BIJLAGEN bij Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking)

1.

Kerngegevens

Document­datum 02-12-2016
Publicatie­datum 03-12-2016
Kenmerk 15120/16 ADD 1
Van Secretary-General of the European Commission, signed by Mr Jordi AYET PUIGARNAU, Director
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Raad van de Europese Unie

Brussel, 2 december 2016 (OR. en)

15120/16

Interinstitutioneel dossier: ADD 1

2016/0382 (COD) i

ENER 417 CLIMA 168 CONSOM 298 TRANS 479 AGRI 650 IND 261 ENV 757 IA 130 CODEC 1802

VOORSTEL

van: de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

ingekomen: 1 december 2016

aan: de heer Jeppe TRANHOLM-MIKKELSEN, secretaris-generaal van de

Raad van de Europese Unie

Nr. Comdoc.: COM(2016) 767 final i - ANNEXES 1-12

Betreft: BIJLAGEN bij Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare

bronnen (herschikking)

Hierbij gaat voor de delegaties document COM(2016) 767 final i - ANNEXES 1-12.

Bijlage: COM(2016) 767 final i - ANNEXES 1-12

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 23.2.2017 COM(2016) 767 final i

ANNEXES 1 to 12

BIJLAGEN

bij

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking)

{SWD(2016) 416 final}

{SWD(2016) 417 final}

{SWD(2016) 418 final}

{SWD(2016) 419 final}

 2009/28/EC

 nieuw

BIJLAGE I

Totale nationale streefcijfers voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het

bruto-eindverbruik van energie in 2020 1

  • A. 
    A LGEMENE NATIONALE DOELSTELLINGEN

    Aandeel energie uit hernieuwbare Streefcijfer voor het aandeel energie bronnen in het bruto-eindverbruik uit hernieuwbare bronnen in het brutovan energie, 2005 (S 2005 ) eindverbruik van energie, 2020 (S 2020 )

België 2,2 % 13 %

Bulgarije 9,4 % 16 %

Tsjechië 6,1 % 13 %

Denemarken 17,0 % 30 %

Duitsland 5,8 % 18 %

Estland 18,0 % 25 %

Ierland 3,1 % 16 %

Griekenland 6,9 % 18 %

Spanje 8,7 % 20 %

Frankrijk 10,3 % 23 %

 Kroatië   12,6%   20 % 

Italië 5,2 % 17 %

Cyprus 2,9 % 13 %

Letland 32,6 % 40 %

Litouwen 15,0 % 23 %

Luxemburg 0,9 % 11 %

Hongarije 4,3 % 13 %

1 In de richtsnoeren inzake staatssteun voor milieubescherming wordt beklemtoond dat er, met het oog op het halen van de nationale doelstellingen uiteengezet in deze bijlage, behoefte blijft aan nationale steunregelingen ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen.

Malta 0,0 % 10 %

Nederland 2,4 % 14 %

Oostenrijk 23,3 % 34 %

Polen 7,2 % 15 %

Portugal 20,5 % 31 %

Roemenië 17,8 % 24 %

Slovenië 16,0 % 25 %

Slowakije 6,7 % 14 %

Finland 28,5 % 38 %

Zweden 39,8 % 49 %

Verenigd 1,3 % 15 %

Koninkrijk

  • B. 
    I NDICATIEVE KETEN

De in artikel 3, lid 2, vermelde indicatieve keten bestaat uit de volgende aandelen van energie uit hernieuwbare bronnen:

S 2005 + 0,20 (S 2020 – S 2005 ), als gemiddelde voor de periode 2011 tot en met 2012;

S 2005 + 0,30 (S 2020 – S 2005 ), als gemiddelde voor de periode 2013 tot en met 2014;

S 2005 + 0,45 (S 2020 – S 2005 ), als gemiddelde voor de periode 2015 tot en met 2016; en

S 2005 + 0,65 (S 2020 – S 2005 ), als gemiddelde voor de periode 2017 tot en met 2018,

waarbij

S 2005 = het aandeel voor die lidstaat in 2005, zoals aangegeven in de tabel in deel A,

en

S 2020 = het aandeel voor die lidstaat in 2020, zoals aangegeven in de tabel in deel A.

 2009/28/EC

BIJLAGE II

Normaliseringsregel voor het in aanmerking nemen van elektriciteit die is opgewekt met waterkracht en windenergie

Voor het in aanmerking nemen van elektriciteit die is opgewekt met waterkracht in een bepaalde lidstaat wordt de volgende formule toegepast:

(Q N(norm) )( C N [(/(i)( N 14))(Q i C i )] 15) Waarbij:

N = referentiejaar;

Q N(norm) = de genormaliseerde elektriciteit die is opgewekt door alle waterkrachtcentrales van de lidstaat in jaar N;

Q i = de hoeveelheid elektriciteit die in jaar i werkelijk is opgewekt door alle waterkrachtcentrales van de lidstaat, gemeten in GWh, met uitzondering van productie door middel van pompaccumulatie waarbij gebruik wordt gemaakt van water dat eerder omhoog is gepompt;

C i = de totale geïnstalleerde capaciteit, exclusief pompaccumulatie, van alle waterkrachtcentrales van de lidstaat aan het eind van jaar i, gemeten in MW.

Voor het in aanmerking nemen van elektriciteit die is opgewekt met windenergie in een bepaalde lidstaat wordt de volgende formule toegepast:

(Q N(norm) )((C N C N 1 2)((/(i)(Nn))Q i (/(j)(Nn))(C j C j 1 2))) waarbij:

N = referentiejaar;

Q N(norm) = de genormaliseerde elektriciteit die is opgewekt door alle windturbines van de lidstaat in jaar N;

Q i = de hoeveelheid elektriciteit die in jaar i werkelijk is opgewekt door alle windkrachtturbines van de lidstaat, gemeten in GWh;

C j = de totale geïnstalleerde capaciteit van alle windturbines van de lidstaat aan het eind van jaar j, gemeten in MW;

n = 4 of het aantal jaren voorafgaand aan het jaar N waarvoor capaciteits- en productiegegevens beschikbaar zijn voor de lidstaat in kwestie, als dat

aantal lager is.

 2009/28/EC (aangepast)  nieuw

BIJLAGE III

Energie-inhoud van transportbrandstoffen

Brandstof Energie-inhoud Energie-inhoud per per

gewicht (calorische volume (calorische

onderwaarde, onderwaarde,

MJ/kg) MJ/l)

BRANDSTOFFEN UIT BIOMASSA EN/ OF BIOMASSAVERWERKING

Biopropaan 46 24

Zuivere plantaardige olie (olie die uit 37 34 oliehoudende planten is verkregen door persing, extractie of vergelijkbare procedés, ruw of geraffineerd maar niet chemisch gemodificeerd)

Biodiesel - vetzuurmethylester (methylester 37 33 geproduceerd uit olie uit biomassa)

Biodiesel - vetzuurethylester (ethylester 38 34 geproduceerd uit olie uit biomassa)

Biogas dat kan worden gezuiverd tot de kwaliteit 50 - van aardgas

Waterstofbehandelde (thermochemisch met 44 34 waterstof behandelde) olie uit biomassa, ter vervanging van diesel

Waterstofbehandelde (thermochemisch met 45 30 waterstof behandelde) olie uit biomassa, ter vervanging van benzine

Waterstofbehandelde (thermochemisch met 44 34 waterstof behandelde) olie uit biomassa, ter vervanging van vliegtuigbrandstof

Waterstofbehandelde (thermochemisch met 46 24 waterstof behandelde) olie uit biomassa, ter vervanging van vloeibaar petroleumgas

Gelijktijdig verwerkte (in een raffinaderij 43 36 gelijktijdig met fossiele brandstoffen verwerkte) olie uit al dan niet door pyrolyse ontlede biomassa, ter vervanging van diesel

Gelijktijdig verwerkte (in een raffinaderij 44 32 gelijktijdig met fossiele brandstoffen verwerkte) olie uit al dan niet door pyrolyse ontlede biomassa, ter vervanging van benzine

Gelijktijdig verwerkte (in een raffinaderij 43 33 gelijktijdig met fossiele brandstoffen verwerkte) olie uit al dan niet door pyrolyse ontlede biomassa, ter vervanging van vliegtuigbrandstof

Gelijktijdig verwerkte (in een raffinaderij 46 23 gelijktijdig met fossiele brandstoffen verwerkte) olie uit al dan niet door pyrolyse ontlede biomassa, ter vervanging van vloeibaar petroleumgas

HERNIEUWBARE BRANDSTOFFEN DIE GEPRODUCEERD KUNNEN WORDEN UIT VERSCHILLENDE HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN, OOK ANDERE DAN BIOMASSA

Methanol uit hernieuwbare energiebronnen 20 16

Ethanol uit hernieuwbare energiebronnen 27 21

Propanol uit hernieuwbare energiebronnen 31 25

Butanol uit hernieuwbare energiebronnen 33 27

Fischer-Tropsch diesel (een synthetische 44 34 koolwaterstof of een mengsel van synthetische koolwaterstoffen ter vervanging van diesel)

Fischer-Tropsch benzine (een synthetische 44 33 koolwaterstof of een mengsel van synthetische koolwaterstoffen, geproduceerd uit biomassa, ter vervanging van benzine)

Fischer-Tropsch vliegtuigbrandstof (een 44 33 synthetische koolwaterstof of een mengsel van synthetische koolwaterstoffen, geproduceerd uit biomassa, ter vervanging van vliegtuigbrandstof)

Fischer-Tropsch vloeibaar petroleumgas (een 46 24 synthetische koolwaterstof of een mengsel van synthetische koolwaterstoffen ter vervanging van vloeibaar petroleumgas)

DME (dimethylether) 28 19

Waterstof uit hernieuwbare bronnen 120 -

ETBE (ethyl-tertiair-butylether op basis van 36 (waarvan 37 % 27 (waarvan 37 % ethanol) uit hernieuwbare uit hernieuwbare

bronnen) bronnen)

MTBE (methyl-tertiair-butylether op basis van 35 (waarvan 22 % 26 (waarvan 22 % methanol) uit hernieuwbare uit hernieuwbare

bronnen) bronnen)

TAEE (ethyl-tertiair-amylether op basis van 38 (waarvan 29 % 29 (waarvan 29 % ethanol) uit hernieuwbare uit hernieuwbare

bronnen) bronnen)

TAME (methyl-tertiair-amylether op basis van 36 (waarvan 18 % 28 (waarvan 18 % ethanol) uit hernieuwbare uit hernieuwbare

bronnen) bronnen)

TAME (methyl-tertiair-amylether op basis van 38 (waarvan 25 % 30 (waarvan 25 % ethanol) uit hernieuwbare uit hernieuwbare

bronnen) bronnen)

THxME (hexyl-tertiair-methylether op basis van 38 (waarvan 14 % 30 (waarvan 14 % ethanol) uit hernieuwbare uit hernieuwbare

bronnen) bronnen)

FOSSIELE BRANDSTOFFEN

Benzine 43 32

Diesel 43 36

 2009/28/EC

Brandstof Energie-inhoud Energie-inhoud per gewicht per volume

(calorische (calorische onderwaarde, onderwaarde,

MJ/kg) MJ/l)

Bio-ethanol (ethanol uit biomassa) 27 21

Bio-ETBE (op basis van bio-ethanol geproduceerde 36 (waarvan 27 (waarvan ethyl-tertiair-butylether) 37 % uit 37 % uit

hernieuwbare hernieuwbare bronnen) bronnen)

Biomethanol (methanol uit biomassa, voor toepassing 20 16 als biobrandstof)

Bio-MTBE (op basis van bio-methanol geproduceerde 35 (waarvan 26 (waarvan methyl-tertiair-butylether) 22 % uit 22 % uit

hernieuwbare hernieuwbare

bronnen) bronnen)

Bio-DME (op basis van biomassa geproduceerde 28 19 dimethylether, voor toepassing als biobrandstof)

Bio-TAEE (op basis van bio-ethanol geproduceerde 38 (waarvan 29 (waarvan ethyl-tertiair-amylether) 29 % uit 29 % uit

hernieuwbare hernieuwbare

bronnen) bronnen)

Biobutanol (butanol uit biomassa, voor toepassing als 33 27 biobrandstof)

Biodiesel (methylester op basis van plantaardige of 37 33 dierlijke olie, van dieselkwaliteit, voor toepassing als biobrandstof)

Fischer-Tropsch diesel (een synthetische koolwaterstof 44 34 of een mengsel van synthetische koolwaterstoffen uit biomassa)

Waterstofbehandelde plantaardige olie (plantaardige 44 34 olie die thermochemisch is behandeld met waterstof)

Zuivere plantaardige olie (olie die uit oliehoudende 37 34 planten is verkregen door persing, extractie of vergelijkbare procedures, ruw of geraffineerd maar niet chemisch gemodificeerd, voor zover verenigbaar met het betreffende motortype en de overeenkomstige emissie-eisen)

Biogas (een brandstofgas uit biomassa en/of uit het 50 — biologisch afbreekbare gedeelte van afval, dat kan worden gezuiverd tot de kwaliteit van aardgas, voor toepassingen als biobrandstof, of houtgas)

Benzine 43 32

Diesel 43 36

 2009/28/EC

BIJLAGE IV

Certificering van installateurs

De in artikel 18 14, lid 3, bedoelde certificatieregelingen of gelijkwaardige kwalificatieregelingen worden gebaseerd op de volgende criteria:

  • 1. 
    Het certificerings- of kwalificatieproces moet transparant en duidelijk gedefinieerd zijn door de lidstaat of het door de lidstaat aangeduide administratief orgaan.
  • 2. 
    Installateurs van biomassa-installaties, warmtepompen, ondiepe geothermische installaties en installaties voor fotovoltaïsche en thermische zonne-energie moeten worden gecertificeerd op basis van een geaccrediteerd opleidingsprogramma of een geaccrediteerde opleidingsverstrekker.
  • 3. 
    De accreditering van het opleidingsprogramma of de opleidingsverstrekker gebeurt door de lidstaat of de door de lidstaat aangeduide administratieve organen. Het accrediteringsorgaan ziet toe op de continuïteit en de regionale of nationale dekking van het door de opleidingsverstrekker aangeboden opleidingsprogramma. De opleidingsverstrekker moet over passende technische voorzieningen beschikken om praktische opleidingen te verstrekken, inclusief bepaalde laboratoriumapparatuur, of over overeenkomstige faciliteiten om praktische opleidingen te verstrekken. De opleidingsverstrekker moet naast de basisopleiding ook kortere opfriscursussen over actuele thema’s aanbieden, bijvoorbeeld over nieuwe technologieën, om installateurs de mogelijkheid te bieden levenslang te leren. De opleidingen mogen worden verstrekt door de fabrikant van de apparatuur of het systeem, of door een instelling of vereniging.
  • 4. 
    De opleiding op basis waarvan de installateur wordt gecertificeerd of gekwalificeerd wordt bevonden, moet zowel een theoretisch als een praktisch gedeelte omvatten. Aan het einde van de opleiding moet de installateur over de nodige vaardigheden beschikken om de relevante apparatuur en systemen te installeren volgens de prestatie- en betrouwbaarheidsvereisten van de klant, om vakmanschap van hoge kwaliteit te leveren en om aan alle toepasselijke voorschriften en normen te voldoen, inclusief die op het vlak van de energie- en milieukeur.
  • 5. 
    De opleiding eindigt met een examen en het uitreiken van een certificaat of kwalificatiebewijs. Het examen omvat een beoordeling van het praktische vermogen van de installateur om ketels of kachels op biomassa, warmtepompen, ondiepe geothermische installaties of installaties voor fotovoltaïsche en solaire thermische zonne-energie te installeren.
  • 6. 
    In de in artikel 18 14, lid 3, bedoelde certificatieregelingen of gelijkwaardige kwalificatieregelingen wordt terdege rekening gehouden met de volgende richtsnoeren:
  • a) 
    Geaccrediteerde opleidingsprogramma’s moeten worden aangeboden aan installateurs met werkervaring, die de volgende typen opleiding hebben gevolgd of volgen:
    • i) 
      in het geval van installateurs van ketels en kachels op biomassa zijn de volgende opleidingen vereist: loodgieter, buizenfitter, technicus of monteur van sanitaire, verwarmings- of koelingsapparatuur;
    • ii) 
      in het geval van installateurs van warmtepompen zijn de volgende opleidingen vereist: loodgieter of koeltechnicus met basisvaardigheden elektriciteit en loodgieterij (buizen snijden, solderen, buizen verbinden, verlijmen van buisverbindingen, isoleren, fittings dichten, testen op lekken en installeren van verwarmings- of koelingssystemen);
    • iii) 
      in het geval van installateurs van installaties voor fotovoltaïsche en thermische zonne-energie zijn de volgende opleidingen vereist: loodgieter of elektricien met vaardigheden op het gebied van loodgieterij, elektriciteit en dakwerken, inclusief kennis van het solderen van buisverbindingen, het verlijmen van buisverbindingen, het dichten van fittings, het testen van loodgieterij op lekken, het aansluiten van bekabeling, en vertrouwd zijn met basismaterialen voor dakwerken en met methoden voor afvonken en dichten; of
    • iv) 
      een beroepsopleiding die de installateur de vaardigheden verschaft die overeenstemmen met een driejarige opleiding in de onder a), b) of c) vermelde vaardigheden en die bestaat uit theoretische en praktische cursussen.
  • b) 
    Het theoretisch gedeelte van de opleiding tot installateur van ketels en kachels op biomassa moet een overzicht verschaffen van de marktsituatie van biomassa en betrekking hebben op de ecologische aspecten, brandstoffen op basis van biomassa, logistieke aspecten, brandbeveiliging, desbetreffende subsidies, verbrandingstechnieken, opstarttechnieken, optimale hydraulische oplossingen, vergelijking van kosten en baten en opstelling, installatie en onderhoud van ketels en kachels op biomassa. De opleiding moet ook zorgen voor een goede kennis van alle Europese normen voor biomassatechnieken en - brandstoffen, zoals pellets, en van nationaal en Gemeenschapsrecht met betrekking tot biomassa.
  • c) 
    Het theoretisch gedeelte van de opleiding tot installateur van warmtepompen moet een overzicht verschaffen van de marktsituatie van warmtepompen en betrekking hebben op de geothermische situatie en de ondergrondtemperaturen in verschillende regio’s, het vaststellen van de thermische geleiding van bodemlagen en rotsen, regelgeving betreffende het gebruik van geothermische grondstoffen, de haalbaarheid van het gebruik van warmtepompen in gebouwen en het bepalen van het meeste geschikte warmtepompsysteem, alsook kennis van de technische vereisten en de vereisten inzake veiligheid, luchtfiltering, aansluiting op de warmtebron en systeemontwerp. De opleiding moet ook zorgen voor een goede kennis van alle Europese normen voor warmtepompen en van relevant nationaal en Gemeenschapsrecht. De installateur moet aantonen dat hij over de volgende essentiële vaardigheden beschikt:
    • i) 
      een basiskennis van de fysische en operationele beginselen van een warmtepomp, met inbegrip van de kenmerken van de warmtepompcyclus: het verband tussen de lage temperatuur van de warmteput, de hoge temperatuur van de warmtebron en de efficiëntie van het systeem, de vaststelling van de prestatiecoëfficiënt en het seizoensgebonden rendement;
    • ii) 
      een begrip van de onderdelen van een warmtepompcyclus en hun functie, inclusief de compressor, expansieklep, verdamper, condensator, bevestigingen en fittings, smeerolie, koelvloeistof, en de mogelijkheden tot oververhitting en subkoeling en koeling met warmtepompen; en
    • iii) 
      het vermogen om in typische installatiesituaties correct gedimensioneerde onderdelen te kiezen, inclusief het bepalen van de typische waarden voor de warmtebelasting van verschillende gebouwen en voor de productie van warm water op basis van energieverbruik, het bepalen van de capaciteit van de warmtepomp voor de warmtebelasting voor warmwaterproductie, voor de opslagmassa van het gebouw en voor de levering van onderbreekbare stroom; het bepalen van de buffertank en het volume en de integratie van een tweede verwarmingssysteem.
  • d) 
    Het theoretische gedeelte van de opleiding tot installateur van installaties voor fotovoltaïsche en thermische zonne-energie moet een overzicht verschaffen van de marktsituatie van zonne-energieproducten en vergelijking van kosten en baten, en betrekking hebben op ecologische aspecten, onderdelen, kenmerken en de dimensionering van zonne-energiesystemen, de selectie van nauwkeurige systemen en de dimensionering van onderdelen, het bepalen van de warmtebehoefte, brandbescherming, desbetreffende subsidies, en het ontwerp, de installatie en het onderhoud van installaties voor fotovoltaïsche en thermische zonne-energie. De opleiding moet ook zorgen voor een goede kennis van alle Europese normen inzake deze technologie, en van certificaten zoals Solar Keymark en dehet daarmee verband houdende nationaale en Gemeenschapsrecht. De installateur moet aantonen dat hij over de volgende essentiële vaardigheden beschikt:
    • i) 
      het vermogen om veilig te werken, met de juiste gereedschappen en apparatuur, om de veiligheidsvoorschriften en -normen toe te passen en om te identificeren welke gevaren inzake loodgieterij, elektriciteit en andere gevaren gepaard gaan met zonne-installaties;
    • ii) 
      het vermogen om systemen te identificeren en onderdelen die specifiek zijn voor actieve en passieve systemen, met inbegrip van het mechanische ontwerp, en om de locatie, het systeemontwerp en de configuratie van de onderdelen te bepalen;
      • iii) 
        het vermogen om de juiste plaats, oriëntatie en hoek voor de installatie van warmwaterketels op fotovoltaïsche en thermische zonneenergie te bepalen, rekening houdende met schaduwwerking, toegankelijkheid voor zonlicht, structurele integriteit, geschiktheid van de installatie voor het gebouw of het klimaat, geschiktheid van verschillende installatiemethoden voor verschillende daktypen en het evenwicht van de voor de installatie benodigde systeemapparatuur; en
  • iv) 
    met name voor fotovoltaïsche systemen: het vermogen om het ontwerp van de elektriciteitsinstallatie aan te passen, inclusief het

    vaststellen van ontwerpspanningen, het selecteren van de geschikte spanning en oppervlaktegeleiding van elk elektrisch circuit, het bepalen van de juiste grootte en de locatie van alle randapparatuur en subsystemen en het selecteren van een geschikt aansluitpunt.

    • e) 
      Het installateurscertificaat moet beperkt zijn in de tijd; om de certificering te behouden, moet een opfriscursus of -seminar worden gevolgd.

