Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen

1.

Tekst

Avis juridique important

|

2.

32002Q1605

Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen

Publicatieblad Nr. L 248 van 16/09/2002 blz. 0001 - 0048

Verordening (EG, Euratom) Nr. 1605/2002 van de Raad

van 25 juni 2002

houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen

INHOUD

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 279,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 183,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van de Rekenkamer(3),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(4),

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Aangezien de context waarin het Financieel Reglement van 21 december 1977 van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen(5) is vastgesteld, aanzienlijk is geëvolueerd, onder meer als gevolg van het met de financiële vooruitzichten aan de begroting opgelegde financieringskader en de institutionele ontwikkelingen en de verschillende uitbreidingen, heeft dat reglement verscheidene belangrijke wijzigingen ondergaan. Om in het bijzonder de vereisten van vereenvoudiging van de wetgeving en de administratie en van een nog strenger beheer van de communautaire financiën in acht te nemen, dient duidelijkheidshalve tot een omwerking van het Financieel Reglement van 21 december 1977 te worden overgegaan.
  • (2) 
    Deze verordening moet beperkt worden tot de grote beginselen en basisregels voor het gehele door de Verdragen bestreken begrotingsterrein, terwijl de toepassingsbepalingen moeten worden opgenomen in een verordening houdende uitvoeringsvoorschriften, zodat een betere hiërarchie van de regelgeving wordt gegarandeerd en zodoende de leesbaarheid van het Financieel Reglement wordt verbeterd. Daarom dient de Commissie te worden gemachtigd de uitvoeringsvoorschriften vast te stellen.
  • (3) 
    Bij de opstelling en de uitvoering van de begroting moeten de vier grondbeginselen van het begrotingsrecht (eenheid, universaliteit, specialiteit, jaarperiodiciteit) worden geëerbiedigd, alsook de beginselen van begrotingswaarachtigheid, evenwicht, rekeneenheid, goed financieel beheer en transparantie.
  • (4) 
    Deze verordening moet deze beginselen opnieuw bevestigen en de uitzonderingen erop via een stringente regeling beperken tot wat strikt noodzakelijk is.
  • (5) 
    Wat het eenheidsbeginsel betreft, moet deze verordening bepalen dat dit ook van toepassing is op de beleidsuitgaven voor de implementatie van de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en op het gebied van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, wanneer deze ten laste van de begroting komen. Het beginsel van eenheid en begrotingswaarachtigheid houdt in dat alle ontvangsten en alle uitgaven van de Gemeenschappen, alsook die van de Unie wanneer deze ten laste van de begroting komen, in de begroting worden opgenomen.
  • (6) 
    Wat het universaliteitsbeginsel betreft, moeten de mogelijkheden tot terugbetaling van vooruitbetalingen en tot hergebruik worden afgeschaft en gedeeltelijk worden vervangen door bestemmingsontvangsten en door mogelijkheden tot wederopvoering van de vrijgemaakte kredieten; deze wijzigingen gelden niet voor de bijzondere regeling voor de Structuurfondsen.
  • (7) 
    Wat betreft het specialiteitsbeginsel is een zekere flexibiliteit van beheer voor de instellingen onontbeerlijk voor de kredietoverschrijvingen. Deze verordening moet immers een geïntegreerde weergave van de toewijzing van de financiële en administratieve middelen naar bestemming mogelijk maken. Bovendien moeten de procedures voor de overschrijving van kredieten voor alle instellingen worden geharmoniseerd, zodat overschrijvingen van personeels- en huishoudelijke kredieten tot de bevoegdheid van elke instelling behoren. Wat betreft de kredietoverschrijvingen die betrekking hebben op de beleidsuitgaven, kan de Commissie kredieten overschrijven van het ene hoofdstuk naar het andere binnen eenzelfde titel tot in totaal maximaal 10 % van de kredieten van het begrotingsjaar van het begrotingsonderdeel waarvan kredieten worden overgeschreven. De vorming van reserves door de begrotingsautoriteit moet overigens worden beperkt tot twee gevallen, te weten het ontbreken van een basisbesluit of onzekerheid over de toereikendheid van de kredieten.
  • (8) 
    Wat het jaarperiodiciteitsbeginsel betreft, dient het onderscheid tussen gesplitste en niet-gesplitste kredieten gehandhaafd te blijven. De besluiten tot overdracht van vastleggings- en betalingskredieten moeten door elke instelling worden genomen. Aanvullende perioden moeten beperkt blijven tot de absoluut noodzakelijke gevallen, te weten de EOGFL-betalingen.
  • (9) 
    Het evenwichtsbeginsel is een van de grondregels van de begroting. In dit verband zij er met nadruk op gewezen dat het aangaan van leningen niet verenigbaar is met het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen. Het evenwichtsbeginsel vormt evenwel geen belemmering voor door de algemene begroting van de Unie gegarandeerde leningsoperaties.
  • (10) 
    Uit hoofde van artikel 277 van het EG-Verdrag en artikel 181, eerste alinea, van het Euratom-Verdrag dient de rekeneenheid te worden bepaald waarin de begroting luidt; die rekeneenheid wordt tevens gehanteerd voor de uitvoering van de begroting en het afleggen van rekening en verantwoording.
  • (11) 
    Wat het beginsel van goed financieel beheer betreft: dit beginsel moet worden gedefinieerd onder verwijzing naar de beginselen zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid, en de eerbiediging ervan moet worden gewaarborgd door de bereikte resultaten te beoordelen aan de hand van per activiteit vastgestelde en meetbare resultatenindicatoren. De instellingen moeten evaluaties vooraf en achteraf verrichten overeenkomstig de door de Commissie verstrekte richtsnoeren.
  • (12) 
    Wat ten slotte het transparantiebeginsel betreft, dient te worden gezorgd voor een betere informatievoorziening met betrekking tot de uitvoering van de begroting en de boekhouding. Ook moet een vaste datum voor de publicatie van de begroting worden vastgesteld, onverminderd de voorlopige verspreiding waarvoor de Commissie zou kunnen zorgen tussen het ogenblik van constatering van de definitieve vaststelling van de begroting door de voorzitter van het Europees Parlement en de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. De vorming van een negatieve reserve blijft overigens mogelijk.
  • (13) 
    Wat de opstelling en de inrichting van de begroting betreft, moeten de huidige bepalingen worden geharmoniseerd en vereenvoudigd door het onderscheid tussen aanvullende en gewijzigde begroting, dat geen praktisch nut heeft, op te heffen.
  • (14) 
    De afdeling van de begroting betreffende de Commissie moet een indeling naar bestemming ("activity based budgeting") van de kredieten en middelen mogelijk maken met het oog op een betere doorzichtigheid van het begrotingsbeheer ten aanzien van de doelstellingen goed financieel beheer en met name efficiëntie en doeltreffendheid.
  • (15) 
    De instellingen moeten bij het beheer van de statutaire ambten over een zekere vrijheid beschikken ten aanzien van de begrotingsmachtigingen, vooral in het kader van de nieuwe aanzet tot een op resultaten en niet op middelen gericht beheer. Deze vrijheid zal evenwel begrensd blijven door de dubbele limiet die wordt gevormd door de begrotingskredieten van een begrotingsjaar en het aantal toegestane ambten; bovendien worden de rangen A 1, A 2 en A 3 hiervan uitgesloten.
  • (16) 
    Wat de uitvoering van de begroting betreft, moeten de verschillende mogelijke wijzen van uitvoering worden verduidelijkt: gecentraliseerd door de Commissie, gedeeld met de lidstaten, gedecentraliseerd naar derde landen die externe steun ontvangen of gezamenlijk met internationale organisaties. Het gecentraliseerde beheer moet ofwel rechtstreeks door de diensten van de Commissie kunnen worden uitgevoerd, ofwel kunnen worden gedelegeerd aan organen naar Gemeenschapsrecht of aan nationale publiekrechtelijke organen. De verschillende wijzen van uitvoering moeten, ongeacht de entiteit die met de gehele of gedeeltelijke uitvoering belast is, in overeenstemming zijn met de procedures voor de bescherming van de communautaire middelen, waarbij steeds geldt dat de eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting overeenkomstig artikel 274 van het Verdrag bij de Commissie berust.
  • (17) 
    De verantwoordelijkheid van de Commissie voor de uitvoering van de begroting brengt met zich mee dat het haar verboden is overheidstaken die een discretionaire beoordelingsbevoegdheid inhouden te delegeren. Deze verordening moet dit beginsel onderstrepen en de delegeerbare taken afbakenen. Bovendien moet duidelijk worden bepaald dat privaatrechtelijke organen, behalve die welke met een openbare, aan welbepaalde voorwaarden gebonden dienstverleningstaak zijn belast, geen handeling ter uitvoering van de begroting mogen stellen; zij kunnen slechts diensten van technische of administratieve deskundigheid verstrekken en voorbereidende of bijkomende taken vervullen.
  • (18) 
    Eerbiediging van het transparantiebeginsel en het beginsel van goed financieel beheer impliceert dat publiekrechtelijke organen of organen belast met een openbare dienstverleningstaak waaraan uitvoeringstaken voor rekening van de Commissie worden gedelegeerd, moeten beschikken over transparante procedures voor het plaatsen van opdrachten, doeltreffende interne controle, een systeem van indiening van de rekeningen dat losstaat van de rest van hun werkzaamheden en een externe controle.
  • (19) 
    Deze verordening bepaalt overeenkomstig artikel 279, onder c), van het Verdrag de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de ordonnateurs, de rekenplichtige en de interne controleur.

De ordonnateurs krijgen de volle verantwoordelijkheid voor alle ontvangsten- en uitgavenverrichtingen die onder hun gezag worden uitgevoerd, verrichtingen waarvan zij, eventueel ook in het kader van tuchtrechtelijke procedures, rekenschap moeten afleggen. Aan de ordonnateurs moet dus een grotere verantwoordelijkheid worden gegeven door de gecentraliseerde controles vooraf af te schaffen, in het bijzonder het voorafgaand visum van de financieel controleur op de ontvangsten- en uitgavenverrichtingen en de verificatie van de kwijting door de rekenplichtige.

De rekenplichtige blijft belast met de goede uitvoering van de betalingen, de inning van de ontvangsten en de invordering van de schuldvorderingen. Hij zorgt voor het beheer van de kas, het voeren van de boekhouding en is belast met het opstellen van de financiële staten van de instelling.

De interne controleur oefent zijn taken uit overeenkomstig de toepasselijke internationale auditnormen. Zijn functie is bedoeld om de goede werking te verifiëren van de systemen voor beheer en controle die door de ordonnateurs zijn ingesteld.

De interne controleur is niet bij de financiële verrichtingen betrokken. Hij oefent er geen controle op uit vóór het besluit van de ordonnateurs; deze functie is voortaan aan de ordonnateurs voorbehouden.

  • (20) 
    De verantwoordelijkheid van de ordonnateurs, rekenplichtigen en beheerders van gelden ter goede rekening verschilt niet van die van de andere ambtenaren en personeelsleden en moet in het kader van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen worden onderworpen aan de reeds bestaande tuchtrechtelijke en geldelijke sancties. Een aantal specifieke bepalingen inzake fouten die rekenplichtigen en beheerders van gelden ter goede rekening wegens de bijzondere aard van hun opdrachten kunnen begaan, moet daarentegen gehandhaafd blijven; de bijzondere vergoeding en verzekering worden afgeschaft. Voorts dient de verantwoordelijkheid van de ordonnateur te worden gepreciseerd. In gevallen waarbij het niet om fraude gaat richt elke instelling, om het tot aanstelling bevoegde gezag de nodige deskundigheid te verschaffen, een gespecialiseerde instantie voor financiële onregelmatigheden op, die moet vaststellen of al dan niet sprake is van een onregelmatigheid die tot de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid of geldelijke aansprakelijkheid van een ambtenaar of ander personeelslid leidt en die, wanneer zij systeemgebonden problemen ontdekt, verslag uitbrengt bij de ordonnateur en de interne controleur. Wanneer het echter om fraude gaat moet in deze verordening worden verwezen naar de geldende bepalingen aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en de bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten betrokken zijn.
  • (21) 
    De begrippen "vastlegging in de begroting" en "juridische verbintenis" en de voorwaarden voor de uitvoering ervan moeten worden gedefinieerd. Teneinde de omvang van de "sluimerende verplichtingen" minimaal te houden, is het van belang de termijn gedurende welke individuele juridische verbintenissen kunnen worden aangegaan op basis van globale vastleggingen te beperken. Voorts moet een vrijmakingsbepaling worden opgenomen voor de individuele verbintenissen die gedurende een periode van drie jaar tot geen enkele betaling hebben geleid.
  • (22) 
    Deze verordening moet omschrijven welke soorten betalingen de ordonnateurs kunnen verrichten. Bij de uitvoering van deze soorten betalingen moeten de doelmatigheid en de resultaten van de actie prevaleren.

De onduidelijke begrippen "voorschot" en "vooruitbetaling" moeten verdwijnen; de betalingen moeten worden verricht in de vorm van voorfinancieringen, tussentijdse betalingen en saldobetalingen, wanneer het totale verschuldigde bedrag niet in één keer wordt uitbetaald.

  • (23) 
    Deze verordening moet bepalen dat de verrichtingen betaalbaarstelling, betalingsopdracht en betaling moeten geschieden binnen een termijn die in de uitvoeringsvoorschriften zal worden vastgesteld, en dat schuldeisers bij overschrijding van deze termijn recht hebben op achterstandsrente ten laste van de begroting.
  • (24) 
    Wat betreft de overheidsopdrachten die door de communautaire instellingen voor eigen rekening worden geplaatst, dient te worden bepaald dat de voorschriften van de richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad tot coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en de uitvoering van werken van toepassing zijn; bovendien moeten de regels die gelden voor opdrachten voor rekening van derden in overeenstemming zijn met de in die richtlijnen neergelegde beginselen.
  • (25) 
    Ter voorkoming van onregelmatigheden, ter bestrijding van fraude en corruptie en ter bevordering van een gezond en doeltreffend beheer moet worden uitgesloten dat opdrachten worden gegund aan gegadigden of inschrijvers die zich aan dergelijke handelingen schuldig zouden hebben gemaakt of bij wie sprake is van belangenconflicten.
  • (26) 
    Bovendien moeten met het oog op de transparantie de gegadigden en inschrijvers op passende wijze op de hoogte worden gebracht van de gunning van de opdrachten.
  • (27) 
    Ten slotte moet in verband met de grotere verantwoordelijkheid van de ordonnateurs de door de huidige Raadgevende Commissie voor aankopen en overeenkomsten uitgeoefende controle worden afgeschaft.
  • (28) 
    Wat de subsidies betreft, dienen de toekenning en de follow-up van communautaire subsidies te worden geregeld in specifieke bepalingen die uitvoering geven aan de beginselen transparantie, gelijke behandeling, medefinanciering, verbod van werking met terugwerkende kracht en controle.
  • (29) 
    Om cumulatie van subsidies te vermijden, mogen deze niet worden toegekend indien eenzelfde actie of de huishoudelijke uitgaven van eenzelfde begrotingsjaar tweemaal zouden worden gefinancierd.
  • (30) 
    Zoals in de voorschriften voor de gunning van overheidsopdrachten moet worden voorzien in gronden die leiden tot uitsluiting van subsidie om de instellingen middelen ter bestrijding van fraude en corruptie te bieden.
  • (31) 
    Met het oog op de afbakening en de eerbiediging van de rechten en plichten van de instelling en die van de begunstigde van een subsidie dient de toekenning van die subsidie bij schriftelijke overeenkomst te geschieden.
  • (32) 
    Wat de boekhouding en de indiening van de rekeningen betreft, dient duidelijk te worden bepaald dat de boekhouding bestaat uit een algemene boekhouding en een begrotingsboekhouding, en dat de algemene boekhouding een boekhouding op transactiebasis is, terwijl de begrotingsboekhouding bedoeld is om de resultatenrekening van de begrotingsuitvoering en de verslagen over de uitvoering van de begroting op te stellen.
  • (33) 
    Het is dienstig om, onder verwijzing naar de internationaal erkende boekhoudbeginselen en de richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, voorzover zij in de context van de openbare dienst relevant zijn, de beginselen te bepalen waarop de algemene boekhouding gebaseerd is en volgens welke de financiële staten worden ingediend.
  • (34) 
    Het blijkt nodig de bepalingen inzake verstrekking van informatie over de uitvoering van de begroting aan te passen zodat ook informatie over het gebruik van de overgedragen, wederopgevoerde en opnieuw gebruikte kredieten en over de diverse organen naar Gemeenschapsrecht wordt verstrekt en de indiening van de maandelijkse gegevens en het verslag over de uitvoering, dat drie keer per jaar aan de begrotingsautoriteit zal worden gezonden, beter wordt georganiseerd.
  • (35) 
    De door de instellingen toegepaste boekhoudmethoden moeten worden geharmoniseerd, en op dit gebied moet de rekenplichtige van de Commissie initiatiefrecht worden toegekend.
  • (36) 
    Nadrukkelijk moet worden gesteld dat het gebruik van computersystemen voor financieel beheer geen afbreuk mag doen aan het recht van toegang van de Rekenkamer tot de bewijsstukken.
  • (37) 
    Wat de externe controle en de kwijting betreft, impliceert het belang van het met de lidstaten gedeelde beheer, hoewel de Commissie de volle verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting draagt, de medewerking van de lidstaten bij de procedure van controle door de Rekenkamer en kwijting door de begrotingsautoriteit.
  • (38) 
    Om de rekening en verantwoording en de kwijtingsprocedure optimaal te doen verlopen, dient het tijdschema dat tot de kwijting leidt te worden gewijzigd.
  • (39) 
    De Commissie dient het Europees Parlement desgevraagd alle informatie te verstrekken die nodig is voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar, overeenkomstig artikel 276 van het EG-Verdrag.
  • (40) 
    Voor bepaalde communautaire beleidsterreinen zijn specifieke bepalingen nodig die evenwel de basisbeginselen van deze verordening moeten eerbiedigen.
  • (41) 
    Het blijkt nodig voor de kredieten van het EOGFL en de administratieve kredieten te voorzien in de mogelijkheid van vervroegde vastlegging vanaf 15 november voorafgaande aan het betrokken begrotingsjaar.
  • (42) 
    Wat de Structuurfondsen betreft, moet de terugbetaling van vooruitbetalingen en de wederopvoering van kredieten onder de voorwaarden, genoemd in de verklaring van de Commissie bij Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen(6), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1447/2001(7), gehandhaafd worden.
  • (43) 
    Wat onderzoek betreft, moet de inrichting van de begroting in overeenstemming worden gebracht met de bepalingen betreffende de opstelling van de begroting naar activiteit, doch met behoud van de thans aan het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO) toegestane flexibiliteit van beheer.
  • (44) 
    Met betrekking tot de externe maatregelen moet decentralisatie van het beheer van de externe steun worden toegestaan, op voorwaarde dat de Commissie garanties krijgt voor een goed financieel beheer en dat de begunstigde staat tegenover de Commissie de verantwoordelijkheid voor de overgemaakte middelen op zich neemt.
  • (45) 
    In de financieringsovereenkomsten of -contracten die met een begunstigde staat, een nationaal, communautair of internationaal publiekrechtelijk orgaan, dan wel met natuurlijke personen of privaatrechtelijke rechtspersonen worden gesloten, moeten de algemene beginselen voor het plaatsen van opdrachten worden vermeld die in deel I, titel V, en deel II, titel IV, van deze verordening met betrekking tot het externe beleid worden opgesomd.
  • (46) 
    Voor de Europese bureaus moeten in een specifieke titel algemene beheervoorschriften worden gegeven.
  • (47) 
    De specifieke voorschriften voor de administratieve kredieten dienen tevens in een afzonderlijke titel te worden samengebracht. Voorts dient elk van beide takken van de begrotingsautoriteit in de gelegenheid te worden gesteld tijdig advies uit te brengen omtrent onroerendgoedprojecten die aanzienlijke financiële gevolgen voor de begrotingsuitgaven kunnen hebben.
  • (48) 
    De wijziging van het tijdschema voor de consolidatie van de rekeningen van de instellingen moet tot het begrotingsjaar 2005 worden uitgesteld, zodat er voldoende tijd is om de vereiste interne procedures in te voeren.
  • (49) 
    Wat betreft de financiële voorschriften voor de door de Gemeenschappen ingestelde organen met rechtspersoonlijkheid die subsidies uit de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen ontvangen, dient te worden gezorgd voor een kader dat op de specifieke behoeften van hun beheer is afgestemd. Tegelijkertijd moeten de voorschriften betreffende met name kwijting en boekhouding worden geharmoniseerd onder volledige inachtneming van de organische autonomie die deze organen voor de vervulling van hun opdrachten nodig hebben. De interne controleur van de Commissie oefent jegens deze organen dezelfde bevoegdheden uit als die welke hem jegens de diensten van de Commissie zijn verleend. De interne financiële voorschriften van deze organen moeten derhalve zodanig worden aangepast dat zij verenigbaar zijn met dit Financieel Reglement. Daartoe dient de Commissie te worden gemachtigd financiële standaardvoorschriften vast te stellen, waarvan de communautaire organen slechts met toestemming van de Commissie mogen afwijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

DEEL 1

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

TITEL I

TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Deze verordening regelt de opstelling en uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, hierna "begroting" genoemd.

In deze verordening worden het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de Ombudsman en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming gelijkgesteld met de instellingen van de Gemeenschappen.

Artikel 2

Iedere bepaling betreffende de uitvoering van de begroting aan de ontvangsten- of uitgavenzijde in een ander wetgevingsbesluit moet de in titel II vermelde begrotingsbeginselen eerbiedigen.

