Verlaging emissies in meewerkende sectoren moet Parijs dichterbij brengen

Met dank overgenomen van Raad van de Europese Unie (Raad) i, gepubliceerd op vrijdag 13 oktober 2017.

Op 13 oktober heeft de Raad (Milieu) zijn standpunt vastgesteld over de verordening inzake de verdeling van de inspanningen, die bindende jaarlijkse emissiestreefcijfers voor elke lidstaat voor de periode 2021-2030 bevat.

Dankzij die streefcijfers zal de uitstoot van broeikasgassen in sectoren die niet binnen het toepassingsgebied van het emissiehandelssysteem (ETS) vallen, nog verder afnemen. Het gaat daarbij meer bepaald om gebouwen, landbouw (niet-CO2-emissies), afvalbeheer, vervoer (met uitzondering van luchtvaart en scheepvaart) en de industrie (d.w.z. industrie, energievoorziening en gebruik van producten).

Met behulp van deze wetgeving kan de EU dichter komen bij haar algehele doelstelling om de emissies tegen 2030 met ten minste 40% verminderd te hebben ten opzichte van de niveaus van 1990, en aldus haar toezeggingen in het kader van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering nakomen. Niet-ETS-sectoren zullen specifiek aan die doelstelling bijdragen door voor 2030 hun emissies met 30% te verminderen ten opzichte van de niveaus van 2005.

Nu de Raad het eens is geworden over zijn "algemene oriëntatie" (voorlopig Raadsstandpunt), kan hij spoedig met het Europees Parlement gaan onderhandelen over de definitieve tekst.

Onze gebouwen, onze vervoermiddelen en het afval dat wij produceren, hebben een reële impact op het milieu. 60% van de Europese uitstoot is afkomstig van deze sectoren. Het is cruciaal dat wij actie ondernemen. Ik juich de inspanningen van de lidstaten toe en zie uit naar de start van de onderhandelingen met het Parlement. Wij zullen onze beloften in verband met de Overeenkomst van Parijs waarmaken.”

Siim Kiisler, minister van Milieubeheer van Estland

Het standpunt van de Raad behoudt de voornaamste elementen van het Commissievoorstel, zoals hieronder aangegeven:

  • Jaarlijkse emissiereductiestreefcijfers voor de periode 2021-2030 voor elke lidstaat, gaande van 0% tot 40% onder het niveau van 2005, op basis van het bruto binnenlands product (bbp) per capita en in overeenstemming met het EU-reductiestreefcijfer van 30% voor de niet-ETS-sectoren.
  • Elke lidstaat moet een emissiereductietraject volgen om te waarborgen dat zijn emissies gedurende de hele periode gestaag dalen. Het vertrekpunt van de trajectberekening is 2020, zoals voorgesteld door de Commissie, en zal gebaseerd zijn op de gemiddelde emissies van 2016 tot en met 2018. Dit wordt beschouwd als de meest recente herziene emissiegegevens die in 2020 beschikbaar zullen komen.
  • De emissieruimte voor laaginkomenslidstaten, die op grond van de huidige beschikking inzake de verdeling van de inspanningen hun emissies tot 2020 konden verhogen in vergelijking met de niveaus van 2005, wordt aangepast om de toegestane stijging tussen 2017 en 2020 uit hoofde van die beschikking te weerspiegelen.
  • De bestaande vormen van flexibiliteit in de huidige beschikking inzake de verdeling van de inspanningen zijn gehandhaafd, zodat de lidstaten hun jaarlijkse grenswaarden kunnen bereiken. Dit omvat het bankieren en lenen van de jaarlijks toegewezen emissierechten van jaar tot jaar binnen de periode 2021-2030, alsmede overdrachten tussen landen. De voorgestelde "nieuwe" vormen van flexibiliteit - de eenmalige annulering van ETS-rechten en de flexibiliteit in de LULUCF-sector (landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw) - zijn ook opgenomen.

De algemene oriëntatie van de Raad bevat ook een veiligheidsreserve voor minder welvarende lidstaten die moeilijkheden zouden kunnen ondervinden om hun streefcijfers voor 2030 te halen, ook al hebben ze hun streefcijfers voor de huidige periode (2013-2030) ruimschoots gerealiseerd.

Deze reserve, die in totaal 115 miljoen ton CO2-equivalent bevat, zal vanaf 2032 beschikbaar worden gemaakt. In aanmerking komende lidstaten zullen evenwel aan strikte voorwaarden moeten voldoen. Zij zullen bijvoorbeeld eerst gebruik moeten hebben gemaakt van de andere vormen van flexibiliteit die deze verordening biedt.

De veiligheidsreserve kan alleen worden benut indien de EU haar doelstelling voor 2030 verwezenlijkt, zodat de ambitie van het EU-klimaatbeleid zeker wordt gehandhaafd.

De algemene oriëntatie bevat ook een kleine (in totaal 2 miljoen ton) bijkomende aanpassing van de emissieruimte voor lidstaten in uitzonderlijke omstandigheden, namelijk Letland en Malta.

Het standpunt van de Raad biedt een algemeen evenwicht tussen prikkels voor emissiereducties en vormen van flexibiliteit, en houdt de milieu-integriteit van het voorstel in stand.

Tijdlijn en volgende stappen

In juli 2016 bracht de Europese Commissie op basis van de sturing in de conclusies van de Europese Raad van oktober 2014 voorstellen uit voor 2 verordeningen betreffende de sectoren die niet onder het ETS vallen: verdeling van de inspanningen en LULUCF.

Gezien de onderlinge verbanden tussen de twee voorstellen, bespraken de ministers de niet-ETS-sectoren samen. Tijdens de Raad Milieu van 17 oktober 2016 vond een oriënterend debat plaats en op 19 december 2016 kregen de ministers van Milieu een update over de stand van zaken. In juni 2017 besprak de Raad Milieu de tot dan gemaakte vorderingen in deze dossiers.

Het Europees Parlement nam zijn standpunt over de verdeling van de inspanningen aan tijdens een plenaire vergadering op 14 juni, na de stemming over het ontwerpverslag in de Commissie ENVI van 30 mei 2017. Nu de Raad een algemene oriëntatie heeft bereikt, kunnen de onderhandelingen van start gaan.

Naar de bladzijde "Vergaderingen" Download als PDF


1.

Relevante EU dossiers