       2009/28/EC (aangepast)  nieuw

BIJLAGE V

Regels voor het berekenen van het effect van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en

hun fossiele alternatieven op de broeikasgasemissie

  • A. 
    T YPISCHE EN STANDAARDWAARDEN VOOR BIOBRANDSTOFFEN DIE GEPRODUCEERD ZIJN

ZONDER NETTO KOOLSTOFEMISSIES DOOR VERANDERINGEN IN HET LANDGEBRUIK

Keten voor de productie van biobrandstoffen Typische Standaardbroeikasgasemissiere broeikasgasemissiered ducties ucties

Suikerbietethanol  (geen biogas uit 61 %  67%  52  59  % spoeling, aardgas als procesbrandstof in conventionele boiler) 

  Suikerbietethanol (met biogas uit  77 %   73 %  spoeling, aardgas als procesbrandstof in conventionele boiler) 

  Suikerbietethanol (geen biogas uit  73 %   68 %  spoeling, aardgas als procesbrandstof in

WKK-centrale*) 

  Suikerbietethanol (met biogas uit  79 %   76 %  spoeling, aardgas als procesbrandstof in

WKK-centrale*) 

  Suikerbietethanol (geen biogas uit  58 %   46 %  spoeling, bruinkool als procesbrandstof in

WKK-centrale*) 

  Suikerbietethanol (met biogas uit  71 %   64 %  spoeling, bruinkool als procesbrandstof in

WKK-centrale*) 

Graanethanol (procesbrandstof niet 32 % 16 % gespecificeerd)

Graanethanol (bruinkool als procesbrandstof 32 % 16 % in WKK-installatie)

Graanethanol (aardgas als procesbrandstof in 45 % 34 % conventionele boiler)

Graanethanol (aardgas als procesbrandstof in 53 % 47 %

WKK-installatie)

Graanethanol (stro als procesbrandstof in 69 % 69 %

WKK-installatie)

 Maisethanol (aardgas als procesbrandstof  48 %   40 %  in conventionele boiler) 

Maïisethanol, geproduceerd in de 56  55  % 49  48 %  Gemeenschap (aardgas als procesbrandstof in WKK-installatie  * )

 Maisethanol (bruinkool als  40 %   28 %  procesbrandstof in WKK-installatie*) 

 Maisethanol (bosbouwresiduen als  69 %   68 %  procesbrandstof in WKK-installatie*) 

 Ethanol van andere granen dan mais  47 %   38 %  (aardgas als procesbrandstof in conventionele boiler) 

 Ethanol van andere granen dan mais  53 %   46 %  (aardgas als procesbrandstof in WKK- installatie*) 

 Ethanol van andere granen dan mais  37 %   24 %  (bruinkool als procesbrandstof in WKK- installatie*) 

 Ethanol van andere granen dan mais  67 %   67 %  (bosbouwresiduen als procesbrandstof in

WKK-installatie*) 

Suikerrietethanol  70 %   70 % 

Het gedeelte hernieuwbare bronnen van Gelijk aan de gebruikte keten voor ethyl-tertiair-butylether (ETBE) ethanolproductie

Het gedeelte hernieuwbare bronnen van Gelijk aan de gebruikte keten voor amyl-tertiair-ethylether (TAEE) ethanolproductie

Biodiesel uit koolzaad 45  52  % 38  47  %

Biodiesel uit zonnebloemen 58  57  % 51  52  %

Biodiesel uit sojabonen 40  55  % 31  50  %

Biodiesel uit palmolie (  open 36  38  % 19  25  % effluentvijver  proces niet gespecificeerd)

Biodiesel uit palmolie (proces met afvang 62  57  % 56  51  % van methaanemissies in oliefabriek)

Biodiesel uit plantaardige of dierlijke 88  83  % 83  77  %

afvalolie (*)  afgewerkte bak- en

braadolie 

 Biodiesel van dierlijk vet   79 %   72 % 

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit 51 % 47 % koolzaad

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit  58  65 %  54  62 % zonnebloemen

 Waterstofbehandelde plantaardige olie uit  55 %   51 %  sojabonen 

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit 40 %  28  26 % palmolie (  open effluentvijver  proces niet gespecificeerd)

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit  59  68 %  55  65 % palmolie (proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek)

 Waterstofbehandelde olie uit afgewerkte  90 %   87 %  bak- en braadolie 

 Waterstofbehandelde olie uit dierlijk  87 %   83 %  vet 

Zuivere plantaardige olie uit koolzaad  59 %  58% 57 %

 Zuivere plantaardige olie uit  65 %   64 %  zonnebloemen 

 Zuivere plantaardige olie uit sojabonen   62 %   61 % 

 Zuivere plantaardige olie uit palmolie  46 %   36 % 

(open effluentvijver) 

 Zuivere plantaardige olie uit palmolie  65 %   63 % 

(proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek) 

 Zuivere olie uit afgewerkte bak- en  98 %   98 %  braadolie 

Biogas uit organisch huishoudelijk afval, in 80 % 73 % de vorm van samengeperst gas

Biogas uit natte mest, in de vorm van 84 % 81 % samengeperst gas

Biogas uit droge mest, in de vorm van 86 % 82 % samengeperst gas

(*) Niet inbegrepen dierlijke olie vervaardigd van dierlijke bijproducten die zijn ingedeeld als categorie 3-materiaal overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 i van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften

inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (1)2

 nieuw

(*) Standaardwaarden voor processen die gebruikmaken van WKK gelden alleen als ALLE proceswarmte van WKK afkomstig is.

 2009/28/EC (aangepast)  nieuw

  • B. 
    G ERAAMDE TYPISCHE EN STANDAARDWAARDEN VOOR TOEKOMSTIGE BIOBRANDSTOFFEN DIE IN JANUARI 20082016NIET OF ALLEEN IN VERWAARLOOSBARE HOEVEELHEDEN OP DE MARKT WAREN , VOOR ZOVER ZE ZIJN GEPRODUCEERD ZONDER

    NETTO KOOLSTOFEMISSIES DOOR VERANDERINGEN IN LANDGEBRUIK

    Keten voor de productie van Typische Standaardbiobrandstoffen

    broeikasgasemissieredu broeikasgasemissieredu

    cties cties

Ethanol uit graanstro 87 %  85 %  85 %  83 % 

2 Niet inbegrepen dierlijke olie vervaardigd van dierlijke bijproducten die zijn ingedeeld als categorie 3- materiaal overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 i van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten.

Ethanol uit afvalhout 80 % 74 %

Ethanol uit geteeld hout 76 % 70 %

Fischer-Tropsch diesel uit afvalhout 95 % 85%  95 % 85%   in vrijstaande installatie 

Fischer-Tropsch diesel uit geteeld hout 93 % 78 %  93 % 78 %   in vrijstaande installatie 

 Fischer-Tropsch diesel uit afvalhout  85 %   85 %  in vrijstaande installatie 

 Fischer-Tropsch diesel uit geteeld  78 %   78 %  hout in vrijstaande installatie 

dimethylether (DME) uit afvalhout  86%  95%  86%  95%  in vrijstaande installatie 

DME uit geteeld hout  in vrijstaande  79 %  92 %  79 %  92 % installatie 

Methanol uit afvalhout  in vrijstaande 94 % 86 %  94 % 86 %  installatie 

Methanol uit geteeld hout  in 91 % 79 %  91 % 79 %  vrijstaande installatie 

 Fischer – Tropsch diesel uit  89 %   89 %  vergassing van black liquor, geïntegreerd in cellulosefabriek 

 Fischer – Tropsch benzine uit  89 %   89 %  vergassing van black liquor, geïntegreerd in cellulosefabriek 

 DME uit vergassing van black  89 %   89 %  liquor, geïntegreerd in cellulosefabriek 

 DME uit vergassing van black  89 %   89 %  liquor, geïntegreerd in cellulosefabriek 

Het gedeelte methyl-tertiair-butylether Gelijk aan de gebruikte keten voor

(MTBE) uit hernieuwbare bronnen methanolproductie

  • C. 
    M ETHODE
  • 1. 
    Broeikasgasemissies door de productie en het gebruik van brandstoffen, biobrandstoffen en vloeibare biomassa voor vervoer worden als volgt berekend:

     nieuw

  • a) 
    Broeikasgasemissies door de productie en het gebruik van biobrandstoffen worden als volgt berekend:

     2009/28/EC (aangepast)

E = e ec + e l + e p + e td + e ue scae ccse ccre ee ,

waarbij

E = de totale emissies ten gevolge van het gebruik van de brandstof;

e ec = emissies ten gevolge van de teelt of het ontginnen van grondstoffen;

e l = de op jaarbasis berekende emissies van wijzigingen in koolstofvoorraden door veranderingen in landgebruik;

e p = emissies ten gevolge van verwerkende activiteiten;

e td = emissies ten gevolge van vervoer en distributie;

e u = emissies ten gevolge van de gebruikte brandstof;

e sca = emissiereductie door koolstofaccumulatie in de bodem als gevolg van beter landbouwbeheer;

e ccs = emissiereductie door het afvangen en geologisch opslaan van koolstof;

 en 

e ccr = emissiereductie door het afvangen en vervangen van koolstof; en

e ee = emissiereductie door extra elektriciteit door warmtekrachtkoppeling.

Met de emissies ten gevolge van de productie van machines en apparatuur wordt geen rekening gehouden.

 nieuw

  • b) 
    Broeikasgasemissies door de productie en het gebruik van vloeibare biomassa worden op dezelfde manier berekend als die door biobrandstoffen (E), maar met de nodige uitbreiding die nodig is voor de omzetting van energie in de geproduceerde elektriciteit en/of warmte en koeling, nl. als volgt:
  • i) 
    Voor energie-installaties die alleen warmte leveren:

    EC = E h η

    h

  • ii) 
    Voor energie-installaties die alleen elektriciteit leveren:

waarbij

EC h,el = Totaal aan broeikasgasemissies uit de uiteindelijke energiegrondstof.

E = Totaal aan broeikasgasemissies van de vloeibare biomassa vóór de eindomzetting.

η el = Het elektrisch rendement, gedefinieerd als de op jaarbasis geproduceerde elektriciteit, gedeeld door de jaarlijkse input van vloeibare biomassa, op basis van de energie-inhoud daarvan.

η h = Het warmterendement, gedefinieerd als de jaarlijkse nuttige warmteafgifte, gedeeld door de jaarlijkse input van vloeibare biomassa, op basis van de energie-inhoud daarvan.

  • iii) 
    Voor de elektriciteit of de mechanische energie van energie-installaties die tegelijk nuttige warmte en elektriciteit en/of mechanische energie leveren;

    EC = EC el ⋅ η elel η  

    elC el ⋅ η el + C h ⋅ η h

  • iv) 
    Voor de nuttige warmte van energie-installaties die tegelijk warmte en elektriciteit en/of mechanische energie leveren;

    EC = EC h ⋅ η hh η  

    hC el ⋅ η el + C h ⋅ η h

waarbij

EC h,el = Totaal aan broeikasgasemissies uit de uiteindelijke energiegrondstof.

E = Totaal aan broeikasgasemissies van de vloeibare biomassa vóór de eindomzetting.

η el = Het elektrisch rendement, gedefinieerd als de op jaarbasis geproduceerde elektriciteit, gedeeld door de jaarlijkse brandstofinput, op basis van de energie-inhoud daarvan.

η h = Het warmterendement, gedefinieerd als de jaarlijkse nuttige warmteafgifte, gedeeld door de jaarlijkse brandstofinput, op basis van de energie-inhoud daarvan.

C el = De exergiefractie in de elektriciteit, en/of de mechanische energie, vastgesteld op 100 % (C el = 1).

C h = Het Carnotrendement (exergiefractie in de nuttige warmte).

Het Carnotrendement, C h , voor nuttige warmte bij verschillende temperaturen wordt gedefinieerd als:

waarbij

T h = Temperatuur, gemeten in absolute temperatuur (kelvin) of de nuttige warmte op het leveringspunt.

T 0 = Omgevingstemperatuur, vastgesteld op 273 kelvin (gelijk aan 0 °C)

Voor T h , < 150 °C (423.15 kelvin), kan C h ook als volgt worden gedefinieerd:

C h = Het Carnotrendement voor warmte op 150 °C (423,15 kelvin), wat neerkomt op: 0,3546

Voor deze berekening gelden de volgende definities:

  • a) 
    “warmtekrachtkoppeling”: gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische en/of mechanische energie;
  • b) 
    “nuttige warmte”: warmte die wordt geproduceerd om aan een economisch gerechtvaardigde vraag naar warmte voor verwarming of koeling te voldoen;
  • c) 
    “economisch gerechtvaardigde vraag”: de vraag die de behoefte aan warmte of koeling niet overschrijdt en waaraan in andere gevallen tegen marktvoorwaarden zou worden voldaan.

     2009/28/EC  nieuw

  • 2. 
    Broeikasgasemissies ten gevolge van  biobrandstoffen en vloeibare biomassa worden als volgt berekend:  brandstoffen (E) worden uitgedrukt in gram CO 2 -equivalent per MJ brandstof (gCO 2eq /MJ).

     nieuw

  • a) 
    broeikasgasemissies ten gevolge van biobrandstoffen (E) worden uitgedrukt in gram CO 2 - equivalent per MJ brandstof (gCO 2eq /MJ).
  • b) 
    broeikasgasemissies ten gevolge van vloeibare biomassa (EC) in grammen CO 2 -equivalent per MJ eindenergie (warmte of elektriciteit), gCO 2eq /MJ.

Wanneer verwarming en koeling tegelijk met elektriciteit worden geproduceerd, worden de emissies toegewezen aan warmte en elektriciteit (zoals onder punt 1, onder b)), ongeacht of de

warmte feitelijk voor verwarming dan wel voor koeling wordt gebruikt 3 .

3 Warmte of restwarmte wordt gebruikt voor de productie van koeling (gekoelde lucht of gekoeld water) via absorptiekoelers. Het is derhalve passend alleen de emissies te berekenen die verband houden met

Wanneer de broeikasgasemissies die het gevolg zijn van de winning of de teelt van grondstoffen e ec worden uitgedrukt in eenheden gCO 2eq /droge ton grondstof, wordt het aantal gram CO 2 -equivalent per MJ brandstof, gCO 2eq /MJ, als volgt berekend:

𝑔𝑔𝐶𝐶𝑂𝑂 𝑒𝑒 𝑒𝑒𝑒𝑒 𝑓𝑓𝑒𝑒𝑒𝑒𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑓𝑓

2

𝑎𝑎 �𝑔𝑔𝐶𝐶𝑂𝑂

𝑒𝑒𝑒𝑒 𝑓𝑓

𝑒𝑒 2

𝑒𝑒𝑒𝑒 𝑓𝑓𝑑𝑑𝑑𝑑 �

𝑒𝑒𝑒𝑒 𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑓𝑓 𝑎𝑎 � 𝑀𝑀𝑀𝑀 𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑓𝑓� = ∗ 𝐹𝐹𝑓𝑓𝑒𝑒𝑓𝑓 𝑓𝑓𝑒𝑒𝑒𝑒𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑓𝑓 𝑓𝑓𝑎𝑎𝑒𝑒𝑓𝑓𝑓𝑓𝑑𝑑 𝑎𝑎 ∗ 𝐴𝐴𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑎𝑎𝑓𝑓𝐴𝐴𝑓𝑓𝐴𝐴 𝑓𝑓𝑎𝑎𝑒𝑒𝑓𝑓𝑓𝑓𝑑𝑑 𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑓𝑓 𝑎𝑎

𝑒𝑒𝑒𝑒 𝐿𝐿𝐿𝐿𝐿𝐿 𝑎𝑎 � 𝑀𝑀𝑀𝑀 𝑓𝑓𝑒𝑒𝑒𝑒𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑓𝑓 𝑓𝑓 𝑓𝑓𝑑𝑑𝑑𝑑 𝑓𝑓𝑒𝑒𝑒𝑒𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑓𝑓�

waarbij

𝐸𝐸𝐴𝐴𝑒𝑒𝑑𝑑𝑔𝑔𝑑𝑑 𝐴𝐴𝐴𝐴 𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑓𝑓

𝐴𝐴𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑎𝑎𝑓𝑓𝐴𝐴𝑓𝑓𝐴𝐴 𝑓𝑓𝑎𝑎𝑒𝑒𝑓𝑓𝑓𝑓𝑑𝑑 𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑓𝑓 𝑎𝑎 = � 𝐸𝐸𝐴𝐴𝑒𝑒𝑑𝑑𝑔𝑔𝑑𝑑 𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑓𝑓 + 𝐸𝐸𝐴𝐴𝑒𝑒𝑑𝑑𝑔𝑔𝑑𝑑 𝐴𝐴𝐴𝐴 𝑒𝑒𝑓𝑓 − 𝑝𝑝𝑑𝑑𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑓𝑓𝑓𝑓�

De emissies per droge ton grondstof worden als volgt berekend:

 2009/28/EG

  • 3. 
    In afwijking van punt 2 mogen voor transportbrandstoffen de waarden die berekend worden in termen van gCO 2eq /MJ worden aangepast om rekening te houden met de verschillen tussen brandstoffen op het vlak van nuttig verricht werk, uitgedrukt in km/MJ. Dergelijke aanpassingen worden alleen gedaan wanneer de verschillen in nuttig verricht werk worden aangetoond.
  • 4. 
    3. Broeikasgasemissiereducties ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen en vloeibare biomassa worden als volgt berekend:

     nieuw

  • a) 
    Broeikasgasemissiereducties ten gevolge van het gebruik van biobrandstoffen:

     2009/28/EG  nieuw

SAVINGREDUCTIE =  (E F(t) – E B /E F(t) )  , (E FE B )/E F ,

waarbij

de warmte die per MJ warmte wordt geproduceerd, ongeacht of het eindgebruik van de warmte feitelijk verwarming of koeling via absorptiekoelers behelst.

E B = de totale emissies ten gevolge van het gebruik van de biobrandstof; en

E F(t) = de totale emissies ten gevolge van het gebruik van het

fossiele alternatief  voor vervoer .

 nieuw

  • b) 
    Broeikasgasemissiereducties ten gevolge van het gebruik van vloeibare biomassa voor verwarming, koeling en elektriciteitsproductie:

REDUCTIE = (EC F(h&c,el,) – EC B(h&c,el )/EC F (h&c,el) ,

waarbij

EC B(h&c,el) = de totale emissies ten gevolge van verwarming en koeling; en

EC F(h&c,el) = de totale emissies ten gevolge van het gebruik van het fossiele alternatief voor nuttige warmte of elektriciteit.

 2009/28/EC  nieuw

 5 4 % Met het oog op de toepassing van punt 1, worden de broeikasgassen CO 2 , N 2 O en CH 4 in aanmerking genomen. Met het oog op de berekening van de CO 2 -equivalentie worden de volgende waarden toegekend aan deze gassen:

CO 2 : 1

N 2 O : 296  298  %

CH 4 : 23  25  %

 6 5 % Emissies door de teelt of het ontginnen van grondstoffen, e ec , komen onder meer vrij door het proces van ontginnen of teelt zelf, door het verzamelen, drogen en opslaan van de grondstoffen, door afval en lekken en door de productie van chemische stoffen of producten die worden gebruikt voor het ontginnen of de teelt. Met het afvangen van CO 2 bij de teelt van grondstoffen wordt geen rekening gehouden. Gecertificeerde broeikasgasbesparingen door het affakkelen in olieproductie-installaties overal ter wereld worden afgetrokken. Ramingen van de emissies ten gevolge van de teelt  van landbouwbiomassa  kunnen worden afgeleid uit het gebruik van  regionale  gemiddelden  voor de emissies ten gevolge van de teelt die zijn opgenomen in de in artikel 28, lid 4, bedoelde verslagen en de informatie over de gedesaggregeerde standaardwaarden die in de bijlage zijn opgenomen als alternatief voor het gebruik van feitelijke waarden. Bij gebrek aan relevante informatie in de bovengenoemde verslagen is het toegestaan gemiddelden te berekenen op basis van plaatselijke landbouwpraktijken die bijvoorbeeld op de gegevens van een groep landbouwbedrijven zijn gebaseerd  dan die welke gebruikt worden bij de berekening van de standaardwaarden, als een alternatief voor het gebruik van feitelijke waarden.

 nieuw

  • 6. 
    Voor de doeleinden van de in punt 3 bedoelde berekening wordt alleen rekening gehouden met de emissiereducties ten gevolge van verbeterd landbouwbeheer, zoals overschakelen op weinig of geen grondbewerking, verbeterde vruchtwisseling, het gebruik van groenbemesting, met inbegrip van het beheer van residuen van landbouwgewassen, en het gebruik van biologische bodemverbeteraars (bv. compost, mestfermentatiedigestaat), als er sterk en verifieerbaar bewijs wordt geleverd dat de bodemkoolstof is toegenomen of dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat het in de periode waarin de betrokken grondstoffen werden geteeld, is toegenomen, rekening houdend met de emissies wanneer dergelijke praktijken leiden tot toegenomen gebruik van kunstmest en herbicide.

     2015/1513 artikel 2, punt 13, en bijlage II, punt 1

  • 7. 
    Op jaarbasis berekende emissies uit wijzigingen van koolstofvoorraden door veranderingen in landgebruik, e l , worden berekend door de totale emissies te delen door twintig jaar. Voor de berekening van die emissies wordt de volgende regel toegepast:

e l = (CS R – CS A ) × 3,664 × 1/20 × 1/P – e B , 4

waarinbij:

e l = op jaarbasis berekende broeikasgasemissies ten gevolge van wijzigingen van koolstofvoorraden door veranderingen in het landgebruik (gemeten als massa (gram) CO 2 -equivalent per eenheid energie uit biobrandstoffen of vloeibare biomassa (megajoule)). “Akkerland” 5 en “land voor vaste gewassen” 6 worden

beschouwd als één landgebruik;

CS R = de koolstofvoorraad per landeenheid van het referentielandgebruik (gemeten als massa (ton) koolstof per landeenheid, inclusief bodem en vegetatie). Het

referentielandgebruik is het landgebruik op het laatste van de volgende twee tijdstippen: in januari 2008 of twintig jaar vóór het verkrijgen van de grondstoffen;

CS A = de koolstofvoorraad per landeenheid van het werkelijke landgebruik (gemeten als massa (ton) koolstof per landeenheid, inclusief bodem en vegetatie).

Wanneer vorming van de koolstofvoorraad zich over een periode van meer dan één jaar uitstrekt, wordt de waarde voor CS A de geraamde voorraad per landeenheid na twintig jaar of wanneer het gewas tot volle wasdom komt, als

4 Het resultaat van de deling van het moleculaire gewicht van CO

2 (44,010 g/mol) door het moleculaire gewicht van koolstof (12,011 g/mol) is 3,664.

5 Akkerland als gedefinieerd door het IPCC.

6 Vaste gewassen worden gedefinieerd als meerjarige gewassen waarvan de stam gewoonlijk niet jaarlijks wordt geoogst, zoals hakhout met een korte omlooptijd en oliepalm.

dat eerder is;

P = de productiviteit van het gewas (meten als energie van de biobrandstof of vloeibare biomassa per landeenheid per jaar), en

e B = bonus van 29 gCO 2eq /MJ biobrandstof of vloeibare biomassa indien de biomassa afkomstig is van hersteld aangetast land, mits aan de in punt 8 gestelde voorwaarden is voldaan.

 2009/28/EC (aangepast)  nieuw

  • 8. 
    De bonus van 29 gCO 2eq /MJ wordt toegekend indien wordt bewezen dat het land:
    • a) 
      in januari 2008 niet voor landbouwdoeleinden of andere doeleinden werd gebruikt; en
    • b) 
      tot een van de volgende categorieën behoort:
      • i) 
        hetzijernstig is aangetast, ook als het gaat om land dat voorheen voor landbouwdoeleinden werd gebruikt.;
      • ii) 
        hetzij ernstig vervuild is.

De bonus van 29 gCO 2eq /MJ geldt voor een periode van tien  twintig  jaar, vanaf de datum dat het land naar landbouwgebruik wordt omgeschakeld, mits ten aanzien van het onder punt ib) bedoelde land gezorgd wordt voor een gestage groei van de koolstofvoorraad en een aanzienlijke vermindering van de erosieverschijnselen en dat voor het onder punt ii) bedoelde land de bodemvervuiling wordt teruggedrongen.

  • 9. 
    De in punt 8, onder b), bedoelde categorieën worden als volgt gedefinieerd:
  • a) 
    onderOnder “ernstig aangetast land” wordt verstaan, gronden die gedurende een lange tijdspanne significant verzilt zijn of die een significant laag gehalte aan organische stoffen bevatten en die aan ernstige erosie lijden;.
  • b) 
    onder „ernstig vervuild land” wordt verstaan, gronden die wegens hun vervuiling niet geschikt zijn voor de teelt van levensmiddelen of diervoeders.

Deze gronden omvatten ook land waarover de Commissie een besluit heeft genomen overeenkomstig de vierde alinea van artikel 18, lid 4.

  • 10. 
    De Commissie stelt  herziet  uiterlijk op 31 december 2009  2020  de

richtsnoeren op voor de berekening van koolstofvoorraden in de grond 7 op basis van de

IPCC- richtsnoeren van 2006 inzake nationale inventarislijsten van broeikasgassen — deel 4

7 Besluit 2010/335 i/EU van de Commissie van 10 juni 2010 betreffende richtsnoeren voor de berekening van de terrestrische koolstofvoorraden voor de doeleinden van bijlage V van Richtlijn 2009/28/EG i (PB L 151 van 17.6.2010, blz. 19).

 en in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 525/2013 i 8 en Verordening (NUMMER NA VASTSTELLING INVULLEN 9 )  . Deze richtsnoeren dienen als basis voor de

berekening van koolstofvoorraden in de grond voor de toepassing van deze richtlijn.

  • 11. 
    Emissies ten gevolge van verwerkende activiteiten, e p , omvatten de emissies van de verwerking zelf, van afval en lekken en van de productie van chemische stoffen of producten die bij de verwerking worden gebruikt.

Bij het berekenen van het verbruik aan elektriciteit die niet in de brandstofproductie-installatie is geproduceerd, wordt de intensiteit van de broeikasgasemissie ten gevolge van de productie en distributie van die elektriciteit geacht gelijk te zijn aan de gemiddelde intensiteit van de emissies ten gevolge van de productie en distributie van elektriciteit in een bepaald gebied. In afwijking van deze regel mogen producenten een gemiddelde waarde hanteren voor de elektriciteit die wordt geproduceerd door een individuele installatie voor elektriciteitsproductie, als die installatie niet is aangesloten op het elektriciteitsnet.

 nieuw

Emissies ten gevolge van de verwerking omvatten, in voorkomend geval, emissies ten gevolge van het drogen van tussenproducten en -materialen.

 2009/28/EC (aangepast)  nieuw

  • 12. 
    De emissies ten gevolge van vervoer en distributie, e td , omvatten de emissies ten gevolge van het vervoer en de opslag van grondstoffen en halfafgewerkte materialen en van de opslag en distributie van afgewerkte materialen. De emissies ten gevolge van vervoer en distributie waarmee uit hoofde van punt 6 5 rekening moet worden gehouden, vallen niet onder dit punt.
  • 13. 
    De emissies ten gevolge van de gebruikte brandstof, e u , worden geacht nul te zijn voor biobrandstoffen en vloeibare biomassa.