TITEL II

BEGROTINGSBEGINSELEN

Artikel 3

Onder de in deze verordening bepaalde voorwaarden worden bij de opstelling en de uitvoering van de begroting het eenheids-, het begrotingswaarachtigheids-, het jaarperiodiciteits-, het evenwichts-, het rekeneenheids-, het universaliteits- en het specialiteitsbeginsel, het beginsel van goed financieel beheer en het transparantiebeginsel in acht genomen.

HOOFDSTUK 1

Eenheidsbeginselen en begrotingswaarachtigheidsbeginsel

Artikel 4

  • 1. 
    De begroting is het besluit waarbij voor elk begrotingsjaar alle noodzakelijk geachte ontvangsten en uitgaven van de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie worden geraamd en goedgekeurd.
  • 2. 
    De uitgaven en de ontvangsten van de Gemeenschappen omvatten:
  • a) 
    de uitgaven en de ontvangsten van de Europese Gemeenschap, met inbegrip van de administratieve uitgaven die voor de instellingen voortvloeien uit de bepalingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en op het gebied van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, alsmede de beleidsuitgaven die uit de uitvoering van die bepalingen voortvloeien wanneer deze ten laste van de begroting komen;
  • b) 
    de uitgaven en de ontvangsten van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
  • 3. 
    In de begroting worden tevens opgenomen de garantie voor de leningsoperaties van de Gemeenschappen en de overmakingen aan het Garantiefonds voor externe maatregelen.

Artikel 5

  • 1. 
    Behoudens het bepaalde in artikel 74, kunnen ontvangsten slechts worden geïnd en uitgaven slechts worden verricht door aanwijzing op een begrotingsonderdeel.
  • 2. 
    Voor geen enkele uitgave kan een verplichting worden aangegaan of een betalingsopdracht gegeven boven het bedrag van de goedgekeurde kredieten.
  • 3. 
    In de begroting kan slechts een krediet worden uitgetrokken als er een noodzakelijk geachte uitgave tegenover staat.
  • 4. 
    Rente op middelen die eigendom van de Europese Gemeenschappen zijn, worden als diverse ontvangsten in de begroting opgenomen, behoudens het bepaalde in de artikelen 18 en 74.

HOOFDSTUK 2

Jaarperiodiciteitsbeginsel

Artikel 6

De in de begroting opgenomen kredieten worden toegestaan voor de duur van een begrotingsjaar, dat begint op 1 januari en sluit op 31 december.

Artikel 7

  • 1. 
    De begroting bevat gesplitste kredieten, die aanleiding geven tot vastleggingskredieten en betalingskredieten, en niet-gesplitste kredieten.
  • 2. 
    Vastleggingskredieten dekken de totale kosten van de juridische verbintenissen die tijdens het begrotingsjaar worden aangegaan, behoudens het bepaalde in artikel 77, lid 2, en artikel 166, lid 2.
  • 3. 
    Betalingskredieten dekken de betalingen die voortvloeien uit de uitvoering van de juridische verbintenissen die in het begrotingsjaar en/of voorafgaande begrotingsjaren zijn aangegaan.
  • 4. 
    De leden 1 en 2 laten de bijzondere bepalingen van deel II, titels I, IV en VI, onverlet. Zij doen niets af aan de mogelijkheid kredieten globaal vast te leggen of vastleggingen in jaartranches te verdelen.

Artikel 8

  • 1. 
    De ontvangsten worden in de rekening van het begrotingsjaar verantwoord aan de hand van de in dat jaar geïnde bedragen. De eigen middelen van de maand januari van het volgende begrotingsjaar kunnen evenwel vervroegd worden gestort op grond van de verordening van de Raad houdende toepassing van het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen.
  • 2. 
    De boekingen van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde, de aanvullende middelen op basis van het bruto nationaal product (BNP) en, in voorkomend geval, de financiële bijdragen kunnen worden aangepast overeenkomstig de in lid 1 genoemde verordening.
  • 3. 
    De voor een begrotingsjaar uitgetrokken kredieten mogen alleen worden gebruikt ter dekking van de tijdens dat begrotingsjaar vastgelegde en betaalde uitgaven, alsmede ter dekking van bedragen die verschuldigd zijn op grond van vastleggingen van voorafgaande begrotingsjaren.
  • 4. 
    De vastleggingen van kredieten worden geboekt op basis van de juridische verbintenissen die tot 31 december zijn aangegaan, behoudens de in artikel 77, lid 2, bedoelde globale vastleggingen en de in artikel 166, lid 2, bedoelde financieringsovereenkomsten, welke worden geboekt op basis van de tot 31 december verrichte vastleggingen.
  • 5. 
    De betalingen worden voor een begrotingsjaar geboekt op basis van de uiterlijk op 31 december van dat begrotingsjaar door de rekenplichtige verrichte betalingen.
  • 6. 
    In afwijking van de leden 3, 4 en 5 worden de uitgaven van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie, in de rekening van een begrotingsjaar verantwoord volgens de voorschriften van deel II, titel I.

Artikel 9

  • 1. 
    Kredieten die aan het einde van het begrotingsjaar waarvoor zij waren uitgetrokken niet zijn gebruikt, komen te vervallen.

Zij mogen evenwel worden overgedragen, doch uitsluitend naar het volgende begrotingsjaar, bij een uiterlijk op 15 februari door de betrokken instelling overeenkomstig de leden 2 en 3 genomen besluit, of worden van rechtswege overgedragen overeenkomstig lid 4.

  • 2. 
    Bij de vastleggingskredieten van de gesplitste kredieten en bij de niet-gesplitste kredieten die bij de afsluiting van het begrotingsjaar nog niet zijn vastgelegd, kan de overdracht betrekking hebben op:
  • a) 
    de bedragen die overeenstemmen met de vastleggingskredieten waarvoor de meeste voorbereidende stadia van het vastleggingsbesluit op 31 december zijn beëindigd. Deze bedragen kunnen tot 31 maart van het volgende jaar worden vastgelegd;
  • b) 
    de bedragen die nodig blijken wanneer de wetgevende autoriteit het basisbesluit in het laatste kwartaal van het begrotingsjaar heeft vastgesteld, zonder dat de Commissie tot 31 december de daartoe in de begroting uitgetrokken kredieten heeft kunnen vastleggen.
  • 3. 
    Bij de betalingskredieten van de gesplitste kredieten kan de overdracht betrekking hebben op de bedragen die nodig zijn ter dekking van vastleggingen van voorafgaande begrotingsjaren of die betrekking hebben op overgedragen vastleggingskredieten, wanneer de kredieten van de betrokken begrotingsonderdelen in de begroting van het volgende begrotingsjaar ontoereikend zijn. De betrokken instelling zal bij voorrang de voor het lopende begrotingsjaar toegestane kredieten gebruiken en pas na de besteding daarvan de overgedragen kredieten.
  • 4. 
    De niet-gesplitste kredieten die overeenkomen met bij de afsluiting van het begrotingsjaar rechtmatig aangegane verplichtingen, worden van rechtswege en uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar overgedragen.
  • 5. 
    De betrokken instelling stelt het Europees Parlement en de Raad, hierna "de begrotingsautoriteit" genoemd, uiterlijk op 15 maart in kennis van het overdrachtbesluit dat zij heeft genomen, en geeft per begrotingsonderdeel aan op welke wijze de in de leden 2 en 3 genoemde criteria voor elke overdracht zijn toegepast.
  • 6. 
    In een reserve opgenomen kredieten en de kredieten voor personeelsuitgaven kunnen niet worden overgedragen.

Artikel 10

Op 31 december niet gebruikte ontvangsten en beschikbare kredieten uit hoofde van in artikel 18 bedoelde bestemmingsontvangsten worden van rechtswege overgedragen. De met de overgedragen bestemmingsontvangsten overeenstemmende beschikbare kredieten moeten als eerste worden gebruikt.

Artikel 11

Onverminderd artikel 157 leiden vrijmakingen die, wegens gehele of gedeeltelijke niet-uitvoering van de acties waarvoor de kredieten bestemd waren, plaatsvinden tijdens latere begrotingsjaren dan het jaar waarin de kredieten in de begroting werden opgenomen, tot annulering van de betrokken kredieten.

Artikel 12

De kredieten die in de begroting zijn opgenomen, kunnen met ingang van 1 januari worden vastgelegd zodra de begroting definitief is vastgesteld, behoudens de in deel II, titel I en titel VI, genoemde afwijkingen.

Artikel 13

  • 1. 
    Indien de begroting aan het begin van het begrotingsjaar niet definitief is vastgesteld, zijn artikel 273, eerste alinea, van het EG-Verdrag en artikel 178, eerste alinea, van het Euratom-Verdrag van toepassing op de vastleggingen en betalingen ter zake van de uitgaven die uit hoofde van de uitvoering van de laatste op regelmatige wijze vastgestelde begroting op een specifiek begrotingsonderdeel aangewezen hadden kunnen worden.
  • 2. 
    Vastleggingen kunnen per hoofdstuk worden verricht, tot maximaal een vierde van het totaal van de kredieten die voor het vorige begrotingsjaar in het betrokken hoofdstuk zijn toegestaan, vermeerderd met een twaalfde voor elke verstreken maand.

Betalingen kunnen maandelijks per hoofdstuk worden verricht, tot maximaal een twaalfde van de kredieten die voor het vorige begrotingsjaar in het betrokken hoofdstuk zijn toegestaan.

Het maximum van de kredieten die zijn opgenomen in de ontwerp-begroting die in voorbereiding is, mag niet worden overschreden.

  • 3. 
    Indien de continuïteit van het optreden van de Gemeenschap en de eisen van beheer zulks noodzakelijk maken:
  • a) 
    kan de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op verzoek van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement, zowel voor de vastleggingen als voor de betalingen, twee of meer voorlopige twaalfden tegelijk toestaan, boven die welke automatisch beschikbaar komen ingevolge de leden 1 en 2;
  • b) 
    zijn ten aanzien van de andere uitgaven dan die welke verplicht uit de Verdragen of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten voortvloeien, artikel 273, derde alinea, van het EG-Verdrag en artikel 178, derde alinea, van het Euratom-Verdrag van toepassing.

De bijkomende twaalfden worden als een geheel toegestaan en kunnen niet worden opgedeeld.

  • 4. 
    Indien voor een bepaald hoofdstuk twee of meer voorlopige twaalfden die op de voorwaarden en volgens de procedures van lid 3 zijn toegestaan, niet toereikend zijn voor de uitgaven die nodig zijn om een breuk in de continuïteit van het optreden van de Gemeenschappen op het door het betrokken hoofdstuk bestreken gebied te voorkomen, kan bij wijze van uitzondering een overschrijding van het aan kredieten geboekte bedrag in het overeenkomstige hoofdstuk van de begroting van het voorgaande begrotingsjaar worden toegestaan. De begrotingsautoriteit neemt een besluit volgens de procedures van lid 3. Het totale bedrag van de in de begroting van het voorafgaande begrotingsjaar opgenomen kredieten mag evenwel in geen geval worden overschreden.

HOOFDSTUK 3

Evenwichtsbeginsel

Artikel 14

  • 1. 
    De begroting moet wat ontvangsten en betalingskredieten betreft in evenwicht zijn.

Onverminderd artikel 46, lid 1, punt 4, mogen de Europese Gemeenschap en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, alsmede de door de Gemeenschap opgerichte organen bedoeld in artikel 185 geen leningen aangaan.

Artikel 15

  • 1. 
    Het saldo van elk begrotingsjaar wordt, naargelang het een overschot of een tekort betreft, in de begroting van het volgende begrotingsjaar als ontvangst of als betalingskrediet opgenomen.
  • 2. 
    De ramingen van deze ontvangsten of betalingskredieten worden tijdens de begrotingsprocedure in de begroting opgenomen en door middel van de procedure van de nota van wijzigingen die wordt ingediend overeenkomstig artikel 34. Zij worden opgesteld overeenkomstig de verordening van de Raad houdende toepassing van het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen.
  • 3. 
    Na de indiening van de rekeningen van het begrotingsjaar wordt het verschil ten opzichte van de ramingen in de begroting van het volgende begrotingsjaar opgenomen door middel van een gewijzigde begroting, die uitsluitend voor dat doel wordt opgesteld en wordt aangewend. Het voorontwerp van gewijzigde begroting moet in dat geval binnen twee weken na de indiening van de voorlopige rekeningen door de Commissie worden ingediend.

HOOFDSTUK 4

Rekeneenheidsbeginsel

Artikel 16

De begroting wordt in euro opgesteld, uitgevoerd en onderworpen aan rekening en verantwoording.

De rekenplichtige en, in het geval van gelden ter goede rekening, de beheerder van gelden ter goede rekening zijn evenwel gemachtigd voor de in artikel 61 bedoelde kasbehoeften transacties in nationale valuta's te verrichten onder de voorwaarden die nader worden bepaald in een verordening houdende uitvoeringsvoorschriften van deze verordening, hierna "uitvoeringsvoorschriften" genoemd.

HOOFDSTUK 5

Universaliteitsbeginsel

Artikel 17

De gezamenlijke ontvangsten dienen ter dekking van de gezamenlijke betalingskredieten, behoudens het bepaalde in artikel 18. De ontvangsten en de uitgaven mogen niet met elkaar worden gecompenseerd, behoudens het bepaalde in artikel 20.

Artikel 18

  • 1. 
    De volgende ontvangsten zijn bestemd voor de financiering van bepaalde specifieke uitgaven:
  • a) 
    de financiële bijdragen van de lidstaten voor bepaalde programma's ingevolge het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen;
  • b) 
    de rente op deposito's en de boeten bedoeld in de verordening over de bespoediging en verduidelijking van de tenuitvoerlegging van de procedure bij buitensporige tekorten;
  • c) 
    de ontvangsten die voor een bepaald doel ter beschikking zijn gesteld, zoals inkomsten van stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten, daaronder begrepen de aan elke instelling vooraf toegewezen eigen ontvangsten;
  • d) 
    de deelnemingen van derde landen of diverse instellingen aan activiteiten van de Gemeenschappen;
  • e) 
    ontvangsten afkomstig van derden wegens op hun verzoek verrichte leveringen, diensten en werken;
  • f) 
    terugbetalingen van onverschuldigd betaalde bedragen;
  • g) 
    de opbrengst van leveringen, diensten en werken ten behoeve van andere instellingen of organen, met inbegrip van vergoedingen voor dienstreizen betaald voor rekening van en terugbetaald door andere instellingen of organen;
  • h) 
    ontvangen verzekeringsuitkeringen;
  • i) 
    ontvangsten uit huurvergoedingen;
  • j) 
    opbrengsten van de verkoop van publicaties en films, inclusief die op elektronische drager.
  • 2. 
    Het basisbesluit kan eveneens voorzien in de bestemming van de verwachte ontvangsten voor specifieke uitgaven.
  • 3. 
    De begroting voorziet in een structuur voor de opname van de in de leden 1 en 2 vermelde categorieën bestemmingsontvangsten, alsmede, voorzover mogelijk, in een raming.

Artikel 19

  • 1. 
    De Commissie kan alle schenkingen ten gunste van de Gemeenschappen, zoals stichtingsvermogens, subsidies, giften en legaten, aanvaarden.
  • 2. 
    Voor het aanvaarden van schenkingen die enigerlei lasten kunnen meebrengen, is de goedkeuring vereist van het Europees Parlement en de Raad, die zich binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek van de Commissie uitspreken. Indien binnen deze termijn geen bezwaar kenbaar is gemaakt, neemt de Commissie een definitieve beslissing over de aanvaarding.

Artikel 20

  • 1. 
    In de uitvoeringsvoorschriften kunnen de gevallen worden vastgesteld waarin bepaalde ontvangsten in mindering mogen worden gebracht op het bedrag van de rekeningen of betalingsverzoeken, in welk geval de betalingsopdracht voor het nettobedrag wordt gegeven.
  • 2. 
    De prijzen van aan de Gemeenschappen geleverde goederen en diensten waarin belastingen zijn begrepen die op grond van het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen worden terugbetaald door de lidstaten, of op grond van overeenkomsten terzake door derde landen, worden exclusief belastingen in de begroting opgenomen.
  • 3. 
    De tijdens de uitvoering van de begroting geregistreerde koersverschillen mogen met elkaar worden verrekend. Het positieve of negatieve resultaat wordt opgenomen in het saldo van het begrotingsjaar.

HOOFDSTUK 6

Specialiteitsbeginsel

Artikel 21

De kredieten worden gespecificeerd per titel en hoofdstuk; de hoofdstukken worden onderverdeeld in artikelen en posten.

Artikel 22

  • 1. 
    Iedere instelling kan binnen haar afdeling van de begroting overschrijvingen verrichten van de ene titel naar de andere tot in totaal 10 % van de kredieten van het begrotingsjaar, van het ene hoofdstuk naar het andere en van het ene artikel naar het andere.
  • 2. 
    Drie weken voordat zij de in punt 1 vermelde overschrijvingen verrichten, brengen de instellingen de begrotingsautoriteit op de hoogte van hun voornemens. Worden binnen deze termijn door een onderdeel van de begrotingsautoriteit naar behoren gemotiveerde redenen aangevoerd, dan wordt de procedure van artikel 24 gevolgd.
  • 3. 
    Het bepaalde in de leden 1 en 2 laat de specifieke voorschriften van artikel 23 voor de Commissie onverlet.

Artikel 23

  • 1. 
    De Commissie kan in haar afdeling van de begroting:
  • a) 
    in ieder hoofdstuk kredieten overschrijven binnen de artikelen en van het ene artikel naar het andere;
  • b) 
    wat de personeelskosten en de huishoudelijke uitgaven betreft, kredieten overschrijven van de ene titel naar de andere tot in totaal 10 % van de kredieten van het begrotingsjaar;
  • c) 
    wat de beleidsuitgaven betreft, kredieten overschrijven van het ene hoofdstuk naar het andere binnen eenzelfde titel tot in totaal maximaal 10 % van de kredieten van het begrotingsjaar van het begrotingsonderdeel waarvan kredieten worden overgeschreven.

Drie weken voordat zij de in de eerste alinea, onder b) en c), vermelde overschrijvingen verricht, brengt de Commissie de begrotingsautoriteit op de hoogte van haar besluit. Worden binnen deze termijn door het ene of het andere onderdeel van de begrotingsautoriteit naar behoren gemotiveerde redenen aangevoerd, dan wordt de procedure van artikel 24 gevolgd.

  • 2. 
    De Commissie kan binnen haar afdeling van de begroting nog andere dan de in lid 1, onder c), bedoelde kredietoverschrijvingen voorstellen aan de begrotingsautoriteit.

Artikel 24

  • 1. 
    De begrotingsautoriteit beslist op de in de leden 2, 3 en 4 beschreven wijze over de kredietoverschrijvingen, behoudens de afwijkingen genoemd in deel II, titel I.
  • 2. 
    Ter zake van voorstellen tot kredietoverschrijving met betrekking tot uitgaven die verplicht uit de Verdragen of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten voortvloeien, neemt de Raad, behalve in dringende gevallen, binnen een termijn van zes weken een besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement. Het Europees Parlement brengt tijdig advies uit opdat de Raad binnen de genoemde termijn hiervan kennis kan nemen en een besluit kan nemen. Indien de Raad binnen deze termijn geen besluit neemt, worden de voorstellen tot overschrijving geacht te zijn goedgekeurd.
  • 3. 
    Ter zake van voorstellen tot overschrijving met betrekking tot andere uitgaven dan die welke verplicht uit de Verdragen of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten voortvloeien, neemt het Europees Parlement, behalve in dringende gevallen, binnen een termijn van zes weken een besluit, na raadpleging van de Raad. De Raad brengt tijdig, bij gekwalificeerde meerderheid, advies uit opdat het Europees Parlement binnen de genoemde termijn hiervan kennis kan nemen en een besluit kan nemen. Indien binnen deze termijn geen besluit is genomen, worden de voorstellen tot overschrijving geacht te zijn goedgekeurd.
  • 4. 
    Voorstellen tot overschrijving betreffende zowel uitgaven die verplicht uit de Verdragen of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten voortvloeien als andere uitgaven, worden geacht te zijn goedgekeurd als noch het Europees Parlement, noch de Raad binnen zes weken na ontvangst van de voorstellen anders hebben besloten. Als het Europees Parlement en de Raad het bedrag van een dergelijk voorstel tot overschrijving op verschillende wijze verminderen, wordt het laagste bedrag geacht te zijn goedgekeurd. Indien een van de twee instellingen de overschrijving in beginsel afwijst, kan geen overschrijving plaatsvinden.

Artikel 25

  • 1. 
    Slechts begrotingsonderdelen waarvoor in de begroting een krediet is toegestaan of die de vermelding pro memorie (p.m.) dragen, kunnen door middel van overschrijvingen van kredieten worden voorzien.
  • 2. 
    De kredieten die overeenkomen met bestemmingsontvangsten kunnen slechts worden overgeschreven voorzover die ontvangsten hun bestemming behouden.

Artikel 26

  • 1. 
    Op overschrijvingen binnen de titels van de begroting die betrekking hebben op de kredieten van het EOGFL, afdeling Garantie, de Structuurfondsen en onderzoek zijn de bijzondere bepalingen van deel II, titels I, II en III, van toepassing.
  • 2. 
    Overschrijvingen die het gebruik van de reserve voor leningen en garanties op leningen van de Gemeenschappen ten behoeve van derde landen en van de reserve voor spoedhulp mogelijk moeten maken, worden door de begrotingsautoriteit goedgekeurd op voorstel van de Commissie. Voor het gebruik van de reserve voor spoedhulp moet voor elke afzonderlijke maatregel een afzonderlijk overschrijvingsvoorstel worden ingediend.

