WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE Landverslag Nederland 2018 met een diepgaande evaluatie betreffende de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden bij MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, DE EUROPESE CENTRALE BANK EN DE EUROGROEP Europees semester 2018: beoordeling van de voortgang bij structurele hervormingen, de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden, en resultaten van diepgaande evaluaties in het kader van Verordening (EU) nr. 1176/2011

1.

Kerngegevens

Document­datum 08-03-2018
Publicatie­datum 09-03-2018
Kenmerk 6369/18
Van Secretary-General of the European Commission, signed by Mr Jordi AYET PUIGARNAU, Director
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Raad van de Europese Unie

Brussel, 8 maart 2018 (OR. en)

6369/18

ECOFIN 152 UEM 55 SOC 80 EMPL 61 COMPET 98 ENV 103 EDUC 64 RECH 69 ENER 70 JAI 146

BEGELEIDENDE NOTA

van: de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

ingekomen: 8 maart 2018

aan: de heer Jeppe TRANHOLM-MIKKELSEN, secretaris-generaal van de

Raad van de Europese Unie

Nr. Comdoc.: SWD(2018) 217 final

Betreft: WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE

Landverslag Nederland 2018 met een diepgaande evaluatie betreffende de

preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden bij

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES

PARLEMENT, DE RAAD, DE EUROPESE CENTRALE BANK EN DE

EUROGROEP Europees semester 2018: beoordeling van de voortgang bij

structurele hervormingen, de preventie en correctie van macroeconomische

onevenwichtigheden, en resultaten van diepgaande

evaluaties in het kader van Verordening (EU) nr. 1176/2011 i

Hierbij gaat voor de delegaties document SWD(2018) 217 final.

Bijlage: SWD(2018) 217 final

6369/18 hh

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 7.3.2018 SWD(2018) 217 final

WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE

Landverslag Nederland 2018 met een diepgaande evaluatie betreffende de preventie en correctie van macroeconomische

onevenwichtigheden

bij

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, DE EUROPESE CENTRALE BANK EN DE EUROGROEP

Europees semester 2018: beoordeling van de voortgang bij structurele hervormingen, de preventie en correctie van macro-economische onevenwichtigheden, en resultaten van diepgaande evaluaties in het kader van Verordening (EU) nr. 1176/2011 i

{COM(2018) 120 final i}

INHOUD

  • 1. 
    Economische situatie en vooruitzichten 5
  • 2. 
    Voortgang bij de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen 10
  • 3. 
    Samenvatting van de voornaamste bevindingen van de diepgaande evaluatie

in het kader van de procedure bij macro-economische onevenwichtigheden 14

3.1. Onevenwichtigheden en de ernst ervan 14

3.2. ONTWIKKELING, vooruitzichten en beleidsreacties 15

3.3. Algehele beoordeling 15

  • 4. 
    Hervormingsprioriteiten 20

4.1. Overheidsfinanciën en belastingen 20

4.2. Financiële sector 25

4.3. Arbeidsmarkt, onderwijs en sociaal beleid 35

4.4. Investeringen* 45

4.5. Sectoraal beleid 53

Bijlage A: Overzichtstabel 61

Bijlage B: Scorebord voor macro-economische onevenwichtigheden 65

Bijlage C: Standaardtabellen 66

Referenties 72

LIJST VAN TABELLEN

Tabel 1.1: Economische en financiële kernindicatoren 9

Tabel 2.1: Voortgang bij de uitvoering van de LSA's 12

Tabel 3.1: PMO-beoordelingsmatrix (*) - Nederland 17

Tabel 4.1.1: Totale overheidsfinanciering voor O&O en innovatie (2015-2017) 23

Tabel 4.2.1: Financiële gezondheidsindicatoren 25

Tabel 4.4.1: Investeringen per sector NL en eurozone (in % van het bbp) 45

Tabel 4.4.2: Inkomensoverzicht niet-financiële vennootschappen 47

Tabel 4.5.1: Totale productiviteitsgroei 1995-2015 (in %) 53

Tabel B.1: PMO-scorebord voor Nederland (WMV 2018) 65

Tabel C.1: Indicatoren financiële markten 66 Tabel C.2: Kernindicatoren sociaal scorebord 67

Tabel C.3: Arbeidsmarkt- en onderwijsindicatoren 68

Tabel C.4: Indicatoren voor sociale inclusie en gezondheid 69

Tabel C.5: Indicatoren voor de prestatie van productmarkten en beleidsindicatoren 70

Tabel C.6: Groene groei 71

LIJST VAN GRAFIEKEN

Grafiek 1.1: Bbp per hoofd van de bevolking (volume, index 2010=100) 5

Grafiek 1.2: Bbp-volume en trend vóór crisis 5

Grafiek 1.3: Bbp-groei en bijdragen 6

Grafiek 1.4: Arbeidsmarktontwikkelingen 6

Grafiek 1.5: Loongroei: werkelijk en voorspeld op basis van fundamentele economische factoren 6

Bron: Europese Commissie (zie Kiss and Arpaia, 2011). 7

Grafiek 1.6: Trends in arbeidskosten en -componenten 7

Grafiek 1.7: Gemiddelde jaarlijkse stijging/daling reëel inkomen ten opzichte van de voorgaande

generatie* 7

Grafiek 1.8: Nettovermogen naar leeftijd 8

Grafiek 2.1: Uitvoering van de LSA's tot op heden, vanuit een meerjarenperspectief (2011-2017)

bezien 10

Grafiek 4.1.1: Gemiddeld begrotingssaldo bij hoog- en laagconjunctuur 23

Grafiek 4.2.1: Omvang van de financiële intermediairs en van de markt voor schuldpapier 25

Grafiek 4.2.2: Ontwikkeling van de huizenprijzen 27

Grafiek 4.2.3: Waardering van huizenprijzen 28

Grafiek 4.2.4: Particuliere schuld 30

Grafiek 4.2.5: Schuld van niet-financiële vennootschappen 31

Grafiek 4.2.6: Verhouding intraconcernschuld/totale schuld 31

Grafiek 4.2.7: Rente betaald en ontvangen door multinationals 32

Grafiek 4.2.8: Verplichteafdrachtenwig (2016) 33

Grafiek 4.3.1: Voornaamste arbeidsmarktontwikkelingen 35

Grafiek 4.3.2: Verband tussen werkloosheid en nominale loongroei (2001-2016) 35

Grafiek 4.3.3: Aandeel deeltijdwerk met en zonder kinderen (2016) 37

Grafiek 4.3.4: Arbeidsmarktparticipatie van vrouwen (met kinderen) 38

Grafiek 4.3.5: Werkgelegenheid (20-64 jaar) naar soort (jaarmutatie) 39

Grafiek 4.3.6: Zelfstandigen per bedrijfstak ( % van totale werkgelegenheid in de bedrijfstak) 40

Grafiek 4.3.7: Doorstroming van tijdelijk naar vast werk, per kwartaal 41

Grafiek 4.4.1: Investeringen naar activacategorie 45

Grafiek 4.4.2: Binnenlandse en buitenlandse investeringen 45

Grafiek 4.4.3: Vorderingenoverschot/-tekort per sector 46

Grafiek 4.4.4: Besparingen en investeringen in de sector niet-financiële vennootschappen 46

Grafiek 4.4.5: Brutobesparingen van niet-financiële vennootschappen 47 Grafiek 4.4.6: Componenten bruto-exploitatieoverschot 48

Grafiek 4.4.7: Netto-exploitatieoverschot per sector 48

Grafiek 4.4.8: Ratio's netto uitgekeerde winst 48

Grafiek 4.4.9: Vennootschapsbesparingen, uitgesplitst naar bedrijfsgrootte 49

Grafiek 4.4.10: Lopende rekening 49

Grafiek 4.4.11: Handelssaldo goederen naar productgroep (2016) 50

Grafiek 4.4.12: Handelssaldo diensten naar productgroep (2016) 50

Grafiek 4.4.13: NIPP en cumulatieve overschotten op de lopende rekening 51

Grafiek 4.4.14: Output en geaggregeerde vraag eurozone 51

Grafiek 4.5.1: Bijdragen aan mutaties in de groei van de reële toegevoegde waarde 53

Grafiek 4.5.2: Productiviteitsontwikkeling per sector 53

Grafiek 4.5.3: Productiviteitsgroei op bedrijfsproductiviteitsniveau (koplopers/achterblijvers) 54

Grafiek 4.5.4: O&O-intensiteit in de industrie 56

LIJST VAN KADERS

Kader 2.1: Tastbare resultaten die zijn bereikt met EU-steun voor structurele veranderingen in

Nederland 13

Kader 3.1: Overloopeffecten eurozone 19

Kader 4.3.1: Monitoring van de prestaties in het licht van de Europese pijler van sociale rechten 36

Kader 4.3.1: Effecten van tijdelijke banen op inkomen 44

Kader 4.4.1: Investeringen en hervormingen in Nederland 52

Kader 4.5.1: Beleid uitgelicht: Expertisecentrum Aanbesteden in Nederland 58

SAMENVATTING

De Nederlandse economie blijft sterk groeien en vertoonden deze een scherpe daling, maar in deze expansie biedt de kans om de recente jaren een dubbelcijferige groei. De hervormingsdynamiek een krachtige impuls te bedrijfsinvesteringen in kapitaalgoederen zijn geven. In zijn regeerakkoord 2018-2021 heeft het meegestegen met het bbp. Op grond van de nieuwe kabinet een aantal maatregelen stijgende bezettingsgraad wordt gerekend op een aangekondigd op het gebied van het versnelling ervan. De publieke en private begrotingsbeleid, de woningmarkt, de investeringen in O&O zijn in 2016 toegenomen tot arbeidsmarkt en de pensioenen. Als deze 2,0 %, waarmee ze achterblijven bij het Europa maatregelen snel worden uitgevoerd, zal dat de 2020-streefcijfer van 2,5 % van het bbp. Hoewel binnenlandse vraag en de potentiële groei ten de belemmeringen voor particuliere investeringen goede komen. Hoewel maatregelen zijn gering blijken, zijn de procedures voor het aangekondigd om huishoudens te stimuleren om verkrijgen van een bouwvergunning tijdrovend in zich minder diep in de schulden te steken, blijven vergelijking met andere lidstaten. er prikkels bestaan om schulden aan te gaan. De arbeidsmarkt heeft zich in 2017 verder hersteld en De op volle toeren draaiende huizenmarkt heeft over het geheel genomen goed gepresteerd, verhoogt het vermogen van huishoudens, maar hoewel er nog uitdagingen zijn op het gebied van kan ook tot verdere onevenwichtigheden leiden. de pensioenen en de arbeidsmarktsegmentatie( 1 ). Onder invloed van de lage rente zijn de

huizenprijzen en de transactievolumes in recente In 2017 is de economische groei versneld tot jaren sterk gestegen. Stijgende huizenprijzen 3,1 %, het hoogste percentage in tien jaar. De hebben positieve vermogenseffecten en verlossen solide economische prestaties werden breed huishoudens geleidelijk van de onderwaarde van gedragen: zowel de binnenlandse vraag als de hun woning. Op nationaal niveau wijzen de netto-uitvoer hebben een positieve bijdrage huizenprijsindicatoren niet op een overwaardering. geleverd aan de groei. In de tussentijdse Er zijn echter aanwijzingen dat de stijging van de winterprognoses 2018 van de Europese Commissie huizenprijzen in sommige regio's niet alleen door wordt gerekend op een economische groei van fundamentele factoren kan worden verklaard. De 2,9 % in 2018 en 2,5 % in 2019, waarbij de nominale schuldniveaus lopen inmiddels weer op, binnenlandse economie naar verwachting sterk zij het in een veel lager tempo dan de blijft presteren. De groeibijdrage van de nettohuizenprijzen, hetgeen de financiële kwetsbaarheid uitvoer blijft naar verwachting vrij beperkt beperkt. vanwege de sterke binnenlandse vraag, die de invoer opstuwt. De loongroei is bescheiden gebleven ondanks

een krapper wordende arbeidsmarkt. Omdat de De investeringsquote ligt inmiddels weer op het lonen in 2016 sterker zijn gegroeid dan de langetermijngemiddelde. De investeringen in de productiviteit, zijn de nominale arbeidskosten per woningbouw zijn in sterke mate door de eenheid product licht toegenomen. Over een conjunctuur bepaald: na het uitbreken van de crisis langere periode bekeken ligt de loongroei echter

onder het niveau dat mag worden verwacht op ( 1 ) In het voorliggende verslag wordt de economie van basis van fundamentele factoren als werkloosheid,

Nederland beoordeeld in het licht van de jaarlijkse

groeianalyse van de Europese Commissie van 22 november productiviteit en inflatie. Verwacht wordt dat de

2017. In die analyse roept de Commissie de EU-lidstaten loongroei de komende jaren toeneemt door de op hervormingen door te voeren om de Europese economie verder verkrappende arbeidsmarkt.

productiever, weerbaarder en inclusiever te maken. Daarbij moeten de lidstaten hun inspanningen richten op de drie

elementen van de "heilzame driehoek" van economisch Het nieuwe kabinet heeft voor 2018-2021 een beleid: het stimuleren van investeringen, het doorvoeren groot discretionair budgettair

van structurele hervormingen en het garanderen van een

verantwoord begrotingsbeleid. Tegelijk heeft de stimuleringspakket aangekondigd. In 2017 is het

Commissie het waarschuwingsmechanismeverslag (WMV) begrotingsoverschot volgens de ramingen

gepubliceerd, waarmee het startschot is gegeven voor de opgelopen tot 0,7 %, terwijl de

zevende ronde van de procedure bij macro-economische

onevenwichtigheden. In het WMV werd geconstateerd dat overheidsschuldquote is gedaald tot onder de

voor Nederland een diepgaande evaluatie nodig was. Deze grenswaarde van 60 %. Het kabinet heeft een

wordt in het voorliggende verslag gepresenteerd. verhoging van de sociale uitgaven (met name kindgerelateerde uitkeringen) en de uitgaven voor

Samenvatting

defensie, onderwijs en innovatie aangekondigd. nog geen concrete maatregelen genomen om

Het begrotingskader is gewijzigd: een aantal verstorende fiscale prikkels die tot een toename conjuncturele uitgaven is uit het vaste van zelfstandigenbanen leiden, te beperken of om uitgavenplafond gehaald. Daardoor verbetert de de zelfstandigen een betere sociale bescherming te stabiliserende functie van de begroting aan de bieden. Het kabinet heeft herbevestigd dat het de uitgavenzijde, maar neemt de tweede pensioenpijler wil hervormen, hoewel sinds conjunctuurgevoeligheid van de begroting toe. de vaststelling van de LSA's geen nieuwe Dankzij de nominale begrotingsoverschotten, de maatregelen zijn genomen. Er is beperkte stijgende bbp-groei en een gunstige ontwikkeling vooruitgang geboekt bij het scheppen van van de overheidsschuld is de houdbaarheid van de voorwaarden voor een hogere reële loongroei met begroting verbeterd. Daardoor is Nederland, op inachtneming van de rol van de sociale partners, grond van de basisprojecties van de Commissie zodat er met betrekking tot LSA 2 al met al sprake voor de middellange termijn, ingedeeld in de is van beperkte vooruitgang. categorie "laag risico".