 Emissies van andere broeikasgassen dan CO 2 (N 2 O and CH 4 ) van de gebruikte brandstof zullen worden opgenomen in de e u -factor voor vloeibare biomassa. 

  • 14. 
    Met betrekking tot de emissiereducties door het afvangen en geologisch opslaan van koolstof, e ccs , die nog niet zijnis meegerekend in e p , wordt alleen rekening gehouden met emissies die vermeden worden door de afvang en opslag van uitgestoten CO 2 die het directe gevolg is van de ontginning, het vervoer, de verwerking en de distributie van brandstof  indien opgeslagen overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG i betreffende de geologische opslag van kooldioxide .

8 Verordening (EU) nr. 525/2013 i van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).

9 Verordening van het Europees Parlement en de Raad van (datum van inwerkingtreding invullen) inzake

de opname van de emissie en absorptie van broeikasgassen als gevolg van landgebruik, verandering van landgebruik en bosbouw in het klimaat-en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 i van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering.

  • 15. 
    Met betrekking tot de emissiereductie door het afvangen en vervangen van koolstof, e ccr  , die rechtstreeks verband houdt met de productie van biobrandstoffen of vloeibare biomassa waaraan deze wordt toegeschreven , wordt alleen rekening gehouden met emissies die vermeden worden door de afvang van uitgestoten CO 2 waarvan de koolstof afkomstig is van biomassa en die gebruikt wordt  in de sectoren energie en vervoer  om de in commerciële producten en diensten gebruikte CO 2 uit fossiele brandstoffen te vervangen.

     nieuw

  • 16. 
    Wanneer een warmtekrachtkoppelingsinstallatie - die warmte en/of elektriciteit levert aan een brandstofproductieproces waarvoor emissies worden berekend - een overschot aan elektriciteit en/of nuttige warmte produceert, worden de broeikasgasemissies verdeeld tussen de elektriciteit en de nuttige warmte, afhankelijk van de temperatuur van de warmte (die een functie is van het nut van de warmte). De allocatiefactor, Carnotrendement, C h , genoemd, wordt als volgt berekend voor nuttige warmte bij verschillende temperaturen:

waarbij

T h = Temperatuur, gemeten in absolute temperatuur (kelvin) of de nuttige warmte op het leveringspunt.

T 0 = Omgevingstemperatuur, vastgesteld op 273 kelvin (gelijk aan 0 °C)

Voor T h , < 150 °C (423.15 kelvin), kan C h ook als volgt worden gedefinieerd:

C h = Het Carnotrendement voor warmte op 150 °C (423,15 kelvin), wat neerkomt op: 0,3546

Voor de doeleinden van deze berekening wordt de werkelijke efficiëntie gebruikt, gedefinieerd als de jaarlijks geproduceerde hoeveelheid mechanische energie, elektriciteit en warmte, respectievelijk gedeeld door de jaarlijkse energie-input.

Voor deze berekening gelden de volgende definities:

  • a) 
    “warmtekrachtkoppeling”: gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische en/of mechanische energie;
  • b) 
    “nuttige warmte”: warmte die wordt geproduceerd om aan een economisch gerechtvaardigde vraag naar warmte voor verwarming of koeling te voldoen;
  • c) 
    “economisch gerechtvaardigde vraag”: de vraag die de behoefte aan warmte of koeling niet overschrijdt en waaraan in andere gevallen tegen marktvoorwaarden zou worden voldaan.

     2009/28/EC (aangepast)  nieuw

  • 16. 
    Met betrekking tot de emissiereductie door extra elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling, e ee , wordt rekening gehouden met de extra elektriciteit van brandstofproductie-installaties die gebruikmaken van warmtekrachtkoppeling, behalve als de voor de warmtekrachtkoppeling gebruikte brandstoffen andere bijproducten zijn dan residuen van landbouwgewassen. Bij het berekenen van de extra elektriciteit wordt de omvang van de warmtekrachtkoppelingsinstallatie geacht te volstaan om minstens de warmte te leveren die nodig is om de brandstof te produceren. De broeikasgasemissiereductie ten gevolge van deze extra elektriciteit wordt geacht gelijk te zijn aan de hoeveelheid broeikasgas die zou worden uitgestoten als een gelijke hoeveelheid elektriciteit werd opgewekt in een centrale die gebruik maakt van dezelfde brandstof als de warmtekrachtkoppelingsinstallatie.
  • 17. 
    Als een proces voor de productie van brandstof niet alleen de brandstof waarvoor de emissies worden berekend oplevert, maar ook één of meer andere producten („bijproducten”), worden de broeikasgasemissies verdeeld tussen de brandstof of het tussenproduct ervan en de bijproducten in verhouding tot hun energie-inhoud (de calorische onderwaarde in het geval van andere bijproducten dan elektriciteit  en warmte  ).  De broeikasgasintensiteit van een overschot aan nuttige warmte of een overschot aan elektriciteit is dezelfde als de broeikasgasintensiteit van warmte of elektriciteit die aan het brandstofproductieproces wordt geleverd en wordt bepaald uit de berekening van de broeikasgasintensiteit van alle inputs en emissies, met inbegrip van de grondstoffen en CH 4 - en N 2 O-emissies, naar en van de warmtekrachtkoppelingsinstallatie, boiler of ander apparaat dat warmte of elektriciteit levert voor het brandstofproductieproces. In het geval van warmtekrachtkoppeling wordt de berekening overeenkomstig punt 16 uitgevoerd. 
  • 18. 
    Met het oog op de in punt 17 vermelde berekening zijn de te verdelen emissies e ec + e l , + fracties van e p , e td en e ee  e ec + e l + e sca + fracties van e p , e td , e ccs , en e ccr  die ontstaan tot en met de stap van het proces waarin een bijproduct wordt geproduceerd. Als een toewijzing aan bijproducten heeft plaatsgevonden in een eerdere stap van het proces van de cyclus, wordt hiervoor de emissiefractie gebruikt die in de laatste stap is toegewezen aan het tussenproduct in plaats van de totale emissies.

     nieuw

In het geval van biobrandstoffen en vloeibare biomassa, wordt met alle bijproducten die niet onder de werkingssfeer van punt 17 vallen, rekening gehouden voor de doeleinden van die berekening. Er worden geen emissies toegerekend aan afval en residuen. Bijproducten met een negatieve energie-inhoud worden met het oog op deze berekening geacht een energieinhoud nul te hebben.

Afval en residuen, waaronder boomtoppen en takken, stro, vliezen, kolven en notendoppen, en residuen van verwerking, met inbegrip van ruwe glycerine (niet-geraffineerde glycerine) en bagasse, worden geacht tijdens hun levenscyclus geen broeikasgasemissies te veroorzaken totdat ze worden verzameld, of zij nu tot tussenproducten worden verwerkt vóórdat zij tot eindproducten worden verwerkt, of niet.

In het geval van brandstoffen die in raffinaderijen worden geproduceerd, andere dan de combinatie van verwerkingsbedrijven met boilers of warmtekrachtinstallaties die warmte en/of elektriciteit leveren aan het verwerkingsbedrijf, is de raffinaderij de analyse-eenheid voor de doeleinden van de in punt 17 bedoelde berekening.

 2009/28/EC (aangepast)  nieuw

In het geval van biobrandstoffen en vloeibare biomassa wordt met het oog op deze berekening rekening gehouden met alle bijproducten, inclusief elektriciteit, die niet onder punt 16 vallen, behalve residuen van landbouwproducten zoals stro, bagasse, vliezen, kolven en notendoppen. Bijproducten met een negatieve energie-inhoud worden met het oog op deze berekening geacht een energie-inhoud nul te hebben.

Afval, residuen van landbouwproducten, zoals stro, bagasse, vliezen, kolven en notendoppen, en residuen van verwerking, met inbegrip van ruwe glycerine (niet-geraffineerde glycerine), worden geacht tijdens hun levenscyclus geen broeikasgasemissies te veroorzaken totdat ze worden verzameld.

In het geval van brandstoffen die in raffinaderijen worden geproduceerd, is de raffinaderij de analyse-eenheid met het oog op de in punt 17 vermelde berekening.

  • 19. 
    Met het oog op de in punt 43 vermelde berekening wordt voor biobrandstoffen de laatste beschikbare gemiddelde werkelijke emissie van het fossiele deel van in de Gemeenschap verbruikte benzine en diesel, zoals gerapporteerd krachtens Richtlijn 98/70/EG i. Als deze gegevens niet beschikbaar zijn, wordt de waarde 83,8,  94  gCO 2eq /MJ gebruikt voor de vergelijking met fossiele brandstof (E F  E F(t)  ).

Met het oog op de in punt 43 vermelde berekening wordt voor vloeibare biomassa voor elektriciteitsproductie de waarde 91 183  gCO 2eq /MJ gebruikt voor de vergelijking met fossiele brandstof (E F ).

Met het oog op de in punt 43 vermelde berekening wordt voor vloeibare biomassa voor de productie van nuttige warmteopwekking  , alsmede voor de productie van verwarming en/of koeling  de waarde 77  80  gCO2eq/MJ gebruikt voor de vergelijking met fossiele brandstof  (E F(h&c) ) .

Met het oog op de in punt 4 vermelde berekening wordt voor vloeibare biomassa voor warmtekrachtkoppeling de waarde 85 gCO 2eq /MJ gebruikt voor de vergelijking met fossiele brandstof.

  • D. 
    G EDESAGGREGEERDE STANDAARDWAARDEN VOOR BIOBRANDSTOFFEN EN VLOEIBARE

    BIOMASSA

Gedesaggregeerde standaardwaarden voor de teelt: ‘e ec ’ zoals gedefinieerd in deel C van deze bijlagemet inbegrip van N 2 O-bodememissies

 nieuw

Keten voor de productie van Typische Standaardbiobrandstoffen

en vloeibare broeikasgasemissies broeikasgasemissies

biomassa (gCO 2eq /MJ) (gCO 2eq /MJ)

Suikerbietethanol 9,6 9,6

Maisethanol 25,5 25,5

Ethanol van andere granen dan mais 27,0 27,0

Suikerrietethanol 17,1 17,1

Het gedeelte hernieuwbare bronnen Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie van ETBE

Het gedeelte hernieuwbare bronnen Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie van TAEE

Biodiesel uit koolzaad 32,0 32,0

Biodiesel uit zonnebloemen 26,1 26,1

Biodiesel uit sojabonen 21,4 21,4

Biodiesel uit palmolie 20,7 20,7

Biodiesel uit afgewerkte bak- en 0 0

braadolie

Biodiesel van dierlijk vet 0 0

Waterstofbehandelde plantaardige 33,4 33,4

olie uit koolzaad

Waterstofbehandelde plantaardige 26,9 26,9

olie uit zonnebloemen

Waterstofbehandelde plantaardige 22,2 22,2

olie uit sojabonen

Waterstofbehandelde plantaardige 21,7 21,7

olie uit palmolie

Waterstofbehandelde olie uit 0 0 afgewerkte bak- en braadolie

Waterstofbehandelde olie uit 0 0

dierlijk vet

Zuivere plantaardige olie uit 33,4 33,4

koolzaad

Zuivere plantaardige olie uit 27,2 27,2

zonnebloemen

Zuivere plantaardige olie uit 22,3 22,3

sojabonen

Zuivere plantaardige olie uit 21,6 21,6

palmolie

Zuivere olie uit afgewerkte bak- en 0 0

braadolie

 2009/28/EC (aangepast)

Keten voor de productie van Typische Standaardbiobrandstoffen en vloeibare broeikasgasemissies broeikasgasemissies biomassa (gCO 2eq /MJ) (gCO 2eq /MJ)

Suikerbietethanol 12 12

Graanethanol 23 23

Maïsethanol, geproduceerd in de 20 20

Gemeenschap

Suikerrietethanol 14 14

Het gedeelte hernieuwbare bronnen Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie van ETBE

Het gedeelte hernieuwbare bronnen Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie van TAEE

Biodiesel uit koolzaad 29 29

Biodiesel uit zonnebloemen 18 18

Biodiesel uit sojabonen 19 19

Biodiesel uit palmolie 14 14

Biodiesel uit plantaardige of 0 0 dierlijke(*) afvalolie

Waterstofbehandelde plantaardige 30 30 olie uit koolzaad

Waterstofbehandelde plantaardige 18 18 olie uit zonnebloemen

Waterstofbehandelde plantaardige 15 15 olie uit palmolie

Zuivere plantaardige olie uit 30 30 koolzaad

Biogas uit organisch huishoudelijk 0 0 afval, in de vorm van samengeperst gas

Biogas uit natte mest, in de vorm 0 0 van samengeperst gas

Biogas uit droge mest, in de vorm 0 0 van samengeperst gas

(*) Niet inbegrepen dierlijke olie vervaardigd van dierlijke bijproducten die zijn ingedeeld als categorie 3-materiaal overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 i.

 nieuw

Gedesaggregeerde standaardwaarden voor de teelt: ‘e ec ’ - alleen voor N 2 O bodememissies (deze zijn reeds opgenomen in de gedesaggregeerde waarden voor teeltemissies in de ‘e ec ’-tabel)

Keten voor de productie van Typische Standaardbiobrandstoffen

en vloeibare broeikasgasemissies broeikasgasemissies

biomassa

(gCO 2eq /MJ) (gCO 2eq /MJ)

Suikerbietethanol 4,9 4,9

Maisethanol 13,7 13,7

Ethanol van andere granen dan mais 14,1 14,1

Suikerrietethanol 2,1 2,1

Het gedeelte hernieuwbare bronnen Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie

van ETBE

Het gedeelte hernieuwbare bronnen Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie

van TAEE

Biodiesel uit koolzaad 17,6 17,6

Biodiesel uit zonnebloemen 12,2 12,2

Biodiesel uit sojabonen 13,4 13,4

Biodiesel uit palmolie 16,5 16,5

Biodiesel uit afgewerkte bak- en 0 0 braadolie

Biodiesel van dierlijk vet 0 0

Waterstofbehandelde plantaardige 18,0 18,0

olie uit koolzaad

Waterstofbehandelde plantaardige 12,5 12,5

olie uit zonnebloemen

Waterstofbehandelde plantaardige 13,7 13,7

olie uit sojabonen

Waterstofbehandelde plantaardige 16,9 16,9

olie uit palmolie

Waterstofbehandelde olie uit 0 0

afgewerkte bak- en braadolie

Waterstofbehandelde olie uit 0 0

dierlijk vet

Zuivere plantaardige olie uit 17.6 17,6

koolzaad

Zuivere plantaardige olie uit 12,2 12,2 zonnebloemen

Zuivere plantaardige olie uit 13,4 13,4 sojabonen

Zuivere plantaardige olie uit 16,5 16,5 palmolie

Zuivere olie uit afgewerkte bak- en 0 0 braadolie

 2009/28/EC (aangepast)  nieuw

Gedesaggregeerde standaardwaarden voor verwerking (inclusief extra elektriciteit): “e p e ee ”, zoals gedefinieerd in deel C van deze bijlage

Keten voor de productie van Typische Standaardbiobrandstoffen en vloeibare biomassa broeikasgasemissies broeikasgasemissies

(gCO 2eq /MJ) (gCO 2eq /MJ)

Suikerbietethanol  (geen biogas uit 19  18,8  26  26,3  spoeling, aardgas als procesbrandstof in conventionele boiler) 

 Suikerbietethanol (met biogas uit  9,7   13,6  spoeling, aardgas als procesbrandstof in conventionele boiler) 

 Suikerbietethanol (geen biogas uit  13,2   18,5  spoeling, aardgas als procesbrandstof in

WKK-centrale*) 

 Suikerbietethanol (met biogas uit  7,6   10,6  spoeling, aardgas als procesbrandstof in

WKK-centrale*) 

 Suikerbietethanol (geen biogas uit  27,4   38,3  spoeling, bruinkool als procesbrandstof in

WKK-centrale*) 

 Suikerbietethanol (met biogas uit  15,7   22,0  spoeling, bruinkool als procesbrandstof in

WKK-centrale*)

Graanethanol (procesbrandstof niet 32 45 gespecificeerd)

Graanethanol (bruinkool als 32 45 procesbrandstof in WKK-installatie)

Graanethanol (aardgas als 21 30 procesbrandstof in conventionele boiler)

Graanethanol (aardgas als 14 19 procesbrandstof in WKK-installatie)

Graanethanol (stro als procesbrandstof in 1 1

WKK-installatie)

 Maisethanol (aardgas als  20,8   29,1  procesbrandstof in conventionele boiler) 

Maisethanol, geproduceerd in de 15  14,8  21  20,8  Gemeenschap (aardgas als procesbrandstof in WKK-installatie*)

 Maisethanol (bruinkool als  28,6   40,1  procesbrandstof in WKK-installatie*) 

 Maisethanol (bosbouwresiduen als  1,8   2,6  procesbrandstof in WKK-installatie*) 

 Ethanol van andere granen dan mais  21,0   29,3 

(aardgas als procesbrandstof in conventionele boiler) 

 Ethanol van andere granen dan mais  15,1   21,1 

(aardgas als procesbrandstof in WKK- installatie*) 

 Ethanol van andere granen dan mais  30,3   42,5 

(bruinkool als procesbrandstof in WKK- installatie*) 

 Ethanol van andere granen dan mais  1,5   2,2 

(bosbouwresiduen als procesbrandstof in

WKK-installatie*) 

Suikerrietethanol 1  1,3  1  1,8 

Het gedeelte hernieuwbare bronnen van Gelijk aan de gebruikte keten voor

ETBE ethanolproductie

Het gedeelte hernieuwbare bronnen van Gelijk aan de gebruikte keten voor

TAEE ethanolproductie

Biodiesel uit koolzaad 16  11,7  22  16,3 

Biodiesel uit zonnebloemen 16  11,8  22  16,5 

Biodiesel uit sojabonen 18  12,1  26  16,9 

Biodiesel uit palmolie (proces niet 35  30,4  49  42,6  gespecificeerd  open effluentvijver )

Biodiesel uit palmolie (proces met afvang 13  13,2  18  18,5  van methaanemissies in oliefabriek)

Biodiesel uit plantaardige of dierlijke 9  14,1  13  19,7  afvalolie  afgewerkte bak- en braadolie 

 Biodiesel van dierlijk vet   17,8   25,0 

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit 10  10,7  13  15,0  koolzaad

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit 10  10,5  13  14,7  zonnebloemen

 Waterstofbehandelde plantaardige olie  10,9   15,2  uit sojabonen 

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit 30  27,8  42  38,9  palmolie (proces niet gespecificeerd open effluentvijver )

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit 7  9,7  9  13,6  palmolie (proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek)

 Waterstofbehandelde olie uit  7,6   10,6  afgewerkte bak- en braadolie 

 Waterstofbehandelde olie uit dierlijk  10,4   14,5  vet 

Zuivere plantaardige olie uit koolzaad 4  3,7  5  5,2 

 Zuivere plantaardige olie uit  3,8   5,4  zonnebloemen 

 Zuivere plantaardige olie uit  4,2   5,9  sojabonen 

 Zuivere plantaardige olie uit palmolie  22,6   31,7 

(open effluentvijver) 

 Zuivere plantaardige olie uit palmolie  4,7   6,5 

(proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek) 

 Zuivere olie uit afgewerkte bak- en  0,6   0,8  braadolie 

Biogas uit organisch huishoudelijk afval, 14 20 in de vorm van samengeperst gas

Biogas uit natte mest, in de vorm van 8 11 samengeperst gas

Biogas uit droge mest, in de vorm van 8 11 samengeperst gas

 nieuw

Gedesaggregeerde standaardwaarden uitsluitend voor olie-extractie (deze zijn reeds opgenomen in de gedesaggregeerde waarden voor de verwerkingsemissies in de “e p ”-tabel)

Keten voor de productie van Typische Standaardbiobrandstoffen

en vloeibare broeikasgasemissies broeikasgasemissies

biomassa (gCO 2eq /MJ) (gCO 2eq /MJ)

Biodiesel uit koolzaad 3,0 4,2

Biodiesel uit zonnebloemen 2,9 4,0

Biodiesel uit sojabonen 3,2 4,4

Biodiesel uit palmolie (open

effluentvijver) 20,9 29,2

Biodiesel uit palmolie (proces met

afvang van methaanemissies in

oliefabriek) 3,7 5,1

Biodiesel uit afgewerkte bak- en

braadolie 0 0

Biodiesel van dierlijk vet 4,3 6,0

Waterstofbehandelde plantaardige

olie uit koolzaad 3,1 4,4

Waterstofbehandelde plantaardige

olie uit zonnebloemen 3,0 4,1

Waterstofbehandelde plantaardige

olie uit sojabonen 3,3 4,6

Waterstofbehandelde plantaardige

olie uit palmolie (open

effluentvijver) 21,9 30,7

Waterstofbehandelde plantaardige

olie uit palmolie (proces met afvang

van methaanemissies in oliefabriek) 3,8 5,4

Waterstofbehandelde olie uit

afgewerkte bak- en braadolie 0 0

Waterstofbehandelde olie uit dierlijk vet 4,6 6,4

Zuivere plantaardige olie uit koolzaad 3,1 4,4

Zuivere plantaardige olie uit

zonnebloemen 3,0 4,2

Zuivere plantaardige olie uit

sojabonen 3,4 4,7

Zuivere plantaardige olie uit palmolie (open effluentvijver) 21,8 30,5

Zuivere plantaardige olie uit palmolie (proces met afvang van

methaanemissies in oliefabriek) 3,8 5,3

Zuivere olie uit afgewerkte bak- en

braadolie 0 0

Gedesaggregeerde standaardwaarden voor vervoer en distributie: “e td ”, zoals gedefinieerd in deel C van deze bijlage

Keten voor de productie van Typische Standaardbiobrandstoffen

en vloeibare broeikasgasemissies broeikasgasemissies

biomassa

(gCO 2eq /MJ) (gCO 2eq /MJ)

Suikerbietethanol (geen biogas uit 2,4 2,4 spoeling, aardgas als

procesbrandstof in conventionele

boiler)

Suikerbietethanol (met biogas uit 2,4 2,4

spoeling, aardgas als

procesbrandstof in conventionele boiler)

Suikerbietethanol (geen biogas uit 2,4 2,4

spoeling, aardgas als

procesbrandstof in WKK-centrale*)

Suikerbietethanol (met biogas uit 2,4 2,4

spoeling, aardgas als procesbrandstof in WKK-centrale*)

Suikerbietethanol (geen biogas uit 2,4 2,4 spoeling, bruinkool als

procesbrandstof in WKK-centrale*)

Suikerbietethanol (met biogas uit 2,4 2,4 spoeling, bruinkool als

procesbrandstof in WKK-centrale*)

Maisethanol (aardgas als 2,2 2,2

procesbrandstof in WKK-

installatie*)

Maisethanol (aardgas als 2,2 2,2

procesbrandstof in conventionele

boiler)

Maisethanol (bruinkool als 2,2 2,2

procesbrandstof in WKK- installatie*)

Maisethanol (bosbouwresiduen als 2,2 2,2 procesbrandstof in WKK-

installatie*)

Ethanol van andere granen dan mais 2,2 2,2

(aardgas als procesbrandstof in

conventionele boiler)

Ethanol van andere granen dan mais 2,2 2,2

(aardgas als procesbrandstof in

WKK-installatie*)

Ethanol van andere granen dan mais 2,2 2,2

(bruinkool als procesbrandstof in

WKK-installatie*)

Ethanol van andere granen dan mais 2,2 2,2

(bosbouwresiduen als

procesbrandstof in WKK- installatie*)

Suikerrietethanol 9,7 9,7

Het gedeelte hernieuwbare bronnen Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie van ETBE

Het gedeelte hernieuwbare bronnen Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie van TAEE

Biodiesel uit koolzaad 1,8 1,8

Biodiesel uit zonnebloemen 2,1 2,1

Biodiesel uit sojabonen 8,9 8,9

Biodiesel uit palmolie (open 6,9 6,9

effluentvijver)

Biodiesel uit palmolie (proces met 6,9 6,9

afvang van methaanemissies in

oliefabriek)

Biodiesel uit afgewerkte bak- en 1,9 1,9

braadolie

Biodiesel van dierlijk vet 1,7 1,7

Waterstofbehandelde plantaardige 1,7 1,7

olie uit koolzaad

Waterstofbehandelde plantaardige 2,0 2,0

olie uit zonnebloemen

Waterstofbehandelde plantaardige 9,1 9,1

olie uit sojabonen

Waterstofbehandelde plantaardige 7,0 7,0

olie uit palmolie (open

effluentvijver)

Waterstofbehandelde plantaardige 7,0 7,0

olie uit palmolie (proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek)

Waterstofbehandelde olie uit 1,8 1,8

afgewerkte bak- en braadolie

Waterstofbehandelde olie uit 1,5 1,5

dierlijk vet

Zuivere plantaardige olie uit 1,4 1,4

koolzaad

Zuivere plantaardige olie uit 1,7 1,7

zonnebloemen

Zuivere plantaardige olie uit 8,8 8,8

sojabonen

Zuivere plantaardige olie uit 6,7 6,7

palmolie (open effluentvijver)

Zuivere plantaardige olie uit 6,7 6,7

palmolie (proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek)

Zuivere olie uit afgewerkte bak- en 1.4 1,4 braadolie

 2009/28/EC

Keten voor de productie van Typische Standaardbiobrandstoffen en vloeibare broeikasgasemissies broeikasgasemissies biomassa (gCO 2eq /MJ) (gCO 2eq /MJ)

Suikerbietethanol 2 2

Graanethanol 2 2

Maïsethanol, geproduceerd in de 2 2

Gemeenschap

Suikerrietethanol 9 9

Het gedeelte hernieuwbare bronnen Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie van ETBE

Het gedeelte hernieuwbare bronnen Gelijk aan de gebruikte keten voor ethanolproductie van TAEE

Biodiesel uit koolzaad 1 1

Biodiesel uit zonnebloemen 1 1

Biodiesel uit sojabonen 13 13

Biodiesel uit palmolie 5 5

Biodiesel uit plantaardige of 1 1 dierlijke afvalolie

Waterstofbehandelde plantaardige 1 1 olie uit koolzaad

Waterstofbehandelde plantaardige 1 1 olie uit zonnebloemen

Waterstofbehandelde plantaardige 5 5 olie uit palmolie

Zuivere plantaardige olie uit 1 1 koolzaad

Biogas uit organisch huishoudelijk 3 3 afval, in de vorm van samengeperst gas

Biogas uit natte mest, in de vorm 5 5 van samengeperst gas

Biogas uit droge mest, in de vorm 4 4 van samengeperst gas

 nieuw

Gedesaggregeerde standaardwaarden voor vervoer en distributie van alleen de uiteindelijke brandstof: Deze zijn reeds opgenomen in de tabel “emissies ten gevolge van vervoer en distributie e td ”, zoals vastgesteld in deel C van deze bijlage, maar de volgende waarden zijn nuttig als een marktpartij alleen de werkelijke vervoersemissies voor het vervoer van gewassen of olie wil aangeven.