De in artikel 24, leden 2 en 3, bepaalde procedure is van toepassing. Indien het Commissievoorstel niet door de twee takken van de begrotingsautoriteit wordt goedgekeurd en het Europees Parlement en de Raad niet tot een gemeenschappelijk standpunt inzake het gebruik van deze reserves komen, onthouden zij zich van een besluit inzake het overschrijvingsvoorstel van de Commissie.

HOOFDSTUK 7

Beginsel van goed financieel beheer

Artikel 27

  • 1. 
    De begrotingskredieten worden aangewend volgens het beginsel van goed financieel beheer, dat zuinigheid, efficiëntie en doeltreffendheid inhoudt.
  • 2. 
    Zuinigheid betekent dat de door de instelling voor haar activiteiten ingezette middelen tijdig, in passende hoeveelheid en kwaliteit en tegen de best mogelijke prijs beschikbaar worden gesteld.

Efficiëntie betekent dat de beste verhouding tussen de ingezette middelen en de verkregen resultaten wordt nagestreefd.

Doeltreffendheid betekent dat de gestelde doelen en de beoogde resultaten worden bereikt.

  • 3. 
    Voor alle door de begroting bestreken activiteitensectoren worden specifieke, meetbare, haalbare, relevante en van een datum voorziene doelstellingen vastgesteld. De verwezenlijking van die doelstellingen worden gecontroleerd door per activiteit vastgestelde resultatenindicatoren en er wordt aan de begrotingsautoriteit informatie verstrekt door de met de uitgave belaste administratieve diensten. Die informatie, als omschreven in artikel 33, lid 2, onder d), wordt elk jaar zo spoedig mogelijk verstrekt, en uiterlijk in de documenten die het voorontwerp van begroting vergezellen.
  • 4. 
    Om de besluitvorming te verbeteren, voeren de instellingen evaluaties vooraf en achteraf uit, overeenkomstig de door de Commissie verstrekte richtsnoeren. Die evaluaties hebben betrekking op alle programma's en activiteiten die belangrijke uitgaven met zich meebrengen en de resultaten van die evaluaties worden meegedeeld aan de met de uitgave belaste administratieve diensten en aan de wetgevende en begrotingsautoriteiten.

Artikel 28

  • 1. 
    Bij ieder voorstel aan de wetgevende autoriteit dat gevolgen kan hebben voor de begroting, met inbegrip van het aantal ambten, wordt een financieel memorandum gevoegd, alsmede de in artikel 27, lid 4, bedoelde evaluatie.
  • 2. 
    Tijdens de begrotingsprocedure verstrekt de Commissie de benodigde gegevens voor een vergelijking tussen de ontwikkeling van de kredietbehoeften en de oorspronkelijke ramingen in de financiële memoranda. Deze gegevens omvatten inlichtingen over de gemaakte vorderingen en de stand van de werkzaamheden van de wetgevende autoriteit met betrekking tot de ingediende voorstellen. De kredietbehoeften worden eventueel herzien op basis van de stand van de beraadslagingen over het basisbesluit.
  • 3. 
    Om het gevaar van fraude en onregelmatigheden te voorkomen, neemt de Commissie in het financieel memorandum informatie op betreffende bestaande of geplande preventie- en beschermingsmaatregelen.

HOOFDSTUK 8

Transparantiebeginsel

Artikel 29

  • 1. 
    De begroting wordt opgesteld, uitgevoerd en aan rekening en verantwoording onderworpen met inachtneming van het transparantiebeginsel.
  • 2. 
    De begroting en de gewijzigde begrotingen worden in hun definitief vastgestelde vorm op initiatief van de voorzitter van het Europees Parlement in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

Deze bekendmaking geschiedt binnen twee maanden na de datum van constatering van de definitieve vaststelling van de begroting.

De geconsolideerde financiële staten worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. De verslagen van het financieel beheer die iedere instelling opstelt, worden eveneens in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

Artikel 30

  • 1. 
    De door de Gemeenschappen ten behoeve van derden opgenomen en verstrekte leningen worden ter informatie vermeld in een bijlage van de begroting.
  • 2. 
    De verrichtingen van het Garantiefonds voor externe maatregelen worden ter informatie vermeld in de financiële staten.

TITEL III

OPSTELLING EN STRUCTUUR VAN DE BEGROTING

HOOFDSTUK 1

Opstelling van de begroting

Artikel 31

Het Europees Parlement, de Raad, het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, de Rekenkamer, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio's, de Ombudsman en de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming stellen een raming op van hun ontvangsten en uitgaven, die zij vóór 1 juli van elk jaar aan de Commissie toezenden.

De ramingen worden door deze instellingen vóór 1 juli van elk jaar tevens ter informatie toegezonden aan de begrotingsautoriteit. De Commissie stelt haar eigen raming op en zendt deze ook voor dezelfde datum aan de begrotingsautoriteit toe.

Bij de opstelling van haar eigen raming maakt de Commissie gebruik van de in artikel 32 genoemde inlichtingen.

Artikel 32

Elk in artikel 185 bedoeld orgaan zendt de Commissie overeenkomstig zijn oprichtingsbesluit vóór 1 april van elk jaar een raming van zijn uitgaven en ontvangsten, met inbegrip van de tabel van zijn personeelsbestand, alsmede zijn werkprogramma toe.

De Commissie zendt deze documenten ter informatie toe aan de begrotingsautoriteit, behalve in het in artikel 46, lid 1, punt 3, onder d), bedoelde geval.

Artikel 33

  • 1. 
    De Commissie legt de Raad uiterlijk op 1 september van elk jaar een voorontwerp van begroting voor. Het voorontwerp van begroting wordt tezelfdertijd aan het Europees Parlement toegezonden.

Het voorontwerp van begroting bevat een algemene, samenvattende staat van de uitgaven en ontvangsten van de Gemeenschappen en de in artikel 31 bedoelde ramingen.

  • 2. 
    Bij het voorontwerp van begroting voegt de Commissie:
  • a) 
    een analyse van het financiële beheer van het afgelopen begrotingsjaar en van de staat van nog betaalbaar te stellen bedragen;
  • b) 
    in voorkomend geval, een advies over de ramingen van de overige instellingen, dat met redenen omklede afwijkende ramingen kan inhouden;
  • c) 
    ieder nuttig geacht werkdocument over het personeelsbestand van de instellingen en de subsidies die de Commissie aan de in artikel 185 bedoelde organen en de Europese Scholen toekent;
  • d) 
    informaties over de verwezenlijking van alle eerder vastgestelde doelstellingen voor de verschillende activiteiten alsmede de nieuwe doelstellingen, afgemeten aan indicatoren. De resultaten van de evaluaties worden onderzocht en gebruikt om de voordelen aan te tonen die een voorgestelde wijziging van de begroting kan opleveren.

Artikel 34

  • 1. 
    De Commissie kan, eigener beweging of op verzoek van de overige instellingen met betrekking tot hun respectieve afdeling, bij de Raad een nota van wijzigingen indienen waarmee het voorontwerp van begroting wordt gewijzigd op grond van nieuwe gegevens die ten tijde van de opstelling van het voorontwerp niet bekend waren.
  • 2. 
    Tenzij anders tussen de instellingen wordt overeengekomen of in uitzonderlijke omstandigheden dient de Commissie de nota van wijzigingen ten minste 30 dagen vóór de eerste lezing van het ontwerp van begroting door het Europees Parlement bij de Raad in. De Raad legt de nota van wijzigingen ten minste 15 dagen vóór de genoemde eerste lezing aan het Europees Parlement voor.

Artikel 35

  • 1. 
    De Raad stelt de ontwerp-begroting op volgens de procedure van artikel 272, lid 3, van het EG-Verdrag, en artikel 177, lid 3, van het Euratom-Verdrag.
  • 2. 
    De Raad dient de ontwerp-begroting uiterlijk op 5 oktober van het jaar voorafgaande aan dat van de uitvoering van de begroting bij het Europees Parlement in. Hij voegt er een memorie van toelichting aan toe, waarin de redenen worden uiteengezet waarom hij van het voorontwerp van begroting is afgeweken.

Artikel 36

  • 1. 
    De voorzitter van het Europees Parlement constateert volgens de procedure van artikel 272, lid 7, van het EG-Verdrag en artikel 177, lid 7, van het Euratom-Verdrag dat de begroting definitief is vastgesteld.
  • 2. 
    De constatering van de definitieve vaststelling van de begroting brengt, met ingang van 1 januari van het volgende begrotingsjaar of met ingang van de datum van de constatering van de definitieve vaststelling van de begroting als deze na 1 januari valt, voor elke lidstaat de verplichting met zich mee de Gemeenschappen de verschuldigde bedragen ter beschikking te stellen op de wijze bepaald in de verordening van de Raad houdende toepassing van het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen.

Artikel 37

  • 1. 
    De Commissie kan in geval van onvermijdbare, uitzonderlijke of onvoorziene omstandigheden voorontwerpen van gewijzigde begroting indienen.

Verzoeken om gewijzigde begrotingen die in de in de eerste alinea genoemde omstandigheden door andere instellingen dan de Commissie worden gedaan, worden doorgegeven aan de Commissie.

  • 2. 
    De Commissie dient alle voorontwerpen van gewijzigde begroting uiterlijk op 1 september van elk jaar bij de Raad in, behoudens in uitzonderlijke omstandigheden. Zij kan bij de door andere instellingen ingediende voorontwerpen van gewijzigde begroting een advies voegen.
  • 3. 
    De begrotingsautoriteit beraadslaagt met inachtneming van de vereiste spoed.

Artikel 38

  • 1. 
    Wanneer de Raad een voorontwerp van gewijzigde begroting ontvangt, stelt hij een ontwerp van gewijzigde begroting op overeenkomstig de artikelen 35 en 37.
  • 2. 
    De artikelen 35 en 36 zijn, behalve wat het tijdschema betreft, van toepassing op de gewijzigde begrotingen. Deze worden gemotiveerd door verwijzing naar de begroting waarvan zij de ramingen wijzigen.

Artikel 39

De Commissie en de begrotingsautoriteit kunnen overeenkomen bepaalde data voor de indiening van de ramingen en voor de aanneming en de indiening van het voorontwerp en het ontwerp van begroting te vervroegen, zonder dat dit tot gevolg mag hebben dat de perioden voor de behandeling van deze teksten, als voorgeschreven in artikel 272 van het EG-Verdrag en artikel 177 van het Euratom-Verdrag, worden verkort of verlengd.

HOOFDSTUK 2

Structuur en inrichting van de begroting

Artikel 40

De begroting omvat:

  • a) 
    een samenvattende staat van de ontvangsten en de uitgaven,
  • b) 
    afdelingen, verdeeld in staten van ontvangsten en uitgaven van elke instelling.

Artikel 41

  • 1. 
    De ontvangsten van de Commissie en de ontvangsten en uitgaven van de overige instellingen worden door de begrotingsautoriteit ingedeeld in titels, hoofdstukken, artikelen en posten al naar hun aard of bestemming.
  • 2. 
    De staat van uitgaven van de afdeling van de Commissie wordt ingericht volgens de door de begrotingsautoriteit vastgestelde nomenclatuur met een indeling naar bestemming.

Een titel komt overeen met een beleidsterrein en een hoofdstuk als regel met een activiteit.

Elke titel kan beleidskredieten en administratieve kredieten bevatten.

Binnen een zelfde titel worden de administratieve kredieten samengebracht in één hoofdstuk.

Artikel 42

De begroting mag geen negatieve ontvangsten bevatten.

De op grond van het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen geïnde eigen middelen zijn nettobedragen en worden in de samenvattende staat van ontvangsten van de begroting als zodanig vermeld.

Artikel 43

  • 1. 
    Iedere afdeling van de begroting kan een titel "voorzieningen" bevatten. De kredieten worden in de volgende twee situaties in deze titel opgenomen:
  • a) 
    ontbreken van een basisbesluit voor de betrokken actie op het tijdstip van opstelling van de begroting;
  • b) 
    op ernstige gronden bestaande onzekerheid over de toereikendheid of de mogelijkheid tot besteding, overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer, van de op de begrotingsonderdelen opgevoerde kredieten.

De kredieten van deze titel kunnen alleen door middel van overschrijving volgens de procedure van artikel 24 worden gebruikt.

  • 2. 
    In geval van ernstige uitvoeringsmoeilijkheden kan de Commissie tijdens het begrotingsjaar voorstellen kredieten over te schrijven naar de titel "voorzieningen". De begrotingsautoriteit beslist over deze overschrijvingen op de in artikel 24 beschreven wijze.

Artikel 44

De afdeling van de begroting van de Commissie mag een "negatieve reserve" bevatten van ten hoogste 200 miljoen euro. Deze reserve, die in een aparte titel wordt opgenomen, kan zowel vastleggingskredieten als betalingskredieten bevatten.

Het gebruik van deze reserve moet vóór het einde van het begrotingsjaar plaatsvinden door middel van overschrijvingen volgens de procedure van de artikelen 22, 23 en 25.

Artikel 45

  • 1. 
    De begroting bevat in de afdeling van de Commissie de volgende twee reserves:
  • a) 
    een reserve voor spoedhulp aan derde landen,
  • b) 
    een reserve voor leningen en garanties op leningen van de Gemeenschappen voor operaties ten behoeve van derde landen.
  • 2. 
    De voorwaarden voor opvoering, gebruik en financiering van de in lid 1, onder a) en b), bedoelde reserves zijn vastgesteld bij respectievelijk de verordening van de Raad betreffende de begrotingsdiscipline en de verordening van de Raad houdende toepassing van het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen.

Artikel 46

  • 1. 
    In de begroting worden opgenomen:
  • 1. 
    in de samenvattende staat van ontvangsten en uitgaven:
  • a) 
    de ramingen van de ontvangsten van de Gemeenschappen voor het betrokken begrotingsjaar,
  • b) 
    de geraamde ontvangsten van het vorige begrotingsjaar en de ontvangsten van het begrotingsjaar n - 2,
  • c) 
    de vastleggings- en betalingskredieten voor het betrokken begrotingsjaar,
  • d) 
    de vastleggings- en betalingskredieten van het vorige begrotingsjaar,
  • e) 
    de in het begrotingsjaar n - 2 vastgelegde uitgaven en gedane betalingen,
  • f) 
    een overzicht van de tijdschema's voor de in latere begrotingsjaren te verrichten betalingen uit hoofde van vastleggingen van voorafgaande begrotingsjaren,
  • g) 
    een passende toelichting bij elk onderdeel;
  • 2. 
    in de afdeling van elke instelling worden de ontvangsten en de uitgaven volgens dezelfde structuur als onder punt 1 aangegeven, met een passende toelichting bij elk onderdeel, alsook de tijdschema's voor de in latere begrotingsjaren te verrichten betalingen uit hoofde van vastleggingen van voorafgaande begrotingsjaren.

De per jaar geraamde bedragen van de in verband met de vastleggingskredieten van het begrotingsjaar voor latere begrotingsjaren benodigde betalingskredieten worden vermeld in een indicatief tijdschema in de toelichting bij de begroting;

  • 3. 
    met betrekking tot het personeelsbestand:
  • a) 
    een personeelsformatie waarin, voor elke afdeling van de begroting, per rang in elke categorie en in elke groep, het aantal binnen de grenzen van de begrotingskredieten toegestane vaste en tijdelijke ambten is vastgesteld;
  • b) 
    een personeelsformatie van de uit de kredieten voor onderzoek en technologische ontwikkeling bezoldigde personeelsleden voor eigen werkzaamheden, en een personeelsformatie van de uit dezelfde kredieten bezoldigde personeelsleden voor werkzaamheden onder contract, onderverdeeld naar categorie en naar rang en met onderscheid tussen vaste en tijdelijke ambten, waarvoor de uitgaven zijn toegestaan binnen de grenzen van de begrotingskredieten;
  • c) 
    de onderverdeling van het wetenschappelijk en technisch personeel kan onder de bij elke begroting vastgestelde voorwaarden volgens groepen van rangen worden aangegeven. In de personeelsformatie wordt het aantal wetenschappelijk of technisch hoog gekwalificeerde personeelsleden vermeld aan wie bijzondere voordelen worden toegekend in de specifieke bepalingen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, hierna "statuut" genoemd;
  • d) 
    een personeelsformatie waarin voor alle in artikel 184 bedoelde organen die subsidies ten laste van de begroting ontvangen, per rang voor elke categorie het aantal ambten wordt vastgesteld.

In de personeelsformaties wordt naast het aantal voor het begrotingsjaar toegestane ambten het aantal ambten vermeld dat voor het vorige begrotingsjaar was toegestaan;

  • 4. 
    met betrekking tot de opgenomen en verstrekte leningen:
  • a) 
    in de algemene staat van ontvangsten, de met deze verrichtingen overeenkomende begrotingsonderdelen die dienen voor het boeken van de eventuele aflossingen door begunstigden die aanvankelijk in gebreke waren gebleven, zodat de "honoreringsgarantie" moest worden toegepast. Deze begrotingsonderdelen worden van de vermelding "pro memorie" (p.m.) en van de passende toelichtingen voorzien;
  • b) 
    in de afdeling van de Commissie:
  • i) 
    de begrotingsonderdelen betreffende de "honoreringsgarantie" van de Gemeenschappen voor deze verrichtingen. Zij worden van de vermelding "pro memorie" (p.m.) voorzien zolang uit dien hoofde geen daadwerkelijke last is gebleken die uit de definitieve middelen moet worden gedekt;
  • ii) 
    toelichtingen met verwijzing naar het basisbesluit en vermelding van het bedrag van de overwogen verrichtingen, de duur ervan en de financiële waarborg die de Gemeenschappen voor de afwikkeling van deze verrichtingen op zich nemen;
  • c) 
    in een bijlage bij de afdeling van de Commissie, ter indicatie:
  • i) 
    de lopende kapitaalverrichtingen en het lopende beheer van de schulden,
  • ii) 
    de kapitaalverrichtingen en het beheer van de schulden voor het betrokken begrotingsjaar;
  • 5. 
    de begrotingsonderdelen betreffende ontvangsten en uitgaven die nodig zijn voor het gebruik van de reserve voor leningen en garanties op leningen van de Gemeenschappen ten behoeve van derde landen en voor de inschakeling van het Garantiefonds voor externe maatregelen.
  • 2. 
    De begrotingsautoriteit kan naast de in lid 1 genoemde documenten nog ieder ander terzake dienend document bij de begroting voegen.

Artikel 47

  • 1. 
    De in artikel 46, lid 1, punt 3, beschreven personeelsformatie vormt voor iedere instelling en elk orgaan een strikt maximum; boven dit maximum mag geen enkele aanstelling worden verricht.

Iedere instelling en ieder orgaan mag evenwel wijzigingen in de personeelsformaties aanbrengen voor 10 % van de toegestane ambten, behalve voor de rangen A 1, A 2 en A 3, mits aan twee voorwaarden wordt voldaan:

  • a) 
    de wijziging heeft geen gevolgen voor de omvang van de personeelskredieten overeenkomend met een volledig begrotingsjaar, en
  • b) 
    het totale aantal toegestane ambten per personeelsformatie wordt niet overschreden.

Drie weken voordat zij de in de tweede alinea bedoelde wijzigingen aanbrengen, brengen de instellingen de begrotingsautoriteit op de hoogte van hun voornemens. Worden binnen deze termijn door een onderdeel van de begrotingsautoriteit naar behoren gemotiveerde redenen aangevoerd, dan zien de instellingen af van het aanbrengen van deze wijzigingen en wordt de normale procedure gevolgd.

  • 2. 
    In afwijking van lid 1, eerste alinea, kunnen de gevallen van arbeid in deeltijd waarvoor het tot aanstelling bevoegde gezag overeenkomstig de bepalingen van het statuut toestemming heeft verleend, worden gecompenseerd.

TITEL IV

UITVOERING VAN DE BEGROTING

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 48

  • 1. 
    De Commissie voert de begroting aan de ontvangsten- en uitgavenzijde uit overeenkomstig deze verordening, onder haar eigen verantwoordelijkheid en binnen de grens van de toegekende kredieten.
  • 2. 
    De lidstaten werken met de Commissie samen om te verzekeren dat de kredieten worden besteed volgens het beginsel van goed financieel beheer.

Artikel 49

  • 1. 
    De in de begroting opgenomen kredieten kunnen eerst voor een actie van de Gemeenschap worden besteed nadat een basisbesluit is vastgesteld. Evenzo kunnen de beleidsuitgaven die voortvloeien uit de uitvoering van de bepalingen van de titels V en VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie (hierna te noemen het "VEU") die ten laste van de begroting komen, eerst worden besteed nadat een basisbesluit is vastgesteld.

Op het toepassingsgebied van het EG-Verdrag en het Euratom-Verdrag en op het toepassingsgebied van de titels V en VI van het VEU is een "basisbesluit" een besluit van afgeleid recht dat een rechtsgrond geeft aan een actie van de Gemeenschap of van de Unie en aan de uitvoering van de overeenkomstige, in de begroting opgenomen uitgave. Aanbevelingen en adviezen, alsmede resoluties, conclusies, verklaringen en andere besluiten die geen rechtswerking hebben, vormen geen basisbesluiten in de zin van dit artikel.

De Commissie stelt in de uitvoeringsvoorschriften de lijst vast van de vormen die basisbesluiten kunnen aannemen welke uit hoofde van het EG-Verdrag en het Euratom-Verdrag alsook op het toepassingsgebied van respectievelijk titel V en titel VI worden genomen.

