLAGE V

Concordantietabel

Verordening (EG) nr. 2201/2003 i Deze verordening

Artikel 1 Artikel 1

Artikel 2, aanhef Artikel 2, aanhef

Artikel 2, leden 1 tot en met 6 Artikel 2, leden 1 tot en met 6

  • Artikel 2, lid 7

Artikel 2, lid 7 Artikel 2, lid 8

Artikel 2, lid 8 Artikel 2, lid 9

Artikel 2, lid 9 Artikel 2, lid 10

Artikel 2, lid 10 Artikel 2, lid 11

Artikel 2, lid 11 Artikel 2, lid 12

Artikelen 3, 4 en 5 Artikelen 3, 4 en 5

Artikel 6 Artikel 6, lid 2

Artikel 7, lid 1 Artikel 6, lid 1

Artikel 7, lid 2 Artikel 6, lid 3

Artikel 8 Artikel 7

Artikel 9 Artikel 8

Artikel 10, aanhef Artikel 9, aanhef

Artikel 10, a) Artikel 9, a)

Artikel 10, b), aanhef Artikel 9, b), aanhef

Artikel 10, b), i) en ii) Artikel 9, b), i) en ii)

  • Artikel 9, b), iii)

Artikel 10, b), iii) Artikel 9, b), iv)

Artikel 10, b), iv) Artikel 9, b), v)

Artikel 11, lid 1 Artikel 21

Artikel 11, lid 2 Artikel 24

Artikel 11, lid 3 Artikel 23, lid 1

Artikel 11, lid 4 Artikel 25, lid 1

Artikel 11, lid 5 Artikel 25, lid 2

Artikel 11, lid 6 Artikel 26, lid 2

Artikel 11, lid 7 Artikel 26, lid 3

Artikel 11, lid 8 Artikel 26, lid 4

Artikel 12, lid 1 Artikel 10, lid 1

Artikel 12, lid 2 Artikel 10, lid 2

Artikel 12, lid 3 Artikel 10, lid 3

  • Artikel 10, leden 4 en 5

Artikel 12, lid 4 Artikel 10, lid 6

Artikel 13 Artikel 11

Artikel 14 Artikel 13

Artikel 15 Artikel 14

Artikel 16 Artikel 15

  • Artikel 16

Artikelen 17, 18 en 19 Artikelen 17, 18 en 19

  • Artikel 20

Artikel 20 Artikel 12

Artikel 21 Artikel 27

  • Artikel 28

Artikel 22 Artikel 37

Artikel 23, a), c), d), e) en f) Artikel 38, lid 1

Artikel 23, b), g) -

Artikelen 24, 25 en 26 Artikelen 50, 51 en 52

Artikel 27 Artikel 29, a)

  • Artikel 29, b) en c)

Artikelen 28 tot en met 36 -

  • Artikelen 30 tot en met 32
  • Artikelen 35 en 36
  • Artikelen 39 tot en met 49

Artikel 37, lid 1 Artikel 28, lid 1

  • Artikel 28, lid 2

Artikel 37, lid 2 -

  • Artikel 34, leden 2 en 3

Artikel 38 -

Artikel 39 Artikel 53, leden 1 en 2

Artikel 40 -

Artikel 41, lid 1 Artikelen 30, lid 2, 38, lid 2 en 53, lid 2

Artikel 41, leden 2 en 3 Artikel 53, lid 2

Artikel 42, lid 1 Artikelen 38, lid 2 en 53, lid 2

Artikel 42, lid 2 Artikel 53, leden 3 tot en met 6

  • Artikel 54, leden 1 en 2

Artikel 43 Artikel 54, leden 3 en 4

Artikel 44 Artikel 53, lid 7

Artikel 45, lid 1 Artikel 34, lid 1

Artikel 45, lid 2 Artikelen 34, leden 2 en 3, en 69

Artikel 46 Artikel 55

  • Artikel 56

Artikel 47, lid 1 Artikel 31, lid 1

  • Artikel 31, lid 2

Artikel 47, lid 2 -

Artikel 48 Artikel 33, lid 1

  • Artikel 33, lid 2

Artikelen 49, 50 en 51 Artikelen 57, 58 en 59

Artikel 52 Artikel 68

Artikel 53 Artikel 60

  • Artikel 61

Artikel 54 Artikel 62

Artikel 55, aanhef Artikel 61, lid 1, aanhef, artikel 63, lid 2

  • Artikel 63, lid 1, a)

Artikel 55, a) Artikelen 63, lid 1, b) en 64, lid 1, a)

Artikel 55, b) tot en met e) Artikel 63, lid 1, c) tot en met f)

  • Artikel 63, lid 1, g)
  • Artikel 63, leden 3 en 4
  • Artikel 64, lid 1, b) en leden 2 tot en met 6

Artikel 56, lid 1 Artikel 65, lid 1

  • Artikel 65, lid 2

Artikel 56, lid 2 Artikel 65, lid 3

  • Artikel 65, lid 4

Artikel 56, lid 3 Artikel 65, lid 5

Artikel 56, lid 4 -

Artikelen 57 en 58 Artikelen 66 en 67

  • Artikel 69

Artikel 59, lid 1 Artikel 72

Artikel 59, leden 2 en 3 -

Artikel 60, a) tot en met d) Artikel 73

Artikel 60, e) Artikel 74

Artikel 61 Artikel 75, lid 1

  • Artikel 75, leden 2 en 3

Artikelen 62, 63 en 64 Artikelen 76, 77 en 78

Artikel 65 Artikel 79, lid 1

  • Artikel 79, lid 2

Artikel 66 Artikel 80

Artikelen 67 en 68 Artikel 81

Artikelen 69 en 70 -

  • Artikelen 70 en 71

Artikelen 71 en 72 Artikelen 82 en 83

Bijlage I Bijlage I

Bijlage II -

Bijlage III Bijlage II

Bijlage IV Bijlage II

  • Bijlage III

3.

Herziene versies, correcties en addenda

30 jun
'16
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE SAMENVATTING VAN DE EFFECTBEOORDELING bij Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinder- ontvoering (herschikking)
COVER NOTE
Secretary-General of the European Commission
10767/16 ADD 2
30 jun
'16
COMMISSION STAFF WORKING DOCUMENT IMPACT ASSESSMENT Accompanying the document Proposal for a Council Regulation on jurisdiction, the recognition and enforcement of decisions in matrimonial matters and the matters of parental responsability, and on international child abduction (recast)
COVER NOTE
Secretary-General of the European Commission
10767/16 ADD 1
 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.