Keten voor de productie van Typische Standaardbiobrandstoffen

en vloeibare biomassa broeikasgasemissies broeikasgasemissies

(gCO 2eq /MJ) (gCO 2eq /MJ)

Suikerbietethanol (geen biogas uit

spoeling, aardgas als procesbrandstof in 1,6 1,6 conventionele boiler)

Suikerbietethanol (met biogas uit

spoeling, aardgas als procesbrandstof in 1,6 1,6

conventionele boiler)

Suikerbietethanol (geen biogas uit

spoeling, aardgas als procesbrandstof in 1,6 1,6 WKK-centrale*)

Suikerbietethanol (met biogas uit

spoeling, aardgas als procesbrandstof in 1,6 1,6

WKK-centrale*)

Suikerbietethanol (geen biogas uit

spoeling, bruinkool als procesbrandstof in 1,6 1,6

WKK-centrale*)

Suikerbietethanol (met biogas uit

spoeling, bruinkool als procesbrandstof in 1,6 1,6

WKK-centrale*)

Maisethanol (aardgas als procesbrandstof

in conventionele boiler) 1,6 1,6

Maisethanol (aardgas als procesbrandstof

in WKK-installatie*) 1,6 1,6

Maisethanol (bruinkool als

procesbrandstof in WKK-installatie*) 1,6 1,6

Maisethanol (bosbouwresiduen als

procesbrandstof in WKK-installatie*) 1,6 1,6

Ethanol van andere granen dan mais

(aardgas als procesbrandstof in 1,6 1,6 conventionele boiler)

Ethanol van andere granen dan mais

(aardgas als procesbrandstof in WKK- 1,6 1,6

installatie*)

Ethanol van andere granen dan mais

(bruinkool als procesbrandstof in WKK- 1,6 1,6

installatie*)

Ethanol van andere granen dan mais 1,6 1,6

(bosbouwresiduen als procesbrandstof in

WKK-installatie*)

Suikerrietethanol 6,0 6,0

Het gedeelte ethyl-tertiair-butylether Wordt gelijk geacht aan de gebruikte keten voor

(ETBE) uit hernieuwbare bronnen ethanolproductie

Het gedeelte amyl-tertiair-ethylether Wordt gelijk geacht aan de gebruikte keten voor

(TAEE) uit hernieuwbare bronnen ethanolproductie

Biodiesel uit koolzaad 1,3 1,3

Biodiesel uit zonnebloemen 1,3 1,3

Biodiesel uit sojabonen 1,3 1,3

Biodiesel uit palmolie (open

effluentvijver) 1,3 1,3

Biodiesel uit palmolie (proces met afvang

van methaanemissies in oliefabriek) 1,3 1,3

Biodiesel uit afgewerkte bak- en

braadolie 1,3 1,3

Biodiesel van dierlijk vet 1,3 1,3

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit

koolzaad 1,2 1,2

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit

zonnebloemen 1,2 1,2

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit

sojabonen 1,2 1,2

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit

palmolie (open effluentvijver) 1,2 1,2

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit

palmolie (proces met afvang van 1,2 1,2 methaanemissies in oliefabriek)

Waterstofbehandelde olie uit afgewerkte

bak- en braadolie 1,2 1,2

Waterstofbehandelde olie uit dierlijk vet 1,2 1,2

Zuivere plantaardige olie uit koolzaad 0,8 0,8

Zuivere plantaardige olie uit

zonnebloemen 0,8 0,8

Zuivere plantaardige olie uit sojabonen 0,8 0,8

Zuivere plantaardige olie uit palmolie

(open effluentvijver) 0,8 0,8

Zuivere plantaardige olie uit palmolie

(proces met afvang van methaanemissies 0,8 0,8

in oliefabriek)

Zuivere olie uit afgewerkte bak- en

braadolie 0,8 0,8

 2009/28/EC (aangepast)  nieuw

Totaal voor teelt, verwerking, vervoer en distributie

 Keten voor de productie van  Typische  Standaardbiobrandstoffen en vloeibare biomassa  broeikasgasemissies broeikasgasemissies

(gCO 2eq /MJ ) (gCO 2eq /MJ) 

Suikerbietethanol  (geen biogas uit 33  30,8  40  38,3  spoeling, aardgas als procesbrandstof in conventionele boiler) 

 Suikerbietethanol (met biogas uit  21,7   25,6 

spoeling, aardgas als procesbrandstof in

conventionele boiler) 

 Suikerbietethanol (geen biogas uit  25,2   30,5 

spoeling, aardgas als procesbrandstof in

WKK-centrale*) 

 Suikerbietethanol (met biogas uit  19,6   22,6 

spoeling, aardgas als procesbrandstof in

WKK-centrale*) 

 Suikerbietethanol (geen biogas uit  39,4   50,3  spoeling, bruinkool als procesbrandstof in

WKK-centrale*) 

 Suikerbietethanol (met biogas uit  27,7   34,0 

spoeling, bruinkool als procesbrandstof in

WKK-centrale*)

 Maisethanol (aardgas als  48,5   56,8  procesbrandstof in conventionele boiler) 

Maisethanol, geproduceerd in de 37  42,5  43  48,5  Gemeenschap (aardgas als procesbrandstof in WKK-installatie*)

 Maisethanol (bruinkool als  56,3   67,8  procesbrandstof in WKK-installatie*) 

 Maisethanol (bosbouwresiduen als  29,5   30,3  procesbrandstof in WKK-installatie*) 

 Ethanol van andere granen dan mais  50,2   58,5 

(aardgas als procesbrandstof in conventionele boiler) 

 Ethanol van andere granen dan mais  44,3   50,3 

(aardgas als procesbrandstof in WKK- installatie*) 

 Ethanol van andere granen dan mais  59,5   71,7 

(bruinkool als procesbrandstof in WKK- installatie*) 

 Ethanol van andere granen dan mais  30,7   31,4 

(bosbouwresiduen als procesbrandstof in

WKK-installatie*) 

Suikerrietethanol 24  28,1  24  28,6 

Het gedeelte hernieuwbare bronnen van Gelijk aan de gebruikte keten voor

ETBE ethanolproductie

Het gedeelte hernieuwbare bronnen van Gelijk aan de gebruikte keten voor

TAEE ethanolproductie

Biodiesel uit koolzaad 46  45,5  52  50,1 

Biodiesel uit zonnebloemen 35  40,0  41  44,7 

Biodiesel uit sojabonen 50  42,4  58  47,2  Biodiesel uit palmolie (proces niet 54  58,0  68  70,2  gespecificeerd  open effluentvijver )

Biodiesel uit palmolie (proces met afvang 32  40,8  37  46,1  van methaanemissies in oliefabriek)

Biodiesel uit plantaardige of dierlijke 10  16,0  14  21,6  afval  afgewerkte bak- en braad olie

 Biodiesel van dierlijk vet   19,5   26,7 

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit 41  45,8  44  50,1  koolzaad

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit 29  39,4  32  43,6  zonnebloemen

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit  42,2   46,5  sojabonen

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit 50  56,5  62  67,6  palmolie (proces niet gespecificeerd)

 open effluentvijver )

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit 27  38,4  29  42,3  palmolie (proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek)

 Waterstofbehandelde olie uit  9,4   12,4  afgewerkte bak- en braadolie 

 Waterstofbehandelde olie uit dierlijk  11,9   16,0  vet 

 Zuivere plantaardige olie uit 35  38,5  36  40,0  koolzaad 

 Zuivere plantaardige olie uit  32,7   34,3  zonnebloemen 

 Zuivere plantaardige olie uit  35,3   37,0  sojabonen 

 Zuivere plantaardige olie uit palmolie  50,9   60,0 

(open effluentvijver) 

 Zuivere plantaardige olie uit palmolie  33,0   34,8 

(proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek) 

 Zuivere olie uit afgewerkte bak- en  2,0   2,2  braadolie 

Biogas uit organisch huishoudelijk afval, 17 23 in de vorm van samengeperst gas

Biogas uit natte mest, in de vorm van 13 16 samengeperst gas

Biogas uit droge mest, in de vorm van 12 15 samengeperst gas

 nieuw

 (*) Standaardwaarden voor processen die gebruikmaken van WKK gelden alleen als ALLE proceswarmte van WKK afkomstig is.

 2009/28/EG (aangepast)  nieuw

  • E. 
    G ERAAMDE GEDESAGGREGEERDE STANDAARDWAARDEN VOOR TOEKOMSTIGE BIOBRANDSTOFFEN EN VLOEIBARE BIOMASSA DIE IN JANUARI 20082016NIET

    OF ALLEEN IN VERWAARLOOSBARE HOEVEELHEDEN OP DE MARKT WAREN

Gedesaggregeerde standaardwaarden voor de teelt: ‘e ec ’, zoals gedefinieerd in deel C van deze bijlagemet inbegrip van N 2 O-emissies (inclusief spaanders van afvalhout of geteeld hout)

Keten voor de productie van Typische broeikasgasemissies Standaardbiobrandstoffen

en broeikasgasemissies

vloeibare biomassa (gCO 2eq /MJ)

(gCO 2eq /MJ)

Ethanol uit graanstro 1,8 1,8

Fischer-Tropsch diesel uit 3,3 3,3

afvalhout in vrijstaande

installatie

Fischer-Tropsch diesel uit 12,4 12,4

geteeld hout in vrijstaande installatie

Fischer-Tropsch benzine uit 3,3 3,3 afvalhout in vrijstaande

installatie

Fischer-Tropsch benzine uit 12,4 12,4

geteeld hout in vrijstaande

installatie

Dimethylether (DME) uit 3,1 3,1

afvalhout in vrijstaande installatie

DME uit geteeld hout in 11,4 11,4

vrijstaande installatie

Methanol uit afvalhout in 3,1 3,1

vrijstaande installatie

Methanol uit geteeld hout in 11,4 11,4 vrijstaande installatie

Fischer-Tropsch diesel uit 2,5 2,5

vergassing van black liquor,

geïntegreerd in

cellulosefabriek

Fischer-Tropsch benzine uit 2,5 2,5

vergassing van black liquor,

geïntegreerd in cellulosefabriek

DME uit vergassing van 2,5 2,5 black liquor, geïntegreerd in

cellulosefabriek

Methanol uit vergassing van 2,5 2,5

black liquor, geïntegreerd in

cellulosefabriek

Het gedeelte MTBE uit Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie

hernieuwbare bronnen

Keten voor de productie van Typische broeikasgasemissies Standaardbiobrandstoffen en broeikasgasemissies

vloeibare biomassa (gCO 2eq /MJ)

(gCO 2eq /MJ)

Ethanol uit graanstro 3 3

Ethanol uit afvalhout 1 1

Ethanol uit geteeld hout 6 6

Fischer-Tropsch diesel uit 1 1 afvalhout

Fischer-Tropsch diesel uit 4 4 geteeld hout

DME uit afvalhout 1 1

DME uit geteeld hout 5 5

Methanol uit afvalhout 1 1

Methanol uit geteeld hout 5 5

Het gedeelte MTBE uit Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie hernieuwbare bronnen

 nieuw

Gedesaggregeerde standaardwaarden voor N 2 O-bodememissies (opgenomen in de ‘e ec ’- tabel met gedesaggregeerde standaardwaarden voor teeltgebonden emissies)

Keten voor de productie van Typische broeikasgasemissies Standaardbiobrandstoffen en broeikasgasemissies

vloeibare biomassa (gCO 2eq /MJ)

(gCO 2eq /MJ)

Ethanol uit graanstro 0 0

Fischer-Tropsch diesel uit 0 0 afvalhout in vrijstaande

installatie

Fischer-Tropsch diesel uit 4,4 4,4

geteeld hout in vrijstaande

installatie

Fischer-Tropsch benzine uit 0 0

afvalhout in vrijstaande

installatie

Fischer-Tropsch benzine uit 4,4 4,4

geteeld hout in vrijstaande

installatie

Dimethylether (DME) uit 0 0

afvalhout in vrijstaande

installatie

DME uit geteeld hout in 4,1 4,1

vrijstaande installatie

Methanol uit afvalhout in 0 0 vrijstaande installatie

Methanol uit geteeld hout in 4,1 4,1 vrijstaande installatie

Fischer-Tropsch diesel uit 0 0

vergassing van black liquor, geïntegreerd in

cellulosefabriek

Fischer-Tropsch benzine uit 0 0

vergassing van black liquor,

geïntegreerd in

cellulosefabriek

DME uit vergassing van 0 0

black liquor, geïntegreerd in cellulosefabriek

Methanol uit vergassing van 0 0 black liquor, geïntegreerd in

cellulosefabriek

Het gedeelte MTBE uit Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie

hernieuwbare bronnen

 nieuw

Gedesaggregeerde standaardwaarden voor verwerking: ‘e p ’, zoals gedefinieerd in deel C van deze bijlage

Keten voor de productie van Typische broeikasgasemissies Standaardbiobrandstoffen en broeikasgasemissies

vloeibare biomassa (gCO 2eq /MJ)

(gCO 2eq /MJ)

Ethanol uit graanstro 5 7

Ethanol uit hout 12 17

Fischer-Tropsch diesel uit 0 0 hout

DME uit hout 0 0

Methanol uit hout 0 0

Het gedeelte MTBE uit Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie hernieuwbare bronnen

Keten voor de productie van Typische broeikasgasemissies Standaardbiobrandstoffen en broeikasgasemissies

vloeibare biomassa (gCO 2eq /MJ)

(gCO 2eq /MJ)

Ethanol uit graanstro 4,8 6,8

Fischer-Tropsch diesel uit 0,1 0,1 afvalhout in vrijstaande

installatie

Fischer-Tropsch diesel uit 0,1 0,1

geteeld hout in vrijstaande

installatie

Fischer-Tropsch benzine uit 0,1 0,1

afvalhout in vrijstaande

installatie

Fischer-Tropsch benzine uit 0,1 0,1

geteeld hout in vrijstaande

installatie

Dimethylether (DME) uit 0 0

afvalhout in vrijstaande installatie

DME uit geteeld hout in 0 0 vrijstaande installatie

Methanol uit afvalhout in 0 0

vrijstaande installatie

Methanol uit geteeld hout in 0 0

vrijstaande installatie

Fischer-Tropsch diesel uit 0 0

vergassing van black liquor, geïntegreerd in

cellulosefabriek

Fischer-Tropsch benzine uit 0 0

vergassing van black liquor,

geïntegreerd in cellulosefabriek

DME uit vergassing van 0 0

black liquor, geïntegreerd in

cellulosefabriek

Methanol uit vergassing van 0 0

black liquor, geïntegreerd in

cellulosefabriek

Het gedeelte MTBE uit Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie

hernieuwbare bronnen

Gedesaggregeerde standaardwaarden voor vervoer en distributie: ‘e td ’, zoals gedefinieerd in deel C van deze bijlage

 nieuw

Keten voor de productie van Typische broeikasgasemissies Standaardbiobrandstoffen

en broeikasgasemissies

vloeibare biomassa (gCO 2eq /MJ)

(gCO 2eq /MJ)

Ethanol uit graanstro 7,1 7,1

Fischer-Tropsch diesel uit 10,3 10,3

afvalhout in vrijstaande

installatie

Fischer-Tropsch diesel uit 8,4 8,4

geteeld hout in vrijstaande installatie

Fischer-Tropsch benzine uit 10,3 10,3

afvalhout in vrijstaande

installatie

Fischer-Tropsch benzine uit 8,4 8,4

geteeld hout in vrijstaande

installatie

Dimethylether (DME) uit 10,4 10,4

afvalhout in vrijstaande

installatie

DME uit geteeld hout in 8,6 8,6

vrijstaande installatie

Methanol uit afvalhout in 10,4 10,4 vrijstaande installatie

Methanol uit geteeld hout in 8,6 8,6 vrijstaande installatie

Fischer-Tropsch diesel uit 7,7 7,7

vergassing van black liquor, geïntegreerd in

cellulosefabriek

Fischer-Tropsch benzine uit 7,9 7,9

vergassing van black liquor,

geïntegreerd in

cellulosefabriek

DME uit vergassing van 7,7 7,7

black liquor, geïntegreerd in cellulosefabriek

Methanol uit vergassing van 7,9 7,9 black liquor, geïntegreerd in

cellulosefabriek

Het gedeelte MTBE uit Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie

hernieuwbare bronnen

 2009/28/EG (aangepast)

 nieuw

Keten voor de productie van Typische broeikasgasemissies Standaardbiobrandstoffen en broeikasgasemissies

vloeibare biomassa (gCO 2eq /MJ)

(gCO 2eq /MJ)

Ethanol uit graanstro 2 2

Ethanol uit afvalhout 4 4

Ethanol uit geteeld hout 2 2

Fischer-Tropsch diesel uit 3 3 afvalhout

Fischer-Tropsch diesel uit 2 2 geteeld hout

DME uit afvalhout 4 4

DME uit geteeld hout 2 2

Methanol uit afvalhout 4 4

Methanol uit geteeld hout 2 2

Het gedeelte MTBE uit Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie hernieuwbare bronnen

Gedesaggregeerde standaardwaarden voor vervoer en distributie van alleen de uiteindelijke brandstof. Deze waarden zijn reeds opgenomen in de tabel “emissies ten gevolge van vervoer en distributie e td ”, zoals gedefinieerd in deel C van deze bijlage, maar de onderstaande waarden zijn nuttig indien een marktpartij alleen vervoersemissies voor grondstoffenvervoer wenst aan te geven.

Keten voor de productie van Typische broeikasgasemissies Standaardbiobrandstoffen

en broeikasgasemissies

vloeibare biomassa (gCO 2eq /MJ)

(gCO 2eq /MJ)

Ethanol uit graanstro 1,6 1,6

Fischer-Tropsch diesel uit 1,2 1,2

afvalhout in vrijstaande

installatie

Fischer-Tropsch diesel uit 1,2 1,2

geteeld hout in vrijstaande

installatie

Fischer-Tropsch benzine uit 1,2 1,2

afvalhout in vrijstaande installatie

Fischer-Tropsch benzine uit 1,2 1,2 geteeld hout in vrijstaande installatie

Dimethylether (DME) uit 2,0 2,0

afvalhout in vrijstaande

installatie

DME uit geteeld hout in 2,0 2,0

vrijstaande installatie

Methanol uit afvalhout in 2,0 2,0

vrijstaande installatie

Methanol uit geteeld hout in 2,0 2,0

vrijstaande installatie

Fischer-Tropsch diesel uit 2,0 2,0

vergassing van black liquor, geïntegreerd in

cellulosefabriek

Fischer-Tropsch benzine uit 2,0 2,0

vergassing van black liquor,

geïntegreerd in

cellulosefabriek

DME uit vergassing van 2,0 2,0

black liquor, geïntegreerd in

cellulosefabriek

Methanol uit vergassing van 2,0 2,0

black liquor, geïntegreerd in cellulosefabriek

Het gedeelte MTBE uit Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie hernieuwbare bronnen

Totaal voor teelt, verwerking, vervoer en distributie

Keten voor de productie van Typische broeikasgasemissies Standaardbiobrandstoffen en broeikasgasemissies

vloeibare biomassa (gCO 2eq /MJ)

(gCO 2eq /MJ)

Ethanol uit graanstro 13,7 15,7

Fischer-Tropsch diesel uit 13,7 13,7 afvalhout in vrijstaande installatie

Fischer-Tropsch diesel uit 20,9 20,9

geteeld hout in vrijstaande

installatie

Fischer-Tropsch benzine uit 13,7 13,7

afvalhout in vrijstaande installatie

Fischer-Tropsch benzine uit 20,9 20,9 geteeld hout in vrijstaande

installatie

Dimethylether (DME) uit 13,5 13,5 afvalhout in vrijstaande

installatie

DME uit geteeld hout in 20,0 20,0

vrijstaande installatie

Methanol uit afvalhout in 13,5 13,5

vrijstaande installatie

Methanol uit geteeld hout in 20,0 20,0

vrijstaande installatie

Fischer-Tropsch diesel uit 10,2 10,2

vergassing van black liquor,

geïntegreerd in

cellulosefabriek

Fischer-Tropsch benzine uit 10,4 10,4

vergassing van black liquor, geïntegreerd in

cellulosefabriek

DME uit vergassing van 10,2 10,2

black liquor, geïntegreerd in

cellulosefabriek

Methanol uit vergassing van 10,4 10,4

black liquor, geïntegreerd in

cellulosefabriek

Het gedeelte MTBE uit Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie hernieuwbare bronnen

Keten voor de productie van Typische Standaardbiobrandstoffen en vloeibare broeikasgasemissies broeikasgasemissies biomassa (gCO2eq/MJ) (gCO2eq/MJ)

Ethanol uit graanstro 11 13

Ethanol uit afvalhout 17 22

Ethanol uit geteeld hout 20 25

Fischer-Tropsch benzine uit 4 4 afvalhout

Fischer-Tropsch benzine uit 6 6 geteeld hout

DME uit afvalhout 5 5

DME uit geteeld hout 7 7

Methanol uit afvalhout 5 5

Methanol uit geteeld hout 7 7

Het gedeelte MTBE uit Gelijk aan de gebruikte keten voor methanolproductie hernieuwbare bronnen

 nieuw

BIJLAGE VI

Regels voor het berekenen van het effect van biomassabrandstoffen en hun fossiele alternatieven op de broeikasgasemissie