  • 2. 
    De volgende kredieten mogen evenwel zonder basisbesluit worden besteed, voorzover de gefinancierde acties onder de verantwoordelijkheid van de Gemeenschappen of de Unie vallen:
  • a) 
    kredieten voor proefprojecten van experimentele aard om de haalbaarheid en het nut van een actie te bepalen. De desbetreffende vastleggingskredieten mogen slechts voor twee achtereenvolgende begrotingsjaren in de begroting worden opgenomen;
  • b) 
    kredieten voor voorbereidende acties om voorstellen voor te bereiden met het oog op de vaststelling van toekomstige acties. Voor de voorbereidende acties geldt een samenhangende aanpak en zij kunnen uiteenlopende vormen hebben. De desbetreffende vastleggingskredieten mogen slechts voor ten hoogste drie achtereenvolgende begrotingsjaren in de begroting worden opgenomen. De wetgevingsprocedure moet vóór het einde van het derde begrotingsjaar zijn beëindigd. In de loop van de wetgevingsprocedure moet de vastlegging van de kredieten de eigen kenmerken van de voorbereidende actie met betrekking tot de beoogde activiteiten en doelstellingen en de begunstigden in acht nemen. Bijgevolg mag de omvang van de aangewende middelen niet overeenstemmen met de voor de financiering van de definitieve actie zelf voorziene middelen.

Bij de indiening van het voorontwerp van begroting legt de Commissie de begrotingsautoriteit een verslag over de onder a) en b) bedoelde acties voor dat een evaluatie van de behaalde resultaten en een beoordeling van het overwogen vervolg bevat;

  • c) 
    kredieten voor incidentele acties ook van permanente aard, die de Commissie uitvoert op grond van de taken die voortvloeien uit haar andere prerogatieven op institutioneel vlak uit hoofde van het EG-Verdrag en het Euratom-Verdrag dan haar in punt b) bedoelde initiatiefrecht inzake wetgeving, alsmede uit de bijzondere bevoegdheden die haar rechtstreeks door deze Verdragen zijn toegekend en die in de uitvoeringsvoorschriften worden opgesomd;
  • d) 
    kredieten die bestemd zijn voor de werking van elke instelling uit hoofde van haar administratieve autonomie.

Artikel 50

De Commissie kent de overige instellingen de bevoegdheden toe die nodig zijn voor de uitvoering van hun afdeling van de begroting.

Artikel 51

De Commissie en elk van de overige instellingen kunnen hun bevoegdheden tot uitvoering van de begroting binnen hun diensten delegeren onder de in deze verordening en hun interne voorschriften bepaalde voorwaarden en binnen de grenzen die zij in de akte van delegatie vaststellen. De delegatieverkrijgers kunnen slechts handelen binnen de grenzen van de hen uitdrukkelijk verleende bevoegdheden.

Artikel 52

  • 1. 
    Het is alle financiële actoren verboden enige handeling tot uitvoering van de begroting te verrichten waarbij hun eigen belangen in conflict kunnen komen met die van de Gemeenschappen. Indien een dergelijk geval zich voordoet, dient de betrokken actor zich te onthouden en zich tot het bevoegde gezag te wenden.
  • 2. 
    Er is sprake van een belangenconflict wanneer de onpartijdige en objectieve uitoefening van de functies van een met de uitvoering van de begroting belaste persoon of van een interne controleur in het gedrang komt om gezinsredenen of om affectieve redenen, of ook om redenen in verband met politieke gezindheid of nationaliteit, economische belangen of elke andere eventuele belangengemeenschap met de begunstigde.

HOOFDSTUK 2

Wijze van uitvoering

Artikel 53

  • 1. 
    De Commissie voert de begroting uit:
  • a) 
    op gecentraliseerde wijze,
  • b) 
    onder gedeeld of gedecentraliseerd beheer, of
  • c) 
    in gezamenlijk beheer met internationale organisaties.
  • 2. 
    Wanneer de Commissie de begroting op gecentraliseerde wijze uitvoert, worden de uitvoeringstaken ofwel direct door haar diensten, ofwel indirect overeenkomstig de artikelen 54 tot 57 verricht.
  • 3. 
    Wanneer de Commissie de begroting onder gedeeld beheer uitvoert, worden de taken tot uitvoering van de begroting aan de lidstaten gedelegeerd overeenkomstig het bepaalde in deel II, titels I en II.
  • 4. 
    Wanneer de Commissie de begroting onder gedecentraliseerd beheer uitvoert, worden de taken tot uitvoering van de begroting aan derde landen gedelegeerd overeenkomstig het bepaalde in deel II, titel IV.
  • 5. 
    Bij gedeeld of gedecentraliseerd beheer vergewist de Commissie zich ervan dat de middelen overeenkomstig de toepasselijke voorschriften worden besteed door procedures voor de goedkeuring van de rekeningen of financiële correctiemechanismen toe te passen die haar in staat stellen haar eindverantwoordelijkheid voor de uitvoering van de begroting op zich te nemen overeenkomstig artikel 274 van het EG-Verdrag en artikel 179 van het Euratom-Verdrag.
  • 6. 
    Bij de in de leden 3 en 4 bedoelde wijzen van uitvoering van de begroting vergewissen de lidstaten en de derde landen zich er regelmatig van dat de door de communautaire begroting te financieren acties correct zijn uitgevoerd.

Zij nemen de nodige maatregelen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en stellen in voorkomend geval vervolging in om ten onrechte betaalde middelen terug te vorderen.

  • 7. 
    Wanneer de Commissie de begroting in gezamenlijk beheer uitvoert, worden bepaalde uitvoeringstaken aan internationale organisaties opgedragen overeenkomstig het bepaalde in de uitvoeringsvoorschriften.

Deze organisaties passen inzake boekhouding, controle en overheidsopdrachten normen toe die dezelfde garanties bieden als de internationaal erkende normen.

Artikel 54

  • 1. 
    De Commissie mag de uitvoeringsbevoegdheden die zij krachtens de Verdragen bezit niet aan derden toevertrouwen wanneer zij een ruime beoordelingsmarge inhouden die door politieke keuzen kan worden bepaald. Uitvoeringstaken die worden gedelegeerd, moeten nauwkeurig worden omschreven en het gebruik dat ervan wordt gemaakt, moet volledig onder controle staan.
  • 2. 
    Binnen de beperkingen van lid 1 mag de Commissie bij indirecte gecentraliseerde uitvoering van de begroting volgens artikel 53, lid 2, overheidstaken en met name taken tot uitvoering van de begroting toevertrouwen aan:
  • a) 
    agentschappen naar Gemeenschapsrecht als bedoeld in artikel 55, hierna "uitvoerende agentschappen" genoemd;
  • b) 
    door de Gemeenschappen opgerichte organen als bedoeld in artikel 185, voorzover de taken verenigbaar zijn met de in het basisbesluit omschreven taak van het orgaan;
  • c) 
    nationale publiekrechtelijke organen of privaatrechtelijke entiteiten die zijn belast met een openbaredienstverleningstaak, voldoende financiële garanties bieden en de in de uitvoeringsbepalingen vastgestelde voorwaarden in acht nemen. Deze organen kunnen slechts met de uitvoering van de taken worden belast indien:
  • i) 
    in het basisbesluit van het betrokken programma of de betrokken actie voorzien is in de mogelijkheid van delegatie en in criteria voor de selectie van de betrokken entiteiten, en
  • ii) 
    de delegatie van de taken tot uitvoering van de begroting aan de op grond van een voorafgaande analyse vastgestelde behoeften van goed financieel beheer beantwoordt en de naleving van het beginsel van non-discriminatie alsook de zichtbaarheid van de communautaire actie waarborgt. De aldus toevertrouwde uitvoeringstaken mogen niet leiden tot belangenconflicten.
  • 3. 
    Wanneer de in lid 2 bedoelde organen uitvoeringstaken verrichten, vergewissen zij zich er regelmatig van dat de door de communautaire begroting te financieren acties correct zijn uitgevoerd.

Deze organen nemen de nodige maatregelen om onregelmatigheden en fraude te voorkomen en stellen in voorkomend geval vervolging in om verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen terug te vorderen.

Artikel 55

  • 1. 
    Uitvoerende agentschappen zijn bij besluit van de Commissie opgerichte rechtspersonen naar Gemeenschapsrecht waaraan, voor rekening en onder verantwoordelijkheid van de Commissie, de uitvoering van een communautair programma of project geheel of gedeeltelijk kan worden gedelegeerd, overeenkomstig de verordening van de Raad houdende het statuut van de uitvoerende agentschappen belast met bepaalde taken betreffende het beheer van de communautaire programma's, waarin de voorwaarden en de modaliteiten betreffende de oprichting en de werking ervan worden bepaald.
  • 2. 
    De besteding van de overeenkomstige beleidskredieten wordt gedelegeerd aan de directeur van het agentschap.

Artikel 56

  • 1. 
    Besluiten waarbij uitvoeringstaken worden toevertrouwd aan de in artikel 54, lid 2, bedoelde organen en agentschappen bevatten alle nodige bepalingen om de doorzichtigheid van de verrichte handelingen te garanderen en voorzien ten minste in:
  • a) 
    procedures voor het plaatsen van opdrachten en het toekennen van subsidies die transparant en niet-discriminerend zijn, eventuele belangenconflicten voorkomen, en in overeenstemming zijn met respectievelijk titel V en titel VI;
  • b) 
    een doelmatig systeem voor de interne controle van de beheerverrichtingen;
  • c) 
    een boekhouding van deze verrichtingen en procedures voor rekening en verantwoording om zich te verzekeren van een correct gebruik van de communautaire middelen en om in de rekeningen van de Gemeenschappen de werkelijke benuttingsgraad weer te geven;
  • d) 
    een onafhankelijke externe controle;
  • e) 
    toegang van het publiek tot de informatie op het door de communautaire regelgeving vastgestelde niveau.
  • 2. 
    De Commissie kan de gelijkwaardigheid van de controle- en boekhoudsystemen en de aanbestedingsprocedures van de in artikel 54, lid 2, onder c), bedoelde nationale organen met haar eigen regels erkennen, rekening houdend met de internationaal aanvaarde normen.
  • 3. 
    De Commissie zorgt voor bewaking, evaluatie en controle van de uitvoering van de toevertrouwde taken. Zij houdt rekening met de gelijkwaardigheid van de controlesystemen wanneer zij dergelijke controles uitvoert aan de hand van haar eigen controlesystemen.

Artikel 57

  • 1. 
    De Commissie mag uitvoeringshandelingen uit begrotingsmiddelen, betaling en invordering daaronder begrepen, niet aan privaatrechtelijke externe entiteiten of organen toevertrouwen, tenzij deze met een openbare dienstverleningstaak zijn belast, overeenkomstig het bepaalde in artikel 54, lid 2, onder c).
  • 2. 
    Taken die contractueel aan andere privaatrechtelijke externe entiteiten of organen dan die welke met een openbare dienstverleningstaak zijn belast, kunnen worden toevertrouwd, zijn: technische expertises en administratieve, voorbereidende of bijkomende taken die geen overheidstaak of de uitoefening van een discretionaire beoordelingsbevoegdheid inhouden.

HOOFDSTUK 3

Financiële actoren

Afdeling 1

Beginsel van scheiding van functies

Artikel 58

De functies van ordonnateur en rekenplichtige zijn gescheiden en zijn onderling onverenigbaar.

Afdeling 2

Ordonnateur

Artikel 59

  • 1. 
    De instelling oefent de functies van ordonnateur uit.
  • 2. 
    Elke instelling bepaalt in haar interne administratieve voorschriften aan welke personeelsleden van het gepaste niveau zij, met inachtneming van de in haar reglement van orde bepaalde voorwaarden, de functies van ordonnateur delegeert, alsook de omvang van de toegekende bevoegdheden en de mogelijkheid voor de delegatieverkrijgers om hun bevoegdheden verder te subdelegeren.
  • 3. 
    Delegatie en subdelegatie van de functies van ordonnateur worden slechts toegestaan aan personeelsleden die zijn onderworpen aan het statuut of aan de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.
  • 4. 
    De gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateurs kunnen slechts handelen binnen de in het (sub)delegatiebesluit gestelde grenzen. De bevoegde gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur kan in de uitoefening van zijn taak worden bijgestaan door een of meer personeelsleden die onder zijn verantwoordelijkheid belast zijn met bepaalde voor de uitvoering van de begroting en het afleggen van rekening en verantwoording benodigde handelingen.

Artikel 60

  • 1. 
    De ordonnateur is bij elke instelling belast met het innen van de ontvangsten en het verrichten van de uitgaven overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer en staat in voor de wettigheid en regelmatigheid ervan.
  • 2. 
    Voor het verrichten van de uitgaven gaat de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur vastleggingen en juridische verbintenissen aan, stelt hij de uitgaven betaalbaar, geeft hij betalingsopdrachten en verricht hij de voor de besteding van de kredieten vereiste voorafgaande handelingen.
  • 3. 
    De inning van de ontvangsten behelst de opstelling van schuldvorderingsramingen, de vaststelling van de te innen rechten en de verstrekking van invorderingsopdrachten. In voorkomend geval kan van het innen van een vastgestelde schuldvordering worden afgezien.
  • 4. 
    De gedelegeerde ordonnateur voert, overeenkomstig de door elke instelling vastgestelde minimumnormen en rekening houdend met de aan de beheeromstandigheden en de aard van de gefinancierde acties verbonden risico's, de organisatorische structuur en de systemen en procedures voor beheer en interne controle in die passen bij de uitvoering van zijn taken, in voorkomend geval met inbegrip van verificaties achteraf. Vooraleer een verrichting wordt toegestaan, worden de operationele en financiële aspecten ervan overeenkomstig de uitvoeringsvoorschriften geverifieerd door andere personeelsleden dan degene die de verrichting heeft ingeleid. Verificatie vooraf en achteraf, alsmede de inleiding van een verrichting zijn gescheiden functies.
  • 5. 
    Elk personeelslid dat verantwoordelijk is voor de controle van het beheer van de financiële verrichtingen, bezit de vereiste beroepsbekwaamheden. Hij respecteert een specifieke beroepscode die door elke instelling wordt vastgesteld.
  • 6. 
    Elk bij het financieel beheer en de controle van de verrichtingen betrokken personeelslid dat van oordeel is dat een besluit dat zijn meerdere hem verplicht toe te passen of te accepteren onregelmatig is of strijdig met het beginsel van goed financieel beheer of de beroepscode die hij gehouden is te respecteren, deelt dit schriftelijk aan de gedelegeerde ordonnateur mede en, wanneer deze niet optreedt, aan de in artikel 66, lid 4, bedoelde instantie. In geval van illegale activiteiten, fraude of corruptie die de belangen van de Gemeenschappen kunnen schaden, waarschuwt hij de bij de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties.
  • 7. 
    De gedelegeerde ordonnateur legt aan zijn instelling verantwoording over de uitoefening van zijn taken af in de vorm van een jaarlijks activiteitenverslag, dat vergezeld gaat van informatie over financiën en beheer. Dat verslag behelst de resultaten van zijn verrichtingen ten opzichte van de hem opgedragen doelstellingen, de aan die verrichtingen verbonden risico's, het gebruik van de middelen die tot zijn beschikking zijn gesteld en de werking van het systeem voor de interne controle. De interne controleur neemt kennis van het jaarlijks activiteitenverslag en van de andere geïdentificeerde informatie. De Commissie legt de begrotingsautoriteit uiterlijk op 15 juni van elk jaar een samenvatting van de jaarlijkse activiteitenverslagen van het voorgaande jaar voor.

Afdeling 3

Rekenplichtige

Artikel 61

  • 1. 
    Elke instelling stelt een rekenplichtige aan, die binnen de instelling wordt belast met:
  • a) 
    de goede uitvoering van de betalingen, de inning van de ontvangsten en de invordering van de vastgestelde schuldvorderingen;
  • b) 
    het opstellen en inrichten van de rekeningen overeenkomstig titel VII;
  • c) 
    het voeren van de boekhouding overeenkomstig titel VII;
  • d) 
    het vaststellen van de boekhoudregels en -methoden en het rekeningstelsel overeenkomstig titel VII;
  • e) 
    het vaststellen en valideren van de boekhoudsystemen, alsmede, waar van toepassing, het valideren van de door de ordonnateur vastgestelde systemen die tot doel hebben boekhoudkundige gegevens te verstrekken of te motiveren;
  • f) 
    het beheer van de kasmiddelen.
  • 2. 
    De rekenplichtige ontvangt van de ordonnateurs, die de betrouwbaarheid ervan garanderen, alle gegevens die nodig zijn voor de opstelling van rekeningen die een getrouw beeld geven van het vermogen van de Gemeenschappen en de uitvoering van de begroting.
  • 3. 
    Behoudens de in deze verordening genoemde afwijkingen, is de rekenplichtige als enige bevoegd het beheer te voeren over de kasmiddelen en waardepapieren. Hij is aansprakelijk voor de bewaring ervan.

Artikel 62

De rekenplichtige kan voor de uitvoering van zijn taken een aantal van zijn functies delegeren aan onder zijn hiërarchische verantwoordelijkheid geplaatste personeelsleden die zijn onderworpen aan het statuut.

In het delegatiebesluit worden de aan de delegatieverkrijgers toevertrouwde taken omschreven.

Afdeling 4

Beheerder van gelden ter goede rekening

Artikel 63

Voor de betaling van uitgaven van een gering bedrag en de inning van andere ontvangsten dan de eigen middelen kan beheer van gelden ter goede rekening worden ingesteld, waarvoor de middelen worden verstrekt door de rekenplichtige van de instelling en dat onder de verantwoordelijkheid valt van door de rekenplichtige van de instelling aangewezen beheerders van gelden ter goede rekening.

HOOFDSTUK 4

Verantwoordelijkheid van de financiële actoren

Afdeling 1

Algemene regels

Artikel 64

  • 1. 
    Onverminderd eventuele tuchtrechtelijke maatregelen, kan de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateurs te allen tijde door het gezag dat hen heeft benoemd tijdelijk of definitief hun delegatie of subdelegatie worden ontnomen.
  • 2. 
    Onverminderd eventuele tuchtrechtelijke maatregelen, kan de rekenplichtige te allen tijde door het gezag dat hem heeft benoemd tijdelijk of definitief van zijn functies worden ontheven.
  • 3. 
    Onverminderd eventuele tuchtrechtelijke maatregelen, kunnen de beheerders van gelden ter goede rekening te allen tijde door het gezag dat hen heeft benoemd tijdelijk of definitief van hun functies worden ontheven.

Artikel 65

  • 1. 
    De bepalingen van dit hoofdstuk doen niets af aan de eventuele strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de in artikel 64 genoemde personeelsleden krachtens het toepasselijke nationale recht en de geldende bepalingen aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen en de bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten betrokken zijn.
  • 2. 
    Onverminderd het bepaalde in de artikelen 66, 67 en 68, is elke ordonnateur, rekenplichtige of beheerder van gelden ter goede rekening tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk onder de voorwaarden vastgesteld in het statuut. Gevallen van illegale activiteit, fraude of corruptie die de belangen van de Gemeenschap kunnen schaden, worden voorgelegd aan de in de geldende wetgeving aangewezen autoriteiten en instanties.

Afdeling 2

Regels betreffende de gedelegeerde en gesubdelegeerde ordonnateurs

Artikel 66

  • 1. 
    De ordonnateur is geldelijk aansprakelijk onder de in het statuut bepaalde voorwaarden, volgens welke de ambtenaar kan worden verplicht de schade die de Gemeenschappen door grove schuld zijnerzijds in de uitoefening van zijn functie of ter gelegenheid daarvan hebben geleden, geheel of gedeeltelijk te vergoeden, met name indien hij in te vorderen rechten vaststelt of inningsopdrachten afgeeft, een betalingsverplichting aangaat of een betalingsopdracht ondertekent in afwijking van de in dit Financieel Reglement en de uitvoeringsvoorschriften vastgestelde bepalingen. Ditzelfde geldt indien hij door grove schuld zijnerzijds nalaat een document op te stellen waarbij een vordering ontstaat en indien hij zonder geldige reden de afgifte van een inningsopdracht achterwege laat of vertraagt, en indien hij zonder geldige reden de afgifte van een betalingsopdracht achterwege laat of vertraagt, waardoor een wettelijke aansprakelijkheid van de instelling tegenover derden kan ontstaan.
  • 2. 
    Wanneer een gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur oordeelt dat een door hem te nemen besluit onregelmatig is of tegen het beginsel van goed financieel beheer indruist, deelt hij dat schriftelijk mede aan het delegatieverlenend gezag. Indien dit schriftelijk de met redenen omklede opdracht geeft het genoemde besluit te nemen, is de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur van zijn aansprakelijkheid ontslagen.
  • 3. 
    In geval van subdelegatie blijft de gedelegeerde ordonnateur binnen zijn diensten verantwoordelijk voor de doelmatigheid van het ingestelde systeem voor beheer en interne controle en de keuze van de gesubdelegeerde ordonnateur.
  • 4. 
    Om het bestaan van een financiële onregelmatigheid en de eventuele gevolgen ervan vast te stellen, richt elke instelling een functioneel onafhankelijke instantie op die gespecialiseerd is op dit gebied.

Op grond van het advies van deze instantie neemt de instelling een beslissing over het instellen van een procedure wegens tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid of geldelijke aansprakelijkheid. Indien de instantie systeemgebonden problemen ontdekt, zendt zij de ordonnateur en de gedelegeerd ordonnateur, indien deze geen partij is, alsmede de interne controleur een verslag met aanbevelingen toe.