Wat betreft de vooruitgang die is geboekt om de Een aantal indicatoren wijzen erop dat de nationale streefcijfers in het kader van de Europa Nederlandse belastingregels door 2020-strategie te bereiken (zie ook bijlage A), doet multinationals worden gebruikt voor agressieve Nederland het goed op het gebied van de fiscale planningconstructies. Nederland heeft werkgelegenheid, het percentage tertiair stappen gezet om bepaalde aspecten van zijn opgeleiden, de energie-efficiëntie, de beperking belastingstelsel die een agressieve fiscale planning van de uitstoot van broeikasgassen en het in de hand kunnen werken, te wijzigen en het tegengaan van het voortijdig schoolverlaten. Er kabinet heeft een hervormingsagenda zijn echter meer inspanningen nodig op het gebied aangekondigd voor de verdere wijziging van van O&O-investeringen, hernieuwbare energie en bepaalde aspecten van het belastingstelsel. armoedebestrijding.

Voorlopig kunnen de inhoudingsvrijstelling voor dividenduitkeringen van coöperaties, de Nederland presteert vrij goed op de indicatoren mogelijkheid van hybride mismatches waarbij van het sociaal scorebord voor de Europese gebruik wordt gemaakt van commanditaire pijler van sociale rechten De sociale en de vennootschappen (cv's), en de arbeidsmarktresultaten zijn goed en de inhoudingsvrijstelling voor royalty's en ongelijkheid is gering. Er zijn maar weinig rentebetalingen, samen met het gebrek aan jongeren die geen baan hebben of geen onderwijs bepaalde antimisbruikbepalingen, een agressieve of opleiding volgen. Het percentage personen dat fiscale planning in de hand werken. armoede of sociale uitsluiting riskeert, is laag. Wel

verdienen bepaalde zaken aandacht, zoals het feit Nederland heeft enige vooruitgang geboekt bij dat de (geringe) inkomensongelijkheid iets de uitvoering van de landspecifieke toeneemt en het (krachtige) effect van de sociale aanbevelingen (LSA's) van 2017. Er is overdrachten op de armoedebestrijding afneemt. aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de ondersteuning van de potentiële groei en de De voornaamste bevindingen van de in dit verslag binnenlandse vraag. Op het gebied van O&O- vervatte diepgaande analyse en de daaraan investeringen is enige vooruitgang geboekt. Het gerelateerde beleidsuitdagingen volgen hieronder. kabinet heeft aangekondigd dat het belastingvoordeel voor hypotheekrentebetalingen • De gevestigde huizenmarktpraktijk heeft de sneller wordt afgebouwd, en heeft dit voornemen hoge schuldniveaus van huishoudens in de opgenomen in het regeerakkoord. Er zijn echter hand gewerkt en er blijven bepaalde slechts enkele stappen gezet om de resterende inefficiënties bestaan. Het eigenwoningbezit verstoringen op de woningmarkt terug te dringen, ligt op een hoog niveau en is versterkt door het zodat er al met al sprake is van enige vooruitgang genereuze belastingvoordeel voor met betrekking tot LSA 1. Nederland heeft hypotheekrentebetalingen. Vóór de crisis was beperkte vooruitgang geboekt bij de aanpak van de de schuld van huishoudens door aflossingsvrije resterende belemmeringen voor het aannemen van hypotheken en zeer hoge loan-to-value ratio's personeel op basis van vaste contracten. Er zijn opgestuwd tot circa 120 % van het bbp in 2009.

Samenvatting

Hoewel de schuld van de huishoudens als eurozone, met als gevolg een hogere percentage van het bbp inmiddels geleidelijk economische groei in de andere eurolanden. terugloopt, is deze nog altijd tweemaal zo hoog als het eurozonegemiddelde. Ondanks de • De tweede pijler van het pensioenstelsel geleidelijke beperking van het drukt een stempel op de financiën van belastingvoordeel voor hypotheken is de huishoudens, met name in combinatie met daadwerkelijke subsidie voor de hoge hypotheekschuld. Terwijl het schuldgefinancierd eigenwoningbezit nog pensioenstelsel goed presteert qua substantieel. toereikendheid van de pensioenen en budgettaire houdbaarheid, heeft het minpunten

De financiële aantrekkelijkheid van in termen van intergenerationele billijkheid, eigenwoningbezit en sociale huisvesting heeft transparantie en flexibiliteit. Bovendien zijn de deels tot gevolg dat de particuliere pensioenpremies in de tweede pijler hoog en huurmarkt onderontwikkeld is gebleven. De fluctueren deze naargelang van de door het gereguleerde en de socialewoningsector zijn desbetreffende pensioenfonds behaalde groot in vergelijking met andere lidstaten. De financiële resultaten. Als zodanig kan daarvan particuliere huurmarkt is de enige een procyclisch effect uitgaan op de woningmarktsector die niet gesubsidieerd bestedingen van huishoudens, waarbij de wordt, en blijft onderontwikkeld. Door het risico's zwaar lijken te wegen op de jonge gebrek aan een goed functionerend leeftijdsgroepen omdat een lagere indexatie en middensegment op de huurmarkt worden hogere pensioenpremies tot nu toe de primaire huishoudens ertoe aangezet eerder een woning aanpassingsmethoden zijn geweest. Wat hier in te kopen dan te huren, wat leidt tot hoge belangrijke mate meeweegt is dat huishoudens schuld/inkomen-ratio's en financiële een substantieel vermogen in de vorm van een kwetsbaarheid op jonge leeftijd. eigen huis en pensioen combineren met een hoge hypotheekschuld. Dat vermogen is echter

De lopende rekening blijft een aanmerkelijk uiterst illiquide en ongelijk verdeeld over de overschot vertonen. Nederland heeft de generaties. Daardoor zijn huishoudens afgelopen dertig jaar een overschot op de kwetsbaar bij economische schokken en wordt lopende rekening van gemiddeld 6 % van het de procyclische dynamiek van de financiën van bbp gehad. De sector niet-financiële huishoudens versterkt.

vennootschappen (NFV's) is grotendeels verantwoordelijk voor het hoge niveau ervan. Andere belangrijke structurele kwesties die in dit Het betrekkelijk hoge spaaroverschot in de verslag aan de orde komen en die bijzondere vennootschapssector is terug te voeren op een uitdagingen voor de Nederlandse economie relatief hoog exploitatieoverschot in meebrengen, volgen hieronder. combinatie met een hoog inkomen uit beleggingen en lage dividenduitkeringen van • Ondanks een verlaging van de belastingdruk multinationals. Na de crisis liep het overschot blijven de niet-fiscale verplichte afdrachten op de lopende rekening als gevolg van de naar verwachting hoog. Het kabinet heeft schuldafbouw door de huishoudens in voor 2019 een belastinghervorming combinatie met de consolidatie van de aangekondigd waarbij het aantal begroting op tot een recordniveau van 10,3 % belastingschijven wordt teruggebracht van vier van het bbp in 2012, waarna het daalde tot 9 % naar twee en het toptarief wordt verlaagd van in 2016. Volgens de najaarsprognoses 2017 van 52 % naar 49 %. De totale de Europese Commissie zal het saldo op de inkomstenbelastingdruk zal naar verwachting lopende rekening geleidelijk dalen als gevolg dalen. Niet-fiscale verplichte afdrachten als van een uitbundige binnenlandse vraag. Uit pensioen- en zorgpremies stuwen de totale simulaties in dit verslag blijkt dat een verplichteafdrachtenwig op arbeid echter op. verhoging van de publieke investeringen het Hoewel dit billijk kan zijn, kan het ook handelsoverschot doet afnemen en ook, via aanleiding geven tot andere inefficiënties, met potentiële overloopeffecten, doorwerkt naar de name met betrekking tot de bovengenoemde

Samenvatting

koppeling tussen verplichte pensioenpremies substantiële extra investeringen wordt en de financiën van huishoudens. uitgegaan van een daling van de publieke O&O-intensiteit.

De arbeidsmarkt heeft zich in 2017 verder hersteld en heeft goed gepresteerd als hetDe terugdringing van de CO2-uitstoot ligt gaat om baancreatie, hoewel er nog op schema, maar het aandeel hernieuwbare uitdagingen zijn op het gebied van de energie in de energieproductie is laag. arbeidsmarktsegmentatie en de integratie Verwacht wordt dat Nederland zijn nationale van niet in de EU geboren inwoners. De streefcijfer van 14 % hernieuwbare energie in totale werkgelegenheid is gestaag toegenomen, 2020 niet gaat halen, nu in de Nationale terwijl de werkloosheid in 2017 verder is Energieverkenning 2017 het aandeel gedaald. Het aandeel flexwerkers op de hernieuwbare energie in 2020 op 12,5 % wordt arbeidsmarkt is al relatief groot en neemt nog geraamd. steeds toe. Zelfstandigen hoeven zich niet te verzekeren tegen arbeidsgerelateerde risico's als ongevallen op het werk, inactiviteit en ouderdom (tweede pijler), wat ten koste kan gaan van de houdbaarheid van het socialezekerheidsstelsel op lange termijn. Het nieuwe kabinet heeft diverse maatregelen aangekondigd die de segmentatie kunnen aanpakken, maar er bestaat nog onduidelijkheid over de concrete invulling, het tijdskader en de mogelijke effecten ervan. Tot slot is nog niet al het arbeidspotentieel aangeboord: een hoog aantal vrouwen werkt deeltijds, en de arbeidsparticipatie onder de niet in de EU geboren personen is procentueel lager dan onder personen die in Nederland zijn geboren.

De resultaten van het schoolonderwijs liggen boven het EU-gemiddelde, maar vertonen sinds 2012 een verslechtering. Volgens het programma voor internationale studentenbeoordeling (PISA) uit 2015 is het percentage zwakke leerlingen in alle drie de kerndomeinen gestegen. Verschillen tussen scholen behoren tot de factoren die het grootste effect hebben op het presteren van leerlingen, en hangen nauw samen met het uiteenlopende onderwijstraject dat deze scholen aanbieden.

Volgens mondiale ranglijsten heeft

Nederland een efficiënte en productieve O&O-sector, maar de groeivriendelijke publieke uitgaven blijven achter bij die van de koplopers. Het onderwijsstelsel en de wetenschappelijke basis van het land presteren sterk en bieden daarmee een solide grondslag voor de bevordering van innovatie en groeicapaciteit via onderwijs en O&O- activiteiten. Ondanks de aangekondigde

  • 1. 
    ECONOMISCHE SITUATIE EN VOORUITZICHTEN

Bbp-groei met 2,9 % in 2018 en 2,5 % in 2019. De particuliere consumptie zou moeten aantrekken

In 2017 is de economische groei versneld tot naarmate de loon- en werkgelegenheidsgroei tot

3,1 %, het hoogste percentage in tien jaar tijd. een verbetering van het beschikbaar inkomen van

Deze expansie ligt in het verlengde van een de huishoudens leidt, terwijl de stijgende betrekkelijk krachtig herstel in de recente jaren, huizenprijzen positieve vermogenseffecten maar moet worden gezien in de context van een opleveren. Als gevolg van de nieuwe langdurige dubbele dip in 2012-2013. Terwijl de begrotingsplannen van het kabinet zou de versnelling van de economische groei in 2016 particuliere consumptie in 2018 en 2019 reëel met voornamelijk verband hield met de bijna 3 % moeten stijgen. De bedrijfsinvesteringen arbeidsbenutting (het aantal gewerkte uren), in kapitaalgoederen zullen naar verwachting hebben in 2017 zowel de arbeidsbenutting als de groeien nu de bezettingsgraad het niveau van vóór productiviteitsgroei (met respectievelijk 2 de crisis heeft bereikt. Dit wordt echter deels procentpunt en 1 procentpunt) bijgedragen tot de tenietgedaan door vertraagde investeringen in de bbp-groei per hoofd van de bevolking. Per hoofd woningbouw, waar in recente jaren sprake was van van de bevolking ligt het bbp inmiddels 3 % boven een dubbelcijferige groei. De groeibijdrage van de de recordstand van vóór de crisis en vertoont het netto-uitvoer blijft naar verwachting vrij beperkt een snel stijgende lijn (zie grafiek 1.1). Wel wordt vanwege de krachtige binnenlandse vraag, die de - in de aanname dat de economische groei na 2019 invoer opstuwt (zie grafiek 1.3). terugkeert naar het niveau van de potentiële groei - de blijvende weerslag van de crisis geraamd op Grafiek 1.2: Bbp-volume en trend vóór crisis ruwweg 4 % van het bbp (zie grafiek 1.2)( 2 ). 200

Grafiek 1.1: Bbp per hoofd van de bevolking (volume, index 190

2010=100)

180

110

170

108

160

U R

106 E rd 150

ilja

104 M 140

100

102 130 bbp

, 2010= 100 120 Trend vóór crisis

Index

98 Nederland 110

96 Duitsland 100 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4 1 2 3 4

België

01K 02K 03K 04K 06K 07K 08K 09K 11K 12K 13K 14K 16K 17K 18K 19K

94 Verenigd Koninkrijk

Frankrijk Bron: Europese Commissie. De trend van vóór de crisis is

92 benaderd met een lineaire raming voor het eerste kwartaal 05K3 07K1 08K3 10K1 11K3 13K1 14K3 16K1 17K3 van 2001 tot en met het vierde kwartaal van 2007.

Bron: Europese Commissie (Eurostat).

Inflatie

Naarmate de conjunctuurcyclus vordert, wordt

de particuliere consumptie naar verwachting de De inflatie trekt aan. Na een zwakke inflatie in belangrijkste aanjager van de groei. Volgens de 2015 en 2016 komt de inflatie van de tussentijdse economische winterprognoses 2018 consumentenprijzen in 2017, voornamelijk onder van de Europese Commissie loopt het reële bbp op invloed van de energieprijzen, volgens de

ramingen uit op 1,3 %. Daarna trekt de inflatie ( 2 ) Op basis van de tussentijdse winterprognoses 2018 van de naar verwachting nog verder aan op grond van de

Europese Commissie en aangenomen dat de economie na hogere loongroei, die de prijzen in met name de

2019 trendmatig groeit. dienstensector opstuwt. Voor 2019 wordt gerekend

  • 1. 
    Economische situatie en vooruitzichten

op een stijging tot 2,3 % omdat de geplande Volgens de ramingen is de nominale beloning per verhoging van de indirecte belastingen (btw en werknemer enigszins opgelopen, met 1,7 %. Dit is energiebelastingen) dan doorwerkt in de cijfers. lager dan het niveau dat verwacht mag worden op

basis van fundamentele economische factoren. Grafiek 1.3: Bbp-groei en bijdragen Voor 2018 hebben de vakbonden fors hogere

looneisen gesteld in vergelijking met voorgaande

4 jaren. In combinatie met een verkrapping van de

3 arbeidsmarkt wordt voor de komende jaren gerekend op een versnelling van de nominale

2 loongroei. Niettemin blijft de loongroei laag,

afgezet tegen de fundamentele factoren (zie grafiek

cent 1 1.5).