  • A. 
    T YPISCHE EN STANDAARDWAARDEN VAN BROEIKASGASEMISSIEREDUCTIES VOOR

BIOMASSABRANDSTOFFEN DIE GEPRODUCEERD ZIJN ZONDER NETTO KOOLSTOFEMISSIES DOOR

VERANDERINGEN IN HET LANDGEBRUIK

HOUTSPAANDERS

Typische Standaard Biomassabrandstof

productie Afstand

broeikasgasemissiebroeikasgasemissie-

reducties reducties

installatie transport

Warmte Elektriciteit Warmte Elektriciteit

1 tot en met 93 % 89 % 91 % 87 %

500 km

500 tot en 89 % 84 % 87 % 81 %

Houtspaanders van met bosresiduen 2500 km

2500 tot en 82 % 73 % 78 % 67 %

met

10000 km Meer dan 67 % 51 % 60 % 41 %

10000 km

Houtspaanders van 64 % 46 % 61 % 41 %

hakhout met een 2500 tot en korte omlooptijd met 10000 (Eucalyptus) km

1 tot en met 89 % 83 % 87 % 81 %

500 km

500 tot en 85 % 78 % 84 % 76 %

Houtspaanders van met hakhout met een 2500 km

korte omlooptijd 2500 tot en 78 % 67 % 74 % 62 % (Populier - bemest) met 10000

km

Meer dan 63 % 45 % 57 % 35 %

10000 km

1 tot en met 91 % 87 % 90 % 85 %

500 km

500 tot en 88 % 82 % 86 % 79 %

Houtspaanders van met hakhout met een 2500 km

korte omlooptijd

(Populier - niet 2500 tot en 80 % 70 % 77 % 65 % bemest) met

10000 km

Meer dan 65 % 48 % 59 % 39 %

10000 km

1 tot en met 93 % 89 % 92 % 88 %

500 km

500 tot en 90 % 85 % 88 % 82 %

met

Houtspaanders van 2500 km

stamhout 2500 tot en 82 % 73 % 79 % 68 %

met

10000 km

Meer dan 67 % 51 % 61 % 42 %

10000 km

Houtspaanders van 1 tot en met 94 % 92 % 93 % 90 % industriële residuen 500 km

500 tot en 91 % 87 % 90 % 85 %

met 2500 km

2500 tot en 83 % 75 % 80 % 71 % met

10000 km

Meer dan 69 % 54 % 63 % 44 %

10000 km

HOUTPELLETS*

Typische Standaard Biomassabrandstofproductie-

Afstand

broeikasgasemissiebroeikasgasemissie-

reducties reducties

installatie transport

Warmte Elektriciteit Warmte Elektriciteit

1 tot en met 58 % 37 % 49 % 24 %

500 km

500 tot en 58 % 37 % 49 % 25 %

met 2500 km Geval 1

2500 tot en 55 % 34 % 47 % 21 % met

10000 km

Meer dan 50 % 26 % 40 % 11 % Hout 10000 km briketten

of pellets 1 tot en met 77 % 66 % 72 % 59 % van bos 500 km

residuen 500 tot en 77 % 66 % 72 % 59 % met

2500 km Geval 2a

2500 tot en 75 % 62 % 70 % 55 % met

10000 km

Meer dan 69 % 54 % 63 % 45 %

10000 km

Geval 3a 1 tot en met 92 % 88 % 90 % 85 % 500 km

500 tot en 92 % 88 % 90 % 86 %

met 2500 km

2500 tot en 90 % 85 % 88 % 81 %

met

10000 km

Meer dan 84 % 76 % 81 % 72 %

10000 km

Hout Geval 1 2500 tot en 40 % 11 % 32 % -2 %

briketten met

of pellets 10000 km van

hakhout Geval 2a 2500 tot en 56 % 34 % 51 % 27 %

met een met

korte 10000 km

omloop Geval 3a

tijd 2500 tot en

70 % 55 % 68 % 53 %

(Eucamet lyptus) 10000 km

1 tot en met 54 % 32 % 46 % 20 %

500 km

500 tot en 52 % 29 % 44 % 16 %

Geval 1 met

10000 km

Hout Meer dan 47 % 21 % 37 % 7 %

briketten 10000 km

of pellets

van 1 tot en met 73 % 60 % 69 % 54 % hakhout 500 km

met een 500 tot en 71 % 57 % 67 % 50 % korte Geval 2a met

omloop 10000 km

tijd

(Populier Meer dan 66 % 49 % 60 % 41 % - bemest) 10000 km

1 tot en met 88 % 82 % 87 % 81 %

500 km

Geval 3a 500 tot en 86 % 79 % 84 % 77 %

met

10000 km Meer dan 80 % 71 % 78 % 67 %

10000 km

1 tot en met 56 % 35 % 48 % 23 % 500 km

500 tot en 54 % 32 % 46 % 20 % Geval 1 met

10000 km

Hout Meer dan 49 % 24 % 40 % 10 %

briketten 10000 km

of pellets 1 tot en met 76 % 64 % 72 % 58 % van 500 km

hakhout

met een 500 tot en 74 % 61 % 69 % 54 %

korte Geval 2a met

omloop 10000 km

tijd Meer dan 68 % 53 % 63 % 45 % (Populier 10000 km

  • niet

bemest) 1 tot en met 91 % 86 % 90 % 85 % 500 km

500 tot en 89 % 83 % 87 % 81 %

Geval 3a met

10000 km

Meer dan 83 % 75 % 81 % 71 %

10000 km

1 tot en met 57 % 37 % 49 % 24 %

500 km

500 tot en 58 % 37 % 49 % 25 % met

2500 km Geval 1

2500 tot en 55 % 34 % 47 % 21 %

Stamhout met

10000 km

Meer dan 50 % 26 % 40 % 11 %

10000 km

1 tot en met 77 % 66 % 73 % 60 %

Geval 2a 500 km

met

2500 km

2500 tot en 75 % 63 % 70 % 56 % met

10000 km

Meer dan 70 % 55 % 64 % 46 %

10000 km

1 tot en met 92 % 88 % 91 % 86 %

500 km

500 tot en 92 % 88 % 91 % 87 %

met

2500 km Geval 3a

2500 tot en 90 % 85 % 88 % 83 % met

10000 km

Meer dan 84 % 77 % 82 % 73 %

10000 km

1 tot en met 75 % 62 % 69 % 55 %

500 km

500 tot en 75 % 62 % 70 % 55 %

met

2500 km Geval 1

2500 tot en 72 % 59 % 67 % 51 %

met

Hout 10000 km

briketten

of pellets Meer dan 67 % 51 % 61 % 42 % van 10000 km

residuen 1 tot en met 87 % 80 % 84 % 76 % uit de 500 km

houtindustrie

500 tot en 87 % 80 % 84 % 77 %

met

2500 km Geval 2a

2500 tot en 85 % 77 % 82 % 73 %

met 10000 km

Meer dan 79 % 69 % 75 % 63 %

10000 km 1 tot en met 95 % 93 % 94 % 91 %

500 km

500 tot en 95 % 93 % 94 % 92 % met

2500 km Geval 3a

2500 tot en 93 % 90 % 92 % 88 %

met

10000 km

Meer dan 88 % 82 % 85 % 78 %

10000 km

  • Geval 1 verwijst naar processen waarin een aardgasketel wordt gebruikt om de pelletfabriek te voorzien van proceswarmte. De pelletfabriek wordt voorzien van netstroom;

Geval 2a verwijst naar processen waarin een houtspaanderketel, die wordt gestookt met voorgedroogde spaanders, wordt gebruikt om te voorzien in

proceswarmte. De pelletfabriek wordt voorzien van netstroom;

Geval 3a verwijst naar processen waarin een WKK, die wordt gestookt met voorgedroogde houtspaanders, wordt gebruikt om de pelletfabriek te voorzien

van stroom en warmte.

LANDBOUWKETENS

Typische Standaard

Biomassabrandstof broeikasgasemissiebroeikasgasemissie-

productie Afstand reducties

installatie transport

reducties

Warmte Elektriciteit Warmte Elektriciteit

1 tot en met 95 % 92 % 93 % 90 %

500 km

500 tot en 89 % 83 % 86 % 80 %

met

Landbouwresiduen 2500 km

met een dichtheid

<0,2 t/m3* 2500 tot en 77 % 66 % 73 % 60 %

met 10000 km

Meer dan 57 % 36 % 48 % 23 %

10000 km

Landbouwresiduen 1 tot en met 95 % 92 % 93 % 90 % met een dichtheid 500 km

>0,2 t/m3* 500 tot en 93 % 89 % 92 % 87 %

met

2500 km

2500 tot en 88 % 82 % 85 % 78 % met

10000 km

Meer dan 78 % 68 % 74 % 61 %

10000 km

1 tot en met 88 % 82 % 85 % 78 %

500 km

500 tot en 86 % 79 % 83 % 74 %

Stropellets met

10000 km

Meer dan 80 % 70 % 76 % 64 % 10000 km

500 tot en 93 % 89 % 91 % 87 % met

Bagassebriketten 10000 km

Meer dan 87 % 81 % 85 % 77 %

10000 km

Palmpitschroot Meer dan 20 % -18 % 11 % -33 % 10000 km

Palmpitschroot

(geen CH Meer dan 4 -emissies 46 % 20 % 42 % 14 % van oliefabriek) 10000 km

  • Deze groep van materialen omvat landbouwresiduen met een lage volumedichtheid en bestaat uit materialen zoals strobalen, haverdoppen, rijstdoppen en bagassebalen (niet-limitatieve lijst).

** De groep van landbouwresiduen met een hogere volumedichtheid omvat materialen zoals

maiskolven, notendoppen, sojabonendoppen en palmpitdoppen (niet-limitatieve lijst).

BIOGAS VOOR ELEKTRICITEIT*

Biogasproductie Techno Typische Standaardinstallatie

logische broeikasgasemissiebroeikasgasemissie- optie reducties reducties

Open 146 % 94 %

Geval digestaat 11

1 Gesloten 246 % 240 %

digestaat 12

Open 136 % 85 %

Natte Geval digestaat

mest 10 2 Gesloten 227 % 219 %

digestaat

Open 142 % 86 %

Geval digestaat

3 Gesloten 243 % 235 %

digestaat

Open 36 % 21 %

Geval digestaat

1 Gesloten 59 % 53 %

digestaat

Vol Open 34 % 18 % ledige Geval digestaat

mais 2 Gesloten 55 % 47 %

plant 13 digestaat

Open 28 % 10 %

Geval digestaat

3 Gesloten 52 % 43 %

digestaat

Open 47 % 26 %

Bio Geval digestaat

afval 1 Gesloten 84 % 78 %

digestaat

10 De waarden voor biogasproductie uit mest bevatten negatieve emissies voor de emissies die worden gereduceerd door het beheer van onverwerkte mest. De in aanmerking genomen waarde voor esca is gelijk aan -45 gCO2eq./MJ mest die wordt gebruikt voor anaerobe vergisting.

11 Open opslag van digestaat leidt tot bijkomende emissies van methaan en N2O. De omvang van deze

emissies is afhankelijk van omgevingsomstandigheden, substraattypes en de efficiëntie van de

vergisting (zie hoofdstuk 5 voor meer informatie).

12 Gesloten opslag betekent dat het door het vergistingsproces verkregen digestaat wordt opgeslagen in

een gasdichte tank, en het bijkomende biogas dat vrijkomt tijdens de opslag wordt beschouwd als gerecupereerd voor de productie van extra elektriciteit of biomethaan. Bij dit proces zijn geen

broeikasgassen betrokken. 13 Volledige maisplant betekent mais die als voeder wordt geoogst en in silo’s wordt opgeslagen voor

bewaring.

Open 43 % 21 %

Geval digestaat

2 Gesloten 77 % 68 %

digestaat

Open 38 % 14 %

Geval digestaat

3 Gesloten 76 % 66 %

digestaat

  • Geval 1 verwijst naar ketens waarin de stroom en warmte die nodig zijn voor het proces worden geleverd door de WKK-motor zelf.

    Geval 2 verwijst naar ketens waarin de elektriciteit die nodig is voor het proces wordt afgenomen van het net en de proceswarmte wordt geleverd door de WKK- motor zelf. In sommige lidstaten mogen exploitanten geen subsidies aanvragen voor de brutoproductie, en geval 1 is de meest waarschijnlijke configuratie.

    Geval 3 verwijst naar ketens waarin de elektriciteit die nodig is voor het proces wordt afgenomen van het net en de proceswarmte wordt geleverd door een biogasketel. Dit geval heeft betrekking op bepaalde installaties waarin de WKK- motor zich niet ter plaatse bevindt en biogas wordt verkocht (maar niet wordt omgezet in biomethaan).

    BIOGAS VOOR ELEKTRICITEIT – MENGSELS VAN MEST EN MAIS

Biogasproductie-installatie Technologische optie Typische broeikasgasemissiereducties Standaard

Open digestaat 72 % Geval 1

Gesloten digestaat 120 %

Mest – Mais Open digestaat 67 % Geval 2

80 % - 20% Gesloten digestaat 111 %

Open digestaat 65 % Geval 3

Gesloten digestaat 114 %

Open digestaat 60 % Geval 1

Gesloten digestaat 100 %

Mest – Mais Open digestaat 57 % Geval 2

70 % - 30 % Gesloten digestaat 93 %

Open digestaat 53 % Geval 3

Gesloten digestaat 94 %

Open digestaat 53 % Geval 1

Gesloten digestaat 88 %

Mest – Mais Open digestaat 50 %

Geval 2 60 % - 40 % Gesloten digestaat 82 %

Open digestaat 46 % Geval 3

Gesloten digestaat 81 %

BIOMETHAAN VOOR VERVOER*

Standaard

Biomethaan Typische broeikasgasemissieproductie-

Technologische opties broeikasgasemissiereducties

installatie reducties

Open digestaat, geen 117 % 72 %

rookgasverbranding

Open digestaat, 133 % 94 % rookgasverbranding

Natte mest Gesloten digestaat, geen 190 % 179 %

rookgasverbranding

Gesloten digestaat, 206 % 202 %

rookgasverbranding

Open digestaat, geen 35 % 17 %

rookgasverbranding

Open digestaat, 51 % 39 %

Volledige rookgasverbranding

maisplant Gesloten digestaat, geen 52 % 41 %

rookgasverbranding

Gesloten digestaat, 68 % 63 %

rookgasverbranding

Open digestaat, geen 43 % 20 %

rookgasverbranding

Bioafval Open digestaat, 59 % 42 % rookgasverbranding

Gesloten digestaat, geen 70 % 58 % rookgasverbranding

Gesloten digestaat, 86 % 80 %

rookgasverbranding

  • De reducties van biomethaan hebben alleen betrekking op gecomprimeerd biomethaan betreffende het fossiele alternatief voor vervoer van 94 gCO2 eq./MJ.

BIOMETHAAN - MENGSELS VAN MEST EN MAIS*

Biomethaan Typische Standaardproductie-

Technologische opties broeikasgasemissiebroeikasgasemissie-

installatie reducties reducties

Open digestaat, geen 62 % 35 %

rookgasverbranding 14

Open digestaat, 78 % 57 %

Mest – Mais verbranding van rookgas 15

80 % - 20 % Gesloten digestaat, geen 97 % 86 %

rookgasverbranding

Gesloten digestaat, 113 % 108 % rookgasverbranding

Open digestaat, geen 53 % 29 %

rookgasverbranding

Open digestaat, 69 % 51 %

Mest – Mais rookgasverbranding

70 % - 30 % Gesloten digestaat, geen 83 % 71 %

rookgasverbranding

Gesloten digestaat, 99 % 94 %

rookgasverbranding

Open digestaat, geen 48 % 25 %

Mest – Mais rookgasverbranding

60 % - 40 % Open digestaat, 64 % 48 %

rookgasverbranding

14 Deze categorie omvat de volgende categorieën van technologieën voor de omzetting van biogas in

biomethaan: Pressure Swing Adsorption (PSA), Pressure Water Scrubbing (PWS), Membranes,

Cryogenic, en Organic Physical Scrubbing (OPS). Het omvat een emissie van 0,03 MJ CH4 /MJ biomethaan

voor de emissie van methaan in de rookgassen.

15 Deze categorie omvat de volgende categorieën van technologieën voor de omzetting van biogas in

biomethaan: Pressure Water Scrubbing (PWS) wanneer water wordt gerecycleerd, Pressure Swing Adsorption (PSA), Chemical Scrubbing, Organic Physical Scrubbing (OPS), Membranes en Cryogenic upgrading. Voor deze categorie wordt geen rekening gehouden met methaanemissies (als het rookgas methaan bevat, wordt dit verbrand).

Gesloten digestaat, geen 74 % 62 %

rookgasverbranding

Gesloten digestaat, 90 % 84 % rookgasverbranding

  • De broeikasgasemissiereducties voor biomethaan hebben alleen betrekking op gecomprimeerd biomethaan betreffende het fossiele alternatief voor vervoer van 94 gCO2 eq./MJ.
  • B. 
    M ETHODE
  • 1. 
    Broeikasgasemissies door de productie en het gebruik van biomassabrandstoffen worden als volgt berekend:
    • a) 
      Broeikasgasemissies door de productie en het gebruik van

    biomassabrandstoffen vóór omzetting in elektriciteit, verwarming en koeling worden

    als volgt berekend:

    E = e ec + e l + e p + e td + e u - e sca – e ccs - e ccr ,

    waarbij

E = de totale emissies door de productie van de brandstof vóór energieomzetting;

e ec = emissies ten gevolge van de teelt of het ontginnen van grondstoffen;

e l = de op jaarbasis berekende emissies van wijzigingen in koolstofvoorraden door veranderingen in landgebruik;

e p = emissies ten gevolge van verwerkende activiteiten;

e td = emissies ten gevolge van vervoer en distributie;

e u = emissies ten gevolge van de gebruikte brandstof;

e sca = emissiereductie door koolstofaccumulatie in de bodem als gevolg van beter landbouwbeheer;

e ccs = emissiereductie door het afvangen en geologisch opslaan van koolstof; en

e ccr = emissiereductie door het afvangen en vervangen van koolstof.

Met de emissies ten gevolge van de productie van machines en apparatuur wordt geen rekening gehouden.

  • b) 
    In geval van co-vergisting van verschillende substraten in een biogasinstallatie voor de productie van biogas of biomethaan worden de typische en standaardwaarden voor broeikasgasemissies als volgt berekend:

E =

waarbij

E = broeikasgasemissies per MJ biogas of biomethaan die worden geproduceerd uit co-vergisting van een bepaald mengsel van substraten

S n = aandeel grondstof n in energie-inhoud

E n = emissie in gCO 2 /MJ voor keten n zoals bepaald in deel D van dit document*

S n =

waarbij

P n = energieopbrengst [MJ] per kilogram natte input van grondstof n**

W n = wegingsfactor van substraat n gedefinieerd als:

waarbij

I n = jaarlijkse input aan de vergister van substraat n [ton verse materie]

AM n = jaarlijkse gemiddelde vochtigheid van substraat n [kg water / kg verse materie]

SM n = standaardvochtigheid voor substraat n***.

  • Voor dierenmest die wordt gebruikt als substraat wordt een bonus van 45 gCO 2eq /MJ mest (-54 kg CO 2eq /t verse materie) toegevoegd met het oog op een beter landbouw- en mestbeheer.

** De volgende waarden van P n worden gebruikt voor de berekening van typische en standaardwaarden:

P(Mais): 4,16 [MJ biogas /kg natte mais @ 65 % vochtigheid ]

P(Mest): 0,50 [MJ biogas /kg natte mest @ 90 % vochtigheid ]

P(Bioafval) 3,41 [MJ biogas /kg nat bioafval @ 76 % vochtigheid ]

*** De onderstaande waarden van de standaardvochtigheid voor substraat SM n worden gebruikt:

SM(Mais): 0,65 [kg water/kg verse materie]

SM(Mest): 0,90 [kg water/kg verse materie]

SM(Bioafval): 0,76 [kg water/kg verse materie]

  • c) 
    In geval van co-vergisting van n substraten in een biogasinstallatie voor de productie van elektriciteit of biomethaan worden de feitelijke broeikasgasemissies van biogas en biomethaan als volgt berekend:

    𝐴𝐴

𝐸𝐸 = � 𝑆𝑆 𝐴𝐴 ∙ �𝑒𝑒 𝑒𝑒𝑒𝑒,𝐴𝐴 + 𝑒𝑒 𝑓𝑓𝑓𝑓,𝑓𝑓𝑒𝑒𝑒𝑒𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑓𝑓 ,𝐴𝐴 + 𝑒𝑒 𝑓𝑓,𝐴𝐴 − 𝑒𝑒 𝑓𝑓𝑒𝑒𝑎𝑎 ,𝐴𝐴 � + 𝑒𝑒 𝑝𝑝 + 𝑒𝑒 𝑓𝑓𝑓𝑓,𝑝𝑝𝑑𝑑𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑓𝑒𝑒𝑓𝑓 + 𝑒𝑒 𝑓𝑓 − 𝑒𝑒 𝑒𝑒𝑒𝑒𝑓𝑓 − 𝑒𝑒 𝑒𝑒𝑒𝑒𝑑𝑑

1

waarbij

E = de totale emissies door de productie van het biogas of de biomethaan vóór energieomzetting;

Sn = aandeel grondstof n, in fractie van de input aan de vergister

e ec,n = emissies ten gevolge van de teelt of het ontginnen van grondstof n;

e td,grondstof,n = emissies ten gevolge van het vervoer van grondstof n naar de vergister;

e l,n = op jaarbasis berekende emissies uit wijzigingen van koolstofvoorraden door wijzigingen in landgebruik, voor grondstof n;

e sca = emissiereductie door beter landbouwbeheer van grondstof n*;

e p = emissies ten gevolge van verwerkende activiteiten; e td,product = emissies ten gevolge van vervoer en distributie van biogas en/of biomethaan;

e u = emissies ten gevolge van de gebruikte brandstof, namelijk tijdens de verbranding uitgestoten broeikasgassen;

e ccs = emissiereductie door het afvangen en geologisch opslaan van koolstof; en

e ccr = emissiereductie door het afvangen en vervangen van koolstof.

  • Voor e sca wordt een bonus van 45 gCO 2eq. / MJ mest toegevoegd met het oog op een beter landbouw- en mestbeheer indien dierenmest wordt gebruikt als een substraat voor de productie van biogas en biomethaan.
  • d) 
    Broeikasgasemissies door het gebruik van biomassabrandstoffen bij de productie van elektriciteit, verwarming en koeling, met inbegrip van de omzetting van energie in de geproduceerde elektriciteit en/of warmte en koeling, worden als volgt berekend:
  • i) 
    Voor energie-installaties die alleen warmte leveren:

    EC = E h η

    h

  • ii) 
    Voor energie-installaties die alleen elektriciteit leveren:

    EC el = E η

    el

waarbij

EC h,el = Totaal aan broeikasgasemissies uit de uiteindelijke energiegrondstof.

E = Totaal aan broeikasgasemissies van de brandstof vóór de eindomzetting.

η el = Het elektrisch rendement, gedefinieerd als de op jaarbasis geproduceerde elektriciteit, gedeeld door de jaarlijkse brandstofinput, op basis van de energie-inhoud daarvan.

η h = Het warmterendement, gedefinieerd als de jaarlijkse nuttige warmteafgifte, gedeeld door de jaarlijkse brandstofinput, op basis van de energie-inhoud daarvan.

  • iii) 
    Voor de elektriciteit of de mechanische energie van energie-installaties die

tegelijk nuttige warmte en elektriciteit en/of mechanische energie leveren;

EC = EC el ⋅ η elel η 

elC el ⋅ η el + C h ⋅ η

 h

  • iv) 
    Voor de nuttige warmte van energie-installaties die tegelijk warmte en elektriciteit en/of mechanische energie leveren;

EC = EC h ⋅ η hh η 

hC el ⋅ η el + C h ⋅ η

 h

waarbij

EC h,el = Totaal aan broeikasgasemissies uit de uiteindelijke energiegrondstof.

E = Totaal aan broeikasgasemissies van de brandstof vóór de eindomzetting.

η el = Het elektrisch rendement, gedefinieerd als de op jaarbasis geproduceerde elektriciteit, gedeeld door de jaarlijkse energie-input, op basis van de energieinhoud daarvan.

η h = Het warmterendement, gedefinieerd als de jaarlijkse nuttige warmteafgifte, gedeeld door de jaarlijkse energie-input, op basis van de energie-inhoud daarvan.

C el = De exergiefractie in de elektriciteit, en/of de mechanische energie, vastgesteld op 100 % (C el = 1).

C h = Het Carnotrendement (exergiefractie in de nuttige warmte).

Het Carnotrendement, C h , voor nuttige warmte bij verschillende temperaturen wordt gedefinieerd als:

C = T hT 0 h T

h

waarbij

T h = Temperatuur, gemeten in absolute temperatuur (kelvin) of de nuttige warmte op het leveringspunt.

T 0 = Omgevingstemperatuur, vastgesteld op 273,15 kelvin (gelijk aan 0 °C)

Voor T h , < 150 °C (423,15 kelvin), kan C h ook als volgt worden gedefinieerd:

C h = Het Carnotrendement voor warmte op 150 °C (423,15 kelvin), wat neerkomt op: 0,3546

Voor deze berekening gelden de volgende definities:

  • i) 
    “warmtekrachtkoppeling”: gelijktijdige opwekking in één proces van

thermische energie en elektrische en/of mechanische energie;

  • ii) 
    “nuttige warmte”: warmte die wordt geproduceerd om aan een economisch

gerechtvaardigde vraag naar warmte voor verwarming of koeling te voldoen;

  • iii) 
    “economisch gerechtvaardigde vraag”: de vraag die de behoefte aan warmte of koeling niet overschrijdt en waaraan in andere gevallen tegen marktvoorwaarden zou worden voldaan.
  • 2. 
    Broeikasgasemissies ten gevolge van biomassabrandstoffen worden als volgt berekend:
    • a) 
      broeikasgasemissies ten gevolge van biomassabrandstoffen (E) worden uitgedrukt in gram CO 2 -equivalent per MJ biomassabrandstof (gCO 2eq /MJ).
    • b) 
      broeikasgasemissies ten gevolge van verwarming of elektriciteit, geproduceerd uit biomassabrandstoffen (EC) worden uitgedrukt in gram CO 2 -equivalent per MJ eindenergie (warmte of elektriciteit), gCO 2eq /MJ.