Afdeling 3

Regels betreffende de rekenplichtigen en de beheerders van gelden ter goede rekening

Artikel 67

De rekenplichtige is, onder de voorwaarden en volgens de procedures vastgesteld bij het statuut, tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk. Hij kan met name aansprakelijk worden gesteld voor de volgende fouten:

  • a) 
    middelen, waarden en documenten die hij onder zijn hoede heeft, verloren laten gaan of aantasten;
  • b) 
    bankrekeningen of postrekeningen ten onrechte wijzigen;
  • c) 
    invorderingen of betalingen verrichten die niet in overeenstemming zijn met de invorderings- of betalingsopdrachten;
  • d) 
    nalaten verschuldigde ontvangsten te innen.

Artikel 68

De beheerder van gelden ter goede rekening is, onder de voorwaarden en volgens de procedures vastgesteld bij het statuut, tuchtrechtelijk verantwoordelijk en geldelijk aansprakelijk. Hij kan met name aansprakelijk worden gesteld voor de volgende fouten:

  • a) 
    middelen, waarden en documenten die hij onder zijn hoede heeft, verloren laten gaan of aantasten;
  • b) 
    verrichte betalingen niet met deugdelijke bewijsstukken kunnen verantwoorden;
  • c) 
    aan een ander dan de rechthebbende betalen;
  • d) 
    nalaten verschuldigde ontvangsten te innen.

HOOFDSTUK 5

Ontvangsten

Afdeling 1

Terbeschikkingstelling van de eigen middelen

Artikel 69

De ontvangsten gevormd door de eigen middelen bedoeld in het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen worden als raming in euro in de begroting opgenomen. Zij worden ter beschikking gesteld overeenkomstig de verordening van de Raad tot uitvoering van het genoemde besluit.

Afdeling 2

Raming van schuldvorderingen

Artikel 70

  • 1. 
    Elke maatregel of situatie waardoor een schuldvordering van de Gemeenschappen ontstaat of wordt gewijzigd, is vooraf het voorwerp van een schuldvorderingsraming van de bevoegde ordonnateur.
  • 2. 
    In afwijking van het bepaalde in lid 1 wordt voor de eigen middelen omschreven in het besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen die door de lidstaten op vaste vervaldagen worden afgedragen, geen schuldvorderingsraming opgesteld vóór de terbeschikkingstelling van de bedragen door de lidstaten aan de Commissie. Voor deze middelen geeft de bevoegde ordonnateur een invorderingsopdracht af.

Afdeling 3

Vaststelling van schuldvorderingen

Artikel 71

  • 1. 
    De vaststelling van een schuldvordering is de handeling waarbij de gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur:
  • a) 
    het bestaan van de schuld van de debiteur verifieert;
  • b) 
    het bestaan en het bedrag van de schuld vaststelt of verifieert;
  • c) 
    de invorderbaarheid van de schuld verifieert.
  • 2. 
    De ter beschikking van de Commissie te stellen eigen middelen en elke als zeker, vaststaand en invorderbaar aangemerkte schuldvordering worden vastgesteld door middel van een invorderingsopdracht aan de rekenplichtige, gevolgd door een aan de debiteur gerichte debetnota, welke beide worden opgesteld door de bevoegde ordonnateur.
  • 3. 
    Ten onrechte betaalde bedragen worden teruggevorderd.
  • 4. 
    De voorwaarden waaronder achterstandsrente aan de Gemeenschappen verschuldigd is, worden nader aangegeven in de uitvoeringsvoorschriften.

Afdeling 4

Invorderingsopdracht

Artikel 72

  • 1. 
    De opdracht tot invordering is de handeling waarbij de bevoegde gedelegeerde of gesubdelegeerde ordonnateur de rekenplichtige opdraagt een schuldvordering die hij heeft vastgesteld, in te vorderen.
  • 2. 
    De instelling kan de vaststelling van een schuldvordering jegens andere personen dan staten formeel neerleggen in een besluit dat een executoriale titel in de zin van artikel 256 van het EG-Verdrag vormt.

Afdeling 5

Invordering

Artikel 73

  • 1. 
    De rekenplichtige neemt de door de bevoegde ordonnateur naar behoren opgestelde invorderingsopdrachten in behandeling. Hij is gehouden zorg te dragen voor het innen van de ontvangsten van de Gemeenschappen en toe te zien op het behoud van de rechten van de Gemeenschappen.

De rekenplichtige gaat over tot invordering door verrekening van de schuldvorderingen van de Gemeenschappen wanneer de debiteur zelf een zekere, vaststaande en invorderbare vordering op de Gemeenschappen heeft.

  • 2. 
    Wanneer de bevoegde gedelegeerd ordonnateur overweegt van het invorderen van een vastgestelde schuldvordering af te zien, verifieert hij of dit regelmatig is en strookt met het beginsel van goed financieel beheer en het evenredigheidsbeginsel, volgens de procedures en conform de criteria vastgesteld in de uitvoeringsvoorschriften. Het besluit wordt gemotiveerd. De ordonnateur kan dit besluit slechts delegeren onder de in de uitvoeringsvoorschriften genoemde voorwaarden.

Artikel 74

De ontvangsten uit boeten, dwangsommen en sancties, alsmede de rente hierover, worden niet definitief als begrotingsontvangsten geboekt zolang de desbetreffende beschikkingen door het Hof van Justitie nietig kunnen worden verklaard.

De eerste alinea is niet van toepassing op de beschikkingen inzake goedkeuring van de rekeningen of financiële correcties.

HOOFDSTUK 6

Uitgaven

Artikel 75

  • 1. 
    Elke uitgave is voorwerp van een vastlegging, een betaalbaarstelling, een betalingsopdracht en een betaling.
  • 2. 
    Behoudens in geval van kredieten die overeenkomstig artikel 49, lid 2, zonder basisbesluit mogen worden besteed, wordt de vastlegging van een uitgave voorafgegaan door een financieringsbesluit van de instelling of de door haar gedelegeerde autoriteiten.

Afdeling 1

Vastlegging

Artikel 76

  • 1. 
    De vastlegging in de begroting is de handeling waarbij de kredieten worden gereserveerd die nodig zijn voor de latere betalingen ter uitvoering van een juridische verbintenis.

Het aangaan van een juridische verbintenis is de handeling waarbij de ordonnateur een verplichting doet ontstaan of constateert die tot een last leidt.

De vastlegging en de juridische verbintenis worden door dezelfde ordonnateur aangegaan, behoudens naar behoren gemotiveerde gevallen die bij de uitvoeringsvoorschriften worden bepaald.

  • 2. 
    Bij een individuele vastlegging zijn de begunstigde en het bedrag van de uitgave bepaald.

Van een globale vastlegging is sprake wanneer ten minste een van de elementen die nodig zijn voor de identificatie van de individuele vastlegging, niet bepaald is.

Een voorlopige vastlegging heeft betrekking op in artikel 150 bedoelde uitgaven of lopende uitgaven van administratieve aard waarvan hetzij het bedrag, hetzij de eindbegunstigden niet definitief zijn aangegeven.

  • 3. 
    Vastleggingen voor acties waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan een begrotingsjaar uitstrekt, mogen slechts in jaartranches worden verdeeld wanneer het basisbesluit daarin voorziet, ook wat betreft administratieve uitgaven. Wanneer een vastlegging aldus in jaartranches wordt verdeeld, wordt dit in de juridische verbintenis vermeld, tenzij het gaat om personeelskosten.

Artikel 77

  • 1. 
    Voor elke maatregel waardoor een uitgave ten laste van de begroting ontstaat, verricht de bevoegde ordonnateur een vastlegging vooraleer een individuele juridische verbintenis met derden te sluiten.
  • 2. 
    Behoudens het bepaalde in deel II, titel IV, hebben de globale vastleggingen betrekking op de totale kosten van de betrokken individuele juridische verbintenissen gesloten tot 31 december van het jaar n + 1.

Behoudens het bepaalde in artikel 76, lid 3, en artikel 179, lid 2, worden de individuele juridische verbintenissen betreffende individuele of voorlopige vastleggingen uiterlijk tot 31 december van het jaar n gesloten.

Bij het verstrijken van de in de eerste en de tweede alinea bedoelde perioden wordt het niet-gebruikte saldo van deze vastleggingen door de bevoegde ordonnateur vrijgemaakt.

Elke individuele juridische verbintenis die volgt op een globale vastlegging wordt vóór ondertekening door de bevoegde ordonnateur in de begrotingsboekhouding ingeschreven ten laste van de globale vastlegging.

  • 3. 
    Voor juridische verbintenissen die worden aangegaan voor acties waarvan de tenuitvoerlegging zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, alsook de desbetreffende vastleggingen, behalve wanneer het personeelskosten betreft, geldt een uiterste uitvoeringsdatum die overeenkomstig de beginselen van goed financieel beheer wordt bepaald.

De delen van deze verbintenissen die zes maanden na deze datum niet zijn uitgevoerd, worden overeenkomstig artikel 11 vrijgemaakt.

Wanneer een juridische verbintenis vervolgens gedurende een periode van drie jaar tot geen enkele betaling heeft geleid, gaat de bevoegde ordonnateur over tot vrijmaking ervan.

Artikel 78

  • 1. 
    Bij elke vastlegging vergewist de bevoegde ordonnateur zich van:
  • a) 
    de juistheid van de aanwijzing op de begroting;
  • b) 
    de beschikbaarheid van de kredieten;
  • c) 
    de overeenstemming van de uitgave met de bepalingen van de Verdragen, de begroting, deze verordening en de uitvoeringsvoorschriften, alsmede alle besluiten die ter uitvoering van de Verdragen en de verordeningen zijn genomen;
  • d) 
    de naleving van het beginsel van goed financieel beheer.
  • 2. 
    Bij de registratie van een juridische verbintenis vergewist de ordonnateur zich van:
  • a) 
    de dekking van de verbintenis door de overeenkomstige begrotingsvastlegging;
  • b) 
    de regelmatigheid en de overeenstemming van de uitgave met de bepalingen van de Verdragen, de begroting, deze verordening en de uitvoeringsvoorschriften, alsmede alle besluiten die ter uitvoering van de Verdragen en de verordeningen zijn genomen;
  • c) 
    de naleving van het beginsel van goed financieel beheer.

Afdeling 2

Betaalbaarstelling

Artikel 79

De betaalbaarstelling is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur:

  • a) 
    het bestaan van de rechten van de crediteur verifieert;
  • b) 
    het bestaan en het bedrag van de schuldvordering vaststelt of verifieert;
  • c) 
    de opeisbaarheid van de schuldvordering verifieert.

Afdeling 3

Betalingsopdracht

Artikel 80

De betalingsopdracht is de handeling waarbij de bevoegde ordonnateur, nadat hij heeft geverifieerd of de kredieten beschikbaar zijn, de rekenplichtige door middel van een betalingsopdracht opdraagt het bedrag van de door hem betaalbaar gestelde uitgaven te betalen.

Afdeling 4

Betaling

Artikel 81

  • 1. 
    Een betaling wordt slechts uitgevoerd indien is aangetoond dat de actie overeenkomstig het basisbesluit of het contract is en betrekking heeft op een of meer van de volgende verrichtingen:
  • a) 
    betaling van het volledige verschuldigde bedrag;
  • b) 
    betaling van het verschuldigde bedrag op de volgende wijze:
  • i) 
    een voorfinanciering, eventueel verdeeld in verschillende stortingen;
  • ii) 
    een of meer tussentijdse betalingen;
  • iii) 
    betaling van het saldo van de verschuldigde bedragen.
  • 2. 
    In de boekhouding wordt onderscheid gemaakt tussen de in lid 1 genoemde soorten betalingen op het ogenblik waarop zij worden verricht.

Artikel 82

De betalingen worden door de rekenplichtige verricht binnen de grenzen van de beschikbare middelen.

Afdeling 5

Termijnen voor de uitgavenverrichtingen

Artikel 83

Tot betaalbaarstelling, afgifte van betalingsopdrachten en betaling van uitgaven wordt overgegaan binnen de in de uitvoeringsvoorschriften vastgestelde termijnen. In de uitvoeringsvoorschriften worden tevens de voorwaarden aangegeven waaronder te laat betaalde crediteuren recht hebben op achterstandsrente ten laste van het begrotingsonderdeel dat de hoofdsom van de betrokken uitgaven draagt.

HOOFDSTUK 7

Computersystemen

Artikel 84

Wanneer de ontvangsten en uitgaven met behulp van computersystemen worden beheerd, kunnen de handtekeningen door middel van een geautomatiseerde of elektronische procedure worden aangebracht.

HOOFDSTUK 8

Intern controleur

Artikel 85

Iedere instelling stelt een interne controlefunctie in, die moet worden uitgeoefend met inachtneming van de terzake doende internationale normen. De door de instelling aangewezen intern controleur is haar verantwoording schuldig voor de verificatie van de goede werking van de systemen en de procedures voor de uitvoering van de begroting. De intern controleur kan noch ordonnateur noch rekenplichtige zijn.

Artikel 86

  • 1. 
    De intern controleur adviseert zijn instelling bij het beheersen van de risico's door onafhankelijke adviezen uit te brengen over de kwaliteit van de beheer- en controlesystemen en aanbevelingen te formuleren ter verbetering van de uitvoeringsvoorwaarden van de verrichtingen en ter bevordering van een goed financieel beheer.

Hij is met name belast met:

  • a) 
    het beoordelen van de toereikendheid en doeltreffendheid van de interne beheersystemen, alsmede de prestaties van de diensten bij de uitvoering van de beleidsmaatregelen, programma's en acties in relatie met de ermee verbonden risico's;
  • b) 
    het beoordelen van de toereikendheid en kwaliteit van de interne en andere controlesystemen die worden toegepast op alle verrichtingen tot uitvoering van de begroting.
  • 2. 
    De werkzaamheden van de intern controleur strekken zich uit tot alle activiteiten en diensten van de instelling. Hij heeft volledige en onbeperkte toegang tot alle informatie die hij voor de uitvoering van zijn taken nodig heeft, zo nodig ter plaatse, ook in de lidstaten en in derde landen.
  • 3. 
    De intern controleur brengt aan de instelling verslag uit van zijn bevindingen en aanbevelingen. De instelling zorgt ervoor dat de uit de controles voortvloeiende aanbevelingen worden opgevolgd. De intern controleur dient tevens jaarlijks een intern controleverslag in bij de instelling waarin het aantal en de soorten uitgevoerde interne controles, de gedane aanbevelingen en het gevolg dat aan die aanbevelingen is gegeven worden genoemd.
  • 4. 
    De instelling zendt de met de kwijting belaste autoriteit jaarlijks een verslag toe waarin een samenvatting wordt gegeven van het aantal en de soorten uitgevoerde interne controles, de gedane aanbevelingen en het gevolg dat aan die aanbevelingen is gegeven.

Artikel 87

Voor de intern controleur wordt door de instelling een bijzondere regeling bepaald om de volledige onafhankelijkheid van zijn functie te garanderen en zijn verantwoordelijkheid vast te stellen.

Indien de intern controleur ambtenaar of ander personeelslid is, is hij aansprakelijk onder de in het statuut vastgestelde voorwaarden, welke nader worden aangegeven in de uitvoeringsvoorschriften.

TITEL V

PLAATSING VAN OVERHEIDSOPDRACHTEN

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Afdeling 1

Toepassingsgebied en gunningsbeginselen

Artikel 88

  • 1. 
    Overheidsopdrachten zijn overeenkomsten onder bezwarende titel die schriftelijk door een aanbestedende dienst in de zin van de artikelen 104 en 167 worden gesloten om tegen een geheel of gedeeltelijk ten laste van de begroting komende prijs de levering van roerende of onroerende zaken, de uitvoering van werken of de verrichting van diensten te verkrijgen.

Deze opdrachten kunnen betrekking hebben op:

  • a) 
    aankoop of huur van een gebouw,
  • b) 
    leveringen,
  • c) 
    de uitvoering van werken,
  • d) 
    dienstverlening.
  • 2. 
    Subsidies vallen niet onder deze titel.

Artikel 89

  • 1. 
    Bij alle geheel of gedeeltelijk door de begroting gefinancierde overheidsopdrachten worden het transparantiebeginsel, het evenredigheidsbeginsel, het beginsel van gelijke behandeling en het beginsel van non-discriminatie in acht genomen.
  • 2. 
    Elke procedure voor de plaatsing van een opdracht begint met een zo ruim mogelijke uitnodiging tot inschrijving, behalve bij toepassing van de procedure van gunning via onderhandelingen als bedoeld in artikel 91, lid 1, onder d).

Afdeling 2

Bekendmaking

Artikel 90

  • 1. 
    Alle opdrachten waarvan de waarde hoger is dan de in artikel 105 of artikel 167 bedoelde drempelwaarden worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Voorafgaande bekendmaking kan slechts in de in artikel 91, lid 2, genoemde gevallen en bij de in de uitvoeringsvoorschriften bedoelde dienstenopdrachten achterwege blijven.

Bekendmaking van bepaalde inlichtingen na gunning van de opdracht kan achterwege blijven wanneer zulks aan de toepassing van de wetten in de weg zou staan, in strijd zou zijn met het openbaar belang, afbreuk zou doen aan gewettigde commerciële belangen van openbare of particuliere ondernemingen of een eerlijke concurrentie tussen hen onmogelijk zou maken.

  • 2. 
    Aan opdrachten waarvan de waarde lager is dan de in artikel 105 of artikel 167 bedoelde drempelwaarden wordt passende publiciteit gegeven.

Afdeling 3

Procedures voor het plaatsen van opdrachten

Artikel 91

  • 1. 
    Bij het plaatsen van opdrachten kan een van de volgende procedures worden gevolgd:
  • a) 
    de openbare procedure,
  • b) 
    de niet-openbare procedure,
  • c) 
    de prijsvraag,
  • d) 
    de gunning via onderhandelingen.
  • 2. 
    Bij opdrachten met een waarde die hoger is dan de in artikel 105 of artikel 167 bedoelde drempelwaarden is de procedure van gunning via onderhandelingen slechts toegestaan in de in de uitvoeringsvoorschriften genoemde gevallen.

De eerste alinea is niet van toepassing op de in de uitvoeringsvoorschriften bedoelde dienstenopdrachten.

  • 3. 
    De drempelwaarden waaronder de aanbestedende dienst hetzij gebruik mag maken van de procedure van gunning via onderhandelingen, hetzij in afwijking van het bepaalde in artikel 88, lid 1, eerste alinea, eenvoudig op factuur mag handelen, worden vastgesteld in de uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 92

Het voorwerp van de opdracht wordt volledig, duidelijk en precies omschreven in de inschrijvingsdocumenten.

Artikel 93

  • 1. 
    Van deelname aan een opdracht worden uitgesloten, gegadigden of inschrijvers die:
  • a) 
    in staat van faillissement, vereffening, akkoord of surséance van betaling verkeren of wier faillissement is aangevraagd of tegen wie een procedure van vereffening, akkoord of surséance van betaling loopt, dan wel die hun werkzaamheden hebben gestaakt of in een overeenkomstige toestand verkeren als gevolg van een soortgelijke procedure krachtens de nationale wet- en regelgeving;
  • b) 
    bij een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde zijn veroordeeld voor een delict dat hun beroepsmoraliteit in het gedrang brengt;
  • c) 
    in de uitoefening van hun beroep een ernstige fout hebben begaan, vastgesteld op elke grond die de aanbestedende diensten aannemelijk kunnen maken;
  • d) 
    niet hebben voldaan aan hun verplichtingen tot betaling van socialezekerheidsbijdragen of belastingen volgens de wetgeving van het land waar zij zijn gevestigd of van het land van de aanbestedende dienst dan wel van het land waar de opdracht moet worden uitgevoerd;
  • e) 
    bij een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde zijn veroordeeld voor fraude, corruptie, deelname aan een criminele organisatie of enige andere illegale activiteit die de financiële belangen van de Gemeenschappen schaadt;
  • f) 
    na de procedure voor de plaatsing van een andere opdracht of de procedure voor de toekenning van een subsidie uit de communautaire begroting ernstig in gebreke zijn gesteld wegens niet-nakoming van hun contractuele verplichtingen.
  • 2. 
    De gegadigden of inschrijvers moeten bewijzen dat zij niet in een van de in lid 1 genoemde situaties verkeren.

Artikel 94

Van gunning van een opdracht worden uitgesloten, gegadigden of inschrijvers die naar aanleiding van de aanbestedingsprocedure:

  • a) 
    in een belangenconflict verkeren;
  • b) 
    valse verklaringen hebben afgelegd in de door de aanbestedende dienst verlangde inlichtingen voor deelname aan de aanbesteding, of deze inlichtingen niet hebben verstrekt.

Artikel 95

Elke instelling richt een centrale gegevensbank op waarin nadere gegevens worden opgenomen betreffende de gegadigden en de inschrijvers die zich in één van de in de artikelen 93 en 94 bedoelde situaties bevinden. Met deze gegevensbank wordt uitsluitend beoogd om, met inachtneming van de communautaire regelgeving inzake de verwerking van persoonsgegevens, te waarborgen dat de artikelen 93 en 94 correct worden toegepast. Elke instelling heeft toegang tot de gegevensbank van de andere instellingen.

Artikel 96

Aan gegadigden of inschrijvers die in een van de in de artikelen 93 en 94 bedoelde uitsluitingsgevallen verkeren, kunnen, nadat zij in de gelegenheid zijn gesteld hun opmerkingen te maken, door de aanbestedende dienst administratieve of financiële sancties worden opgelegd.

Deze sancties kunnen zijn:

  • a) 
    uitsluiting van de gegadigde of inschrijver gedurende een periode van maximaal vijf jaar van de door de begroting gefinancierde opdrachten en subsidies, en
  • b) 
    financiële sancties ten laste van de contractant, in het in artikel 93, lid 1, onder f), bedoelde geval, en ten laste van de gegadigde of inschrijver, in de in artikel 94 bedoelde gevallen, wanneer de feiten zwaar wegen, zulks tot maximaal de waarde van de betrokken opdracht.