P er

-1 Grafiek 1.4: Arbeidsmarktontwikkelingen

-2 9200 8

-3 9000 7

10 11 12 13 14 15 16 17* 18* 19* 6

Netto-uitvoer Voorraden 8800

Particuliere consumptie Overheidsconsumptie 5 ng ki Investeringen Reëel bbp (j-o-j, in %) sonen 8600 ol

Bron: Europese Commissie (tussentijdse economische per

4 bev

winterprognoses 2018). 8400 oeps zend 3

In dui 8200

Arbeidsmarkt Beroepsbevolking

2

 v an de ber

8000 Werkgelegenheid 1 % De werkgelegenheidsgroei is in 2017 verder Werkloosheid (in %, rechteras) versneld. De werkgelegenheidsgroei is 7800 0

toegenomen van 1 % jaar-op-jaar in 2015 en begin jan apr jul okt jan apr jul okt jan apr jul okt 15 15 15 15 16 16 16 16 17 17 17 17

2016 naar 2,1 % in 2017. De stijging van het aantal werkenden is hoofdzakelijk toe te schrijven aan Bron: Europese Commissie (CBS, seizoensgecorrigeerde een stijging van de tijdelijke banen en gegevens). zelfstandigenarbeid, hoewel het aantal vaste contracten in de laatste kwartalen van 2017 Grafiek 1.5: Loongroei: werkelijk en voorspeld op basis eveneens is toegenomen na een periode van van fundamentele economische factoren

negatieve groei. De werkloosheid is gedaald van 6

6,0 % van de beroepsbevolking in 2016 naar 4,9 % in 2017 en ligt ruim onder het EU-gemiddelde. De 5

langdurige werkloosheid, die sinds 2009 4

substantieel was gestegen, is in alle

leeftijdsgroepen afgenomen. In het derde kwartaal 3 %

van 2017 kwam deze uit op 1,9 % van de 2 beroepsbevolking, tegen 2,4 % in het derde

kwartaal van 2016 (zie punt 4.3). Ondanks de over 1

het geheel genomen hoge arbeidsparticipatie is nog 0 niet het volledige potentieel aangeboord, met name

wat betreft in deeltijd werkende vrouwen en -1 99 01 03 05 07 09 11 13 15 17

mensen met een migrantenachtergrond.

Voorspelling op basis van inflatie, productiviteit en werkloosheid

De loongroei is in de recente jaren gematigd Werkelijke nominale loongroei

gebleven, maar trekt naar verwachting aan als gevolg van de krapper wordende arbeidsmarkt.

  • 1. 
    Economische situatie en vooruitzichten

Bron: Europese Commissie (zie Kiss and Arpaia, 2011). effectieve wijze teruggedrongen. Er zijn echter

Voor de komende jaren wordt gerekend op een tekenen dat het sociale stelsel de armoede minder stijging van de arbeidskosten per eenheid goed weet terug te dringen dan voorheen (zie punt product. In 2016 is de reële beloning per 4.3).

werknemer met 0,6 % gestegen, hetgeen heeft

geresulteerd in een lichte stijging van de Er zijn indicaties dat de intergenerationele arbeidskosten per eenheid product (0,3 %). In 2017 inkomensongelijkheid toeneemt. In theorie en 2018 zal de verkrapping van de arbeidsmarkt de verdienen jonge cohorten doorgaans meer dan reële loongroei echter opstuwen. In combinatie oudere generaties op dezelfde leeftijd, omdat met een lage productiviteitsgroei zal dit naar economische groei zich mettertijd vertaalt in reële verwachting resulteren in een sterkere stijging van inkomensstijgingen. Dit wordt ook grotendeels de arbeidskosten per eenheid product (1,8 % in gestaafd door inkomensgegevens van Nederlandse 2018). Dit niveau ligt boven het gemiddelde van huishoudens: op elke leeftijd verdienen jonge de eurozone, zodat er dus een risico bestaat dat het geboortecohorten meer dan de voorgaande concurrentievermogen er licht op achteruitgaat. geboortecohorten (zie grafiek 1.7, die een Vanuit een langetermijnperspectief bezien loopt de overzicht geeft van het gemiddelde ontwikkeling van het kostenconcurrentievermogen inkomensverschil met het voorgaande in Nederland min of meer in de pas met de geboortecohort). Bij de meeste geboortecohorten is eurozone omdat de geaccumuleerde stijging van de dit verschil in inkomen ruwweg 3 000 EUR per arbeidskosten per eenheid product in de periode jaar. Hoewel er steeds minder gegevenspunten 2002-2016 in Nederland (24,5 %) vrijwel gelijk zijn, valt op dat zeer jonge verdieners van een was aan die van de eurozone (25,4 %) (zie grafiek inkomen gemiddeld minder verdienen dan

1.6). voorgaande generaties. Dit kan het gevolg zijn van de economische neergang in de jaren na 2008.

Grafiek 1.6: Trends in arbeidskosten en -componenten

Grafiek 1.7: Gemiddelde jaarlijkse stijging/daling reëel inkomen ten opzichte van de voorgaande

6 generatie*

5 5

4 4

3 3

)

% 2 2

in

1 E

U R 1

ie ( at

ut 0 zend 0

m

-j-1 -1 j-o In dui -2 -2 -3 -3

02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 1617*18*19* -4 Inflatie (stijging bbp-deflator)

Reële beloning per werknemer 1990 1985 1980 1975 1970 1965 1960 1955 1950

Productiviteitsbijdrage (minteken) Nominale arbeidskosten per eenheid product

AEP in eurozone 1985- 1980- 1975- 1970- 1965- 1960- 1955- 1950- 1945-

en en en en en en en en en Bron: Europese Commissie (Eurostat).

ebor ebor ebor ebor ebor ebor ebor ebor ebor G G G G G G G G G

Bron: Europese Commissie (CBS, inkomensgegevens

Sociale ontwikkelingen huishoudens). *) Geboortecohort van vijf jaar.

De inkomensongelijkheid is in vergelijking met

het EU-gemiddelde betrekkelijk laag. Nederland De ongelijkheid qua nettovermogen is deels toe

behaalt vrij goede resultaten als het gaat om te schrijven aan de schuld van huishoudens en aan levenscycluspatronen. De betrekkelijk grote

sociale bescherming en inclusie. Naar

internationale normen is de armoede gering, en de ongelijkheid qua nettovermogen hangt grotendeels inkomensongelijkheid en armoede worden door samen met de hoge hypotheekschuld en de belastingen en overdrachten in Nederland op onderwaarde van de eigen woning ("hypotheken

  • 1. 
    Economische situatie en vooruitzichten

die onder water staan", zie punt 4.2.4). Worden daling van de netto primaire inkomens en met huishoudens met een onderwaarde buiten name het lagere inkomen uit buitenlandse directe beschouwing gelaten, dan is het nettovermogen investeringen, gedaald tot 9 % van het bbp in veel minder ongelijk verdeeld en loopt het meer in 2016. Door de toegenomen winstgevendheid van de pas met andere EU-landen. de buitenlandse activiteiten van Nederlandse Levenscycluspatronen zijn ook van belang. multinationals is het saldo van de primaire Aangezien vermogen in de loop der jaren wordt inkomens begin 2017 echter opgelopen, waardoor opgebouwd, is een groot deel van het totale het totale saldo van de lopende rekening is nettovermogen geconcentreerd bij relatief oude verbeterd. Voor de komende jaren wordt gerekend huishoudens. Het mediane nettovermogen groeit op een verdere daling van het handelsoverschot, zij tot de leeftijd van 65 jaar, bereikt een piek van het in een traag tempo omdat de uitbundige ongeveer 100 000 EUR op die leeftijd en daalt binnenlandse vraag samenvalt met de groei van de daarna weer (zie grafiek 1.8). De wereldhandel, die de groei van de Nederlandse nettovermogensongelijkheid is binnen een uitvoer verder zal aanjagen. leeftijdsgroep geringer dan tussen leeftijdsgroepen, hetgeen impliceert dat er vanuit

levenscyclusperspectief sprake is van een minder Overheidsfinanciën

scheve verdeling. Ondanks het door het nieuwe kabinet aangekondigde forse budgettaire stimuleringspakket wordt ook voor de komende

jaren een begrotingsoverschot verwacht. Er Grafiek 1.8: Nettovermogen naar leeftijd wordt uitgegaan van een daling van het nominale

300 overheidsoverschot van 0,7 % van het bbp naar 75e percentiel 0,5 % in 2018 om daarna op te veren tot 0,9 % in

250 Gemiddeld 2019 op grond van een robuuste groei van de Mediaan ontvangsten en op grond van de verwachting dat

200 25e percentiel de overheidsuitgaven minder snel groeien dan het

E U

R

150 nominale bbp. Het structurele begrotingssaldo,

zend ofwel het nominale begrotingssaldo gecorrigeerd 100 voor het effect van de conjunctuurcyclus en

In dui

50 eenmalige maatregelen, is in 2017 naar verwachting uitgekomen op 0,3 % van het bbp om

0 daarna terug te lopen tot -0,2 % in 2018 en -0,1 % in 2019. De schuldquote is in 2017 gedaald tot

-50

40 45 50 55 60 65 70 75 75 minder dan 60 %. Dit kwam hoofdzakelijk door <25 30 35

25- 30- 35- 40- 45- 50- 55- 60- 65- 70- omvangrijke stock-flow adjustments als gevolg dan van de herprivatisering van financiële instellingen

ouder en een krachtige nominale bbp-groei. Gerekend Bron: Europese Commissie (op basis van CBS-gegevens van wordt op een verdere daling van de schuld tot 2014 over vermogen). 51,5 % van het bbp in 2019.

Externe positie

Er wordt van uitgegaan dat het al omvangrijke overschot op de lopende rekening in 2017 is opgelopen en dat het in de jaren daarna slechts langzaam terugloopt. Als gevolg van een gedempte binnenlandse vraag (zie Europese

Commissie 2017b, punt 1.2) en een krachtig herstel van de internationale handel na de crisis bereikte het overschot op de lopende rekening in

2012 een recordstand van meer dan 10 % van het bbp. Daarna is dit overschot, grotendeels door de

  • 1. 
    Economische situatie en vooruitzichten

Tabel 1.1: Economische en financiële kernindicatoren

Prognose

2004-07 2008-12 2013-14 2015 2016 2017 2018 2019

Reëel bbp (j-o-j) 2,8 0,0 0,6 2,3 2,2 3,2 2,9 2,5

Potentiële groei (j-o-j) 1,7 0,9 0,5 1,2 1,6 1,8 1,9 1,9

Particuliere consumptie (j-o-j) 0,7 -0,4 -0,4 2,0 1,6 . . .

Overheidsconsumptie (j-o-j) 3,4 1,5 0,1 -0,2 1,2 . . .

Bruto-investeringen in vaste activa (j-o-j) 4,2 -2,6 -1,0 11,0 5,3 . . .

Export van goederen en diensten (j-o-j) 6,8 2,1 3,3 6,5 4,3 . . .

Import van goederen en diensten (j-o-j) 6,4 1,9 2,6 8,4 4,1 . . .

Bijdrage aan bbp-groei:

binnenlandse vraag (j-o-j) 2,0 -0,4 -0,3 2,8 2,0 . . .

voorraden (j-o-j) 0,1 0,0 0,1 0,1 -0,4 . . .

netto-uitvoer (j-o-j) 0,7 0,4 0,8 -0,7 0,6 . . .

Bijdrage aan potentiële bbp-groei:

totaal arbeid (uren) (j-o-j) 0,4 0,2 0,1 0,6 0,8 0,8 0,8 0,7

kapitaalaccumulatie (j-o-j) 0,7 0,5 0,2 0,4 0,5 0,6 0,7 0,7

totale factorproductiviteit (j-o-j) 0,7 0,2 0,2 0,3 0,3 0,4 0,4 0,5

Outputgap -0,4 -1,4 -3,1 -1,8 -1,2 0,2 1,0 1,6

Werkloosheidspercentage 5,2 4,8 7,4 6,9 6,0 4,8 4,0 3,5

Bbp-deflator (j-o-j) 2,0 1,1 0,8 0,8 0,6 1,1 1,4 2,1

Geharmoniseerd indexcijfer consumentenprijzen (HICP, j-o-j) 1,5 1,9 1,4 0,2 0,1 1,3 1,6 2,3

Nominale beloning per werknemer (j-o-j) 2,4 2,4 1,9 -0,3 1,2 1,7 2,7 3,1

Arbeidsproductiviteit (reëel, per werknemer, j-o-j) 1,7 -0,2 1,2 1,3 1,1 . . .

Arbeidskosten per eenheid product (AEP, gehele economie, j-o-j) 0,7 2,4 0,6 -1,5 0,3 0,6 1,8 2,5

Reële arbeidskosten per eenheid product (j-o-j) -1,3 1,4 -0,1 -2,2 -0,3 -0,4 0,4 0,4

Reële effectieve wisselkoers (ULC, j-o-j) -0,1 0,2 0,7 -4,9 0,2 0,7 1,7 0,8

Reële effectieve wisselkoers (HICP, j-o-j) -0,5 -0,7 1,3 -3,1 1,1 0,3 1,2 .

Spaarquote van huishoudens (nettobesparingen als % van netto beschikbaar inkomen) 3,7 5,7 7,6 6,5 6,4 . . .

Kredietstroom particuliere sector, geconsolideerd (% van bbp) 10,9 5,2 -0,1 -0,8 1,5 . . .

Schuld particuliere sector, geconsolideerd (% van bbp) 214,5 224,3 224,6 225,1 221,5 . . .

waarvan schuld huishoudens, geconsolideerd (% van bbp) 107,0 116,0 112,6 109,6 107,5 . . .

waarvan schuld niet-financiële vennootschappen, geconsolideerd (% van bbp) 107,6 108,3 112,0 115,5 114,0 . . .

Bruto niet-presterende schuld (% van totaal schuldinstrumenten en totaal leningen en voorschotten) (2) . 2,4 2,8 2.4 2.2 . . .