    Wanneer verwarming en koeling tegelijk met elektriciteit worden geproduceerd, worden de emissies toegewezen aan warmte en elektriciteit (zoals onder punt 1, onder d)), ongeacht of de warmte feitelijk voor verwarming dan wel voor koeling

    wordt gebruikt. 16

    Wanneer de broeikasgasemissies die het gevolg zijn van de winning of de teelt van grondstoffen e ec worden uitgedrukt in eenheden gCO 2 eq/droge ton grondstof, wordt het aantal gram CO 2 -equivalent per MJ brandstof, gCO 2eq /MJ, als volgt berekend:

    waarbij

    De emissies per droge ton grondstof worden als volgt berekend:

16 Warmte of restwarmte wordt gebruikt voor de productie van koeling (gekoelde lucht of gekoeld water) via absorptiekoelers. Het is derhalve passend alleen de emissies te berekenen die verband houden met de warmte die per MJ warmte wordt geproduceerd, ongeacht of het eindgebruik van de warmte feitelijk verwarming of koeling via absorptiekoelers behelst.

  • 3. 
    Broeikasgasemissiereducties ten gevolge van het gebruik van biomassabrandstoffen worden als volgt berekend:
    • a) 
      Broeikasgasemissiereducties ten gevolge van als transportbrandstoffen gebruikte biomassabrandstoffen:

    REDUCTIE = (E F(t) – E B(t) / E F(t) )

    waarbij

    E B(t) = de totale emissies ten gevolge van het gebruik van de biobrandstof of vloeibare biomassa; en

    E F(t) = de totale emissies ten gevolge van het gebruik van het fossiele alternatief voor vervoer

    • b) 
      Broeikasgasemissiereducties ten gevolge van het gebruik van

    biomassabrandstoffen voor verwarming, koeling en elektriciteitsproductie worden als

    volgt berekend:

    REDUCTIE = (EC F(h&c,el) – EC B(h&c,el) )/EC F (h&c,el) ,

    waarbij

    EC B(h&c,el) = de totale emissies ten gevolge van de warmte of elektriciteit,

    EC F(h&c,el) = de totale emissies ten gevolge van het gebruik van het fossiele alternatief voor nuttige warmte of elektriciteit.

  • 4. 
    Met het oog op de toepassing van punt 1, worden de broeikasgassen CO 2 , N 2 O en CH 4 in aanmerking genomen. Met het oog op de berekening van de CO 2 -equivalentie worden de volgende waarden toegekend aan deze gassen:

    CO 2 : 1

    N 2 O: 298

    CH 4 : 25

  • 5. 
    Emissies door de teelt, oogst of het ontginnen van grondstoffen, e ec , komen onder meer vrij door het proces van het ontginnen, teelt of oogst zelf, door het verzamelen, drogen en opslagen van de grondstoffen, door afval en lekken, en door de productie van chemische stoffen of producten die worden gebruikt voor het ontginnen of de teelt. Met het afvangen van CO 2 bij de teelt van grondstoffen wordt geen rekening gehouden. Ramingen van de emissies ten gevolge van de teelt van landbouwbiomassa kunnen worden afgeleid uit regionale gemiddelden voor de emissies ten gevolge van de teelt die zijn opgenomen in de in artikel 28, lid 4, van deze richtlijn bedoelde verslagen en de informatie over de gedesaggregeerde standaardwaarden die in de bijlage zijn opgenomen als alternatief voor het gebruik van feitelijke waarden. Bij gebrek aan relevante informatie in de bovengenoemde verslagen is het toegestaan gemiddelden te berekenen op basis van plaatselijke landbouwpraktijken die bijvoorbeeld op de gegevens van een groep landbouwbedrijven zijn gebaseerd, als een alternatief voor het gebruik van feitelijke waarden.

    Ramingen van de emissies ten gevolge van de teelt en oogst van bosbouwbiomassa kunnen worden afgeleid uit het gebruik van gemiddelden voor de teelt- en oogstgebonden emissies die worden berekend voor geografische gebieden op nationaal niveau, als een alternatief voor het gebruik van feitelijke waarden.

  • 6. 
    Voor de doeleinden van de in punt 3 bedoelde berekening wordt alleen rekening gehouden met de emissiereducties ten gevolge van verbeterd landbouwbeheer, zoals overschakelen op weinig of geen grondbewerking, verbeterde vruchtwisseling, het gebruik van groenbemesting, met inbegrip van het beheer van landbouwgewassen, en het gebruik van biologische bodemverbeteraars (bv. compost, mestfermentatiedigestaat), als er sterk en verifieerbaar bewijs wordt geleverd dat de bodemkoolstof is toegenomen of dat redelijkerwijs kan worden verwacht dat het in de periode waarin de betrokken grondstoffen werden geteeld, is toegenomen, rekening houdend met de emissies wanneer dergelijke praktijken leiden tot toegenomen gebruik van kunstmest en herbicide.
  • 7. 
    Op jaarbasis berekende emissies uit wijzigingen van koolstofvoorraden door veranderingen in landgebruik, el, worden berekend door de totale emissies te delen door twintig jaar. Voor de berekening van deze emissies wordt de volgende regel toegepast:

    e 17 l = (CS RCS A ) × 3,664 × 1/20 × 1/P– e B ,( )

    waarbij

    e l = op jaarbasis berekende broeikasgasemissies ten gevolge van wijzigingen van koolstofvoorraden door veranderingen in het landgebruik (gemeten als massa CO 2 -

    equivalent per eenheid energie uit biomassabrandstoffen). “Akkerland”( 18 ) en “land voor vaste gewassen”( 19 ) worden beschouwd als één landgebruik;

    CS R = de koolstofvoorraad per landeenheid van het referentielandgebruik (gemeten als massa (ton) koolstof per landeenheid, inclusief bodem en vegetatie). Het referentielandgebruik is het landgebruik op het laatste van de volgende twee tijdstippen: in januari 2008 of twintig jaar vóór het verkrijgen van de grondstoffen;

    CS A = de koolstofvoorraad per landeenheid van het werkelijke landgebruik (gemeten als massa (ton) koolstof per landeenheid, inclusief bodem en vegetatie). Wanneer vorming van de koolstofvoorraad zich over een periode van meer dan één jaar uitstrekt, wordt de waarde voor CS A de geraamde voorraad per landeenheid na twintig jaar of wanneer het gewas tot volle wasdom komt, als dat eerder is; en

17 Het resultaat van de deling van het moleculaire gewicht van CO

2 (44,010 g/mol) door het moleculaire gewicht van koolstof (12,011 g/mol) is 3,664.

18 Akkerland als gedefinieerd door het IPCC.

19 Vaste gewassen worden gedefinieerd als meerjarige gewassen waarvan de stam gewoonlijk niet jaarlijks wordt geoogst, zoals hakhout met een korte omlooptijd en oliepalm.

P = de productiviteit van het gewas (meten als energie van de biomassabrandstof per landeenheid per jaar).

e B = bonus van 29 gCO 2eq /MJ biomassabrandstof indien de biomassa afkomstig is van hersteld aangetast land, mits aan de in punt 8 gestelde voorwaarden is voldaan.

  • 8. 
    De bonus van 29 gCO 2eq /MJ wordt toegekend indien wordt bewezen dat het land:
    • a) 
      in januari 2008 niet voor landbouwdoeleinden werd gebruikt; en
    • b) 
      ernstig is aangetast, ook als het gaat om land dat voorheen voor landbouwdoeleinden werd gebruikt.

    De bonus van 29 gCO 2eq /MJ geldt voor een periode van twintig jaar, vanaf de datum dat het land naar landbouwgebruik wordt omgeschakeld, mits ten aanzien van het onder punt b) bedoelde land gezorgd wordt voor een gestage groei van de koolstofvoorraad en een aanzienlijke vermindering van de erosieverschijnselen.

  • 9. 
    Onder „ernstig aangetast land” wordt verstaan, gronden die gedurende een lange tijdspanne significant verzilt zijn of die een significant laag gehalte aan organische stoffen bevatten en die aan ernstige erosie lijden.
  • 10. 
    In overeenstemming met bijlage V, deel C, punt 10, van deze richtlijn worden koolstofvoorraden in de grond berekend aan de hand van de richtsnoeren voor de berekening

van koolstofvoorraden in de grond 20 die zijn vastgesteld in het kader deze richtlijn, op basis

van de IPCC-richtsnoeren van 2006 inzake nationale inventarislijsten van broeikasgassen —

deel 4 en in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 525/2013 i 21 en Verordening (NUMMER NA VASTSTELLING INVULLEN 22 ).

  • 11. 
    Emissies ten gevolge van verwerkende activiteiten, e p , omvatten de emissies van de verwerking zelf, van afval en lekken, en van de productie van chemische stoffen of producten die bij de verwerking worden gebruikt.

    Bij het berekenen van het verbruik aan elektriciteit die niet in de productie-installatie voor gasvormige biomassabrandstof is geproduceerd, wordt de intensiteit van de broeikasgasemissie ten gevolge van de productie en distributie van die elektriciteit geacht gelijk te zijn aan de gemiddelde intensiteit van de emissies ten gevolge van de productie en distributie van elektriciteit in een bepaald gebied. In afwijking van deze regel mogen producenten een gemiddelde waarde hanteren voor de elektriciteit die wordt geproduceerd

20 Besluit 2010/335 i/EU van de Commissie van 10 juni 2010 betreffende richtsnoeren voor de berekening

van de terrestrische koolstofvoorraden voor de doeleinden van bijlage V van Richtlijn 2009/28/EG i (PB L 151 van 17.6.2010, blz. 19).

21 Verordening (EU) nr. 525/2013 i van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering, en tot intrekking van Beschikking nr. 280/2004/EG (PB L 165 van 18.6.2013, blz. 13).

22 Verordening van het Europees Parlement en de Raad van (datum van inwerkingtreding invullen)

inzake de opname van de emissie en absorptie van broeikasgassen als gevolg van landgebruik, verandering van landgebruik en bosbouw in het klimaat-en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 i van het Europees Parlement en de Raad betreffende een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen en een rapportagemechanisme voor overige informatie op nationaal niveau en op het niveau van de Unie met betrekking tot klimaatverandering.

door een individuele installatie voor elektriciteitsproductie, als die installatie niet is aangesloten op het elektriciteitsnet.

Bij het berekenen van het verbruik aan elektriciteit die niet in de productie-installatie voor vaste biomassabrandstof is geproduceerd, wordt de intensiteit van de broeikasgasemissie ten gevolge van de productie en distributie van die elektriciteit geacht gelijk te zijn aan het in punt 19 van deze bijlage bedoelde fossiele alternatief EC F(el) . In afwijking van deze regel mogen producenten een gemiddelde waarde hanteren voor de elektriciteit die wordt geproduceerd door een individuele installatie voor elektriciteitsproductie, als die installatie

niet is aangesloten op het elektriciteitsnet. 23

Emissies ten gevolge van de verwerking omvatten, in voorkomend geval, emissies ten gevolge van het drogen van tussenproducten en -materialen.

  • 12. 
    De emissies ten gevolge van vervoer en distributie, e td , omvatten de emissies ten gevolge van het vervoer van grondstoffen en halfafgewerkte materialen en van de opslag en distributie van afgewerkte materialen. De emissies ten gevolge van vervoer en distributie waarmee uit hoofde van punt 5 rekening moet worden gehouden, vallen niet onder dit punt.
  • 13. 
    De CO 2 -emissies ten gevolge van de gebruikte brandstof, e u, , worden geacht nul te zijn voor biomassabrandstoffen. Emissies van andere broeikasgassen dan CO 2 (CH 4 en N 2 O) van de gebruikte brandstof zullen worden opgenomen in de e u -factor.
  • 14. 
    Met betrekking tot de emissiereducties door het afvangen en geologisch opslaan van koolstof, e ccs , die nog niet zijn meegerekend in e p , wordt alleen rekening gehouden met emissies die vermeden worden door de afvang en opslag van uitgestoten CO 2 die het directe gevolg is van de ontginning, het vervoer, de verwerking en de distributie van biomassabrandstof indien opgeslagen overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG i betreffende de geologische opslag van kooldioxide.
  • 15. 
    Met betrekking tot de emissiereductie door het afvangen en vervangen van koolstof, e ccr , die rechtstreeks verband houdt met de productie van biomassabrandstoffen waaraan deze wordt toegeschreven, wordt alleen rekening gehouden met emissies die vermeden worden door de afvang van uitgestoten CO 2 waarvan de koolstof afkomstig is van biomassa en die gebruikt wordt om de in de energie- of vervoersector gebruikte CO 2 uit fossiele brandstoffen te vervangen.
  • 16. 
    Wanneer een warmtekrachtkoppelingseenheid - die warmte en/of elektriciteit levert aan een biomassabrandstofproductieproces waarvoor emissies worden berekend - een overschot aan elektriciteit en/of nuttige warmte produceert, worden de broeikasgasemissies verdeeld tussen de elektriciteit en de nuttige warmte, afhankelijk van de temperatuur van de warmte (die een functie is van het nut van de warmte). De allocatiefactor, Carnotrendement, C h , genoemd, wordt als volgt berekend voor nuttige warmte bij verschillende temperaturen:

23 In de ketens voor vaste biomassa worden dezelfde grondstoffen verbruikt en geproduceerd in verschillende fasen van de toeleveringsketen. Door verschillende waarden te gebruiken voor de elektriciteitsvoorziening van productie-installaties voor vaste biomassa en het fossiele alternatief zouden artificiële broeikasgasreducties ontstaan voor deze ketens.

waarbij

T h = Temperatuur, gemeten in absolute temperatuur (kelvin) of de nuttige warmte op het leveringspunt.

T 0 = Omgevingstemperatuur, vastgesteld op 273,15 kelvin (gelijk aan 0 °C)

Voor T h , < 150 °C (423,15 kelvin), kan C h ook als volgt worden gedefinieerd:

C h = Het Carnotrendement voor warmte op 150 °C (423,15 kelvin), wat neerkomt op: 0,3546

Voor de doeleinden van deze berekening wordt de werkelijke efficiëntie gebruikt, gedefinieerd als de jaarlijks geproduceerde hoeveelheid mechanische energie, elektriciteit en warmte, respectievelijk gedeeld door de jaarlijkse energie-input.

Voor deze berekening gelden de volgende definities:

  • a) 
    “warmtekrachtkoppeling”: gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische en/of mechanische energie;
  • b) 
    “nuttige warmte”: warmte die wordt geproduceerd om aan een economisch gerechtvaardigde vraag naar warmte voor verwarming of koeling te voldoen;
  • c) 
    “economisch gerechtvaardigde vraag”: de vraag die de behoefte aan warmte of koeling niet overschrijdt en waaraan in andere gevallen tegen marktvoorwaarden zou worden voldaan.
  • 17. 
    Als een proces voor de productie van biomassabrandstof niet alleen de brandstof waarvoor de emissies worden berekend oplevert, maar ook één of meer andere producten (“bijproducten”), worden de broeikasgasemissies verdeeld tussen de brandstof of het tussenproduct ervan en de bijproducten in verhouding tot hun energie-inhoud (de calorische onderwaarde in het geval van andere bijproducten dan elektriciteit en warmte). De broeikasgasintensiteit van een overschot aan nuttige warmte of een overschot aan elektriciteit is dezelfde als de broeikasgasintensiteit van warmte of elektriciteit die aan het biomassabrandstofproductieproces wordt geleverd en wordt bepaald uit de berekening van de broeikasgasintensiteit van alle inputs en emissies, met inbegrip van de grondstoffen en CH 4 - en N 2 O-emissies, naar en van de warmtekrachtkoppelingsinstallatie, boiler of ander apparaat dat warmte of elektriciteit levert voor het biomassabrandstofproductieproces. In het geval van warmtekrachtkoppeling wordt de berekening overeenkomstig punt 16 uitgevoerd.
  • 18. 
    Met het oog op de in punt 17 vermelde berekening zijn de te verdelen emissies e ec + e l + e sca + fracties van e p, e td, e ccs en e ccr die ontstaan tot en met de stap van het proces waarin een bijproduct wordt geproduceerd. Als een toewijzing aan bijproducten heeft plaatsgevonden in een eerdere stap van het proces van de cyclus, wordt hiervoor de emissiefractie gebruikt die in de laatste stap is toegewezen aan het tussenproduct in plaats van de totale emissies.

    In het geval van biogas en biomethaan wordt met het oog op deze berekening rekening gehouden met alle bijproducten die niet onder het toepassingsgebied van punt 7 vallen. Er worden geen emissies toegewezen aan afval of residuen. Bijproducten met een negatieve energie-inhoud worden met het oog op deze berekening geacht een energie-inhoud nul te hebben.

    Afval en residuen, waaronder boomtoppen en takken, stro, vliezen, kolven en notendoppen, en residuen van verwerking, met inbegrip van ruwe glycerine (nietgeraffineerde glycerine) en bagasse, worden geacht tijdens hun levenscyclus geen broeikasgasemissies te veroorzaken totdat ze worden verzameld, of zij nu tot tussenproducten worden verwerkt vóórdat zij tot eindproducten worden verwerkt, of niet.

    In het geval van biomassabrandstoffen die in raffinaderijen worden geproduceerd, andere dan de combinatie van verwerkingsbedrijven met boilers of warmtekrachtinstallaties die warmte en/of elektriciteit leveren aan het verwerkingsbedrijf, is de raffinaderij de analyseeenheid voor de doeleinden van de in punt 17 bedoelde berekening.

  • 19. 
    Met het oog op de in punt 3 vermelde berekening wordt voor biomassabrandstoffen voor elektriciteitsproductie de waarde 183 gCO2 eq /MJ elektriciteit gebruikt voor de vergelijking met fossiele brandstof EC F(el) .

    Met het oog op de in punt 3 vermelde berekening wordt voor biomassabrandstoffen voor de productie van nuttige warmte, verwarming en/of koeling, de waarde 80 gCO2 eq /MJ warmte gebruikt voor de vergelijking met fossiele brandstof EC F(h) .

    Met het oog op de in punt 3 vermelde berekening wordt voor biomassabrandstoffen die worden gebruikt voor de productie van nuttige warmte, waarin een rechtstreekse fysieke vervanging van kolen kan worden aangetoond, de waarde 124 gCO 2eq /MJ warmte gebruikt voor de vergelijking met fossiele brandstof EC F(t) .

    Met het oog op de in punt 3 vermelde berekening wordt voor biomassabrandstoffen die worden gebruikt als transportbrandstoffen de waarde 94 gCO 2eq /MJ gebruikt voor de vergelijking met fossiele brandstof EC F(t) .

    • C. 
      G EDESAGGREGEERDE STANDAARDWAARDEN VOOR BIOMASSABRANDSTOFFEN

Houtbriketten of pellets

Typische broeikasgasemissies (gCO2 eq /MJ) Standaard-broeikasgasemissies (gCO2 eq /MJ)

Niet Niet CO 2 - CO 2 -

Biomassabrandstofemissies emissies productie Afstand transport ten ten

installatie Teelt Verwerking Vervoer gevolge gevolge van de Teelt Verwerking Vervoer van de

gege-

bruikte bruikte

brandbrand-

stof stof

1 tot en met 500 km 0,0 1,6 3,0 0,4 0,0 1,9 3,6 0,5

Houtspaanders van 500 tot en met 2500 km 0,0 1,6 5,2 0,4 0,0 1,9 6,2 0,5

bosresiduen 2500 tot en met 10000 km 0,0 1,6 10,5 0,4 0,0 1,9 12,6 0,5

Meer dan 10000 km 0,0 1,6 20,5 0,4 0,0 1,9 24,6 0,5

Houtspaanders van 13,1 0,0 11,0 0,4 13,1 0,0 13,2 0,5

hakhout met een 2500 tot en met 10000 km

korte omlooptijd (Eucalyptus)

1 tot en met 500 km 3,9 0,0 3,5 0,4 3,9 0,0 4,2 0,5

Houtspaanders van

hakhout met een 500 tot en met 2500 km 3,9 0,0 5,6 0,4 3,9 0,0 6,8 0,5

korte omlooptijd

(Populier - bemest) 2500 tot en met 10000 km 3,9 0,0 11,0 0,4 3,9 0,0 13,2 0,5

Meer dan 10000 km 3,9 0,0 21,0 0,4 3,9 0,0 25,2 0,5

1 tot en met 500 km 2,2 0,0 3,5 0,4 2,2 0,0 4,2 0,5 Houtspaanders van

hakhout met een 500 tot en met 2500 km 2,2 0,0 5,6 0,4 2,2 0,0 6,8 0,5

korte omlooptijd

(Populier - niet 2500 tot en met 10000 km 2,2 0,0 11,0 0,4 2,2 0,0 13,2 0,5

bemest) Meer dan 10000 km 2,2 0,0 21,0 0,4 2,2 0,0 25,2 0,5

1 tot en met 500 km 1,1 0,3 3,0 0,4 1,1 0,4 3,6 0,5

Houtspaanders van 500 tot en met 2500 km 1,1 0,3 5,2 0,4 1,1 0,4 6,2 0,5 stamhout 2500 tot en met 10000 km 1,1 0,3 10,5 0,4 1,1 0,4 12,6 0,5

Meer dan 10000 km 1,1 0,3 20,5 0,4 1,1 0,4 24,6 0,5

Houtspaanders van 1 tot en met 500 km 0,0 0,3 3,0 0,4 0,0 0,4 3,6 0,5

residuen uit de 500 tot en met 2500 km 0,0 0,3 5,2 0,4 0,0 0,4 6,2 0,5

houtindustrie 2500 tot en met 10000 km 0,0 0,3 10,5 0,4 0,0 0,4 12,6 0,5

Meer dan 10000 km 0,0 0,3 20,5 0,4 0,0 0,4 24,6 0,5

Houtbriketten of pellets

Biomassabrandstof-

productie Afstand transport Typische broeikasgasemissies (gCO2 eq./MJ) Standaard-broeikasgasemissies (gCO2 eq./MJ)

installatie

Niet-CO 2 - Niet-CO 2 -

Teelt Ver Vervoer en

emissies ten emissies ten

werking distributie gevolge van Teelt

Ver Vervoer en

de gebruikte werking distributie

gevolge van de

gebruikte

brandstof brandstof

1 tot en met 500 km 0,0 25,8 2,9 0,3 0,0 30,9 3,5 0,3

Houtbriketten

500 tot en met of pellets 2500 km 0,0 25,8 2,8 0,3 0,0 30,9 3,3 0,3

van bos 2500 tot en met

residuen 10000 km 0,0 25,8 4,3 0,3 0,0 30,9 5,2 0,3

(geval 1)

Meer dan 10000 km 0,0 25,8 7,9 0,3 0,0 30,9 9,5 0,3

Hout 1 tot en met 500 km 0,0 12,5 3,0 0,3 0,0 15,0 3,6 0,3

briketten

of pellets 500 tot en met 0,0 12,5 2,9 0,3 0,0 15,0 3,5 0,3

van bos 2500 km

residuen

(geval 2a) 2500 tot en met 10000 km 0,0 12,5 4,4 0,3 0,0 15,0 5,3 0,3

Meer dan 10000 km 0,0 12,5 8,1 0,3 0,0 15,0 9,8 0,3

1 tot en met 500 km 0,0 2,4 3,0 0,3 0,0 2,8 3,6 0,3

Houtbriketten

500 tot en met of pellets 2500 km

0,0 2,4 2,9 0,3 0,0 2,8 3,5 0,3

van bos 2500 tot en met

residuen 10000 km 0,0 2,4 4,4 0,3 0,0 2,8 5,3 0,3

(geval 3a)

Meer dan 10000 km 0,0 2,4 8,2 0,3 0,0 2,8 9,8 0,3

Houtbriketten

van

hakhout

met een 2500 tot en met

korte 0,3 10000 km 11,7 24,5 4,3 0,3 11,7 29,4 5,2

omlooptijd

(Eucalyptus –

geval 1)

Hout 2500 tot en met

briketten 10000 km 14,9 10,6 4,4

0,3 14,9 12,7 5,3 0,3

van hakhout

met een

korte

omlooptijd

(Eucalyptus –

geval 2a)

Houtbriketten

van

hakhout

met een 2500 tot en met

korte 0,3 10000 km 15,5 0,3 4,4 15,5 0,4 5,3 0,3

omlooptijd

(Eucalyptus

geval 3a)

Hout 1 tot en met 500 km 3,4 24,5 2,9 0,3 3,4 29,4 3,5 0,3

briketten

van 500 tot en met

hakhout 10000 km 3,4 24,5 4,3

0,3 3,4 29,4 5,2 0,3

met een

korte Meer dan 10000 km 3,4 24,5 7,9 0,3 3,4 29,4 9,5 0,3

omlooptijd

(Populier –

bemest –

geval 1)