De sancties staan in verhouding tot de omvang van de opdracht en de ernst van de begane fouten.

Artikel 97

  • 1. 
    De selectiecriteria op grond waarvan de geschiktheid van de gegadigden of inschrijvers wordt beoordeeld en de gunningscriteria op grond waarvan de inhoud van de offertes wordt beoordeeld, worden vooraf in de inschrijvingsdocumenten gedefinieerd en gepreciseerd.
  • 2. 
    De opdracht kan worden gegund door automatische aanbesteding of door gunning aan de economisch voordeligste inschrijving.

Artikel 98

  • 1. 
    De regels voor de indiening van de offertes garanderen een werkelijke concurrentie en de vertrouwelijkheid van de inhoud totdat zij gelijktijdig worden geopend.
  • 2. 
    Als garantie voor het behoud van de ingediende offertes kan de aanbestedende dienst van de inschrijvers een voorafgaande zekerheidstelling verlangen onder de in de uitvoeringsvoorschriften bepaalde voorwaarden.
  • 3. 
    Behalve voor de in artikel 91, lid 3, bedoelde opdrachten voor een gering bedrag wordt het openen van de inschrijvingen of offertes verricht door een daartoe aangewezen openingscommissie. Elke offerte of inschrijving die door deze commissie ondeugdelijk wordt verklaard, wordt verworpen.
  • 4. 
    Alle door de openingscommissie deugdelijk verklaarde inschrijvingen of offertes worden door een daartoe aangewezen comité beoordeeld op basis van de vooraf in de inschrijvingsdocumenten vastgestelde selectie- en gunningscriteria om de begunstigde van de opdracht te kunnen voorstellen.

Artikel 99

Zolang de procedure voor het plaatsen van een opdracht loopt, mogen de contacten tussen de aanbestedende dienst en de gegadigden of inschrijvers slechts plaatshebben onder voorwaarden die doorzichtigheid en een gelijke behandeling garanderen. Zij mogen niet leiden tot wijziging van de voorwaarden van de opdracht of van de offerte.

Artikel 100

  • 1. 
    De bevoegde ordonnateur maakt de naam bekend van degene aan wie de opdracht wordt gegund, met inachtneming van de selectie- en gunningscriteria die vooraf in de inschrijvingsdocumenten werden vastgesteld en de regels voor het plaatsen van opdrachten.
  • 2. 
    De aanbestedende dienst deelt aan elke afgewezen gegadigde of inschrijver de redenen mede waarom zijn inschrijving of offerte niet in aanmerking werd genomen, en stelt elke inschrijver die een geldige offerte heeft ingediend op zijn schriftelijk verzoek in kennis van de kenmerken en relatieve voordelen van de gekozen offerte en van de naam van degene aan wie de opdracht werd gegund.

De mededeling van bepaalde gegevens kan echter achterwege worden gelaten wanneer zulks aan de toepassing van de wetten in de weg zou staan, in strijd zou zijn met het openbaar belang, afbreuk zou doen aan gewettigde commerciële belangen van openbare of particuliere ondernemingen of een eerlijke concurrentie tussen hen onmogelijk zou maken.

Artikel 101

De aanbestedende dienst kan tot op het ogenblik van de ondertekening van het contract van de opdracht afzien of de procedure voor het plaatsen van de opdracht annuleren, zonder dat de gegadigden of inschrijvers aanspraak kunnen maken op enige schadeloosstelling.

Dit besluit moet worden gemotiveerd en ter kennis van de gegadigden of inschrijvers worden gebracht.

Afdeling 4

Zekerheden en controle

Artikel 102

De aanbestedende dienst kan, en moet in bepaalde in de uitvoeringsvoorschriften bepaalde gevallen, van de contractanten een voorafgaande zekerheidstelling verlangen om:

  • a) 
    de goede uitvoering van de opdracht te verzekeren;
  • b) 
    de aan de voorfinanciering verbonden financiële risico's te beperken.

Artikel 103

Indien de plaatsingsprocedure of de uitvoering van een opdracht gepaard is gegaan met fouten of wezenlijke onregelmatigheden of met fraude, schorten de instellingen de uitvoering van de opdracht op.

Indien de fouten, onregelmatigheden of fraude door de contractant zijn begaan, kunnen zij bovendien weigeren te betalen of kunnen zij reeds betaalde bedragen terugvorderen in verhouding tot de ernst van de fouten, onregelmatigheden of fraude.

HOOFDSTUK 2

Bepalingen betreffende de door de communautaire instellingen voor eigen rekening geplaatste opdrachten

Artikel 104

De communautaire instellingen worden als aanbestedende diensten beschouwd wanneer zij voor eigen rekening opdrachten plaatsen.

Artikel 105

Onder voorbehoud van het bepaalde in titel IV van deel II van deze verordening, worden in de richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, diensten en werken, de drempelwaarden vastgelegd die bepalend zijn voor:

  • a) 
    de in artikel 90 bedoelde publicatieregels,
  • b) 
    de keuze van de in artikel 91 bedoelde procedures, en
  • c) 
    de betrokken termijnen.

Artikel 106

De deelneming aan de inschrijvingen staat onder gelijke voorwaarden open voor alle natuurlijke en rechtspersonen die binnen de werkingssfeer van de Verdragen vallen en voor alle natuurlijke en rechtspersonen van een derde land dat een bijzondere overeenkomst heeft gesloten met de Europese Gemeenschappen, zulks onder de voorwaarden van deze overeenkomst.

Artikel 107

Ingeval de in het kader van de Wereldhandelsorganisatie gesloten multilaterale overeenkomst inzake overheidsopdrachten van toepassing is, staan de opdrachten ook open voor onderdanen van de staten die deze overeenkomst hebben geratificeerd, zulks onder de voorwaarden van deze overeenkomst.

TITEL VI

SUBSIDIES

HOOFDSTUK 1

Toepassingsgebied

Artikel 108

  • 1. 
    Subsidies zijn rechtstreekse financiële bijdragen ten laste van de begroting, bij wijze van schenking verleend voor de financiering van:
  • a) 
    een actie die moet bijdragen tot de verwezenlijking van een in het kader van het beleid van de Europese Unie passende doelstelling; of
  • b) 
    de werking van een orgaan dat een doelstelling van algemeen Europees belang of een in het kader van het beleid van de Europese Unie passende doelstelling nastreeft.

Subsidies zijn voorwerp van een schriftelijke overeenkomst.

  • 2. 
    Geen subsidies in de zin van deze titel zijn:
  • a) 
    uitgaven voor het personeel van de instellingen, leningen en deelnemingen en de in artikel 88 bedoelde overheidsopdrachten alsmede de bij wijze van macro-financiële bijstand verleende steun;
  • b) 
    uitgaven in het kader van gedeeld, gedecentraliseerd of gezamenlijk beheer in de zin van artikel 53 van deze verordening;
  • c) 
    betalingen aan de in de artikelen 54 en 55 van deze verordening bedoelde organen die een delegatie van de Commissie hebben verkregen, en aan de andere communautaire organen, als bedoeld in artikel 185 van deze verordening.

HOOFDSTUK 2

Beginselen voor de toekenning van subsidies

Artikel 109

  • 1. 
    De toekenning van subsidies geschiedt met inachtneming van het transparantiebeginsel, het beginsel van gelijke behandeling, het cumulatieverbod, het verbod van werking met terugwerkende kracht en het medefinancieringsbeginsel.
  • 2. 
    De subsidie mag niet tot doel of tot gevolg hebben dat zij de begunstigde winst oplevert.

Artikel 110

  • 1. 
    Jaarlijks wordt een subsidieprogramma vastgesteld dat aan het begin van het begrotingsjaar bekend wordt gemaakt, behoudens voor de hulp in crisissituaties en de humanitaire hulp.

Dit werkprogramma wordt ten uitvoer gelegd door middel van publicatie van oproepen tot het indienen van voorstellen, behalve in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde spoedeisende gevallen of indien de begunstigde wegens zijn kenmerken als enige voor een bepaalde actie in aanmerking komt.

  • 2. 
    Jaarlijks wordt een overzicht gepubliceerd van alle in de loop van het begrotingsjaar toegekende subsidies, waarbij rekening wordt gehouden met de eisen inzake vertrouwelijkheid en veiligheid.

Artikel 111

  • 1. 
    Voor eenzelfde actie kan slechts één subsidie ten laste van de begroting aan eenzelfde begunstigde worden toegekend.
  • 2. 
    Per begrotingsjaar kan aan een begunstigde slechts één subsidie voor huishoudelijke uitgaven ten laste van de begroting worden toegekend.

Artikel 112

  • 1. 
    Subsidiëring van reeds begonnen acties kan slechts worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de overeenkomst.

In dit geval mogen de voor financiering in aanmerking komende uitgaven evenwel niet vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag zijn gedaan, behalve in naar behoren gemotiveerde, uitzonderlijke gevallen die in het basisbesluit worden genoemd of indien de uitgaven noodzakelijk zijn voor het goede verloop van de steunverlening in crisissituaties en humanitaire operaties, zulks onder de in de uitvoeringsvoorschriften vastgestelde voorwaarden.

Subsidiëring met terugwerkende kracht van reeds voltooide acties is niet mogelijk.

  • 2. 
    De overeenkomst inzake een subsidie voor huishoudelijke uitgaven wordt uiterlijk vier maanden na het begin van het boekjaar van de begunstigde ondertekend. De voor financiering in aanmerking komende uitgaven mogen niet vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag of vóór het begin van het boekjaar van de begunstigde zijn gedaan.

Artikel 113

  • 1. 
    Subsidiëring van een actie mag niet dienen tot volledige financiering van de kosten van de actie, onder voorbehoud van het bepaalde in titel IV van deel II.

Subsidiëring van huishoudelijke uitgaven mag niet dienen tot volledige financiering van de huishoudelijke uitgaven van de begunstigde organisatie.

  • 2. 
    Tenzij anders is bepaald in het basisbesluit ten gunste van organisaties die een doel van algemeen Europees belang nastreven, hebben subsidies voor huishoudelijke uitgaven in geval van verlenging een degressief karakter.

HOOFDSTUK 3

Toekenningsprocedure

Artikel 114

  • 1. 
    Voor toekenning komen in aanmerking schriftelijke subsidieaanvragen van rechtspersonen.

Bij wijze van uitzondering kan, op grond van de aard van de actie of het door de aanvrager nagestreefde doel, in het basisbesluit worden bepaald dat subsidies kunnen worden toegekend aan natuurlijke personen.

  • 2. 
    Van aanspraak op subsidies zijn uitgesloten aanvragers die ten tijde van de procedure voor het toekennen van een subsidie in één van de in de artikelen 93 en 94 bedoelde situaties verkeren.

De aanvragers moeten bewijzen dat zij niet in één van de in artikel 93 bedoelde situaties verkeren.

  • 3. 
    Aan de aanvragers die ingevolge lid 2 zijn uitgesloten, kunnen door de ordonnateur doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve en financiële sancties worden opgelegd onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 93 tot 96 en in de uitvoeringsvoorschriften betreffende die artikelen.

Artikel 115

  • 1. 
    Aan de hand van de selectiecriteria wordt beoordeeld of de aanvrager de voorgestelde actie of het voorgestelde werkprogramma tot een goed einde kan brengen.
  • 2. 
    Aan de hand van de vooraf in de oproep tot het indienen van voorstellen bekendgemaakte toekenningscriteria wordt de kwaliteit van de ingediende voorstellen beoordeeld in het licht van de doelstellingen en prioriteiten.

Artikel 116

  • 1. 
    De voorstellen worden door een daartoe ingesteld evaluatiecomité op basis van de vooraf bekendgemaakte selectie- en toekenningscriteria geëvalueerd om te bepalen welke voorstellen voor financiering in aanmerking komen.
  • 2. 
    De bevoegde ordonnateur stelt vervolgens op basis van de in lid 1 bedoelde evaluatie de lijst van de begunstigden en de aangehouden bedragen vast.
  • 3. 
    De bevoegde ordonnateur brengt de aanvrager schriftelijk op de hoogte van het gevolg dat aan zijn aanvraag is gegeven. Indien de gevraagde subsidie niet wordt verleend, deelt de Instelling de redenen voor de verwerping van de aanvraag mede, met name in het licht van de vooraf bekendgemaakte selectie- en toekenningscriteria.

HOOFDSTUK 4

Betaling en controle

Artikel 117

Het betalingstempo is afhankelijk van de financiële risico's, de duur en het vorderingsstadium van de actie of de door de begunstigde gemaakte kosten.

Artikel 118

De bevoegde ordonnateur kan van de begunstigde een voorafgaande zekerheidstelling verlangen om de aan de voorfinanciering verbonden financiële risico's te beperken.

Artikel 119

  • 1. 
    Het bedrag van de subsidie wordt eerst definitief vastgesteld nadat de instelling de eindverslagen en -rekeningen heeft aanvaard, onverminderd latere controles door de instelling.
  • 2. 
    Indien de begunstigde zijn wettelijke en contractuele verplichtingen niet nakomt, wordt de subsidie opgeschort en verlaagd of ingetrokken in de in de uitvoeringsvoorschriften bepaalde gevallen, nadat de begunstigde in de gelegenheid is gesteld zijn opmerkingen te formuleren.

HOOFDSTUK 5

Uitvoering

Artikel 120

  • 1. 
    Wanneer voor de uitvoering van de actie door de begunstigde overheidsopdrachten moeten worden geplaatst, gelden hiervoor de in titel V van dit deel genoemde beginselen.
  • 2. 
    In elke subsidieovereenkomst wordt uitdrukkelijk bepaald dat de Commissie en de Rekenkamer bevoegd zijn bij alle contractanten en subcontractanten die middelen van de Gemeenschappen hebben ontvangen, controles op stukken en controles ter plaatse uit te voeren.

TITEL VII

REKENING EN VERANTWOORDING EN BOEKHOUDING

HOOFDSTUK 1

Rekening en verantwoording

Artikel 121

De rekeningen van de Gemeenschappen omvatten:

  • a) 
    de in artikel 126 omschreven financiële staten van de instellingen en de financiële staten van de in artikel 185 bedoelde organen;
  • b) 
    de geconsolideerde financiële staten, die in samengevoegde vorm de financiële gegevens uit de onder a) bedoelde financiële staten weergeven;
  • c) 
    de verslagen over de uitvoering van de begroting van de instellingen en van de in artikel 185 bedoelde organen;
  • d) 
    de geconsolideerde verslagen over de uitvoering van de begroting, die in samengevoegde vorm de gegevens uit de onder c) bedoelde verslagen weergeven.

Artikel 122

De rekeningen van de instellingen en van de in artikel 185 bedoelde organen gaan vergezeld van een verslag over het begrotings- en financieel beheer van het begrotingsjaar.

Artikel 123

De rekeningen moeten regelmatig, waarheidsgetrouw en volledig zijn en een getrouw beeld geven van:

  • a) 
    wat de financiële staten betreft: de activa, de passiva, de lasten en baten, de rechten en verplichtingen die niet bij de activa en passiva zijn opgenomen, alsmede de kasstromen;
  • b) 
    wat de verslagen over de uitvoering van de begroting betreft: de elementen van de uitvoering van de begroting aan de ontvangstenzijde en aan de uitgavenzijde.

Artikel 124

De financiële staten worden opgemaakt volgens de hierna opgesomde, algemeen erkende boekhoudbeginselen:

  • a) 
    continuïteit van de activiteiten,
  • b) 
    voorzichtigheid,
  • c) 
    bestendigheid van de boekhoudmethoden,
  • d) 
    vergelijkbaarheid van de informatie,
  • e) 
    relatief belang,
  • f) 
    niet-compensatie,
  • g) 
    voorrang van werkelijkheid boven schijn,
  • h) 
    periodetoerekening per begrotingsjaar.

Artikel 125

  • 1. 
    Volgens het beginsel van de periodetoerekening worden in de financiële staten de lasten en baten van het begrotingsjaar opgenomen, ongeacht de datum van betaling of inning.
  • 2. 
    De waarde van de actief- en passiefbestanddelen wordt bepaald volgens de waarderingsregels die zijn vastgesteld in de in artikel 133 bedoelde boekhoudmethoden.

Artikel 126

  • 1. 
    De financiële staten zijn uitgedrukt in miljoen euro en omvatten:
  • a) 
    de balans en de economische resultatenrekening, die de vermogenssituatie en de financiële situatie, alsook het economisch resultaat op 31 december van het afgelopen begrotingsjaar weergeven. Zij worden ingericht volgens de structuur die is vastgesteld in de richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen, evenwel met inachtneming van de bijzondere aard van de activiteiten van de Gemeenschappen;
  • b) 
    de tabel van de kasstromen die de inningen en uitbetalingen van het begrotingsjaar, alsook de eindstand weergeeft;
  • c) 
    de staat van de veranderingen van het eigen vermogen die een gedetailleerd overzicht van de vermeerderingen en verminderingen van elk van de bestanddelen van de vermogensrekeningen in de loop van het begrotingsjaar geeft.
  • 2. 
    De bijlage bij de financiële staten vult de in de in lid 1 bedoelde staten opgenomen informatie aan, licht deze toe, en verstrekt alle door de internationaal aanvaarde boekhoudpraktijk voorgeschreven aanvullende informaties wanneer die relevant zijn voor de activiteiten van de Gemeenschappen.

Artikel 127

De verslagen over de uitvoering van de begroting worden opgesteld in miljoen euro. Zij omvatten:

  • a) 
    de resultatenrekening van de begrotingsuitvoering, die een samenvatting is van de begrotingsverrichtingen van het begrotingsjaar aan de ontvangsten- en de uitgavenzijde; zij wordt opgesteld volgens dezelfde structuur als de begroting zelf;
  • b) 
    de bijlage bij de resultatenrekening van de begrotingsuitvoering, die de daarin gegeven informatie aanvult en toelicht.

Artikel 128

Uiterlijk op 1 maart van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar zenden de rekenplichtigen van de andere instellingen en van de in artikel 185 bedoelde organen hun voorlopige rekeningen met een verslag over het begrotings- en financieel beheer van het begrotingsjaar toe aan de rekenplichtige van de Commissie.

De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen en zendt de Rekenkamer uiterlijk op 31 maart van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar de voorlopige rekeningen van elke instelling en elk in artikel 185 bedoeld orgaan alsmede de voorlopige geconsolideerde rekeningen toe.

Hij zendt vóór dezelfde datum het verslag over het begrotings- en financieel beheer van het begrotingsjaar van elke instelling en elk in artikel 185 bedoeld orgaan toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.

Artikel 129

  • 1. 
    Uiterlijk op 15 juni maakt de Rekenkamer haar opmerkingen over de voorlopige rekeningen van elke instelling en elk in artikel 185 bedoeld orgaan bekend.
  • 2. 
    Elke instelling en elk in artikel 185 bedoeld orgaan maakt onder haar/zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen op en zendt deze uiterlijk op 1 juli van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar toe aan de rekenplichtige van de Commissie en aan de Rekenkamer met het oog op de opstelling van de definitieve geconsolideerde rekeningen.
  • 3. 
    De Commissie keurt de definitieve geconsolideerde rekeningen goed en zendt deze voor 31 juli van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar toe aan het Europees Parlement, de Raad en de Rekenkamer.
  • 4. 
    De definitieve geconsolideerde rekeningen worden voor 31 oktober van het begrotingsjaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt, vergezeld van de betrouwbaarheidsverklaring die door de Rekenkamer wordt verstrekt overeenkomstig artikel 248 van het EG-Verdrag en artikel 160 C van het Euratom-Verdrag.

HOOFDSTUK 2

Informatie over de uitvoering van de begroting

Artikel 130

Naast de in de artikelen 126 en 127 bedoelde staten brengt de Commissie tweemaal per jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de situatie in verband met de begrotingsgaranties en de desbetreffende risico's.

Deze gegevens worden tegelijk aan de Rekenkamer toegezonden.

Artikel 131

  • 1. 
    Naast de in de artikelen 126 en 127 bedoelde staten zendt de Commissie het Europees Parlement en de Raad eenmaal per maand, zowel voor de ontvangsten als voor de uitgaven betreffende alle kredieten, minstens per hoofdstuk samengevoegde kwantitatieve gegevens over de uitvoering van de begroting toe.

Deze gegevens omvatten ook gegevens over het gebruik van de overgedragen kredieten.

De kwantitatieve gegevens worden binnen tien werkdagen na het einde van elke maand toegezonden.

  • 2. 
    De Commissie zendt driemaal per jaar, binnen dertig werkdagen na 31 mei, 31 augustus en 31 december, het Europees Parlement en de Raad een verslag over de uitvoering van de begroting toe, dat zowel betrekking heeft op de ontvangsten als op de uitgaven, die naar hoofdstuk, artikel en post worden gespecificeerd.

Dit verslag bevat ook gegevens over de besteding van de uit voorafgaande begrotingsjaren overgedragen kredieten.

  • 3. 
    De kwantitatieve gegevens en het verslag over de uitvoering van de begroting worden tegelijk aan de Rekenkamer toegezonden.