Vennootschappen, vorderingenoverschot (+) of -tekort (-) (% van bbp) 9,4 10,1 8,5 3,7 7,2 7,1 7,1 6,5

Vennootschappen, bruto-exploitatieoverschot (% van bbp) 27,5 28,4 28,0 28,9 28,2 28,2 27,9 27,2

Huishoudens, vorderingenoverschot (+) of -tekort (-) (% van bbp) -2,0 0,9 3,2 1,7 0,9 0,7 0,5 0,5

Gedefleerd huizenprijsindexcijfer (j-o-j) 2,4 -3,7 -4,2 3,4 4,4 . . .

Wooninvesteringen (% van bbp) 6,1 4,8 3,0 3,5 4,0 . . .

Saldo lopende rekening (% van bbp), betalingsbalans 7,7 7,3 9,2 8,7 8,5 9,1 8,7 8,4

Handelssaldo (% van bbp), betalingsbalans 8,5 8,5 10,8 10,6 11,0 . . .

Ruilvoet van goederen en diensten (j-o-j) 0,0 -0,5 0,1 1,2 0,6 -0,7 -0,3 -0,1

Saldo kapitaalrekening (% van bbp) -0,4 -0,3 0,0 -5,0 -0,2 . . .

Netto internationale investeringspositie (% van bbp) -5,5 10,4 39,8 55,1 67,7 . . .

Netto verhandelbare externe schuld (% van bbp) (1) -64,9 -74,1 -57,0 -44,2 -35,8 . . .

Bruto verhandelbare externe schuld (% van bbp) (1) 329,4 391,6 411,3 422,3 416,7 . . .

Exportprestaties t.o.v. ontwikkelde landen (mutatie in % over 5 jaar) 6,9 0,8 -4,7 -5,1 -2,7 . . .

Exportmarktaandeel, goederen en diensten (j-o-j) -1,5 -2,6 0,9 -2,0 3,2 . . .

Netto BDI-stromen (% van bbp) 4,7 5,9 5,2 11,8 12,8 . . .

Overheidssaldo (% van bbp) -0,4 -3,7 -2,3 -2,1 0,4 0,7 0,5 0,9

Structureel begrotingssaldo (% van bbp) . -3,0 -0,6 -0,9 0,9 0,3 -0,2 -0,1

Bruto-overheidsschuld (% van bbp) 46,6 59,7 67,9 64,6 61,8 57,7 54,9 51,5

Belastingquote (%) 36,4 36,5 37,5 37,8 39,3 39,6 39,6 39,7

Belastingtarief voor een alleenstaande met een modaal loon (%) 32,5 32,1 32,3 30,4 30,5 . . .

Belastingtarief voor een alleenstaande met een inkomen van 50 % van het modaal loon (%) 23,3 21,4 20,6 19.2 16.1 . . .

  • (1) 
    NIIP exclusief directe investeringen en beleggingen.
  • (2) 
    Binnenlandse bankengroepen en op zichzelf staande banken, door het buitenland (EU en niet-EU) gecontroleerde dochterondernemingen en door het buitenland (EU en niet-EU) gecontroleerde bijkantoren

Bron: Eurostat en ECB vanaf 30 januari 2018, indien beschikbaar. Europese Commissie voor de prognoses (tussentijdse winterprognoses 2018 voor het reële bbp en de HICP en najaarsprognoses 2017 voor de overige gevallen).

  • 2. 
    VOORTGANG BIJ DE UITVOERING VAN DE

    LANDSPECIFIEKE AANBEVELINGEN

De voortgang bij de uitvoering van de Nederland een periode mee van een stijgende aanbevelingen die in 2017 aan Nederland zijn schuldquote en een verslechterend gedaan( 3 ), moet worden bezien in een begrotingssaldo, met als gevolg een buitensporig langeretermijnperspectief, en wel vanaf de tekort. Een significante consolidatie-inspanning, invoering van het Europees semester in 2011. verricht in de periode 2009-2013, leidde in 2013 Wanneer de uitvoering van de LSA's wordt bezien tot de intrekking van de in een meerjarenperspectief, dat wil zeggen vanaf buitensporigtekortprocedure, en sindsdien is de het moment waarop ze voor het eerst zijn gedaan, begrotingssituatie alleen maar verbeterd. In 2017 is dan blijkt dat met betrekking tot 78 % van alle het begrotingsoverschot van de overheid in LSA's aan Nederland ten minste "enige" Nederland naar verwachting uitgekomen op 0,7 % vooruitgang is geboekt. Bij 22 % van de LSA's is van het bbp en lag de schuldquote voor het eerst een "beperkte" of "geen" vooruitgang genoteerd sinds 2011 weer onder de grenswaarde van 60 %. (zie grafiek 2.1). Op diverse terreinen van de In de budgettaire consolidatieperiode heeft de arbeidsmarkt is wel sprake van een aanzienlijke publieke financiering voor onderzoek en innovatie vooruitgang dan wel volledige opvolging van de zich gestabiliseerd op een niveau van rond de desbetreffende aanbeveling, zoals de verhoging 0,9 % van het bbp. Daarmee is onverkort gevolg van de aow-leeftijd en een grotere participatie van gegeven aan de aanbeveling om dergelijke oudere werknemers, mensen met een handicap en investeringen te ontzien. Niettemin is de totale migranten. Andere gebieden waarop aanzienlijke O&O-intensiteit met 2,0 % van het bbp blijven vooruitgang is geboekt, zijn de hervorming van de steken op een niveau dat onder het streefcijfer van langdurige zorg en het ontzien van uitgaven die 2,5 % ligt. Deze achterblijvende prestatie is rechtstreeks van belang zijn voor de groei, zoals voornamelijk het gevolg van lage particuliere onderwijs, innovatie en onderzoek. O&O-uitgaven (1,2 % van het bbp in 2016). Het

cijfer ligt maar net onder het eurozonegemiddelde Grafiek 2.1: Uitvoering van de LSA's tot op heden, vanuit (1,4 % van het bbp), maar is fors lager dan in

een meerjarenperspectief (2011-2017) bezien andere lidstaten met een vergelijkbaar

onderwijsniveau en een vergelijkbare economische 9% ontwikkeling (bijv. Zweden met 2,3 % van het bbp

Geen vooruitgang en Duitsland met 2 % van het bbp).

13% 30%

Beperkte vooruitgang

In de recente jaren heeft Nederland substantiële

Enige vooruitgang maatregelen genomen om de langdurige zorg en

Aanzienlijke vooruitgang de pensioengerechtigde leeftijd te hervormen,

30%

Volledig opgevolgd en plannen aangekondigd om de tweede pijler 17% van het pensioenstelsel te hervormen. Er is een

ingrijpende hervorming doorgevoerd om de

  • In de integrale beoordeling van de landspecifieke langdurige zorg te decentraliseren en aldus

aanbevelingen is geen rekening gehouden met de vraag of efficiencywinsten te realiseren en zorg op maat te het stabiliteits- en groeipact is nageleefd. bieden. Niettemin stijgen de uitgaven in deze

** 2011-2012: andere LSA-beoordelingscategorieën.

*** In deze beoordeling wordt de uitvoering van de LSA's sector volgens de projecties nog steeds sneller dan

over meerdere jaren bezien: vanaf het moment waarop het EU-gemiddelde, onder meer door de invoering

deze voor het eerst zijn gedaan tot aan het landverslag

2018. van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg. De

Bron: Europese Commissie. aow-leeftijd wordt in stappen opgetrokken tot 67 jaar in 2021 en is voor de jaren daarna gekoppeld

Nederland heeft zijn buitensporige tekort tijdig aan de levensverwachting. Het kabinet heeft en duurzaam gecorrigeerd. Met de financiële aangekondigd dat het de tweede pijler van het crisis en de correctie van de huizenprijzen maakte pensioenstelsel wil hervormen op basis van het al

gestarte overleg met de sociale partners. De ( 3 ) Voor de beoordeling van andere in het verleden maatregelen en het exacte tijdschema zijn nog niet

doorgevoerde hervormingen wordt verwezen naar met geconcretiseerd.

name de punten 4.1, 4.2, 4.3 en 4.5.

  • 2. 
    Voortgang bij de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen

Op de woningmarkt zijn belangrijke begrotingsstructurele deel van LSA 1 betreft, is hervormingen doorgevoerd, maar er blijft aanzienlijke vooruitgang geboekt: het kabinet gaat sprake van verstoringen. Conform LSA 1 van in 2018 aanvullende begrotingsmaatregelen 2017 heeft het kabinet besloten om de genereuze doorvoeren om de binnenlandse vraag te aftrekbaarheid van de hypotheekrente (HRA) ondersteunen, door met name de uitgaven aan sneller te verlagen: thans is dat met veiligheid en de lerarensalarissen te verhogen. 0,5 procentpunt, maar het wordt vanaf 2020 met 3 Vanaf 2018 worden de O&O-investeringen procentpunt per jaar totdat de HRA uitkomt op opgevoerd. Op de woningmarkt is enige 37 % in 2023. Eerder was al de eis ingevoerd dat vooruitgang geboekt. Het kabinet heeft een aantal verplicht moet worden afgelost op de hoofdsom maatregelen genomen om de ontwikkeling van het om voor het belastingvoordeel in aanmerking te middensegment van de huurmarkt te stimuleren. komen. In de huursector is enige vooruitgang Voor de koopwoningenmarkt heeft het kabinet geboekt doordat een puntensysteem is ingevoerd aangekondigd dat het de HRA vanaf 2020 sneller dat voorziet in marktgerichtere huren en in hogere wil verlagen om in 2023 uit te komen op 37 %, huurstijgingen in de gereguleerde sector voor hetgeen nog steeds aan de hoge kant is. Bij LSA 2 huurders met een inkomen dat boven een bepaalde is beperkte vooruitgang geboekt omdat het kabinet grens ligt. Met de invoering van kortlopende vooralsnog alleen de intentie heeft aangekondigd huurcontracten creëert het kabinet ruimte voor een om het probleem van de arbeidsmarktsegmentatie flexibelere huurmarkt, maar het is nog te vroeg om aan te pakken. Concrete maatregelen zijn nog niet de impact van deze hervormingen te beoordelen. bekendgemaakt. De loongroei neemt in een traag Ondanks de hervormingen blijven er verstoringen tempo toe; er is beperkte vooruitgang geboekt wat op de woningmarkt bestaan: het maken van betreft de bevordering van de reële loongroei. Er is schulden wordt gestimuleerd en huishoudens geen vooruitgang geboekt bij de hervorming van worden beïnvloed in hun beslissing om te kopen of de tweede pijler van het pensioenstelsel. Het te huren. kabinet heeft weliswaar aangekondigd dit van plan

te zijn, maar er zijn geen details meegedeeld. Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de verbetering van de arbeidsmarktparticipatie, De ESI-fondsen zijn gericht op inclusieve groei hoewel er nog belangrijke uitdagingen zijn op en convergentie. In Nederland worden de fondsen het gebied van de arbeidsmarktsegmentatie. In met name ingezet om O&O-investeringen in de recente jaren heeft het Nederlandse kabinet met particuliere sector te stimuleren ten behoeve van bijvoorbeeld de Participatiewet en het Actieplan de experimentele ontwikkeling van nieuwe 50+ diverse maatregelen genomen om de producten, het opzetten van levende laboratoria en inzetbaarheid van mensen aan de onderkant van de de bevordering van de samenwerking tussen het arbeidsmarkt, onder wie oudere werknemers en mkb en onderzoeksinstellingen. Met de ESI- werknemers met een handicap, te verbeteren. Ook fondsen wordt ook geïnvesteerd in de begeleiding zijn er hervormingen op het gebied van de van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en ontslagbescherming en de in maatregelen om de vooruitzichten van oudere werkloosheidsuitkeringen doorgevoerd om de werknemers op een baan te verbeteren. arbeidsmobiliteit te verhogen. Niettemin blijft de arbeidsmarktsegmentatie een punt van zorg, getuige de absolute en relatieve toename van flexwerkcontracten.

Nederland heeft enige vooruitgang geboekt( 4 ) bij de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen van 2017. Wat het

( 4 ) In de overzichtstabel in de bijlage is informatie te vinden over de mate van vooruitgang en over de maatregelen die zijn genomen om gevolg te geven aan het beleidsadvies voor elk LSA-onderdeel. Deze integrale beoordeling houdt geen rekening met de vraag of het stabiliteits- en groeipact is nageleefd.

  • 2. 
    Voortgang bij de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen

Tabel 2.1: Voortgang bij de uitvoering van de LSA's

Beoordeling van de voortgang bij de Nederland uitvoering van de LSA's 2017: enige

vooruitgang LSA 1: Nederland heeft enige vooruitgang geboekt bij Met inachtneming van de doelstelling op de uitvoering van het structurele deel van middellange termijn, het begrotings- en het LSA 1( 1 ): structuurbeleid gebruiken om potentiële groei en • Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de de binnenlandse vraag te ondersteunen, inzet van begrotingsbeleid voor de

ondersteuning van de potentiële groei en de met inbegrip van investeringen in onderzoek en binnenlandse vraag. ontwikkeling. • Er is enige vooruitgang geboekt wat betreft

het verhogen van de investeringen in Maatregelen nemen om de resterende verstoringen onderzoek en ontwikkeling. op de woningmarkt en de bevoordeling van • Er is enige vooruitgang geboekt met schulden van huishoudens terug te dringen, met betrekking tot de aanbeveling inzake de name door de hypotheekrenteaftrek te beperken. woningmarkt.

LSA 2: Nederland heeft beperkte vooruitgang geboekt Resterende belemmeringen voor het inhuren van bij de uitvoering van LSA 2: personeel op basis van vaste contracten • Er is beperkte vooruitgang geboekt bij de aanpakken. aanpak van de arbeidsmarktsegmentatie, omdat het kabinet heeft aangekondigd dat het De sterke stijging van het aantal zelfstandigen maatregelen wil nemen. zonder personeel aanpakken, mede door fiscale • Er is beperkte vooruitgang geboekt bij de verstoringen die zelfstandigenbanen stimuleren, te aanpak van de sterke stijging van het aantal beperken zonder het ondernemerschap te schaden, zelfstandigen zonder personeel, omdat het en door de toegang van de zelfstandigen tot kabinet een minimumuurtarief voor de

betaalbare sociale bescherming te bevorderen. zelfstandigen heeft aangekondigd.

• Er is geen vooruitgang geboekt bij de

Op basis van het brede voorbereidende proces dat hervorming van de tweede pijler van het al aan de gang is, de tweede pijler van het pensioenstelsel, maar het kabinet heeft

pensioenstelsel transparanter, eerlijker tussen aangekondigd dat het de hervorming tijdens

generaties en schokbestendiger maken. de kabinetsperiode wil doorvoeren. • Beperkte vooruitgang. Het kabinet erkent dat

Gunstige voorwaarden tot stand brengen voor een hogere reële loongroei nodig is. In het hogere reële loongroei, waarbij naar behoren regeerakkoord is een verhoging van de rekening wordt gehouden met de rol van de sociale uitgaven voor de lerarensalarissen partners. opgenomen.