Hout 1 tot en met 500 km 4,4 10,6 3,0 0,3 4,4 12,7 3,6 0,3

briketten

van 500 tot en met 0,3

hakhout 10000 km 4,4 10,6 4,4 4,4 12,7 5,3

0,3

met een

korte

omlooptijd

(Populier – Meer dan 10000 km 4,4 10,6 8,1

0,3 4,4 12,7 9,8 0,3

bemest–

geval 2a)

Hout 1 tot en met 500 km 4,6 0,3 3,0 0,3 4,6 0,4 3,6 0,3

briketten

van 500 tot en met

hakhout 10000 km 4,6 0,3 4,4

0,3 4,6 0,4 5,3 0,3

met een

korte

omlooptijd

(Populier – Meer dan 10000 km 4,6 0,3 8,2

0,3 4,6 0,4 9,8 0,3

bemest – geval 3a)

Hout 1 tot en met 500 km 2,0 24,5 2,9 0,3 2,0 29,4 3,5 0,3

briketten

van 500 tot en met 24,5 4,3 0,3 2,0 29,4 5,2 0,3

hakhout 2500 km

2,0

met een korte

omlooptijd 2500 tot en met 2,0 29,4 9,5 0,3

(Populier – 10000 km 2,0 24,5 7,9 0,3

niet bemest

– geval 1)

Hout 1 tot en met 500 km 2,5 10,6 3,0 0,3 2,5 12,7 3,6 0,3

briketten

van 500 tot en met

hakhout 10000 km 2,5 10,6 4,4

0,3 2,5 12,7 5,3 0,3

met een

korte omlooptijd

(Populier – Meer dan 10000 km 2,5 10,6 8,1

0,3 2,5 12,7 9,8 0,3

niet bemest

– geval 2a)

Hout 1 tot en met 500 km 2,6 0,3 3,0 0,3 2,6 0,4 3,6 0,3

briketten

van 500 tot en met

hakhout 10000 km 2,6 0,3 4,4

0,3 2,6 0,4 5,3 0,3

met een

korte Meer dan 10000 km 2,6 0,3 8,2 0,3 2,6 0,4 9,8 0,3

omlooptijd (Populier –

niet bemest

– geval 3a)

1 tot en met 500 km 1,1 24,8 2,9 0,3 1,1 29,8 3,5 0,3

Houtbriketten

500 tot en met 0,3

of pellets 2500 km 1,1 24,8 2,8 1,1 29,8 3,3 0,3

van 2500 tot en met

stamhout 10000 km 1,1 24,8 4,3 0,3 1,1 29,8 5,2 0,3

(geval 1)

Meer dan 10000 km 1,1 24,8 7,9 0,3 1,1 29,8 9,5 0,3

1 tot en met 500 km 1,4 11,0 3,0 0,3 1,4 13,2 3,6 0,3

Houtbriketten

500 tot en met of pellets 2500 km 1,4 11,0 2,9 0,3 1,4 13,2 3,5 0,3

van 2500 tot en met

stamhout 10000 km 1,4 11,0 4,4 0,3 1,4 13,2 5,3 0,3

(geval 2a)

Meer dan 10000 km 1,4 11,0 8,1 0,3 1,4 13,2 9,8 0,3

Hout 1 tot en met 500 km 1,4 0,8 3,0 0,3 1,4 0,9 3,6 0,3

briketten

of pellets 500 tot en met 2,9 0,3 1,4 0,9 3,5 0,3

van 2500 km

1,4 0,8

stamhout 2500 tot en met

(geval 3a) 10000 km 1,4 0,8 4,4 0,3 1,4 0,9 5,3 0,3

Meer dan 10000 km 1,4 0,8 8,2 0,3 1,4 0,9 9,8 0,3

Hout 1 tot en met 500 km 0,0 14,3 2,8 0,3 0,0 17,2 3,3 0,3

briketten

of pellets 500 tot en met 0,3

van 2500 km

0,0 14,3 2,7 0,0 17,2 3,2 0,3

residuen 2500 tot en met

uit de hout 0,3 10000 km 0,0 14,3 4,2 0,3 0,0 17,2 5,0

industrie

(geval 1) Meer dan 10000 km 0,0 14,3 7,7 0,3 0,0 17,2 9,2 0,3

Hout 1 tot en met 500 km 0,0 6,0 2,8 0,3 0,0 7,2 3,4 0,3

briketten

of pellets 500 tot en met 0,3

van 2500 km 0,0 6,0 2,7 0,0 7,2 3,3 0,3

residuen 2500 tot en met

uit de hout 0,3 10000 km 0,0 6,0 4,2 0,3 0,0 7,2 5,1

industrie

(geval 2a) Meer dan 10000 km 0,0 6,0 7,8 0,3 0,0 7,2 9,3 0,3

Hout 1 tot en met 500 km 0,0 0,2 2,8 0,3 0,0 0,3 3,4 0,3

briketten

of pellets 500 tot en met 0,3

van 2500 km 0,0 0,2 2,7 0,0 0,3 3,3 0,3

residuen 2500 tot en met

uit de hout 10000 km 0,0 0,2 4,2 0,3 0,0 0,3 5,1 0,3

industrie

(geval 3a) Meer dan 10000 km 0,0 0,2 7,8 0,3 0,0 0,3 9,3 0,3

Landbouwketens

Biomassabrandstofproductie-installatie Afstand transport Typische broeikasgasemissies (gCO2 eq./MJ) Standaard-broeikasgasemissies (gCO2 eq.

Niet-CO2- Nietemissies

ten

Teelt Verwerking Vervoer en Vervoer en

emiss

distributie gevolge van de Teelt Verwerking gebruikte distributie gevolge gebr

brandstof bran

1 tot en met 500 2,6 0,2

km 0,0 0,9 0,0

1,1 3,1 0

500 tot en met 1,1 7,8 0

Landbouwresiduen met een dichtheid 2500 km

0,0 0,9 6,5 0,2 0,0

<0,2 t/m3 2500 tot en met

10000 km 0,0 0,9

14,2 0,2 0,0 1,1 17,0 0

Meer dan 10000

km 0,0 0,9

28,3 0,2 0,0 1,1 34,0 0

1 tot en met 500 2,6 0,2 1,1 3,1 0

km 0,0 0,9 0,0

500 tot en met 3,6 0,2 0,0 1,1 4,4 0

Landbouwresiduen met een dichtheid 2500 km

0,0 0,9

>0,2 t/m3 2500 tot en met 1,1 8,5 0

10000 km 0,0 0,9

7,1 0,2 0,0

Meer dan 10000

km 0,0 0,9

13,6 0,2 0,0 1,1 16,3 0

1 tot en met 500 5,0 3,0 0,2 3,6 0

km 0,0 0,0

6,0

Stropellets 500 tot en met 5,0 4,6 0,2 5,5 0 10000 km 0,0 0,0 6,0

Meer dan 10000 6,0 10,0 0

km 0,0

5,0 8,3 0,2 0,0

500 tot en met

10000 km 0,0 0,3

4,3 0,4 0,0 0,4 5,2 0

Bagassebriketten Meer dan 0,4

10000 km 0,0 0,3

8,0 0,0 0,4 9,5 0

Palmpitschroot Meer dan 10000 km 21,6 21,1 11,2 0,2 21,6 25,4 13,5 0

Palmpitschroot (geen CH 4 -emissies van Meer dan 10000 21,6 3,5 11,2 0,2 21,6 4,2 13,5 0 oliefabriek) km

Gedesaggregeerde standaardwaarden voor biogas voor elektriciteitsproductie

TYPISCH [gCO 2 eq. /MJ] STANDAARD [gCO 2 eq. /MJ]

Biomassabrandsto

fproductie Technologie -emissies Teelt Niet-CO 2 - Mestinstallatie

Teelt Ver

Niet-CO 2

ten gevolge van de Veremissies ten Vercredits

werking gebruikte Vervoer

Mestcredits

werking gevolge van de voer

brandstof gebruikte brandstof

Open digestaat 0,0 69,6 8,9 0,8 -107,3 0,0 97,4 12,5 0,8 -107,3 Geval

1 Gesloten 0,0 0,0

digestaat 8,9

0,8 -97,6 0,0 0,0 12,5 0,8 -97,6

Open digestaat 0,0 74,1 8,9 0,8 -107,3 0,0 103,7 12,5 0,8 -107,3 Natte Geval

mest 24 2 Gesloten 0,0 4,2

digestaat 8,9

0,8 -97,6 0,0 5,9 12,5 0,8 -97,6

Open digestaat 0,0 83,2 8,9 0,9 -120,7 0,0 116,4 12,5 0,9 -120,7 Geval

3 Gesloten 0,0 4,6

digestaat 8,9

0,8 -108,5 0,0 6,4 12,5 0,8 -108,5

Volledige Geval Open digestaat 15,6 13,5 8,9 0,0 26 - 15,6 18,9 12,5 0,0 -

24 De waarden voor biogasproductie uit mest bevatten negatieve emissies voor de emissies die worden gereduceerd door het beheer van onverwerkte mest. De in aanmerking

genomen waarde voor e sca is gelijk aan -45 gCO2eq./MJ mest die wordt gebruikt voor anaerobe vergisting.

maisplan 1

t 25 Gesloten 15,2 0,0 digestaat 8,9 0,0 - 15,2 0,0 12,5 0,0 -

Open digestaat 15,6 18,8 8,9 0,0 - 15,6 26,3 12,5 0,0 - Geval

2 Gesloten 15,2 5,2 7,2

digestaat 8,9 0,0

  • 15,2 12,5 0,0 -

    Open digestaat 17,5 21,0 8,9 0,0 - 17,5 29,3 12,5 0,0 - Geval

3 Gesloten 17,1 5,7

digestaat 8,9 0,0

  • 17,1 7,9 12,5 0,0 -

    Open digestaat 0,0 21,8 8,9 0,5 - 0,0 30,6 12,5 0,5 - Geval

1 Gesloten 0,0 0,0

digestaat 8,9 0,5

  • 0,0 0,0 12,5 0,5 -

Open digestaat 0,0 27,9 8,9 0,5 - 0,0 39,0 12,5 0,5 - Bioafval Geval

2 Gesloten 0,0 5,9 - 0,0 8,3

digestaat 8,9 0,5 12,5 0,5

-

Geval Open digestaat 0,0 31,2 8,9 0,5 - 0,0 43,7 12,5 0,5 -

3 Gesloten 0,0 6,5 8,9 0,5 - 0,0 9,1 12,5 0,5 -

26 Het vervoer van landbouwgrondstoffen naar de verwerkingsinstallatie is opgenomen in de waarde voor 'teelt' overeenkomstig de methode in COM(2010) 11 i. De waarde voor vervoer van silomais stemt overeen met 0,4 gCO 2 eq. /MJ biogas.

25 Volledige maisplant betekent mais die als voeder wordt geoogst en in silo’s wordt opgeslagen voor bewaring.

digestaat

Gedesaggregeerde standaardwaarden voor biomethaan

TYPISCH [gCO 2 eq. /MJ] STANDAARD [gCO 2 eq. /MJ] / Biomethaanproductie-

Technologische optie Ver Com Mestcredits Om C

installatie Teelt werk

Oming

zetting

Vervoer pressie in Teelt Vertankstation

werking zetting

Vervoer pre

tan

Open geen 0,0 84,2 19,5 1,0 3,3 -124,4 0,0 117,9 27,3 1,0

digestaat rookgasverbranding rookgasverbranding 0,0 84,2 4,5 1,0 3,3 -124,4 0,0 117,9 6,3 1,0

Natte mest

Gesloten geen 0,0 3,2 19,5 0,9 3,3 -111,9 0,0 4,4 27,3 0,9

digestaat rookgasverbranding rookgasverbranding 0,0 3,2 4,5 0,9 3,3 -111,9 0,0 4,4 6,3 0,9

Open geen 18,1 20,1 19,5 0,0 3,3 - 18,1 28,1 27,3 0,0

digestaat rookgasverbranding rookgasverbranding 18,1 20,1 4,5 0,0 3,3 - 18,1 28,1 6,3 0,0

Volledige maisplant

Gesloten geen 17,6 4,3 19,5 0,0 3,3 - 17,6 6,0 27,3 0,0

digestaat rookgasverbranding rookgasverbranding 17,6 4,3 4,5 0,0 3,3 - 17,6 6,0 6,3 0,0

Bioafval Open geen 0,0 30,6 19,5 0,6 3,3 - 0,0 42,8 27,3 0,6

rookgasverbranding

digestaat rookgasverbranding 0,0 30,6 4,5 0,6 3,3 - 0,0 42,8 6,3 0,6

Gesloten geen 0,0 5,1 19,5 0,5 3,3 - 0,0 7,2 27,3 0,5

digestaat rookgasverbranding rookgasverbranding 0,0 5,1 4,5 0,5 3,3 - 0,0 7,2 6,3 0,5

  • D. 
    T OTALE TYPISCHE EN STANDAARD - BROEIKASGASEMISSIEWAARDEN VOOR

BIOMASSABRANDSTOFKETENS

Typische

Biomassabrandstofproductie Afstand broeikasgas

Standaardinstallatie

transport emissies

broeikasgas(gCO2

emissies (gCO2

eq./MJ) eq./MJ)

1 tot en met 500

km 5 6

500 tot en met

2500 km 7 9

Houtspaanders van bosresiduen 2500 tot en met

10000 km 12 15

Meer dan 10000

km 22 27

Houtspaanders van hakhout met 25 27

een korte omlooptijd 2500 tot en met

(Eucalyptus) 10000 km

1 tot en met 500 8 9

km

500 tot en met 10 11

Houtspaanders van hakhout met 2500 km

een korte omlooptijd (Populier -

bemest) 2500 tot en met 15 18

10000 km

2500 tot en met 25 30 10000 km

1 tot en met 500 6 7 km

500 tot en met 8 10

Houtspaanders van hakhout met 2500 km

een korte omlooptijd (Populier -

niet bemest) 2500 tot en met 14 16

10000 km

2500 tot en met 24 28

10000 km

Houtspaanders van stamhout 1 tot en met 500 km 5 6

500 tot en met

2500 km 7 8

2500 tot en met

10000 km 12 15

2500 tot en met

10000 km 22 27

1 tot en met 500

km 4 5

500 tot en met

Houtspaanders van industriële 2500 km

6 7

residuen 2500 tot en met

10000 km 11 13

Meer dan 10000

km 21 25

1 tot en met 500

km 29 35

500 tot en met 35

Houtbriketten of pellets van 2500 km

29

bosresiduen (geval 1) 2500 tot en met

10000 km 30 36

Meer dan 10000

km 34 41

1 tot en met 500

km 16 19

500 tot en met

Houtbriketten of pellets van 2500 km

16 19

bosresiduen (geval 2a) 2500 tot en met

10000 km 17 21

Meer dan 10000

km 21 25

1 tot en met 500

km 6 7

Houtbriketten of pellets van

bosresiduen (geval 3a) 500 tot en met 2500 km 6 7

2500 tot en met 7 8 10000 km

Meer dan 10000

km 11 13

Houtbriketten of pellets van 41 46

hakhout met een korte 2500 tot en met omlooptijd (Eucalyptus – geval 10000 km

1)

Houtbriketten of pellets van 30 33

hakhout met een korte 2500 tot en met

omlooptijd (Eucalyptus – geval 10000 km

2a)

Houtbriketten of pellets van 21 22 hakhout met een korte 2500 tot en met

omlooptijd (Eucalyptus – geval 10000 km

3a)

1 tot en met 500 31 37

Houtbriketten of pellets van km

hakhout met een korte 500 tot en met 32 38 omlooptijd (Populier – bemest – 10000 km

geval 1) Meer dan 10000 36 43

km

1 tot en met 500 18 21

Houtbriketten of pellets van km

hakhout met een korte 500 tot en met 20 23 omlooptijd (Populier – bemest – 10000 km

geval 2a) Meer dan 10000 23 27

km

1 tot en met 500 8 9

Houtbriketten of pellets van km

hakhout met een korte 500 tot en met 10 11 omlooptijd (Populier – bemest – 10000 km

geval 3a) Meer dan 10000 13 15

km

Houtbriketten of pellets van 1 tot en met 500 30 35 hakhout met een korte km

omlooptijd (Populier – niet 500 tot en met 31 37

bemest – geval 1) 10000 km

Meer dan 10000 35 41

km

1 tot en met 500 16 19

Houtbriketten of pellets van km

hakhout met een korte 500 tot en met 18 21 omlooptijd (Populier – niet 10000 km

bemest – geval 2a) Meer dan 10000 21 25

km

1 tot en met 500 6 7

Houtbriketten of pellets van km

hakhout met een korte 500 tot en met 8 9 omlooptijd (Populier – niet 10000 km

bemest – geval 3a) Meer dan 10000 11 13

km

1 tot en met 500

km 29 35

500 tot en met

Houtbriketten of pellets van 2500 km

29 34

stamhout (geval 1) 2500 tot en met

10000 km 30 36

Meer dan 10000

km 34 41

1 tot en met 500

km 16 18

500 tot en met

Houtbriketten of pellets van 2500 km

15 18

stamhout (geval 2a) 2500 tot en met

10000 km 17 20

Meer dan 10000

km 21 25

1 tot en met 500 5 6

Houtbriketten of pellets van km

stamhout (geval 3a) 500 tot en met

2500 km 5 6

2500 tot en met

10000 km 7 8

Meer dan 10000

km 11 12

1 tot en met 500

km 17 21

500 tot en met

Houtbriketten of pellets van 2500 km 17 21

residuen uit de houtindustrie

(geval 1) 2500 tot en met

10000 km 19 23

Meer dan 10000

km 22 27

1 tot en met 500

km 9 11

500 tot en met

Houtbriketten of pellets van 2500 km 9 11

residuen uit de houtindustrie

(geval 2a) 2500 tot en met

10000 km 10 13

Meer dan 10000

km 14 17

1 tot en met 500

km 3 4

500 tot en met

Houtbriketten of pellets van 2500 km 3 4

residuen uit de houtindustrie

(geval 3a) 2500 tot en met

10000 5 6

Meer dan 10000

km 8 10

Geval 1 verwijst naar processen waarin een aardgasketel wordt gebruikt om de pelletfabriek te voorzien van proceswarmte. Proceselektriciteit wordt aangekocht van het net.

Geval 2 verwijst naar processen waarin een ketel die wordt gestookt met houtspaanders wordt gebruikt om de pelletfabriek te voorzien van proceswarmte. Proceselektriciteit wordt aangekocht van het net.

Geval 3 verwijst naar processen waarin een WKK, die wordt gestookt met houtspaanders, wordt gebruikt om de pelletfabriek te voorzien van warmte en stroom.

Typische

Biomassabrandstofproductie Afstand broeikasgas Standaardbroeikasinstallatie transport emissies (gCO2 gasemissies (gCO2

eq./MJ) eq./MJ)

1 tot en met 500

km 4 4

500 tot en met

Landbouwresiduen met een 2500 km

8 9

dichtheid <0,2 t/m3 27 2500 tot en met

10000 km 15 18

Meer dan 10000

km 29 35

1 tot en met 500

km 4 4

500 tot en met

Landbouwresiduen met een 2500 km

5 6

dichtheid > 0,2 t/m3 28 2500 tot en met

10000 km 8 10

Meer dan 10000

km 15 18

1 tot en met 500

km 8 10

Stropellets 500 tot en met 10000 km 10 12

Meer dan 10000

km 14 16

Bagassebriketten 500 tot en met 10000 km 5 6

27 Deze groep van materialen omvat landbouwresiduen met een lage volumedichtheid en bestaat uit

materialen zoals strobalen, haverdoppen, rijstdoppen en bagassebalen (niet-limitatieve lijst).

28 De groep van landbouwresiduen met een hogere volumedichtheid omvat materialen zoals maiskolven, notendoppen, sojabonendoppen en palmpitdoppen (niet-limitatieve lijst).

Meer dan

10000 km 9 10

Palmpitschroot Meer dan 10000 km 54 61

Palmpitschroot (geen CH 4 - Meer dan 10000

emissies van oliefabriek) km 37 40

Typische en standaardwaarden - biogas voor elektriciteit

Technologische optie Typische waarde Standaardwaarde Biogasproductieinstallatie

Broeikasgasemissies Broeikasgasemissies

(g CO2eq/MJ) (g CO2eq/MJ)

Geval 1 Open

digestaat 29 -28 3

Gesloten

digestaat 30 -88 -84

Geval 2 Open

Biogas voor digestaat -23 10

elektriciteit uit

natte mest Gesloten

digestaat -84 -78

Geval 3 Open

digestaat -28 9

Gesloten

digestaat -94 -89

Geval 1 Open

digestaat 38 47

Gesloten

digestaat 24 28

Biogas voor Geval 2 Open elektriciteit uit digestaat

43 54

volledige Gesloten

maisplant digestaat 29 35

Geval 3 Open

digestaat 47 59

Gesloten

digestaat 32 38

Biogas voor Geval 1 Open elektriciteit uit digestaat

31 44

bioafval Gesloten 9 13

29 Open opslag van digestaat leidt tot bijkomende emissies van methaan, die afhankelijk zijn van het weer, het substraat en de efficiëntie van de vergisting. Bij deze berekeningen worden de waarden geacht gelijk te zijn aan 0,05 MJ CH4 / MJ biogas voor mest, 0,035 MJ CH4 / MJ biogas voor mais en 0,01 MJ CH4 / MJ biogas voor bioafval.

30 Gesloten opslag betekent dat het door het vergistingsproces verkregen digestaat wordt opgeslagen in een gasdichte tank, en het bijkomende biogas dat vrijkomt tijdens de opslag wordt beschouwd als gerecupereerd voor de productie van extra elektriciteit of biomethaan.

digestaat

Geval 2 Open

digestaat 37 52

Gesloten

digestaat 15 21

Geval 3 Open

digestaat 41 57

Gesloten

digestaat 16 22

Typische en standaardwaarden voor biomethaan

Typische

Biomethaanproductie Technologische Standaardbroeikasgasemissies

installatie optie broeikasgasemissies

(g CO2eq/MJ) (g CO2eq/MJ)

Open digestaat, geen

rookgasverbranding 31 -20 22

Open digestaat,

rookgasverbranding 32 -35 1

Biomethaan uit natte

mest Gesloten digestaat,

geen -88 -79

rookgasverbranding

Gesloten digestaat,

rookgasverbranding -103 -100

Open digestaat, geen

rookgasverbranding 58 73

Biomethaan uit Open digestaat,

volledige maisplant rookgasverbranding 43 52

Gesloten digestaat,

geen 41 51

31 Deze categorie omvat de volgende categorieën van technologieën voor de omzetting van biogas naar

biomethaan: Pressure Swing Adsorption (PSA), Pressure Water Scrubbing (PWS), Membranes, Cryogenic, en Organic Physical Scrubbing (OPS). Het omvat een emissie van 0,03 MJ CH4 /MJ biomethaan voor de emissie van methaan in de rookgassen.

32 Deze categorie omvat de volgende categorieën van technologieën voor de omzetting van biogas naar

biomethaan: Pressure Water Scrubbing (PWS) when water is recycled, Pressure Swing Adsorption (PSA), Chemical Scrubbing, Organic Physical Scrubbing (OPS), Membranes en Cryogenic upgrading. Voor deze categorie wordt geen rekening gehouden met methaanemissies (als het rookgas methaan bevat, wordt dit verbrand).

rookgasverbranding

Gesloten digestaat,

rookgasverbranding 26 30

Open digestaat, geen

rookgasverbranding 51 71

Open digestaat,

rookgasverbranding 36 50

Biomethaan uit

bioafval Gesloten digestaat,

geen 25 35

rookgasverbranding

Gesloten digestaat,

rookgasverbranding 10 14

Typische en standaardwaarden - biogas voor elektriciteit - mengsels van mest en mais: Broeikasgasemissies, waarbij aandelen worden toegewezen op basis van de verse materie

Typische

Biogasproductie Technologische Standaardbroeikasgasemissies

installatie opties broeikasgasemissies

(g CO2eq/MJ) (g CO2eq/MJ)

Geval 1 Open digestaat 17 33

Mest – Gesloten digestaat -12 -9

Mais Geval 2 Open digestaat 22 40

80 % - Gesloten digestaat -7 -2

20 % Geval 3 Open digestaat 23 43

Gesloten digestaat -9 -4

Geval 1 Open digestaat 24 37

Mest – Gesloten digestaat 0 3

Mais Geval 2 Open digestaat 29 45

70 % - Gesloten digestaat 4 10

30 % Geval 3 Open digestaat 31 48

Gesloten digestaat 4 10

Mest – Geval 1 Open digestaat 28 40

Mais Gesloten digestaat 7 11

60 % - Geval 2 Open digestaat 33 47

40 % Gesloten digestaat 12 18

Geval 3 Open digestaat 36 52

Gesloten digestaat 12 18

Opmerkingen

Geval 1 verwijst naar ketens waarin de stroom en warmte die nodig zijn voor het proces worden geleverd door de WKK-motor zelf.