HOOFDSTUK 3

Boekhouding

Afdeling 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 132

  • 1. 
    De boekhouding van de instellingen is een systeem van ordening van budgettaire en financiële informatie om kwantitatieve gegevens te behandelen, in te delen en te registreren.
  • 2. 
    De boekhouding bestaat uit een algemene boekhouding en een begrotingsboekhouding. Deze boekhoudingen worden per kalenderjaar en in euro gevoerd.
  • 3. 
    Aan het einde van het begrotingsjaar worden de gegevens van de algemene boekhouding en van de begrotingsboekhouding afgesloten met het oog op de opstelling van de in hoofdstuk 1 bedoelde rekeningen.
  • 4. 
    De leden 2 en 3 vormen geen beletsel voor de gedelegeerde ordonnateur om een analytische boekhouding te voeren.

Artikel 133

  • 1. 
    De rekenplichtige van de Commissie stelt na raadpleging van de rekenplichtigen van de andere instellingen en de in artikel 185 bedoelde organen de boekhoudmethoden en -regels en het geharmoniseerde rekeningstelsel vast die door alle instellingen, de in titel V van deel II bedoelde bureaus en alle in artikel 185 bedoelde organen moeten worden toegepast.
  • 2. 
    De rekenplichtige van de Commissie stelt de in lid 1 bedoelde regels en methoden vast op basis van de internationaal aanvaarde boekhoudnormen voor de overheidssector, waarvan hij mag afwijken wanneer de bijzondere aard van de activiteiten van de Gemeenschappen dat wettigt.

Afdeling 2

Algemene boekhouding

Artikel 134

De algemene boekhouding volgt op chronologische wijze, volgens de methode van dubbel boekhouden, alle gebeurtenissen en verrichtingen die van invloed zijn op de economische, financiële en vermogenssituatie van de instellingen en van de in artikel 185 bedoelde organen.

Artikel 135

  • 1. 
    Alle verrichtingen per rekening en de saldi worden in de boekhouding geregistreerd.
  • 2. 
    Iedere boeking, inclusief de boekhoudkundige correcties, wordt gestaafd met bewijsstukken waarnaar zij verwijst.
  • 3. 
    Het boekhoudsysteem maakt het mogelijk alle boekingen terug te vinden.

Artikel 136

De rekenplichtige brengt tussen de afsluiting van het begrotingsjaar en de dag van rekening en verantwoording de correcties aan die, zonder tot een betaling of inning voor dit begrotingsjaar te leiden, nodig zijn voor een regelmatige, getrouwe en juiste weergave van de rekeningen.

Afdeling 3

Begrotingsboekhouding

Artikel 137

  • 1. 
    De begrotingsboekhouding maakt het mogelijk de uitvoering van de begroting in detail te volgen.
  • 2. 
    Voor de toepassing van lid 1 worden in de begrotingsboekhouding alle handelingen tot uitvoering van de begroting aan de ontvangsten- en de uitgavenzijde, als bedoeld in deel I, titel IV, geregistreerd.

HOOFDSTUK 4

Inventaris van de vaste activa

Artikel 138

  • 1. 
    Iedere instelling en elk in artikel 185 bedoeld orgaan houdt van alle materiële, immateriële en financiële vaste activa die tot het vermogen van de Gemeenschappen behoren, naar aantal en waarde gespecificeerde inventarislijsten bij volgens het door de rekenplichtige van de Commissie vastgestelde model.

Iedere instelling en elk in artikel 185 bedoeld orgaan controleert of de stand op de inventarislijsten overeenstemt met de werkelijkheid.

  • 2. 
    Verkoop van roerende goederen wordt op een daartoe geëigende wijze bekendgemaakt.

TITEL VIII

EXTERNE CONTROLE EN KWIJTING

HOOFDSTUK 1

Externe controle

Artikel 139

  • 1. 
    Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie stellen de Rekenkamer zo spoedig mogelijk in kennis van alle beslissingen en besluiten die zij ter uitvoering van de artikelen 9, 13, 18, 22, 23, 26 en 36 hebben genomen.
  • 2. 
    De instellingen zenden de Rekenkamer de interne voorschriften die zij op financieel gebied vaststellen toe.
  • 3. 
    De Rekenkamer wordt in kennis gesteld van de aanwijzing van ordonnateurs, interne controleurs, rekenplichtigen en beheerders van gelden ter goede rekening, alsmede van de delegaties krachtens de artikelen 51, 61, 62, 63 en 85.

Artikel 140

  • 1. 
    De controle door de Rekenkamer van de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven vindt plaats in het licht van de bepalingen van de Verdragen, de begroting, deze verordening, de uitvoeringsvoorschriften, en alle ter uitvoering van de Verdragen genomen besluiten.
  • 2. 
    Bij de vervulling van haar taak kan de Rekenkamer onder de in artikel 142 vastgestelde voorwaarden kennis nemen van alle documenten en inlichtingen betreffende het financieel beheer van de diensten en organen betreffende alle door de Gemeenschappen gefinancierde of medegefinancierde maatregelen. Zij is bevoegd ieder personeelslid dat verantwoordelijkheid draagt voor uitgaven- of ontvangstenverrichtingen te horen en alle controlemogelijkheden te benutten die de bedoelde diensten en organen zijn toegekend. De controle in de lidstaten geschiedt in samenwerking met de nationale controle-instanties of, indien deze niet over de nodige bevoegdheden beschikken, in samenwerking met de bevoegde nationale diensten. De Rekenkamer en de nationale controle-instanties van de lidstaten werken samen in onderling vertrouwen en met behoud van hun onafhankelijkheid.

Teneinde alle gegevens te verzamelen die nodig zijn voor de vervulling van de taak die haar bij de Verdragen of de ter uitvoering daarvan vastgestelde besluiten is opgedragen, kan de Rekenkamer op haar verzoek aanwezig zijn bij de controleverrichtingen die in het kader van de uitvoering van de begroting door of voor rekening van een communautaire instelling worden uitgevoerd.

Op verzoek van de Rekenkamer geeft elke instelling de financiële instellingen die houder zijn van communautaire tegoeden toestemming om de Rekenkamer in staat te stellen na te gaan of de externe gegevens overeenstemmen met de boekhoudkundige situatie.

  • 3. 
    Ter vervulling van haar taak deelt de Rekenkamer aan de instellingen en autoriteiten waarop deze verordening van toepassing is, de namen mede van de personeelsleden die bevoegd zijn bij hen controles te verrichten.

Artikel 141

De Rekenkamer ziet erop toe dat alle waardepapieren en middelen welke gedeponeerd zijn of zich in kas bevinden, worden gecontroleerd aan de hand van verklaringen, ondertekend door de depothouders, of van processen-verbaal van de stand van de kas en de portefeuille. Zij kan deze controles zelf verrichten.

Artikel 142

  • 1. 
    De Commissie, de andere instellingen, de organen die ontvangsten of uitgaven namens de Gemeenschappen beheren en de eindbegunstigden van uit de begroting verrichte betalingen, verlenen de Rekenkamer alle faciliteiten en verstrekken haar alle inlichtingen welke zij bij de vervulling van haar taak nodig meent te hebben. Zij houden ter beschikking van de Rekenkamer alle bescheiden inzake plaatsing en uitvoering van overheidsopdrachten die uit de communautaire begroting worden gefinancierd, en alle geld- en goederenrekeningen, alle boekingsbescheiden en bewijsstukken, alsmede de daarop betrekking hebbende administratieve documenten, alle documentatie betreffende de ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschappen, alle inventarislijsten en alle organigrammen welke de Rekenkamer voor de controle, aan de hand van stukken of ter plaatse, van het verslag over het resultaat van de begrotingsuitvoering nodig meent te hebben en, voor hetzelfde doel, alle op geautomatiseerde gegevensdragers opgestelde of bewaarde documenten en gegevens.

De verschillende interne controlediensten en -eenheden van de betrokken nationale administraties verstrekken de Rekenkamer alle faciliteiten welke zij voor de vervulling van haar taak nodig meent te hebben.

De eerste alinea geldt tevens voor de natuurlijke personen aan wie of de rechtspersonen waaraan de overmakingen uit de communautaire begroting ten goede komen.

  • 2. 
    De aan de controle van de Rekenkamer onderworpen personeelsleden zijn gehouden:
  • a) 
    hun kas te openen, en hun gelden, waardepapieren en andere goederen te tonen, alsmede de bewijsstukken van hun beheer die zij onder zich hebben, alsook elk boek, register of ander document dat daarop betrekking heeft;
  • b) 
    inzage te geven in de correspondentie en ieder ander document dat noodzakelijk is voor de volledige uitvoering van de in artikel 140, lid 1, bedoelde controle.

Om mededeling van de onder b) bedoelde inlichtingen kan slechts door de Rekenkamer worden verzocht.

  • 3. 
    De Rekenkamer is bevoegd de documenten betreffende de ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschappen te verifiëren die berusten bij de diensten van de instellingen, met name bij de diensten die verantwoordelijk zijn voor de beslissingen omtrent deze ontvangsten en uitgaven, bij de organen die ontvangsten en uitgaven namens de Gemeenschappen beheren en bij de natuurlijke personen aan wie of de rechtspersonen waaraan de overmakingen uit de begroting ten goede komen.
  • 4. 
    De controle van de wettigheid en de regelmatigheid van de ontvangsten en uitgaven en de controle van het goed financieel beheer strekken zich uit tot het gebruik van als subsidies ontvangen communautaire middelen door niet onder de instellingen ressorterende organen.
  • 5. 
    Communautaire financieringen waarvan de ontvangers niet onder de instellingen ressorteren, worden slechts toegekend na schriftelijke instemming door de ontvangers of, wanneer deze niet instemmen, de contractanten en subcontractanten, met de controle door de Rekenkamer van het gebruik van de toegekende middelen.
  • 6. 
    De Commissie verstrekt de Rekenkamer op verzoek alle inlichtingen over de opgenomen en verstrekte leningen.
  • 7. 
    Het gebruik van geïntegreerde informatiesystemen mag niet tot gevolg hebben dat de toegang van de Rekenkamer tot de bewijsstukken wordt beperkt.

Artikel 143

  • 1. 
    Voor het jaarverslag van de Rekenkamer gelden de bepalingen van de leden 2 tot en met 6 van dit artikel.
  • 2. 
    De Rekenkamer doet uiterlijk op 15 juni aan de Commissie en de betrokken instellingen de opmerkingen toekomen die naar haar mening in het jaarverslag dienen te worden opgenomen. Deze opmerkingen zijn vertrouwelijk. Alle instellingen zenden hun antwoorden uiterlijk op 30 september aan de Rekenkamer. Tegelijkertijd zenden de andere instellingen hun antwoord aan de Commissie.
  • 3. 
    Het jaarverslag bevat een beoordeling van het financiële beheer.
  • 4. 
    Het jaarverslag omvat evenveel afdelingen als er instellingen zijn. De Rekenkamer kan elke door haar dienstig geachte samenvatting of opmerking van algemene aard toevoegen.

De Rekenkamer neemt de nodige maatregelen opdat de antwoorden van de instellingen op haar opmerkingen onmiddellijk na de opmerkingen waarop zij betrekking hebben worden gepubliceerd.

  • 5. 
    De Rekenkamer zendt haar jaarverslag met de antwoorden van de instellingen uiterlijk op 31 oktober toe aan de autoriteiten die kwijting verlenen en aan de andere instellingen, en draagt zorg voor de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
  • 6. 
    Zodra de Rekenkamer haar jaarverlag heeft toegezonden, doet de Commissie de betrokken lidstaten onmiddellijk de passages van het verslag toekomen betreffende het beheer van de middelen waarvoor zij op grond van de toepasselijke regelgeving een bevoegdheid uitoefenen.

Na ontvangst daarvan zenden de lidstaten hun antwoorden binnen 60 dagen aan de Commissie. De Commissie doet voor 15 februari een samenvatting toekomen aan de Rekenkamer, de Raad en het Europees Parlement.

Artikel 144

  • 1. 
    De Rekenkamer deelt aan de betrokken instelling alle opmerkingen mede die naar haar mening in een speciaal verslag dienen te worden opgenomen. Deze opmerkingen zijn vertrouwelijk.

De betrokken instelling beschikt over een termijn van twee en een halve maand om de Rekenkamer haar eventuele commentaar op deze opmerkingen mede te delen.

De Rekenkamer stelt in de daaropvolgende maand de definitieve tekst van het betrokken speciaal verslag vast.

De speciale verslagen worden samen met de antwoorden van de betrokken instellingen onverwijld ter kennis gebracht van het Europees Parlement en de Raad, die elk, eventueel samen met de Commissie, bepalen welk gevolg eraan moet worden gegeven.

Indien de Rekenkamer besluit sommige van haar speciale verslagen in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend te maken, laat zij deze vergezeld gaan van de antwoorden van de betrokken instellingen of lidstaten.

  • 2. 
    De in artikel 248, lid 4, van het EG-Verdrag en artikel 180 bis, lid 4, van het Euratom-Verdrag bedoelde adviezen kunnen door de Rekenkamer in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend worden gemaakt, voorzover zij geen betrekking hebben op voorstellen of ontwerpen in het kader van de wetgevingsprocedure. De Rekenkamer besluit tot publicatie na raadpleging van de instelling die het advies heeft gevraagd of waarop het advies betrekking heeft. De bekendgemaakte adviezen gaan vergezeld van de eventuele opmerkingen van de betrokken instellingen.

HOOFDSTUK 2

Kwijting

Artikel 145

  • 1. 
    Vóór 30 april van het jaar n + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die bij gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de Commissie kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar n.
  • 2. 
    Indien de in lid 1 bedoelde datum niet in acht kan worden genomen, deelt het Europees Parlement of de Raad de Commissie de redenen mede waarom het besluit moet worden uitgesteld.
  • 3. 
    Ingeval het Europees Parlement het besluit waarbij kwijting wordt verleend uitstelt, tracht de Commissie zo spoedig mogelijk maatregelen te treffen om de factoren die dat besluit in de weg staan, op te heffen.

Artikel 146

  • 1. 
    Het kwijtingsbesluit betreft de rekeningen van alle ontvangsten en uitgaven van de Gemeenschappen, alsmede het saldo dat daaruit resulteert, en de in de financiële balans beschreven activa en passiva van de Gemeenschappen.
  • 2. 
    Met het oog op het verlenen van kwijting onderzoekt het Europees Parlement na de Raad de rekeningen, de financiële staten en de financiële balans genoemd in artikel 275 van het EG-Verdrag en artikel 179 bis van het Euratom-Verdrag. Het Parlement onderzoekt tevens het jaarverslag van de Rekenkamer met de antwoorden van de gecontroleerde instellingen en haar speciale verslagen met betrekking tot het betrokken begrotingsjaar, alsmede haar verklaring waarin de betrouwbaarheid van de rekeningen en de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen worden bevestigd.
  • 3. 
    De Commissie verstrekt het Europees Parlement op verzoek alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar, overeenkomstig artikel 276 van het EG-Verdrag.

Artikel 147

  • 1. 
    Overeenkomstig artikel 276 van het EG-Verdrag en artikel 180 ter van het Euratom-Verdrag stellen de Commissie en de andere instellingen alles in het werk om gevolg te geven aan de opmerkingen waarvan het kwijtingsbesluit van het Europees Parlement vergezeld gaat en de opmerkingen waarvan de door de Raad aangenomen aanbeveling tot kwijting vergezeld gaat.
  • 2. 
    Op verzoek van het Europees Parlement of de Raad brengen de instellingen verslag uit over de maatregelen die naar aanleiding van deze opmerkingen zijn genomen, met name over de instructies die door de instellingen zijn gegeven aan hun diensten die met de uitvoering van de begroting zijn belast. De lidstaten werken met de Commissie samen door haar de maatregelen mede te delen die zij hebben genomen om aan deze opmerkingen gevolg te geven, zodat de Commissie hiermee in haar verslag rekening kan houden. De verslagen van de instellingen worden ook aan de Rekenkamer toegezonden.

DEEL II

BIJZONDERE BEPALINGEN

TITEL I

EUROPEES ORIËNTATIE- EN GARANTIEFONDS VOOR DE LANDBOUW, AFDELING GARANTIE

Artikel 148

  • 1. 
    Deel I en deel III zijn van toepassing op de uitgaven die door de in de regelgeving inzake het EOGFL, afdeling Garantie, bedoelde diensten en organen worden verricht, alsook op de ontvangsten, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen.
  • 2. 
    De rechtstreeks door de Commissie beheerde verrichtingen worden uitgevoerd volgens de regels van deel I en deel III.

Artikel 149

  • 1. 
    Voor elk begrotingsjaar omvat het EOGFL, afdeling Garantie, niet-gesplitste kredieten.
  • 2. 
    Overgedragen betalingskredieten die aan het einde van het begrotingsjaar niet zijn gebruikt, komen te vervallen.
  • 3. 
    Niet-vastgelegde kredieten van het EOGFL, afdeling Garantie, betreffende de plattelandsontwikkeling, kunnen worden overgedragen, doch uitsluitend naar het volgende begrotingsjaar en tot maximaal 3 % van de kredieten van de betrokken titel. Overdracht is slechts mogelijk als de kredieten van de betrokken begrotingsonderdelen van het volgende begrotingsjaar niet volstaan om de programma's voor plattelandsontwikkeling af te ronden op het voor het vorige begrotingsjaar vastgestelde peil. Het overdrachtbesluit wordt uiterlijk op 15 februari van het begrotingsjaar waarnaar kredieten worden overgedragen, genomen door de Commissie, die er de begrotingsautoriteit van in kennis stelt.

Artikel 150

  • 1. 
    De Commissie vergoedt de uitgaven die door de lidstaten zijn gedaan.
  • 2. 
    De besluiten van de Commissie houdende vaststelling van het bedrag van deze betalingen vormen globale voorlopige vastleggingen, waarbij het totaalbedrag van de kredieten van het EOGFL, afdeling Garantie, niet mag worden overschreden.
  • 3. 
    Voor de uitgaven van dagelijks beheer van het EOGFL, afdeling Garantie, mogen vanaf 15 november vervroegde vastleggingen worden verricht ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar. Deze vastleggingen mogen echter niet meer bedragen dan de helft van het totaal van de overeenkomstige kredieten van het lopende begrotingsjaar. Zij mogen slechts betrekking hebben op uitgaven die in beginsel op een bestaand basisbesluit berusten.

Artikel 151

  • 1. 
    De uitgaven die door de in de regelgeving inzake het EOGFL, afdeling Garantie, bedoelde diensten en organen worden verricht, worden binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van de door de lidstaten toegezonden staten per hoofdstuk, artikel en post vastgelegd. Behalve in gevallen waarin de betaling door de lidstaten nog niet heeft plaatsgevonden of de subsidiabiliteit onzeker is, worden de betalingen binnen dezelfde termijn geboekt.

Deze vastlegging in de begroting wordt in mindering gebracht op de in artikel 150 bedoelde globale voorlopige vastlegging.

  • 2. 
    De globale voorlopige vastleggingen uit hoofde van een begrotingsjaar die vóór 1 februari van het volgende begrotingsjaar niet hebben geleid tot nadere vastleggingen volgens de begrotingsnomenclatuur, worden uit hoofde van het oorspronkelijke begrotingsjaar vrijgemaakt.
  • 3. 
    De leden 1 en 2 zijn van toepassing onder voorbehoud van de goedkeuring van de rekeningen.

Artikel 152

De uitgaven worden in de rekening van een begrotingsjaar verantwoord op basis van de betalingen van de Commissie aan de lidstaten tot 31 december van het betrokken begrotingsjaar, voor zover de rekenplichtige uiterlijk op 31 januari van het volgende begrotingsjaar de betalingsopdracht heeft ontvangen.

Artikel 153

  • 1. 
    Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 23 kredieten mag overschrijven, neemt zij daartoe uiterlijk op 31 januari van het volgende begrotingsjaar een besluit, waarvan zij de begrotingsautoriteit in kennis stelt.
  • 2. 
    In andere dan de in lid 1 bedoelde gevallen stelt de Commissie de overschrijvingen uiterlijk op 10 januari van het volgende begrotingsjaar aan de begrotingsautoriteit voor.

De begrotingsautoriteit neemt overeenkomstig de procedure van artikel 24 een besluit over de overschrijvingen, doch binnen een termijn van drie weken.

Artikel 154

Het resultaat van de besluiten tot goedkeuring van de rekeningen wordt als meer- of minderuitgaven in één enkel artikel opgenomen.

TITEL II

STRUCTUURFONDSEN

Artikel 155

  • 1. 
    Deel I en deel III zijn van toepassing op de uitgaven die door de in de regelgeving inzake de Structuurfondsen, het Cohesiefonds en de pretoetredingsmaatregelen voor het structuurbeleid en de landbouw bedoelde diensten en organen worden verricht, alsook op de ontvangsten daarvan, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen.
  • 2. 
    De rechtstreeks door de Commissie beheerde verrichtingen worden eveneens uitgevoerd volgens de regels van deel I en deel III van deze verordening.
  • 3. 
    De pretoetredingsmaatregelen voor het structuurbeleid en de landbouw kunnen gedecentraliseerd worden beheerd onder de voorwaarden van artikel 164.

Artikel 156

  • 1. 
    De betaling door de Commissie van de bijdrage uit de Fondsen geschiedt overeenkomstig de in artikel 155 bedoelde regelgeving.
  • 2. 
    De termijn waarbinnen de Commissie de tussentijdse betalingen moet verrichten, wordt vastgesteld overeenkomstig de in artikel 155 bedoelde regelgeving.
  • 3. 
    De behandeling van de terugbetaling door de lidstaten en de gevolgen daarvan voor het bedrag van de bijdrage uit de Fondsen worden geregeld in de in artikel 155 bedoelde regelgeving.

Artikel 157

De vastgelegde kredieten worden overeenkomstig de in artikel 155 bedoelde regelgeving ambtshalve door de Commissie vrijgemaakt.