  • (1) 
    Hierbij is de vraag of het stabiliteits- en groeipact is nageleefd, niet meegenomen.

Bron: Europese Commissie.

  • 2. 
    Voortgang bij de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen

Kader 2.1: Tastbare resultaten die zijn bereikt met EU-steun voor structurele veranderingen in Nederland

Nederland ontvangt steun uit de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) en kan tot 2020 een bedrag van maximaal 1,9 miljard EUR ontvangen. Dit is goed voor ongeveer 1 % van de jaarlijkse publieke investeringen( 1 ) in de periode 2014-2018. Op 31 december 2017 was een geraamde

1,2 miljard EUR (62 % van het totale bedrag) toegewezen aan concrete projecten. Dankzij deze investeringen konden 309 bedrijven een samenwerkingsverband aangaan met onderzoeksinstellingen en konden 1 100 mkb'ers nieuwe producten op de markt brengen. Voorts hebben 212 000 mensen geprofiteerd van maatregelen om de sociale inclusie te bevorderen, en ontvingen 5 200 bedrijven steun voor aanpassingen van de werkomgeving om de loopbaan van werknemers te verlengen. Van de EU-financiering is 97 miljoen EUR geïnvesteerd via financiële instrumenten.

De ESI-fondsen helpen bij het aanpakken van structurele beleidsuitdagingen en de uitvoering van landspecifieke aanbevelingen. Investeringen in onderzoek en ontwikkeling in de particuliere sector worden gestimuleerd door onder meer leningen, subsidies en garanties te verstrekken voor de experimentele ontwikkeling van nieuwe producten, door levende laboratoria op te zetten en door de samenwerking tussen het mkb en onderzoeksinstellingen te bevorderen. De fondsen investeren ook in de begeleiding van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, waardoor weer de algehele arbeidsmarktparticipatie wordt vergroot.

Voorts wordt steun gegeven voor concrete maatregelen om de vooruitzichten van oudere werknemers op een baan te verbeteren.

Daarnaast hebben de Nederlandse regio's, in het kader van een voorwaarde vooraf( 2 ) voor steun uit de ESI- fondsen, op slimme specialisatie gerichte regionale strategieën voor onderzoek en innovatie ontwikkeld om de middelen en inspanningen te richten op productspecialisatie met een sterk marktpotentieel.

Nederland maakt ook vorderingen bij de besteding van middelen uit het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI). In december 2017 lag het totale bedrag aan financiering voor operaties die in het kader van EFSI zijn goedgekeurd, op 2,2 miljard EUR, waarmee naar verwachting in totaal 8 miljard EUR aan private en publieke investeringen wordt gegenereerd. Concreet zijn tot dusver binnen het infrastructuur- en innovatieloket zeventien projecten goedgekeurd waarbij Nederland is betrokken (inclusief vier multinationale projecten). Daarmee is een bedrag van 2,1 miljard EUR aan EIB-financiering in het kader van het EFSI gemoeid. Dit levert naar verwachting 7,5 miljard EUR aan investeringen op. Binnen het mkb-loket zijn tot dusver zeven overeenkomsten met financiële tussenpersonen goedgekeurd. De financiering van het

Europees Investeringsfonds, dat door het EFSI mogelijk is geworden, bedraagt 135 miljoen EUR, waarmee naar verwachting in totaal zo'n 515 miljoen EUR aan investeringen wordt gemobiliseerd. Meer dan 1 100 kleinere bedrijven of start-ups zullen profiteren van deze steun. Vervoer staat qua goedgekeurde operaties en volume op nummer 1 van de ranglijst, gevolgd door energie en mkb.

De financiering in het kader van Horizon 2020, de Connecting Europe Facility en andere rechtstreeks beheerde EU-fondsen komt bovenop de middelen uit de ESI-fondsen. Eind 2017 heeft Nederland voor

357 miljoen EUR aan overeenkomsten getekend ten behoeve van projecten in het kader van de Connecting

Europe Facility. Zie https://cohesiondata.ec.europa.eu/countries/NL voor meer informatie.

( 1 ) Onder publieke investeringen wordt verstaan: bruto-investeringen in vaste activa + investeringsbijdragen + nationale uitgaven voor landbouw en visserij.

( 2 ) Vóór de goedkeuring van een programma moeten de lidstaten voldoen aan een aantal zogeheten ex-antevoorwaarden, die bedoeld zijn om betere condities te scheppen voor het merendeel van de publieke investeringsgebieden.

  • 3. 
    SAMENVATTING VAN DE VOORNAAMSTE BEVINDINGEN

    VAN DE DIEPGAANDE EVALUATIE IN HET KADER VAN DE PROCEDURE BIJ MACRO-ECONOMISCHE ONEVENWICHTIGHEDEN

Dit verslag bevat een diepgaande evaluatie van schrijven aan het forse vorderingenoverschot van de Nederlandse economie. In het voorjaar van de NFV's, die hun spaaroverschot vanaf 2000 2017 is Nederland aangemerkt als een land met hebben opgevoerd. De hoge besparingen zijn ook macro-economische onevenwichtigheden, waarbij een gevolg van de besparingen van multinationals, het met name gaat om een hoog overschot op de die slechts een klein deel van hun winst uitkeren, lopende rekening (met als pendant het spaar- en waardoor een statistisch opwaarts effect op het investeringssaldo) en om een hoge particuliere externe vorderingenoverschot ontstaat. In recente schuld, vooral de hypotheekschuld van jaren heeft de sector huishoudens zijn huishoudens en de schuld van de niet-financiële spaaroverschot verlaagd, terwijl de overheid in vennootschappen (NFV's). In het 2016 voor het eerst in acht jaar een gering waarschuwingsmechanismeverslag 2018 van de overschot noteerde (zie punt 4.4). De Commissie is geconcludeerd dat een diepgaande pensioenfondsen houden het grootste deel van de evaluatie voor Nederland nodig is om de besparingen van de huishoudens onder zich en ontwikkelingen ten aanzien van de geconstateerde beleggen voornamelijk in effecten en dan vooral in onevenwichtigheden te beoordelen. De analyses het buitenland, waardoor het overschot nog verder die voor de diepgaande evaluatie van belang zijn, oploopt. De totale activa van de pensioenfondsen zijn te vinden in: punt 4.1: het fiscale kader en het zijn in 2016 uitgekomen op bijna 200 % van het regelgevingskader, punt 4.2: de schuldenlast van bbp, waarvan 17 % in Nederland is belegd (zie de particuliere sector, punt 4.3: de punt 4.2.5). De totale spaarloonontwikkelingen, en punt 4.4: de investeringsonevenwichtigheid bereikte een piek in onevenwichtigheden tussen besparingen en 2012, midden in de langdurige tweede dip waarin investeringen. De potentiële effecten van een de Nederlandse economie terecht was gekomen en publieke investeringsschok op de handelsbalans die deels werd aangejaagd door de procyclische komen in kader 3.1 aan bod. pensioeninstellingen. Dit kan duiden op een

suboptimale allocatie van middelen; er is dus ruimte voor meer groei en welvaart.

3.1. ONEVENWICHTIGHEDEN EN DE ERNST

ERVAN De schuldenlast van de particuliere sector blijft hoog. In 2016 stond de teller op 222 % van het

Nederland heeft al meer dan drie decennia bbp, waarin de NFV's een iets groter aandeel onafgebroken een overschot op de lopende (114 % van het bbp) hadden dan huishoudens rekening. In 2016 bedroeg het (108 % van het bbp). Terwijl de schuld van de driejaarsgemiddelde van het overschot op de NFV's als percentage van het bbp min of meer lopende rekening 8,8 % van het bbp, hoger dan in constant is gebleven, is de schuldenlast van de welk ander EU-land ook (zie punt 4.4). Als huishoudens de afgelopen twintig jaar fors zodanig heeft het Nederlandse overschot opgelopen. De schuldenlast van de huishoudens is 0,6 procentpunt bijgedragen aan het overschot van opgestuwd door het regelgevingskader, fiscale de eurozone in 2016 (ter vergelijking: de Duitse prikkels en forse stijgingen van zowel de bijdrage was 2,4 procentpunt). Vanuit het huizenprijzen als de bijbehorende hypothecaire perspectief van de reële handel blijft het forse kredietverlening. Hoewel de huishoudens grote goederenhandelsoverschot de belangrijkste verplichtingen hebben (met name een hoge oorzaak van het overschot op de lopende rekening. hypotheekschuld), gaan deze hand in hand met

omvangrijke, niet-liquide activa in de vorm van Een spaar-investeringsbenadering wijst in de een eigen woning en pensioenvermogen. richting van de sector niet-financiële vennootschappen (NFV's) als de voornaamste De schuld van NFV's komt grotendeels voor aanjager van het overschot. Het rekening van multinationals, die meer dan twee vorderingenoverschot is grotendeels toe te derde van de totale NFV-schuld bezitten. Grote

  • 3. 
    Samenvatting van de voornaamste bevindingen van de diepgaande evaluatie in het kader van PMO

buitenlandse NFV's bezitten voornamelijk budgettair stimuleringspakket aangekondigd dat intraconcernschuld waarop door de ene naar verwachting een dempend effect zal hebben groepsmaatschappij bij een andere rente in op het saldo op de lopende rekening. De rekening wordt gebracht. Dit wijst erop dat schuld voornaamste maatregelen bestaan in een verhoging wordt gebruikt voor fiscale doeleinden, aangezien van de uitgaven voor defensie en veiligheid multinationals schuld kunnen verschuiven om hun (1,3 miljard EUR), sociale overdrachten belastingdruk te verlagen, en wel door middel van (0,6 miljard EUR) en de salarissen van leraren in verhoogde rentebetalingen aan andere het basisonderwijs (0,3 miljard EUR). groepsmaatschappijen.

De schuldenlast van de particuliere sector blijft Vanwege de middelgrote omvang van de naar verwachting hoog. De schuldenlast van Nederlandse economie zijn via het handelskanaal huishoudens (voornamelijk hypotheken) is slechts bescheiden overloopeffecten naar andere opnieuw gestegen, hetgeen deels het gevolg is van lidstaten mogelijk, met uitzondering van België, de stijgende huizenprijzen, ook al blijft de waar deze effecten wél relatief groot kunnen zijn. kredietgroei ruim onder de stijgingen van de Als gevolg van de nauwe financiële verwevenheid huizenprijzen. Tegelijk sorteren stijgende met buurlanden zijn financiële overloopeffecten huizenprijzen positieve vermogenseffecten en naar een groter aantal landen, waaronder Frankrijk worden de huishoudens geleidelijk verlost van de en het VK, mogelijk relevanter. Daarentegen zorgt onderwaarde van hun woning. Relatief gezien de hoge mate aan economische en financiële daalt de schuldquote van de particuliere sector openheid van de Nederlandse economie ervoor dat dankzij de positieve bbp-groei (passieve deze via financiële, bancaire en handelskanalen is schuldafbouw). blootgesteld aan mogelijk significante overloopeffecten vanuit andere landen, met name Hypotheekschuld en NFV-schuld worden de naburige lidstaten en de VS. Uit kader 3.1 blijkt momenteel fiscaal begunstigd. Hoewel het dat een investeringsimpuls van de Nederlandse kabinet heeft aangekondigd dat het de overheid zowel in het binnenland als over de grens hypotheekrenteaftrek sneller gaat verlagen, blijft positieve effecten kan sorteren. De daarin het kopen van een eigen huis fiscaal zeer gepresenteerde simulatie is in de geest van aantrekkelijk. De onderontwikkelde particuliere aanbeveling 1 voor de eurozone( 5 ), met name wat huurmarkt biedt geen alternatief voor het kopen betreft de verbetering van het groeipotentieel en de van een huis. De NFV-schuld blijft naar bevordering van investeringen in lidstaten met een verwachting hoog. In 2019 zal het kabinet de omvangrijk extern overschot. richtlijn bestrijding belastingontwijking (ATAD)

implementeren. Deze richtlijn moet onder meer bedrijven ontmoedigen kunstmatige

3.2. ONTWIKKELING, VOORUITZICHTEN EN schuldconstructies te creëren om de belastingen tot

BELEIDSREACTIES een minimum te beperken.

Er wordt gerekend op een aanhoudend overschot. Volgens de najaarsprognoses 2017 van 3.3. ALGEHELE BEOORDELING de Europese Commissie komt het in 2017 uit op

9 % en loopt het daarna terug tot 8,7 % in 2018 en Nederland ondervindt onevenwichtigheden

8,4 % in 2019. De verwachte daling is door zijn omvangrijke overschot op de lopende voornamelijk toe te schrijven aan de uitbundige rekening en door de hoge particuliere schuld. binnenlandse vraag (zie hoofdstuk 1). Verwacht Het overschot op de lopende rekening wordt wordt dat de loongroei de komende jaren toeneemt opgestuwd door het vrij lage beschikbare inkomen door de beduidend hogere looneisen van de van huishoudens( 6 ), omvangrijke investeringen vakbonden en de verdere verkrapping van de van binnenlandse pensioenfondsen en arbeidsmarkt. Daarnaast heeft het kabinet een kapitaalstromen van multinationals. De hoge

particuliere schuldenlast bestaat hoofdzakelijk uit

( 5 ) Aanbeveling van de Europese Commissie voor een

aanbeveling van de Raad over het economisch beleid van ( 6 ) Zie Europese Commissie (2017b) en punt 4.2.4 voor de de eurozone (22.11.2017). bijzonder hoge verplichteafdrachtenwig.

  • 3. 
    Samenvatting van de voornaamste bevindingen van de diepgaande evaluatie in het kader van PMO

hypotheekschuld van huishoudens en

(intraconcern)schuld van NFV's; beide worden beïnvloed door fiscale prikkels. Terwijl de hoge hypothecaire schuld huishoudens kwetsbaar maakt bij een financiële schok, is dit gevaar beperkt bij intraconcernschuld van NFV's omdat deze waarschijnlijk wordt gebruikt voor belastingoptimalisatiedoeleinden.

Zowel de particuliere schuld als het externe overschot blijven naar verwachting op een zeer hoog niveau; voor de komende jaren wordt gerekend op een geringe daling van het overschot op de lopende rekening. De gunstige economische vooruitzichten, het budgettaire stimuleringspakket van het kabinet en de verwachte hogere loongroei zullen de binnenlandse vraag waarschijnlijk een impuls geven en een dempend effect sorteren op het saldo van de lopende rekening. De begrotingskoers wordt in 2018 minder restrictief en trekt dus in mindere mate een wissel op de binnenlandse vraag dan in de directe nasleep van de crisis, met alle gunstige gevolgen van dien voor de binnenlandse vraag en dus voor de herbalancering van de lopende rekening. Naar verwachting blijft de particuliere schuld op een hoog niveau aangezien de nominale schuld opnieuw stijgt. De waargenomen schuldafbouw is passief geweest en toe te schrijven aan de uitbundige bbp-groei.