Geval 2 verwijst naar ketens waarin de elektriciteit die nodig is voor het proces wordt afgenomen van het net en de proceswarmte wordt geleverd door de WKK-motor zelf. In sommige lidstaten mogen exploitanten geen subsidies aanvragen voor de brutoproductie, en geval 1 is de meest waarschijnlijke configuratie.

Geval 3 verwijst naar ketens waarin de elektriciteit die nodig is voor het proces wordt afgenomen van het net en de proceswarmte wordt geleverd door een biogasketel.

 Dit geval heeft betrekking op bepaalde installaties waarin de WKK-motor zich niet ter plaatse bevindt en biogas wordt verkocht (maar niet wordt omgezet in biomethaan).

Typische en standaardwaarden - biomethaan - mengsels van mest en mais: Broeikasgasemissies, waarbij aandelen worden toegewezen op basis van de verse materie

Biomethaanproductie Typisch Standaard

installatie Technologische opties (g CO2eq/MJ) (g CO2eq/MJ)

Open digestaat, geen 32 57

rookgasverbranding

Open digestaat, 17 36 Mest – Mais rookgasverbranding

80 % - 20 % Gesloten digestaat, geen -1 9

rookgasverbranding

Gesloten digestaat, -16 -12

rookgasverbranding

Open digestaat, geen 41 62

rookgasverbranding

Mest – Mais Open digestaat, 26 41

70 % - 30 % rookgasverbranding

Gesloten digestaat, geen 13 22

rookgasverbranding Gesloten digestaat, -2 1

rookgasverbranding

Open digestaat, geen 46 66 rookgasverbranding

Open digestaat, 31 45

Mest – Mais rookgasverbranding

60 % - 40 % Gesloten digestaat, geen 22 31

rookgasverbranding

Gesloten digestaat, 7 10

rookgasverbranding

Indien biomethaan gecomprimeerd wordt gebruikt als transportbrandstof, moet een waarde van 3,3 gCO2eq./MJ biomethaan worden toegevoegd aan de typische waarden en een waarde van 4,6 gCO2eq./MJ biomethaan aan de standaardwaarden.

 2009/28/EG

BIJLAGE VI

Minimumeisen voor het geharmoniseerde model voor de nationale actieplannen voor

energie uit hernieuwbare bronnen

  • 1. 
    Verwacht bruto-eindverbruik van energie

Bruto-eindverbruik van energie voor elektriciteit, vervoer, verwarming en koeling in 2020, rekening houdend met het effect van beleidsmaatregelen inzake energie-efficiëntie.

  • 2. 
    Nationale streefcijfers per sector voor 2020 en het geraamde aandeel energie uit hernieuware bronnen voor elektriciteit, verwarming en koeling en vervoer:
    • a) 
      streefcijfer voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor elektriciteit in 2020;
    • b) 
      geraamde keten van het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor

    elektriciteit;

    • c) 
      streefcijfer voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarming en koeling in 2020;
    • d) 
      geraamde keten voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor

    verwarming en koeling;

    • e) 
      geraamde keten voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer;
    • f) 
      de nationale indicatieve keten als bedoeld in artikel 3, lid 2, en deel B van bijlage I.
  • 3. 
    Maatregelen voor het bereiken van de streefcijfers:
    • a) 
      inventaris van alle vormen van beleid en van alle maatregelen ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen;
    • b) 
      specifieke maatregelen om aan de voorschriften van de artikelen 13, 14 en 16 te voldoen, inclusief de noodzaak om de bestaande infrastructuur uit te breiden of te versterken om de integratie te vergemakkelijken van de hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen die voor het halen van het nationale streefdoel voor 2020 vereist is, maatregelen om de vergunningsprocedures te bespoedigen, maatregelen om niet-technologische belemmeringen te verminderen en maatregelen betreffende de artikelen 17 tot en met 21;
    • c) 
      door de lidstaat of een groep lidstaten gehanteerde steunregelingen ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor elektriciteit;
    • d) 
      door de lidstaat of een groep lidstaten gehanteerde steunregelingen ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor verwarming en koeling;
    • e) 
      door de lidstaat of een groep lidstaten gehanteerde steunregelingen ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen voor vervoer;
    • f) 
      specifieke maatregelen ter bevordering van het gebruik van energie uit biomassa, in het bijzonder de exploitatie van nieuwe biomassabronnen, rekening houdend met:
      • i) 
        de beschikbaarheid van biomassa: zowel binnenlands potentieel als invoer;
      • ii) 
        maatregelen om de beschikbaarheid van biomassa te verbeteren, rekening houdend met andere biomassagebruikers (landbouw en bosbouw);
    • g) 
      voorgenomen beroep op statistische overdrachten tussen lidstaten en voorgenomen deelname aan gezamenlijke projecten met andere lidstaten en met derde landen:
      • i) 
        geraamde extra productie van energie uit hernieuwbare bronnen in

      vergelijking met de indicatieve keten die kan worden overgedragen aan andere

      lidstaten;

      • ii) 
        geraamde potentieel voor gezamenlijke projecten;
      • iii) 
        geraamde vraag naar energie uit hernieuwbare bronnen waaraan moet worden voldaan buiten de binnenlandse productie om.
  • 4. 
    Boordelingen:
    • a) 
      de totale bijdrage die wordt verwacht van elke technologie voor energie uit hernieuwbare bronnen om te voldoen aan de bindende streefcijfers voor 2020 en de indicatieve keten voor de aandelen van energie uit hernieuwbare bronnen voor elektriciteit, verwarming en koeling en vervoer;
    • b) 
      de totale bijdrage die wordt verwacht van de maatregelen op het gebied van energie-efficiëntie en energiebesparing om te voldoen aan de bindende streefcijfers voor 2020 en de indicatieve keten voor de aandelen van energie uit hernieuwbare bronnen voor elektriciteit, verwarming en koeling en vervoer.  2009/28/EG (aangepast)

BIJLAGE VII

Het in de berekening opnemen van energie verkregen uit warmtepompen

De door warmtepompen uit de omgeving onttrokken hoeveelheid aerothermische, geothermische of hydrothermische energie die voor de toepassing van deze richtlijn geacht wordt energie uit hernieuwbare bronnen te zijn, E RES , wordt berekend volgens de volgende formule:

E RES = Q usable * (1 – 1/SPF)

waarbij

Q usable = de geraamde totale hoeveelheid bruikbare warmte die wordt afgeleverd door warmtepompen die aan de in artikel 7 5, lid 4, bedoelde criteria voldoen, als volgt ten uitvoer gelegd: enkel warmtepompen waarvoor SPF > 1,15 * 1/η worden in aanmerking genomen;

SPF = het geraamde gemiddelde seizoensgebonden rendement voor deze warmtepompen;

η is de verhouding tussen de totale brutoproductie van elektriciteit en het verbruik van primaire energie voor elektriciteitsproductie en wordt berekend als een EU- gemiddelde, gebaseerd op Eurostatgegevens.

Uiterlijk op 1 januari 2013 stelt de Commissie richtsnoeren vast met betrekking tot de wijze waarop de lidstaten voor de verschillende warmtepomptechnologieën en -toepassingen de waarden Q usable en SPF moeten ramen, met inachtneming van de verschillen in klimaatomstandigheden, in het bijzonder zeer koude klimaten.

 2009/28/EG  2015/1513 artikel 2, punt 13, en bijlage II, punt 2  nieuw

BIJLAGE VIII

D EEL A. V OORLOPIGE GERAAMDE EMISSIES VAN GRONDSTOFFEN VOOR BIOBRANDSTOFFEN

EN VLOEIBARE BIOMASSA TEN GEVOLGE VAN INDIRECTE VERANDERING IN HET

LANDGEBRUIK ( G CO 2 EQ /MJ)33

Gewasgroep Gemid Uit de gevoeligheidsanalyse afgeleide

delde interpercentiele spreidingsbreedte  35   34

Granen en andere zetmeelrijke 12 8 tot en met 16 gewassen

Suikers 13 4 tot en met 17

Oliegewassen 55 33 tot en met 66

D EEL B. B IOBRANDSTOFFEN EN VLOEIBARE BIOMASSA WAARVAN DE GERAAMDE EMISSIES

TEN GEVOLGE VAN INDIRECTE VERANDERINGEN IN HET LANDGEBRUIK GEACHT

WORDEN NUL TE ZIJN

Van biobrandstoffen en vloeibare biomassa die worden geproduceerd uitgaande van de volgende categorieën grondstoffen worden de geraamde emissies ten gevolge van indirecte veranderingen in het landgebruik geacht nul te zijn:

  • 1. 
    grondstoffen die niet zijn vermeld in deel A van deze bijlage.

33 De hier vermelde gemiddelde waarden vertegenwoordigen een gewogen gemiddelde van de

afzonderlijk gemodelleerde gewaswaarden. De orde van grootte van de waarden in deze bijlage wordt beïnvloed door de reeks aannames (zoals behandeling van bijproducten, ontwikkelingen in de opbrengst, koolstofvoorraden, verplaatsing van andere grondstoffen) die worden gebruikt in de voor de raming ontwikkelde economische modellen. Hoewel het derhalve onmogelijk is de onzekerheidsmarge van dergelijke ramingen volledig te bepalen, is een gevoeligheidsanalyse, de zogenoemde Monte Carloanalyse, op de resultaten uitgevoerd op basis van de willekeurige variatie van de belangrijkste parameters.

34 De hier opgenomen gemiddelde waarden vertegenwoordigen een gewogen gemiddelde van de afzonderlijk gemodelleerde gewaswaarden.

35 De hier opgenomen spreidingsbreedte weerspiegelt 90 % van de resultaten waarvoor de uit de analyse resulterende 5e en 95e percentielwaarden zijn gebruikt. Het 5e percentiel duidt op een waarde beneden welke 5 % van de waarnemingen werden aangetroffen (d.w.z. 5 % van de totale gebruikte data vertoonden resultaten beneden 8, 4 en 33 gCO 2eq /MJ). Het 95e percentiel duidt op een waarde beneden welke 95 % van de waarnemingen werden aangetroffen (d.w.z. 5 % van de totale gebruikte data vertoonden resultaten boven 16, 17 en 66 gCO 2eq /MJ).

  • 2. 
    grondstoffen waarvan de productie heeft geleid tot directe veranderingen in het landgebruik, d.w.z. een verandering van een van de volgende IPCC-categorieën van landgebruik: bosland, grasland, wetland, woongebieden of overig land, in akkerland

of land voor vaste gewassen  36 . In een dergelijk geval moet een „emissiewaarde

ten gevolge van directe verandering in het landgebruik (e l )” worden berekend

overeenkomstig bijlage V, deel C, punt 7.

36 Vaste gewassen worden gedefinieerd als meerjarige gewassen waarvan de stam gewoonlijk niet jaarlijks wordt geoogst, zoals hakhout met een korte omlooptijd en oliepalm.

 2015/1513 artikel 2, punt 13, en bijlage II, punt 3 (aangepast)  nieuw

BIJLAGE IX

Deel A. Grondstoffen  voor de productie van geavanceerde biobrandstoffen  en brandstoffen waarvan de bijdrage tot het behalen van het in artikel 3, lid 4, eerste alinea, bedoelde streefcijfer wordt geacht tweemaal hun energie-inhoud te zijn:

  • a) 
    Algen wanneer zij worden gekweekt op het land in vijvers of fotobioreactoren.
    • b) 
      De biomassafractie van gemengd stedelijk afval, maar niet gescheiden ingezameld huishoudelijk afval waarvoor de recyclingstreefcijfers gelden overeenkomstig artikel 11, lid 2, onder a), van Richtlijn 2008/98/EG i.
    • c) 
      Bioafval als gedefinieerd in artikel 3, punt 4, van Richtlijn 2008/98/EG i van particuliere huishoudens, waarop gescheiden inzameling van toepassing is als gedefinieerd in artikel 3, punt 11, van die richtlijn.
    • d) 
      De biomassafractie van industrieel afval ongeschikt voor gebruik in de voeder- of voedselketen, met inbegrip van materiaal van de groot- en detailhandel, de agrovoedingsmiddelenindustrie en de visserij- en aquacultuursector, met uitzondering van de in deel B van deze bijlage vermelde grondstoffen.
    • e) 
      Stro.
    • f) 
      Dierlijke mest en zuiveringsslib.
    • g) 
      Effluenten van palmoliefabrieken en palmtrossen.
    • h) 
       Tallolie en  Ttalloliepek.
    • i) 
      Ruwe glycerine.
    • j) 
      Bagasse.
    • k) 
      Draf van druiven en droesem.
    • l) 
      Notendoppen.
    • m) 
      Vliezen.
    • n) 
      Kolfspillen waaruit de maïskiemen zijn verwijderd.
    • o) 
      Biomassafractie van afvalstoffen en residuen uit de bosbouw en de houtsector, zoals schors, takken, precommercieel dunningshout, bladeren, naalden, boomkruinen, zaagsel, houtkrullen/spaanders, zwart residuloog, bruin residuloog, vezelslib, lignine en tallolie.
    • p) 
      Ander non-food cellulosemateriaal als omschreven in artikel 2, tweede alinea, onder s).
  • q) 
    Ander lignocellulosisch materiaal als omschreven in artikel 2, tweede alinea, onder r), met uitzondering van voor verzaging geschikte stammen of blokken en

    fineer.

    • r) 
      Hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong.
    • s) 
      Afvang en benutting van koolstof voor vervoersdoeleinden, als de energiebron hernieuwbaar is overeenkomstig artikel 2, tweede alinea, onder a).
    • t) 
      Bacteriën, als de energiebron hernieuwbaar is overeenkomstig artikel 2, tweede alinea, onder a).

Deel B. Grondstoffen  voor de productie van biobrandstoffen  waarvan de bijdrage tot het behalen van het  in artikel 25, lid 1, vastgestelde minimumaandeel is beperkt  in artikel 3, lid 4, eerste alinea, bedoelde streefcijfer wordt geacht tweemaal hun energie-inhoud te zijn:

  • a) 
    Gebruikte bak- en braadolie.
  • b) 
    Dierlijke vetten, ingedeeld als categorieën 1 en 2 overeenkomstig Verordening

    (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad 37 .

     nieuw

    • c) 
      Melasse verkregen als bijproduct bij de raffinage van suikerriet of suikerbieten, op voorwaarde dat er is voldaan aan de hoogste industrienormen voor de extractie van suiker.

       2015/1513 artikel 2, punt 13, en bijlage II, punt 3

37 Verordening (EG) nr. 1069/2009 i van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot

vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 i (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1).

 nieuw

BIJLAGE X

Deel A: Maximumaandeel van uit voedsel- of voedergewassen geproduceerde vloeibare biobrandstoffen ten aanzien van het EU-streefcijfer inzake hernieuwbare energie, als bedoeld in artikel 7, lid 1

Kalenderjaar Maximumaandeel

2021 7,0 %

2022 6,7 %

2023 6,4 %

2024 6,1 %

2025 5,8 %

2026 5,4 %

2027 5,0 %

2028 4,6 %

2029 4,2 %

2030 3,8 %

Deel B: Minimumaandelen van energie uit geavanceerde biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in bijlage IX vermelde grondstoffen, hernieuwbare transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, uit afval geproduceerde fossiele brandstoffen en hernieuwbare elektriciteit, als bedoeld in artikel 25, lid 1

Kalenderjaar Minimumaandeel

2021 1,5 %

2022 1,85 %

2023 2,2 %

2024 2,55 %

2025 2,9 %

2026 3,6 %

2027 4,4 %

2028 5,2 %

2029 6,0 %

2030 6,8 %

Deel C: Minimumaandelen van energie uit geavanceerde biobrandstoffen en biogassen die worden geproduceerd uit in bijlage IX, deel A, vermelde grondstoffen, als bedoeld in artikel 25, lid 1

Kalenderjaar Minimumaandeel

2021 0,5 %

2022 0,7 %

2023 0,9 %

2024 1,1 %

2025 1,3 %

2026 1,75 %

2027 2,2 %

2028 2,65 %

2029 3,1 %

2030 3,6 %

BIJLAGE XI

Deel A

Ingetrokken richtlijn en lijst van de opeenvolgende wijzigingen daarvan (als bedoeld in artikel 34)

Richtlijn 2009/28/EG i van het Europees

Parlement en de Raad

(PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16)

Richtlijn 2013/18 i/EU van de Raad

(PB L 158 van 10.6.2013, blz. 230)

Richtlijn (EU) 2015/1513 i Alleen artikel 2

(PB L 239 van 15.9.2015, blz. 1)

Deel B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht

(als bedoeld in artikel 34)

Richtlijn Omzettingstermijn

2009/28/EG 25 juni 2009

2013/18/EU 1 juli 2013

(EU) 2015/1513 10 september 2017

BIJLAGE XII

Concordantietabel

Richtlijn 2009/28/EG i Deze richtlijn

Artikel 1 Artikel 1

Artikel 2, eerste alinea Artikel 2, eerste alinea

Artikel 2, tweede alinea, aanhef Artikel 2, tweede alinea, aanhef

Artikel 2, tweede alinea, onder a) Artikel 2, tweede alinea, onder a)

Artikel 2, tweede alinea, onder b), c) en d) —

— Artikel 2, tweede alinea, onder b)

Artikel 2, tweede alinea, onder e), f), g), h), i), Artikel 2, tweede alinea, onder c), d), e), f), g), j), k), l), m), n), o), p), q), r), s), t), u), v) en w) h), i), j), k), l), m), n), o), p), q), r), s), t) en u)

— Artikel 2, tweede alinea, onder x), y), z), aa), bb), cc), dd), ee), ff), gg), hh), ii), jj), kk), ll), mm), nn), oo), pp), qq), rr), ss), tt) en uu)

Artikel 3 —

— Artikel 3

Artikel 4 —

— Artikel 4

— Artikel 5

— Artikel 6

Artikel 5, lid 1, eerste, tweede en derde alinea Artikel 7, lid 1, eerste, tweede en derde alinea

— Artikel 7, lid 1, vierde alinea

Artikel 5, lid 2 —

Artikel 5, leden 3 en 4 Artikel 7, leden 2 en 3

— Artikel 7, leden 4 en 5

Artikel 5, leden 5 tot en met 7 Artikel 7, leden 6 tot en met 8

Artikel 6 Artikel 8 Artikel 7 Artikel 9

Artikel 8 Artikel 10

Artikel 9 Artikel 11

Artikel 10 Artikel 12

Artikel 11 Artikel 13

Artikel 12 Artikel 14

Artikel 13, lid 1, eerste alinea Artikel 15, lid 1, eerste alinea

Artikel 13, lid 1, tweede alinea Artikel 15, lid 1, tweede alinea

Artikel 13, lid 1, tweede alinea, onder a) en b) —

Artikel 13, lid 1, tweede alinea, onder c), d), e) Artikel 15, lid 1, tweede alinea, onder a), b), c) en f) en d)

Artikel 13, lid 2 Artikel 15, lid 2

— Artikel 15, lid 3

Artikel 13, leden 3, 4 en 5 Artikel 15, leden 4, 5 en 6

Artikel 13, lid 6, eerste alinea Artikel 15, lid 7, eerste alinea

Artikel 13, lid 6, tweede, derde, vierde en — vijfde alinea

— Artikel 15, leden 8 en 9

— Artikel 16

— Artikel 17

Artikel 14 Artikel 18

Artikel 15, leden 1 en 2 Artikel 19, leden 1 en 2

Artikel 15, lid 3 —

— Artikel 19, leden 3 en 4

Artikel 15, leden 4 en 5 Artikel 19, leden 5 en 6

Artikel 15, lid 6, eerste alinea, onder a) Artikel 19, lid 7, eerste alinea, onder a) Artikel 15, lid 6, eerste alinea, onder b), punt Artikel 19, lid 7, eerste alinea, onder b), punt i) i)

— Artikel 19, lid 7, eerste alinea, onder b), punt ii)

Artikel 15, lid 6, eerste alinea, onder b), punt Artikel 19, lid 7, eerste alinea, onder b), punt ii) iii)

— Artikel 19, lid 7, tweede alinea

Artikel 15, lid 7 Artikel 19, lid 8

Artikel 15, lid 8 —

Artikel 15, leden 9 en 10 Artikel 19, leden 9 en 10

— Artikel 19, lid 11

Artikel 15, leden 11 en 12 Artikel 19, leden 12 en 13

Artikel 19, lid 14

Artikel 16, leden 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 —

Artikel 16, leden 9, 10 en 11 Artikel 20, leden 1, 2 en 3

— Artikel 21

— Artikel 22

— Artikel 23

— Artikel 24

— Artikel 25

Artikel 17, lid 1, eerste en tweede alinea Artikel 26, lid 1, eerste en tweede alinea

— Artikel 26, lid 1, derde en vierde alinea

Artikel 17, lid 2, eerste en tweede alinea —

Artikel 17, lid 2, derde alinea Artikel 26, lid 7, derde alinea

Artikel 17, lid 3, eerste alinea Artikel 26, lid 2, eerste alinea

— Artikel 26, lid 2, tweede alinea

Artikel 17, lid 4 Artikel 26, lid 3 Artikel 17, lid 5 Artikel 26, lid 4

Artikel 17, leden 6 en 7 —

Artikel 17, lid 8 Artikel 26, lid 9

Artikel 17, lid 9 —

— Artikel 26, leden 5, 6 en 8

— Artikel 26, lid 7, eerste en tweede alinea

— Artikel 26, lid 10

Artikel 18, lid 1, eerste alinea Artikel 27, lid 1, eerste alinea

Artikel 18, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en Artikel 27, lid 1, eerste alinea, onder a), c) en c) d)

— Artikel 27, lid 1, eerste alinea, onder b)

Artikel 18, lid 2 —

— Artikel 27, lid 2

Artikel 18, lid 3, eerste alinea Artikel 27, lid 3, eerste alinea

Artikel 18, lid 3, tweede en derde alinea —

Artikel 18, lid 3, vierde en vijfde alinea Artikel 27, lid 3, tweede en derde alinea

Artikel 18, lid 4, eerste alinea —

Artikel 18, lid 4, tweede en derde alinea Artikel 27, lid 4, eerste en tweede alinea

Artikel 18, lid 4, vierde alinea —

Artikel 18, lid 5 Artikel 27, lid 5

Artikel 18, lid 6, eerste en tweede alinea Artikel 27, lid 6, eerste en tweede alinea

Artikel 18, lid 6, derde alinea —

Artikel 18, lid 6, vierde alinea Artikel 27, lid 6, derde alinea

— Artikel 27, lid 6, vierde alinea

Artikel 18, lid 6, vijfde alinea Artikel 27, lid 6, vijfde alinea

Artikel 18, lid 7, eerste alinea Artikel 27, lid 7, eerste alinea — Artikel 27, lid 7, tweede alinea

Artikel 18, leden 8 en 9 —

Artikel 19, lid 1, eerste alinea Artikel 28, lid 1, eerste alinea

Artikel 19, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en Artikel 28, lid 1, eerste alinea, onder a), b) en c) c)

— Artikel 28, lid 1, eerste alinea, onder d)

Artikel 19, leden 2, 3 en 4 Artikel 28, leden 2, 3 en 4

Artikel 19, lid 5 —

Artikel 19, lid 7, eerste alinea Artikel 28, lid 5, eerste alinea

Artikel 19, lid 7, eerste alinea, eerste, tweede, — derde en vierde streepje

Artikel 19, lid 7, tweede alinea Artikel 28, lid 5, tweede alinea

Artikel 19, lid 7, derde alinea, inleidende Artikel 28, lid 5, derde alinea formule

Artikel 19, lid 7, derde alinea, onder a) Artikel 28, lid 5, derde alinea

Artikel 19, lid 7, derde alinea, onder b) —

Artikel 19, lid 8 Artikel 28, lid 6

Artikel 20 Artikel 29

Artikel 22 —

Artikel 23, leden 1 en 2 Artikel 30, leden 1 en 2

Artikel 23, leden 3, 4, 5, 6, 7 en 8 —

Artikel 23, lid 9 Artikel 30, lid 3

Artikel 23, lid 10 Artikel 30, lid 4

Artikel 24 —

Artikel 25, lid 1 Artikel 31, lid 1

Artikel 25, lid 2 —

Artikel 25, lid 3 Artikel 31, lid 2 Artikel 25 bis, leden 1, 2, 3, 4 en 5 Artikel 32, leden 1, 2, 3, 5 en 6

— Artikel 32, lid 4

Artikel 26 —

Artikel 27 Artikel 33

— Artikel 34

Artikel 28 Artikel 35

Artikel 29 Artikel 36

Bijlage I Bijlage I

Bijlage II Bijlage II

Bijlage III Bijlage III

Bijlage IV Bijlage IV

Bijlage V Bijlage V

Bijlage VI —

— Bijlage VI

Bijlage VII Bijlage VII

Bijlage VIII Bijlage VIII

Bijlage IX Bijlage IX

— Bijlage X

— Bijlage XI

— Bijlage XII


3.

Behandeld document

2 dec
'16
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (herschikking)
PROPOSAL
Secretary-General of the European Commission
15120/16
 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.