De aldus vrijgemaakte kredieten kunnen worden wederopgevoerd in geval van een slechts aan de Commissie toe te rekenen kennelijke fout of overmacht met ernstige gevolgen voor de uitvoering van de door de Structuurfondsen gesteunde interventies.

De Commissie onderzoekt daartoe de vrijmakingen van het voorafgaande begrotingsjaar en neemt, naargelang de behoeften, uiterlijk 15 februari van het lopende begrotingsjaar een besluit over de noodzaak tot wederopvoering van de betrokken kredieten.

Artikel 158

De Commissie kan met betrekking tot de in deze titel bedoelde beleidsuitgaven, kredieten overschrijven van de ene titel naar de andere, voorzover het gaat om kredieten die zijn bestemd voor dezelfde doelstelling in de zin van de in artikel 155 bedoelde regelgeving.

Artikel 159

De aspecten die betrekking hebben op het beheer en de selectie van de projecten, alsmede de controle worden geregeld in de in artikel 155 bedoelde regelgeving.

TITEL III

ONDERZOEK

Artikel 160

  • 1. 
    Deel I en deel III zijn van toepassing op de kredieten voor onderzoek en technologische ontwikkeling, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen.

Deze kredieten worden opgenomen, hetzij in een van de begrotingstitels voor het beleidsterrein onderzoek door eigen werkzaamheden of werkzaamheden onder contract, hetzij in een hoofdstuk voor onderzoeksactiviteiten dat deel uitmaakt van een andere titel.

Zij worden besteed door middel van de in de uitvoeringsvoorschriften opgesomde acties.

  • 2. 
    De Commissie kan met betrekking tot de in deze titel bedoelde beleidsuitgaven kredieten overschrijven van de ene titel naar de andere, voorzover het gaat om kredieten met hetzelfde doel.
  • 3. 
    De uit de kredieten voor onderzoek en technologische ontwikkeling bezoldigde deskundigen worden aangeworven volgens de procedures die bij de goedkeuring van elk kaderprogramma voor onderzoek worden vastgesteld.

Artikel 161

  • 1. 
    Het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (GCO) kan middelen ontvangen uit andere kredieten dan die van de in artikel 160, lid 1, bedoelde titels en hoofdstukken, zulks in het kader van zijn deelneming, op basis van inschrijving of onderhandelingen, aan communautaire acties die geheel of gedeeltelijk door de algemene begroting worden gefinancierd.
  • 2. 
    De kredieten voor de acties waaraan het GCO op basis van inschrijving deelneemt, worden gelijkgesteld met bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 18. De uit deze ontvangsten voortkomende vastleggingskredieten worden beschikbaar gesteld zodra de schuldvordering is geraamd.

De besteding van deze kredieten wordt per categorie van de acties in een analytische boekhouding van de resultatenrekening van de begrotingsuitvoering vermeld; zij wordt gescheiden gehouden van de ontvangsten afkomstig van financiering door derden, uit de openbare of de particuliere sector, alsook van de ontvangsten uit andere diensten die de Commissie voor derden verricht.

  • 3. 
    De in deel I, titel V, genoemde regels voor het plaatsen van overheidsopdrachten zijn niet van toepassing op de activiteiten van het GCO voor rekening van derden.
  • 4. 
    Binnen de begrotingstitel voor het beleidsterrein onderzoek door eigen werkzaamheden kan de Commissie, in afwijking van artikel 23, kredieten overschrijven van het ene hoofdstuk naar het andere tot maximaal 15 % van de kredieten van het begrotingsonderdeel waarvan een bedrag wordt overgeschreven.

TITEL IV

EXTERNE MAATREGELEN

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 162

  • 1. 
    Deel I en deel III zijn van toepassing op de externe maatregelen die uit de begroting worden gefinancierd, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen.
  • 2. 
    De kredieten die voor de in lid 1 bedoelde maatregelen bestemd zijn, worden door de Commissie besteed:
  • a) 
    hetzij in het kader van autonoom verleende steun;
  • b) 
    hetzij in het kader van overeenkomsten met een of meer begunstigde derde landen;
  • c) 
    hetzij in het kader van overeenkomsten met de in artikel 53 bedoelde internationale organisaties.

HOOFDSTUK 2

Uitvoering van de maatregelen

Artikel 163

De in deze titel bedoelde maatregelen kunnen gecentraliseerd door de Commissie worden uitgevoerd, dan wel gedecentraliseerd door het begunstigde derde land of de begunstigde derde landen, dan wel samen met internationale organisaties. De kredieten voor externe maatregelen kunnen worden samengevoegd met middelen uit andere bronnen om een gezamenlijke doelstelling te verwezenlijken.

Artikel 164

  • 1. 
    Bij gedecentraliseerd beheer kan de Commissie besluiten het beheer van bepaalde maatregelen aan de autoriteiten van de begunstigde derde landen toe te vertrouwen, nadat zij heeft vastgesteld dat deze in staat zijn bij het beheer van de communautaire middelen de volgende criteria geheel of gedeeltelijk toe te passen, volgens de overeengekomen graad van decentralisatie:
  • a) 
    daadwerkelijke scheiding van de functies van betalingsopdracht en betaling;
  • b) 
    doeltreffend intern systeem voor de controle van de beheerverrichtingen;
  • c) 
    voor steun voor projecten, procedures voor afzonderlijke rekening en verantwoording waaruit het gebruik van de communautaire middelen blijkt; en, voor de andere soorten steun, een aan de Gemeenschap toe te zenden gewaarmerkte jaarverklaring die het gebied van de betrokken uitgaven bestrijkt;
  • d) 
    het bestaan van een nationale instelling voor onafhankelijke externe controle;
  • e) 
    doorzichtige, niet-discriminerende en belangenconflicten uitsluitende procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten.
  • 2. 
    Het begunstigde land moet zich ertoe verbinden de bepalingen van artikel 53, lid 6, in acht te nemen.

Artikel 165

De Commissie oefent controle uit op de uitvoering van maatregelen door begunstigde derde landen of internationale organisaties. Deze controle geschiedt door middel van goedkeuring vooraf of controle achteraf, dan wel volgens een gemengde procedure.

Artikel 166

  • 1. 
    Voor de maatregelen die worden uitgevoerd wordt:
  • a) 
    een financieringsovereenkomst opgesteld tussen de Commissie, die namens de Gemeenschappen optreedt, en het begunstigde derde land of de begunstigde derde landen of de door hen aangewezen organen, hierna "begunstigden" genoemd; of
  • b) 
    een subsidiecontract of -overeenkomst opgesteld met de organisaties naar nationaal of internationaal publiekrecht of de natuurlijke of rechtspersonen die met de uitvoering ervan zijn belast.

In de onder a) en b) bedoelde contracten en overeenkomsten worden de voorwaarden voor het beheer van de externe steun door de contractant aangegeven.

  • 2. 
    De in lid 1, onder a), bedoelde financieringsovereenkomsten met begunstigde derde landen worden uiterlijk op 31 december van het jaar n + 1 gesloten, n zijnde het jaar waarin de vastlegging werd goedgekeurd. De individuele contracten en overeenkomsten waarmee deze financieringsovereenkomsten ten uitvoer worden gelegd, worden uiterlijk drie jaar na de datum van vastlegging gesloten. Individuele contracten en overeenkomsten die betrekking hebben op controle en evaluatie kunnen later worden gesloten.

HOOFDSTUK 3

Plaatsing van opdrachten

Artikel 167

  • 1. 
    De bepalingen van artikel 56 en deel I, titel V, hoofdstuk 1, betreffende de algemene bepalingen voor de plaatsing van overheidsopdrachten zijn van toepassing op de opdrachten die onder deze titel vallen, behoudens de in de uitvoeringsvoorschriften opgenomen specifieke bepalingen betreffende de drempelwaarden en de modaliteiten voor het plaatsen van externe opdrachten. Aanbestedende diensten in de zin van dit hoofdstuk zijn:
  • a) 
    de Commissie, namens en voor rekening van een of meer begunstigden;
  • b) 
    de begunstigde(n);
  • c) 
    organen naar nationaal of internationaal recht of natuurlijke of rechtspersonen die met de Commissie een financierings- of subsidieovereenkomst voor de uitvoering van een externe maatregel hebben gesloten.
  • 2. 
    De procedures voor de plaatsing van opdrachten worden vermeld in de in artikel 166 genoemde financierings- of subsidieovereenkomsten.

Artikel 168

  • 1. 
    De deelneming aan de inschrijvingen staat onder gelijke voorwaarden open voor alle personen die vallen onder het toepassingsgebied van de Verdragen en, overeenkomstig de specifieke bepalingen van de basisbesluiten betreffende het betrokken samenwerkingsterrein, voor alle natuurlijke en rechtspersonen die onderdaan zijn van de begunstigde derde landen of enig ander derde land die uitdrukkelijk in deze besluiten worden genoemd.
  • 2. 
    In naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen kunnen andere onderdanen van derde landen dan die bedoeld in lid 1 aan de aanbestedingen deelnemen overeenkomstig de specifieke bepalingen van de basisbesluiten betreffende het samenwerkingsterrein.
  • 3. 
    Wanneer een overeenkomst inzake de openstelling van opdrachten voor goederen en diensten waaraan de Gemeenschap deelneemt, dient te worden toegepast, staan de uit de begroting gefinancierde opdrachten onder de in die overeenkomst vastgestelde voorwaarden eveneens open voor andere onderdanen van derde landen dan die bedoeld in de leden 1 en 2.

HOOFDSTUK 4

Toekenning van subsidies

Artikel 169

Een maatregel kan alleen volledig door de begroting worden gefinancierd indien dat noodzakelijk blijkt voor de uitvoering ervan.

HOOFDSTUK 5

Nazien van de rekeningen

Artikel 170

In elke financierings- of subsidieovereenkomst moet uitdrukkelijk worden bepaald dat de Commissie en de Rekenkamer bevoegd zijn bij alle contractanten en subcontractanten die middelen van de Gemeenschappen hebben ontvangen, controles op stukken en controles ter plaatse uit te voeren.

TITEL V

EUROPESE BUREAUS

Artikel 171

  • 1. 
    Voor de toepassing van deze titel worden als "Europese bureaus" beschouwd, de administratieve structuren die door één of meer Europese instellingen zijn opgericht om specifieke horizontale taken uit te voeren.
  • 2. 
    De bepalingen van deze titel zijn ook van toepassing op het Europees Bureau voor fraudebestrijding.
  • 3. 
    Deel I en deel III zijn van toepassing op de werking van de Europese bureaus, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen.

Artikel 172

  • 1. 
    De kredieten van elk Europees bureau, waarvan het totaalbedrag wordt opgevoerd op een specifiek begrotingsonderdeel binnen de begrotingsafdeling van de Commissie, worden in detail vermeld in een bijlage bij die afdeling.

Deze bijlage heeft de vorm van een staat van ontvangsten en uitgaven die op dezelfde wijze is onderverdeeld als de begrotingsafdelingen.

De in deze bijlage opgenomen kredieten dekken de totale financiële behoeften van elk Europees bureau in de uitoefening van zijn taak ten dienste van de instellingen van de Gemeenschappen.

  • 2. 
    De personeelsformatie van elk Europees bureau wordt toegevoegd aan die van de Commissie.
  • 3. 
    De directeur van elk Europees bureau beslist over de overschrijvingen binnen de in lid 1 bedoelde bijlage. De Commissie stelt de begrotingsautoriteit in kennis van deze overschrijvingen.
  • 4. 
    De rekeningen van elk Europees bureau maken integrerend deel uit van de in artikel 121 bedoelde rekeningen van de Gemeenschappen.

Artikel 173

De Commissie delegeert voor de in de bijlage voor elk Europees bureau opgenomen kredieten ordonnateursbevoegdheden aan de directeur van het betrokken bureau en stelt de grenzen en voorwaarden van deze delegatie vast.

Artikel 174

  • 1. 
    Elk interinstitutioneel Europees bureau stelt een analytische boekhouding van zijn uitgaven op waaruit het aandeel van de voor elk der instellingen verrichte diensten kan worden afgeleid. Zijn directiecomité stelt de criteria vast volgens welke deze boekhouding wordt gevoerd.
  • 2. 
    De toelichting bij het speciale begrotingsonderdeel waarop het totaal van de kredieten van elk interinstitutioneel Europees bureau is opgevoerd, bevat een voorlopige raming van de kosten van de door het bureau voor elk van de instellingen verrichte diensten op basis van de in lid 1 bedoelde analytische boekhouding.
  • 3. 
    Elk interinstitutioneel Europees bureau deelt de resultaten van deze analytische boekhouding aan de betrokken instellingen mede.

Artikel 175

  • 1. 
    Het directiecomité van elk Europees bureau stelt de wijze van toepassing van de bepalingen van deze titel vast.
  • 2. 
    Als de opdracht van een Europees bureau diensten onder bezwarende titel aan derden inhoudt, stelt het directiecomité de specifieke bepalingen vast betreffende de voorwaarden voor het leveren van deze diensten, alsook het voeren van de desbetreffende boekhouding.

Artikel 176

De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), met uitzondering van artikel 174 en van artikel 175, lid 2.

De directeur van het OLAF mag zijn bevoegdheden subdelegeren aan personeelsleden die aan het statuut zijn onderworpen.

TITEL VI

ADMINISTRATIEVE KREDIETEN

Artikel 177

Deel I en deel III zijn van toepassing op de administratieve kredieten, behoudens de in deze titel genoemde afwijkingen.

Artikel 178

  • 1. 
    Voor de uitgaven van dagelijks beheer mogen vanaf 15 november van elk jaar vervroegde vastleggingen worden verricht ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar. Deze vastleggingen mogen echter niet meer bedragen dan eenvierde van de kredieten van het betrokken begrotingsonderdeel voor het lopende begrotingsjaar. Zij mogen geen betrekking hebben op nieuwe uitgaven die nog niet in beginsel zijn aanvaard in de laatste op regelmatige wijze vastgestelde begroting.
  • 2. 
    De uitgaven die op grond van wettelijke of contractuele bepalingen vooruit betaald moeten worden, zoals huur, mogen vanaf 1 december worden betaald ten laste van de kredieten van het volgende begrotingsjaar.

Artikel 179

  • 1. 
    Administratieve kredieten zijn niet-gesplitste kredieten.
  • 2. 
    De huishoudelijke uitgaven die voortvloeien uit contracten voor perioden welke de duur van het begrotingsjaar overschrijden, hetzij overeenkomstig de plaatselijke gebruiken, hetzij met betrekking tot de levering van materieel, worden geboekt ten laste van de begroting van het begrotingsjaar waarin zij worden gedaan.
  • 3. 
    De instellingen stellen de twee takken van de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van ieder onroerendgoedproject dat aanzienlijke financiële gevolgen voor de begrotingsuitgaven kan hebben.

De twee takken van de begrotingsautoriteit stellen de betrokken instelling onmiddellijk in kennis van hun voornemen om haar een advies te verstrekken. Indien de betrokken instelling geen antwoord ontvangt, kan zij de voorgenomen transactie uitvoeren uit hoofde van haar administratieve autonomie, onder voorbehoud van artikel 282 van het EG-Verdrag en artikel 185 van het Euratom-Verdrag wat betreft de vertegenwoordiging van de Gemeenschap.

Wanneer de twee takken van de begrotingsautoriteit kennis hebben gegeven van het voornemen om advies uit te brengen, doen zij dat advies binnen twee weken vanaf de kennisgeving aan de betrokken instelling toekomen.

DEEL III

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

TITEL I

OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 180

  • 1. 
    Indien de Raad niet vóór 31 december 2006, op basis van een eventueel voorstel van de Commissie, tot overeenstemming komt over een andere budgettaire behandeling van de negatieve landbouwuitgaven, worden deze met ingang van 1 januari 2007 vervangen door de globaal voor het EOGFL bestemde ontvangsten.
  • 2. 
    Indien de toepassing van lid 1 tot vervanging van de negatieve uitgaven door bestemmingsontvangsten leidt, moet vanaf 1 januari 2007:
  • a) 
    artikel 42, eerste zin, worden vervangen door "De begroting mag geen negatieve ontvangsten en uitgaven bevatten";
  • b) 
    artikel 154 worden vervangen door de volgende tekst: "De onder deze titel vallende bestemmingsontvangsten worden naar gelang van hun oorsprong toegewezen, hetzij aan de kredieten van het EOGFL, afdeling Garantie, die bestemd zijn voor de financiering van de uitgaven van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, hetzij aan de kredieten van het EOGFL, afdeling Garantie, die bestemd zijn voor de financiering van de maatregelen inzake plattelandsontwikkeling en de begeleidende maatregelen.".

Artikel 181

  • 1. 
    De in artikel 41, lid 2, bedoelde indeling naar bestemming van de uitgaven van de Commissie wordt voor het eerst toegepast voor het begrotingsjaar 2004.

Voor het begrotingsjaar 2003 omvat de afdeling van de Commissie:

  • a) 
    een deel A, personeelskosten en huishoudelijke uitgaven van de instelling;
  • b) 
    een deel B, beleidsuitgaven, al naar behoefte ingedeeld in onderafdelingen.

De in de artikelen 23 en 158 en artikel 160, lid 2, bepaalde overschrijvingsprocedure wordt voor het eerst toegepast voor de kredieten van het begrotingsjaar 2004. Met betrekking tot de kredieten van het begrotingsjaar 2003 geldt voor kredietoverschrijvingen van de begrotingsafdeling van de Commissie artikel 26, leden 3 en 4, van het Financieel Reglement van 21 december 1977, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 762/2001 van de Raad.

  • 2. 
    De in artikel 128, tweede alinea, artikel 129, en artikel 143, leden 2 en 5, bedoelde termijnen worden voor het eerst toegepast voor het begrotingsjaar 2005.

Voor eerdere begrotingsjaren zijn deze termijnen:

  • a) 
    1 mei voor artikel 128, lid 2,
  • b) 
    15 juli voor artikel 129, lid 1,
  • c) 
    15 september voor artikel 129, lid 2,
  • d) 
    15 oktober voor artikel 129, lid 3,
  • e) 
    30 november voor artikel 129, lid 4,
  • f) 
    15 juli en 31 oktober voor artikel 143, lid 2,
  • g) 
    30 november voor artikel 143, lid 5.

Titel VII van deel I wordt geleidelijk, naargelang de technische mogelijkheden, toegepast om ten volle effect te sorteren voor het begrotingsjaar 2005.

  • 3. 
    Artikel 113, lid 2, wordt voor het eerst toegepast vanaf het begrotingsjaar 2005.
  • 4. 
    Het in artikel 60, lid 7, bedoelde activiteitenverslag van de gedelegeerde ordonnateur wordt voor het eerst opgesteld voor het begrotingsjaar 2003.
  • 5. 
    De uit hoofde van het begrotingsjaar 2002 vrijgemaakte vastleggingskredieten kunnen, onverminderd artikel 157, overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, lid 6, van het Financieel Reglement van 21 december 1977, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 762/2001, wederopgevoerd worden.

TITEL II

SLOTBEPALINGEN

Artikel 182

Het Europees Parlement en de Raad zijn gemachtigd alle terzake doende inlichtingen en verantwoordingen te verkrijgen die betrekking hebben op tot hun respectieve bevoegdheden behorende begrotingsvraagstukken.

Artikel 183

De Commissie stelt de uitvoeringsvoorschriften van deze verordening vast.

Artikel 184

Elke drie jaar en telkens wanneer zulks nodig is, wordt deze verordening opnieuw bezien volgens de procedure van artikel 279 van het EG-Verdrag en artikel 183 van het Euratom-Verdrag, na toepassing van de overlegprocedure, indien het Europees Parlement hierom verzoekt.

Artikel 185

  • 1. 
    De Commissie stelt een financiële kaderregeling vast voor de door de Gemeenschappen opgerichte organen met rechtspersoonlijkheid die daadwerkelijk subsidies ten laste van de begroting ontvangen. De financiële regelingen voor deze organen mogen slechts van de kaderregeling afwijken indien de specifieke vereisten van hun taakverrichting dit noodzakelijk maakt, en met voorafgaande instemming van de Commissie.
  • 2. 
    De kwijting voor de uitvoering van de begroting van de in lid 1 bedoelde organen wordt verleend door het Europees Parlement, op aanbeveling van de Raad.
  • 3. 
    Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde organen oefent de interne controleur van de Commissie dezelfde bevoegdheden uit als die welke hem zijn toegekend met betrekking tot de diensten van de Commissie.
  • 4. 
    De in lid 1 bedoelde organen passen de in artikel 133 vermelde boekhoudregels toe om de consolidatie van hun rekeningen met die van de Commissie mogelijk te maken.

Artikel 186

Het Financieel Reglement van 21 december 1977 wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar het ingetrokken Financieel Reglement gelden als verwijzingen naar deze verordening, volgens de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 187

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2003.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2002.

Voor de Raad

De voorzitter

  • J. 
    Matas I Palou
  • (1) 
    PB C 96 E van 27.3.2001, blz. 1 en

PB C 103 E van 30.4.2002, blz. 292.

  • (2) 
    PB C 153 E van 27.6.2002, blz. 236 en

PB C 92 van 17.4.2002, blz. 1.

  • (3) 
    PB C 162 van 5.6.2001, blz. 1.
  • (4) 
    PB C 260 van 17.9.2001, blz. 42.
  • (5) 
    PB L 356 van 31.12.1977, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, EGKS, Euratom) nr. 762/2001 (PB L 111 van 20.4.2001, blz. 1).
  • (6) 
    PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.
  • (7) 
    PB L 198 van 21.7.2001, blz. 1.

BIJLAGE

CONCORDANTIETABEL

(bedoeld in artikel 186)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3.

Verwante dossiers

 
 

4.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.