  • 3. 
    Samenvatting van de voornaamste bevindingen van de diepgaande evaluatie in het kader van PMO

Tabel 3.1: PMO-beoordelingsmatrix (*) - Nederland

Ernst van de uitdaging Ontwikkeling en vooruitzichten Beleidsreactie

Onevenwichtigheden (onhoudbare trends, kwetsbaarheden en bijbehorende risico's) Saldo In 2016 is het saldo van de In 2016 en 2017 is het Het kabinet heeft voor 2018- lopende lopende rekening uitgekomen overschot op de 2021 een budgettair rekening op 9 % van het bbp. Het hoge lopende rekening iets stimuleringspakket

vorderingenoverschot op de opgelopen. In 2017 is aangekondigd. In 2018 rest van de wereld is het waarschijnlijk worden de overheidsuitgaven grotendeels toe te schrijven uitgekomen boven de aan defensie en veiligheid, aan de hoge besparingen van 9 %. Dit kwam door sociale overdrachten en de de niet-financiële handelsbalanseffecten. salarissen van leraren in het vennootschappen (7 % van Aangenomen wordt basisonderwijs verhoogd. het bbp). De sector dat het overschot op de Ook heeft het kabinet een huishoudens en de overheid lopende rekening gaat omvangrijk pakket waren elk verantwoordelijk teruglopen door de maatregelen op het gebied voor minder dan 1 % van het robuuste groei van de van de inkomstenbelasting bbp. binnenlandse vraag, gepland waarbij de druk op Nederland heeft al meer dan die geschraagd wordt arbeid wordt verlaagd en dus drie decennia een overschot door het de binnenlandse vraag wordt op de lopende rekening (zie stimuleringspakket van gestut. De meeste punt 4.4). Een hardnekkig het nieuwe kabinet en maatregelen worden vanaf overschot op de lopende door een voorspelde 2019 doorgevoerd (zie punt rekening duidt op een stijging van de lonen. 4.1.1). onevenwichtigheid tussen Niettemin wordt voor In het regeerakkoord heeft binnenlandse besparingen en de toekomst gerekend het kabinet herbevestigd dat investeringen, die ongunstige op een aanhoudend het de tweede pijler van het gevolgen kan hebben voor de overschot, omdat aan pensioenstelsel wil allocatie van middelen en dus dit overschot hervormen. Tot dusver zijn voor de groei en welvaart. structurele factoren ten echter geen concrete Uit een analyse van de grondslag liggen. maatregelen voorgesteld. Het besparingen en investeringen kabinet heeft ook per institutionele sector komt aangekondigd dat de naar voren dat omvangrijke dividendbelasting wordt grensoverschrijdende afgeschaft, behalve in kapitaalstromen in verband misbruiksituaties en bij met de aanwezigheid van uitgaande financiële stromen multinationale naar laagbelastende ondernemingen een jurisdicties, en om een statistisch opwaarts effect bronbelasting op royalty's en hebben (zie punt 4.4). rente in te voeren in Daarnaast blijven de dergelijke misbruiksituaties pensioenbesparingen die, en bij dergelijke uitgaande afgezet tegen de binnenlandse financiële stromen. economie, relatief Afgewacht moet worden omvangrijk zijn, volgens de welk effect dit heeft op het prognoses een opwaarts saldo van de lopende effect sorteren op het rekening. vorderingensaldo (zie punt 4.2).

(vervolg op de volgende bladzijde) 3. Samenvatting van de voornaamste bevindingen van de diepgaande evaluatie in het kader van PMO

Tabel (vervolg)

Particuliere In 2016 bedroeg de schuld in de Na een korte periode van Het vorige kabinet had schuld particuliere sector 222 % van het actieve schuldafbouw in maatregelen doorgevoerd om de bbp. Deze schuld is toe te 2012-2014 vertoont de schuld van huishoudens te

schrijven aan de hoge schuld van nominale schuld van beperken. Voorbeelden zijn de huishoudens (108 % van het huishoudens, en met beperking van de

bbp) en aan een structureel hoge name de hypotheekrenteaftrek (HRA) en NFV-schuld, die dicht bij het hypotheekschuld, weer de restricties ten aanzien van de gemiddelde voor deze sector een stijgende lijn onder LTV (loan-to-value) en de LTI

over de periode 1996-2016 invloed van het herstel (loan-to-income). Het nieuwe (114 % van het bbp) blijft liggen. van de huizenmarkt. Wel kabinet heeft aangekondigd dat Hoewel de huishoudens grote bleef er in 2016 bij zowel de beperking van de HRA vanaf

verplichtingen hebben, gaan de huishoudens als de 2020 wordt versneld, hetgeen op deze verplichtingen hand in hand vennootschapssector den duur een dempend effect kan met omvangrijke, niet-liquide sprake van passieve hebben op de schuldenlast van

activa in de vorm van een eigen schuldafbouw: door de huishoudens. Niettemin blijft de woning en pensioenvermogen nominale groei liep hun HRA hoog en zijn er nog andere (zie punt 4.2.5). Doordat de schuld als percentage van verstoringen op de huurmarkt,

balans van de huishoudens onder het bbp wél terug. waardoor de invloed van fiscale prikkels en Verwacht wordt dat de koopwoningenmarkt duidelijk

het regelgevingskader relatief particuliere schuld als blijft domineren. lang is, zijn huishoudens percentage van het bbp De implementatie van de financieel kwetsbaarder. De hoog zal blijven. richtlijn bestrijding

hoge NFV-schuld is grotendeels belastingontwijking kan toe te rekenen aan de interne gevolgen hebben voor de schuld schuldfinanciering van van NFV's omdat bedrijven

multinationals, waaraan worden ontmoedigd om hoofdzakelijk fiscale kunstmatige schuldconstructies optimalisatiedoeleinden ten te creëren om de belastingen tot

grondslag liggen (zie punt 4.2.4). een minimum te beperken. Het is de bedoeling om de richtlijn in 2019 te implementeren.

Conclusies van de diepgaande analyse

• Nederland heeft van de EU-landen het grootste overschot op de lopende rekening als percentage van het

bbp. Het overschot impliceert een suboptimale allocatie van middelen; er liggen dus kansen om de groei en welvaart te verhogen. Het beschikbare inkomen van huishoudens wordt gedrukt door een hoge verplichteafdrachtenwig. De particuliere schuldenlast is hoog, en met name de hypotheekschuld van huishoudens. De lange balans van huishoudens maakt huishoudens kwetsbaarder bij financiële schokken.

• In 2017 is het overschot op de lopende rekening iets toegenomen, tot meer dan 9 % van het bbp. Wel

ligt het nog onder de recordstand van 10,2 % in 2013. Op grond van een gestage daling van het saldo van de primaire inkomens, de verbeterde conjunctuur en het herstel van de binnenlandse vraag wordt ervan uitgegaan dat het overschot verder zal teruglopen. Tegelijk vertoont de nominale schuld van de huishoudens weer een stijgende lijn omdat de nominale hypotheekschuld als gevolg van het voortgaande herstel van de huizenmarkt weer oploopt.

• De binnenlandse vraag wordt gestut door het pakket maatregelen op het gebied van de

inkomstenbelasting en het budgettaire stimuleringspakket van het nieuwe kabinet. Bovendien zijn maatregelen genomen om de schuldafbouw bij huishoudens te bevorderen en een buitensporige opbouw van hypotheekschuld te voorkomen. De uitfasering van de HRA wordt versneld, waardoor de hypotheekschuld op den duur kan teruglopen. Tot slot heeft het kabinet bevestigd dat het de tweede pensioenpijler wil hervormen. Er zijn echter nog geen concrete maatregelen aangekondigd.

(*) In de eerste kolom wordt de "ernst van de uitdaging" geschetst, waarbij wordt aangegeven van welke orde van grootte de onevenwichtigheden zijn. In de tweede kolom wordt ingegaan op de "ontwikkeling en vooruitzichten" van/voor de onevenwichtigheden. In de derde kolom wordt vermeld met welke recente en geplande maatregelen de desbetreffende onevenwichtigheid wordt aangepakt. Voor de achterliggende oorzaak van elke onevenwichtigheid en voor elk aanpassingsvraagstuk worden de bevindingen vermeld. De laatste drie alinea's van de matrix bevatten een samenvatting van alle uitdagingen: de ernst ervan, de ontwikkelingen en vooruitzichten dienaangaande, en de beleidsreactie daarop.

Bron: Europese Commissie.

  • 3. 
    Samenvatting van de voornaamste bevindingen van de diepgaande evaluatie in het kader van PMO

    Kader 3.1: Overloopeffecten eurozone

De begrotingsplannen van het nieuwe kabinet omvatten een discretionaire publieke bestedingsimpuls in 2019 van bijna 1,0 % van het bbp ten opzichte van een basisscenario van geen beleid. Deze maatregelen pakken waarschijnlijk gunstig uit voor de economische groei in Nederland. Vanwege de grote handelsopenheid van de Nederlandse economie kunnen zich belangrijke overloopeffecten voordoen naar de rest van de eurozone (REZ), waarbij wél moet worden bedacht dat de Nederlandse economie, afgezet tegen het eurozoneaggregaat, slechts een beperkte omvang heeft (zie ook Europese Commissie 2016a). Ter illustratie van de omvang van mogelijke bbp-overloopeffecten wordt in dit kader een beeld gegeven van de impact van een blijvende schuldgefinancierde verhoging van de productieve publieke investeringen met 1 % van het bbp op het Nederlandse bbp, het bbp van de eurozone en de Nederlandse handelsbalans. Een publieke investeringsimpuls kan worden gemotiveerd met een gunstige ontwikkeling van de schuld, lage leenkosten en een monetair beleid met een "nulondergrens" voor de rente. In essentie zou een dergelijk scenario de daling van de publieke uitgaven die zich vanaf 2009 heeft voorgedaan, ongedaan maken.

Uit simulaties met het Quest-model van de Europese Commissie( 1 ) blijkt een gunstig effect op het Nederlandse reële bbp van circa 0,5 % in het eerste jaar, oplopend tot 0,9 % na vijf jaar. Het handelsoverschot loopt vanaf het eerste jaar met rond de 0,1 % van het bbp terug. Het overloopeffect van de binnenlandse investeringsimpuls via het handelskanaal is positief: een budgettaire expansie van 1 % van het bbp via publieke investeringen in Nederland leidt tot een stijging van het reële bbp in de rest van de eurozone met circa 0,1 %.

Grafiek 1: Binnenlandse impact en overloopeffect van een permanente publieke investeringsimpuls (van 1 % van het bbp)

1

0,9

0,8

0,7

0,6

0,5 Bbp REZ

0,4 Bbp NL

0,3 Handelssaldo NL (in % van

0,2 het bbp)

0,1

0

-0,1

-0,2 1 2 3 4 5

Bron: Europese Commissie.

(

1 ) Nadere informatie over het Quest-model plus bijbehorende applicaties is te vinden op: http://ec.europa.eu/economy_finance/research/macroeconomic_models_en.htm . In deze simulatie is aangenomen dat de monetaire beleidstarieven in de eurozone in de eerste twee jaar ongewijzigd blijven.

  • 4. 
    HERVORMINGSPRIORITEITEN

4.1. OVERHEIDSFINANCIËN EN BELASTINGEN

4.1.1. BELASTINGEN* ( 7 ) in 2019, 22,5 % in 2020 en 21 % in 2021). Het tarief in de eerste schijf (in 2017 voor een

Nieuwe belastingmaatregelen zullen de belastbare winst tot 200 000 EUR) wordt op belastingdruk op arbeid verlagen. Het nieuwe dezelfde manier verlaagd van 20 % naar 16 %. kabinet heeft een pakket maatregelen aangekondigd om de inkomstenbelasting te Een aantal indicatoren wijst er nog steeds op verlagen met 0,5 miljard EUR (0,1 % van het bbp) dat bedrijven de nationale regels inzake in 2018, geleidelijk oplopend tot 6,2 miljard EUR vennootschapsbelasting gebruiken voor (0,9 % van het bbp) in 2021. De maatregelen zijn agressieve fiscale planning. Uit een studie (IHS, gericht op alle inkomensgroepen. De belastingdruk 2018) blijkt dat het hoge volume inkomende en op arbeid zal worden verminderd door de uitgaande buitenlandse directe investeringen inkomstenbelasting te verlagen. Dit gebeurt in (BDI)( 8 ) in Nederland slechts ten dele valt te hoofdzaak door het aantal belastingschijven terug verklaren door reële economische activiteiten die te brengen van vier naar twee, met een basistarief in Nederland plaatsvinden. De hoge dividend-, van 36,95 % in de lage schijf en een toptarief van royalty- en rentebetalingen die via Nederland 49,5 % (voor inkomens boven 68 600 EUR). Een verlopen ( 9 ) (zie punt 4.4) blijven er nog steeds op andere belangrijke maatregel is de verhoging van wijzen dat bedrijven de nationale belastingregels de algemene heffingskorting en de arbeidskorting, gebruiken voor een agressieve fiscale planning. die in totaal zullen worden verhoogd met Een groot deel van dit BDI-volume komt voor 1,5 miljard EUR (0,2 % van het bbp) in 2019, met rekening van zogeheten Special Purpose Entities 3,3 miljard EUR (0,5 % van het bbp) in 2020 en (SPE's)( 10 ). De inhoudingsvrijstelling voor vanaf 2021 vast met 4,7 miljard EUR (0,7 % van dividenduitkeringen door coöperaties, de kans op het bbp). Kinderbijslagen en hybride mismatches door het gebruik van kinderopvangtoeslagen zullen in 2019 met 0,5 commanditaire vennootschappen (cv) en de miljard EUR (0,1 % van het bbp) en vanaf 2020 inhoudingsvrijstelling op royalty's en met ongeveer 1 miljard EUR worden verhoogd. rentebetalingen (die ertoe kunnen leiden dat over

die betalingen in het geheel geen belasting wordt Tegelijkertijd zal een aantal geheven indien daarover in de ontvangende belastingmaatregelen worden ingevoerd om de jurisdictie evenmin belasting verschuldigd is), daling van de belastinginkomsten te verzachten. gecombineerd met het ontbreken van bepaalde De energiebelasting voor huishoudens zal worden antimisbruikbepalingen, kunnen agressieve fiscale verhoogd, hetgeen 0,5 miljard EUR zal opleveren planning in de hand werken. De kans op hybride in 2018 en vanaf 2021 nog eens 1 miljard EUR. mismatches, waarbij wordt gebruikgemaakt van Het verlaagde btw-tarief wordt verhoogd van 6 % commanditaire vennootschappen (cv), zal naar 9 %, wat naar verwachting vanaf 2019 verdwijnen wanneer de EU-richtlijn over hybride jaarlijks 2,6 miljard EUR extra zal opbrengen. In mismatches ten uitvoer is gelegd (uiterlijk op 1 algemene zin betekent dit pakket maatregelen in de januari 2020). inkomstenbelasting een verschuiving van de

belastingdruk van arbeid naar inkomstenbronnen ( 8 ) In 2016 bedroeg het volume inkomende BDI 551 % van

die minder schadelijk zijn voor de groei. het bbp en het volume uitgaande BDI 688 % van het bbp.

( 9 ) De stromen uitgekeerde en ontvangen dividenden

Om het fiscale investeringsklimaat voor (berekend als nettobaten op BDI) bedroegen 16,9 % en 23,2 % van het bbp in 2016 (respectievelijk, het op drie en

vennootschappen te versterken, wordt het op één na hoogste in de EU en, gerekend naar waarde, het vennootschapsbelastingtarief in stappen eerste). De stromen uitgekeerde en ontvangen

verlaagd van 25 % tot uiteindelijk 21 % (24 % rentebetalingen (berekend als nettobaten op BDI) bedroegen 2,2 % en 4,7 % van het bbp. De uitgekeerde en

ontvangen royalty's bedroegen in 2016 respectievelijk ( 7 ) Een asterisk (*) geeft aan dat de analyse in dit punt van 6,5 % van het bbp en 5,6 % van het bbp (en behoren zo bij

invloed is op de diepgaande evaluatie in het kader van de de drie hoogste in de EU). PMO (zie hoofdstuk 3 voor een algeheel overzicht van de ( 10 ) Het aandeel in het volume door SPE's gehouden voornaamste bevindingen). inkomende en uitgaande BDI bedroeg in 2016

respectievelijk 80 % en 73 % van het bbp.

4.2. Financiële sector

Er is een hervormingsagenda aangekondigd om gedragscode (belastingregeling bepaalde aspecten in het Nederlandse ondernemingen)( 11 ) heeft de aangepaste belastingstelsel die agressieve fiscale planning in Nederlandse innovatiebox goedgekeurd. Voor de de hand kunnen werken, aan te pakken. Voor oude regeling geldt een grandfathering-clausule betalingen naar laagbelastende jurisdicties en in die tot juni 2021 loopt. Onder de nieuwe misbruiksituaties zullen bronbelastingen op renteregeling( 12 ) komt er een sterkere band tussen het en royaltybetalingen worden ingevoerd. Hoewel de intellectuele eigendom (IP) dat op de regeling dividendbelasting, die momenteel 15 % bedraagt, aanspraak kan maken, en met de door deze IP in beginsel zal worden afgeschaft, zal zij toch gecreëerde O&O. Het effectieve belastingtarief in worden gehandhaafd voor misbruiksituaties en de innovatieboxregeling zal in 2018 worden voor betalingen naar landen met zeer lage verhoogd van 5 % naar 7 %. Hoewel het belastingen. Het tijdschema voor deze economische bewijs voor de effectiviteit van hervormingen en voor de invoering van innovatieboxen als middel om O&O te stimuleren bronbelastingen op royalty's en rentebetalingen is beperkt blijft, kunnen deze toch als een tool voor nog niet duidelijk. Deze plannen zullen geen fiscale concurrentie worden gebruikt. Het invloed hebben op de voorgenomen invoering van regelgevend kader voor de trustsector wordt een dividendbelasting op betalingen door strenger. Het instrumentarium van de coöperaties die grotendeels fungeren als houdstertoezichthouder voor de trustsector (De /financieringsmaatschappijen. Dit plan zal per 1 Nederlandsche Bank) wordt uitgebreid. Naar januari 2018 ingaan. Daarbij zal het er op aanleiding van de Panama Papers wordt de aankomen hoe "misbruik" en "laagbelastende informatiepositie en de opsporingscapaciteit van jurisdictie" worden gedefinieerd in het kader van de belastingdiensten versterkt. Voorts moeten de de gedeeltelijke afschaffing van de bepalingen van de richtlijnen bestrijding dividendbelasting en de invoering van belastingontwijking tegen eind 2018 en 2019 in bronbelastingen op rentebetalingen en royalty's. nationale wetgeving zijn omgezet. Het zal van De beperking op renteaftrek uit de richtlijn belang zijn om na te gaan in hoeverre nieuwe bestrijding belastingontwijking (ATAD) zal (aangekondigde of in wetgeving vastgelegde) worden ingevoerd in de vorm van een earnings maatregelen, in samenhang met het effect van de stripping-maatregel. Tegelijkertijd zullen diverse omzetting van de richtlijn, de mogelijkheden voor bestaande renteaftrekbeperkingen worden agressieve fiscale planning in Nederland beperken. afgeschaft, maar welke is nog niet duidelijk.

Artikel 10a van de vennootschapsbelastingwet Het belastingtarief voor inkomen uit een

(Wet Vpb), die een regel inzake aanmerkelijk belang zal stijgen. Dit tarief zal in grondslaguitholling bevat, blijft behouden. Er stappen worden verhoogd van 25 % naar 28,5 % in wordt een generiek minimumkapitaalvereiste (thin 2021 om het evenwicht te bewaren tussen cap rule) ingevoerd die renteaftrek over vreemd zelfstandigen die inkomensbelastingplichtig zijn en vermogen boven 92 % van het commerciële zelfstandigen die hun onderneming drijven als een balanstotaal beperkt. (Buitenlandse) beleggers die vennootschapsbelastingplichtige onderneming. Bij beleggen via van vennootschapsbelasting de vermogensrendementsheffing zal het vrijgestelde fiscale beleggingsinstellingen, zullen heffingsvrije vermogen per persoon worden op hun vastgoed worden belast door middel van verhoogd van 25 000 EUR naar 30 000 EUR. Het dividendbelasting. Nu de dividendbelasting in verwachte rendement zal sneller worden beginsel zal worden afgeschaft, zullen fiscale aangesloten op het werkelijke rendement van beleggingsinstellingen niet langer direct in spaartegoeden. vastgoed kunnen beleggen. Hiermee moet worden voorkomen dat met dit soort beleggingen zowel

(

vennootschapsbelasting als dividendbelasting 11 ) http://www.consilium.europa.eu/en/council-eu/preparatorywordt

ontweken. bodies/code-conduct-group/ ( 12 ) In de Nederlandse innovatieboxregeling, een gunstige

regeling voor intellectuele-eigendomsrechten, kan de winst

Nederland heeft maatregelen genomen om uit in aanmerking komende O&O momenteel worden

bepaalde aspecten van zijn belastingstelsel belast tegen een effectief belastingtarief van 5 %. Dat

waarmee agressieve fiscale planning in de hand wordt verhoogd tot 7 %.

wordt gewerkt, aan te passen. De Groep

4.2. Financiële sector

4.1.2 HOUDBAARHEID VAN DE vastgesteld en de hele kabinetsperiode bestrijken;

OVERHEIDSFINANCIËN OP LANGE TERMIJN iii) het gebruik van automatische stabilisatoren aan

De overheidsschuldquote is sneller dan de ontvangstenzijde, en iv) een welomlijnd verwacht gedaald. In 2017 komt de schuldquote begrotingsproces op het gebied van besluitvorming volgens de ramingen uit op 57,7 % van het bbp, en een duidelijke verdeling van de waardoor deze voor het eerst sinds 2011 onder de verantwoordelijkheden, met inbegrip van de taken grenswaarde van 60 % daalt. De schuld ontwikkelt van het Centraal Planbureau (CPB) en de Raad van zich gunstiger dan verwacht dankzij hogere bbp State (Afdeling advisering). Het CPB voert de groei en stock-flow adjustements, onder meer de onafhankelijke begrotingsprognose uit, terwijl de verkoop van aandelen in financiële instellingen die Raad van State belast is met het toezicht op de in handen van de overheid zijn. Volgens de naleving van de cijfermatige begrotingsregels. schuldhoudbaarheidsanalyse van de Commissie( 13 ) Bovendien is het engagement om EU- loopt de schuld, bij ongewijzigd beleid, vooral als begrotingsregels na te leven vastgelegd in het gevolg van primaire overschotten, maar ook van Nederlandse rechtskader.

nominale bbp-groei en lage rente-uitgaven verder

terug tot 38,6 % van het bbp in 2028 (het laatste Het kabinet zet in op het vergroten van de projectiejaar). Met deze gunstige trend van de stabiliserende werking van de overheidsschuld blijft Nederland in de categorie overheidsbegroting. Nederlandse "laag risico", op basis van de basisprojecties van overheidsfinanciën hebben een suboptimaal

de Commissie voor de middellange termijn. trackrecord waar het gaat om hun stabiliserende werking. Tijdens hausses worden doorgaans zeer

De pensioenleeftijd wordt in 2022 aan de kleine begrotingsoverschotten opgebouwd, hetgeen levensverwachting gekoppeld. Als gevolg van vaak leidt tot procyclische maatregelen in hervormingen in 2012 zal de pensioenleeftijd daaropvolgende recessies. Hoewel deze situatie geleidelijk stijgen tot 67 jaar in 2021. Vanaf 2022 voor meerdere landen in de eurozone geldt, steekt wordt de pensioenleeftijd gekoppeld aan de zij schril af tegen de ervaring in andere landen, levensverwachting. Deze is momenteel vastgelegd zoals Zweden en Denemarken (zie grafiek 4.1.1) op 67 jaar en 3 maanden. Door een stagnerende (Afman en Deroose, 2016). In het rapport van levensverwachting in de jongste prognoses zal er vorig jaar van de Studiegroep Begrotingsruimte in 2023 geen sprake zijn van een stijging van de (SBR)(

15 ), die voorafgaand aan een nieuwe

pensioenleeftijd. Dit is voor het eerst sinds 2013. kabinetsperiode advies uitbrengt over de begrotingsruimte, werd de aanbeveling gedaan om

de stabiliserende werking van de begroting te 4.1.3 BEGROTINGSKADER versterken. In zijn rapport deed de studiegroep de

aanbeveling om conjuncturele uitgaven zoals de Nederland heeft een goed opgezet

begrotingskader, dat sinds 1994 bestaat. De WW-uitgaven buiten het kader te plaatsen, maar de basisprincipes zijn vastgelegd in een specifieke rente-uitgaven en de gasbesluiten aan het kader toe

wet en het nieuwe kabinet heeft deze te voegen. Het kabinet heeft dit advies gevolgd en heeft een aantal conjuncturele elementen uit het

basisprincipes herhaald. De belangrijkste

kenmerken van dit meerjarig trendgebaseerd uitgavenplafond verwijderd, namelijk de nietbegrotingsraamwerk zijn: i) het gebruik van discretionaire, conjuncturele veranderingen in de onafhankelijk opgestelde macro-economische WW- en bijstandsuitgaven. Tegelijk zijn de renteaannames; ii) het gebruik van voor inflatie uitgaven en de effecten van gasbesluiten aan het

gecorrigeerde( 14 ) uitgavenplafonds, die vooraf zijn kader toegevoegd. Hoewel hiermee het macroeconomisch stabiliserende effect van het

( 13 ) Europese Commissie (2018). Dit is een mechanische begrotingsraamwerk verder wordt versterkt, zou de

projectie op basis van het huidige primaire overschot en begroting hierdoor ook gevoeliger worden voor de aannames voor de nominale groei en de rente. Vervolgens conjunctuurcyclus, wat de noodzaak aantoont van

kunnen het schuldniveau en een rentedienst op

evenwichtsniveau worden berekend. budgettaire voorzichtigheid in economisch goede

( 14 ) Vanaf 2018 zullen uitgavenplafonds worden geïndexeerd tijden.

met de loon- en prijsontwikkelingen van de uitgaven, en niet langer met de deflator prijs nationale bestedingen

(pNB). ( 15 ) http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/studiegroep

href="http://www.rijksbegroting.nl/beleidsevaluaties/studiegroep-begrotingsruimte">begrotingsruimte

4.2. Financiële sector

Grafiek 4.1.1: Gemiddeld begrotingssaldo bij hoog- en en werkgelegenheid op lange termijn te laagconjunctuur ondersteunen. De publieke O&O-intensiteit in

2 1,9 1,7 Nederland is geleidelijk toegenomen tot 0,9 % van

outputgap > 0 het bbp in 2013: dat ligt dicht bij het gemiddelde

1 outputgap < 0 Tabel 4.1.1: Totale overheidsfinanciering voor O&O en

0,2 innovatie (2015-2017)

0 2015 2016 2017

bbp

an Overheidsfinanciering O&O 4880,7 5022,1 4887,3

 v

-1 (GBAORD) (x mln EUR) % -1,0

-1,1 Overheidsfinanciering innovatie (excl. O&O) (x mln EUR) 241,9 324,0 281,7

-2 -1,6 -1,8 Fiscale prikkels O&O en innovatie (x mln EUR) 1009,8 1153,8 1215,8

-2,4 Totale financiële steun O&O

-3 -2,7 6132,4 6499,8 6384,7 en innovatie (x mln EUR)

Uitgaven O&O, als % bbp 0,72 0,72 0,69

-4 -3,7 Uitgaven innovatie (excl. O&O), 0,04 0,05 0,04

als % bbp Fiscale prikkels O&O en

-5

Zweden Denemarken Nederland Duitsland Eurozone-12 innovatie, als % bbp

0,15 0,17 0,17

Totale steun O&O en Bron: Afman en Deroose (2016); gemiddelde 1996-2015. innovatie, als % bbp

0,91 0,93 0,90

Noot: GBAORD of Government Budget Appropriations or

Het Nederlandse begrotingsraamwerk erkent Outlays on R&D (overheidsbestedingen aan O&O). In de fiscale prikkels is de innovatiebox niet meegerekend.

weliswaar de EU-begrotingsregels als het Bron: Vennekens en van Steen (2017). ankerpunt voor het begrotingsbeleid, maar toch

kunnen verdere efficiëntiewinsten worden van vergelijkbare EU-landen die het verst geboekt. Een en ander kan worden bereikt door gevorderd zijn (1 %). De totale voor O&O betere afstemming, bijvoorbeeld bij het beoordelen uitgetrokken begrotingsmiddelen beliepen 0,72 % van de budgettaire houdbaarheid of bij de van het bbp in 2015: dat is minder dan die van praktische uitvoering van de begrotingsdoelstelling vergelijkbare EU-landen die het verst gevorderd voor de middellange termijn binnen de nationale zijn. Rechtstreekse overheidsfinanciering voor context (Vierke en Masselink, 2017). Ook ligt er O&O zal naar verwachting tot 2020 teruglopen nog een aantal mogelijkheden om de flexibiliteit (zie punt 4.5.1).

binnen het raamwerk te verbeteren, waarbij moet worden opgepast een verantwoordelijk

Overheidsinvesteringen blijven krachtig, maar

begrotingsbeleid in de weg te staan. Daarbij valt uitgaven voor onderwijs stijgen vrij traag. bijvoorbeeld te denken aan de toepassing van Bruto-overheidsinvesteringen in vaste activa

"voortschrijdende mechanismen" waarbij vertegenwoordigden 3,5 % van het bbp in 2016 -

meerjarige uitgavenplafonds jaarlijks worden boven het EU-gemiddelde van 2,9 % (eurozone: bijgesteld op basis van vooraf vastgelegde factoren 2,7 %), maar lager dan die van andere (bijv. een actualisering van macro "innovatieleiders", met name Zweden (4,4 %), omstandigheden). Finland (4 %) en Denemarken (3,7 %). Het

Nederlandse onderwijsstelsel mag dan een stevige

4.1.4 KWALITEIT VAN DE OVERHEIDSFINANCIËN basis bieden voor het verbeteren van menselijk

kapitaal, innovatie en groei, toch blijven uitgaven

Groeivriendelijke overheidsuitgaven zijn in aan onderwijs nog steeds onder die van best

2015-2016 licht toegenomen, maar blijven lager presterende landen zoals de noordse landen. In dan die van andere "innovatieleiders"( 16 ). 2015 besteedde Nederland 5,4 % van zijn bbp aan Overheidsuitgaven in groeivriendelijke sectoren onderwijs: dat ligt boven het gemiddelde van de zijn van bijzonder belang om impulsen te geven EU en de eurozone, maar is minder dan de best aan investeringen in kenniskapitaal en om de groei presterende vergelijkbare landen zoals

Denemarken (7,0 %), Zweden (6,5 %), België

( 16 ) Zoals gedefinieerd in het Europees innovatiescorebord

(EIS): http://ec.europa.eu/growth/industry/innovation/facts(6.4 %), Finland (6,2 %) en de Baltische landen.

figures/scoreboards_en De doelmatigheid van de overheidsmiddelen voor

4.2. Financiële sector

onderwijs is in Nederland betrekkelijk hoog, hetgeen ook blijkt uit het verhoudingsgewijs hoge aandeel hoogopgeleiden (Europese Commissie,

2017f). Volgens het regeerakkoord wil het kabinet de uitgaven voor groeibevorderende sectoren zoals

O&O in 2018-2019 verhogen met 600 miljoen

EUR.

4.2. Financiële sector

4.2. FINANCIËLE SECTOR

bedroeg de afgelopen paar jaar niet meer dan 3 %

4.2.1. BANKSECTOR en kwam in 2016 zelfs uit op slechts 2,2 %. De banken behouden voldoende financiële veerkracht

De Nederlandse banksector blijft in termen van en gezonde solvabiliteitsposities en hun het bbp een van de grootste in de EU en is sterk kapitaalnormen liggen ver boven de wettelijke geconcentreerd. De activa van deze sector waren vereisten. Op sectoraal niveau stond hun in 2017 goed voor ongeveer 370 % van het kapitaalratio op een stevige 23,1 % en hun tier 1- nationale bbp (tegenover 530 % in 2007) (DNB, kapitaalratio op 18,3 %, tegen een gemiddelde 2017b). Activa in het totale financiële bestel voor de eurozone van respectievelijk 17,6 % en bedroegen eind 2016 bijna achtmaal het bbp. In de 15 % in het tweede kwartaal van 2017 (zie tabel verzekerings- en pensioensector beliepen de activa 4.2.1). De hefboomratio van Nederlandse respectievelijk 70 % en 184 % van het bbp, terwijl kredietverschaffers is weliswaar lager dan tijdens beleggingsfondsen activa houden die de crisis, maar bedraagt thans een bescheiden overeenkomen met 113 % van het bbp (grafiek 4,7 % op sectoraal niveau (DNB, 2017b), tegen 4.2.1). De Nederlandse bankenmarkt is een van de een gemiddelde voor de eurozone van 5,1 % sterkst geconcentreerde markten in de EU, waarbij (ECB). de vijf grootste banken in 2017 samen 85 % van de activa houden, tegen een gemiddelde van 48 % Tabel 4.2.1: Financiële gezondheidsindicatoren voor de eurozone (ECB, 2017). Gezien het Financiële gezondheidsindicatoren, alle banken in Nederland systeemrelevante karakter van die vijf banken, (%) 2010 2012 2014 2015 2016 2017Kw2 heeft De Nederlandsche Bank de banken Niet-renderende schulden 2,3 2,7 3,0 2,4 2,2 2,1

Niet-renderende leningen

opgedragen om in de periode 2016-2019 - - 3,4 2,7 2,4 2,3 Niet-renderende leningen NFV - - 6,3 5,3 5,3 5,2

geleidelijk aan extra kapitaalbuffers op te bouwen. Niet-renderende leningen HH's - - 2,1 1,7 1,3 1,2

Het kabinet is voornemens door te gaan met de Dekkingsgraad 36,5 37,6 37,8 37,8 35,6 33,7 Loan-to-deposit-ratio* 120,3 119,2 114,1 113,4 110,6 109,3

operatie om ABN AMRO opnieuw te privatiseren. Tier 1-ratio 11,8 12,3 15,4 16,6 17,9 18,3

Kapitaalratio 14,1 14,5 18,4 20,6 22,4 23,1

Rendement eigen vermogen** 7,5 4,1 3,3 7,0 7,3 -

Grafiek 4.2.1: Omvang van de financiële intermediairs en Rendement activa**

0,3 0,2 0,2 0,4 0,4 -

van de markt voor schuldpapier * Geaggregeerde balans ECB: leningen ongerekend

400 overheid en MFI's / deposito's ongerekend overheid en MFI's. Is ** Ter wille van de vergelijkbaarheid worden alleen

MF jaarwaarden gegeven.

350 2015) Bron: ECB, CBD.

en ( 300

onds Het aandeel wholesale funding in de banksector

 bbp

% 250 en blijft hoog. Deposito's vertegenwoordigen slechts ioenf

fonds 47 % van de totale funding, hetgeen ver onder het

200 ige ngs 2015) P

ens gemiddelde van 56 % voor de eurozone ligt

ver ioen s ( 150 O eggi

(augustus 2017). In een stressscenario zouden

aar pens B

el er fundingkosten sterk kunnen oplopen, wat impact

Is zek

100 zou hebben op de winstgevendheid en de MF

ing en V

er

er nettorentebaten van Nederlandse banken. Een GG

50 V zek positief punt is dan weer dat sinds de crisis de

NF

V er looptijd van de marktfunding langer is geworden,

0 hetgeen een imminent liquiditeitsrisico voorkomt.

Schuldpapier; 2016 Activa intermediairs; 2016 Het aandeel deposito's is mettertijd toegenomen,

Bron: ECB, Europese Commissie hetgeen een positief effect heeft op de loan-todeposit-ratio die verder is teruggelopen tot

De financiële gezondheidsindicatoren van 110,6 % in september 2016. Deze ratio en het

Nederlandse kredietinstellingen geven geen gebruik van wholesale funding door de banken zal aanleiding tot bezorgdheid over stabiliteit. De waarschijnlijk nog verder afnemen door de steeds banken hebben tijdens de crisis geen grote grotere rol van pensioenfondsen en verliezen geleden op hun leningenportfolio's en de verzekeringsondernemingen op de ratio van niet-renderende leningen (NPL's) hypotheekmarkt. De marktaandelen van deze

4.2. Financiële sector

fondsen en ondernemingen voor hypotheken zijn angels voor nieuwe en groeiende bedrijven is toegenomen van 8 % (2010) tot 11 % (2016) bevredigend (Europese Commissie, 2017j). (DNB, 2016). Ondernemingen schatten de toegang tot

financiering positiever in, maar maken tegelijk De winstgevendheid van de banksector blijft steeds meer gebruik van andere kanalen dan stevig, maar kan nog steeds onder druk komen traditionele bancaire kredietverschaffing. Deze te staan door aanhoudend lange rentestanden, verbeteringen zijn gedeeltelijk terug te voeren op concurrenten van buiten de banksector en op het afnemende aantal kredietaanvragen van het handen zijnde wijzigingen in de regelgeving. mkb en de nettodaling met 13 % van het aandeel Leningen die in het verleden tegen vaste hoge bancaire kredieten. De belangrijkste redenen voor rente zijn toegekend (meestal hypotheken), zullen deze daling zijn onder meer de toegenomen de komende twee decennia geleidelijk aflopen, en financiële buffers van het mkb dankzij een herstel het ziet er naar uit dat dat nieuwe leningen van duurzame winst, hogere solvabiliteitsratio's en opnieuw tegen leningen tegen minder liquiditeit en een grotere rol voor leasing als winstgevende tarieven zullen worden afgesloten. financieel instrument (DNB, 2016) Het Nederlands De marges van banken en de kredietvolumes op de Investerings Agentschap (NIA) en de Nederlandse markt voor hypothecair krediet komen onder druk Investeringsinstelling (NLII) dragen bij tot deze te staan door de toenemende concurrentie van verbeterde toegang tot financiering( 17 ). pensioenfondsen en verzekeringsondernemingen: deze fondsen en ondernemingen waren in 2016 Dankzij nieuwe regelgeving en alternatieve goed voor 20 % van de nieuwe hypotheken (DNB, aanbieders van mkb-financiering zijn nieuwe 2016). In andere traditionele sectoren van het vormen van financiering ontstaan. De regeling bankbedrijf (zoals betalingen) krijgen banken voor nieuwe aanbieders van mkb-financiering steeds meer te maken met concurrentie van vormde de aanzet voor diverse fondsen die fintechondernemingen nu de markt verder wordt alternatieve mkb-financiering aanbieden (bijv. opengesteld als gevolg van de goedkeuring van de FundIQ en DBS2 Factoring) met een garantie van nieuwe richtlijn betaaldiensten (PSD2). Ook het het ministerie van Economische Zaken. In 2017 pakket met regels voor prudentieel toezicht dat ging de nieuwe regeling Co-Investeringsfaciliteit recentelijk door het Bazels Comité voor voor Business Angels van start in het kader van de bankentoezicht (BCBS) is goedgekeurd - en de bestaande Seed Capital-regeling. komende jaren van kracht zal worden - zal gevolgen hebben voor de winstgevendheid van de

Nederlandse banken. Gelet op het feit dat banken 4.2.3. WONINGMARKT* (

18 )

in aanzienlijke mate blootstaan aan hypotheken, Het herstel van de woningmarkt zet door - met houden de nieuwe regels in dat zij extra kapitaal toenemende regionale verschillen. Landelijk zijn moeten reserveren, hetgeen waarschijnlijk het de huizenprijzen geleidelijk aan het toegroeien rendement op eigen vermogen in de sector zal naar de piek van vóór de crisis in 2008 (zie grafiek doen dalen. Nederlandse banken leveren 4.2.2). Eind 2017 zou de nationale bijkomende inspanningen om hun efficiëntie te woningprijsindex zijn uitgekomen op 94 % van het verbeteren door nog meer over te schakelen van peil van 2008. Hoewel de jaarlijkse groei van de bankkantoren naar digitale dienstverlening. Sinds

2007 hebben zij het aantal kantoren in heel het ( 17 ) Het NIA is een éénloketcontactcentrum waar ondernemers

land al teruggebracht met meer dan 50 %, naar terecht kunnen voor durfkapitaal, garanties, exportkredietverzekeringen en internationale

1 764 kantoren in 2015. financieringsprogramma's. Daarnaast biedt het extra

durfkapitaal en betere toegang tot EU-financiering voor start-ups en scale-ups, met name voor innovatieve

4.2.2. TOEGANG TOT FINANCIERING* projecten en risicovolle activiteiten op verschillende

transitiegebieden De NLII stelt institutionele beleggers in

De perceptie van beschikbaarheid van bancair staat direct in de Nederlandse economie te investeren via

krediet is verder verbeterd en een overgroot mkb-bedrijfsfinanciering, en via speciale fondsen in de

deel van de beleidsmaatregelen zijn ten uitvoer sectoren Energietransitie en Verduurzaming, Zorg en Wonen, en Onderwijshuisvesting.

gelegd in het kader van het Aanvullend ( 18 ) Tenzij anders aangegeven, zijn alle gegevens in dit punt

Actieplan Mkb-financering. De afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek

aandelenfinanciering en financiering door business (CBS).

4.2. Financiële sector

woningprijzen in 2017 landelijk ongeveer 6 % tot het hoogste peil sinds 1995. In datzelfde bedroeg, lag deze veel hoger in de vier grote kwartaal bereikte de totale waarde van transacties steden: in Amsterdam stegen de woningprijzen in voor bestaande koopwoningen een recordhoogte 2017 met 13 %, in Rotterdam en Utrecht met 11 % van 16 miljard EUR, bijna 3 miljard EUR boven en in Den Haag met 9 %. De stijging van de de vorige piek in het vierde kwartaal van 2007. woningprijzen in de vier grote steden gaat niet gepaard met een toename van kredieten aan Het herstel van de woningmarkt zal huishoudens. Sinds 2016 is de kredietgroei in deze waarschijnlijk aanhouden in de nabije steden losgekoppeld van de groei van de toekomst. De waarde van bouwvergunningen voor woningprijzen, en eind 2016 teruggevallen tot nieuwbouwwoningen is gestegen van 3,4 miljard ruwweg 0 % op jaarbasis, hetgeen erop lijkt te EUR in 2013 (26 000 woningen) tot 6,5 miljard wijzen dat de aankoop van een woning eerder EUR in 2016 (51 000 woningen); dit ligt nog wordt gefinancierd uit spaargeld in plaats van via enigszins onder de waarde van 12 miljard EUR die krediet (DNB, 2017a). in 2007 werd opgetekend (voor 88 000 woningen).

Net als in het verleden, wordt het merendeel van De indicatoren voor de waardering van de de woningen (ongeveer 60 %) gebouwd door huizenprijzen wijzen landelijk niet op een bouwbedrijven en beleggers. Toch is het absolute overwaardering. De langetermijnwaarden van de aantal afgegeven bouwvergunningen gedaald van prijs/inkomen- en de prijs/huur-ratio's liggen nog 7 000 naar 4 000. Woningcorporaties en het Rijk onder de langetermijngemiddelden (zie grafiek hebben hun aandeel in nieuwe bouwvergunningen 4.2.3). Volgens ramingen zijn de huizenprijzen sterk verminderd, van 23 % in 2007 (3 000 grotendeels in lijn met de fundamentele waarden. bouwvergunningen) naar 8 % in 2016 (500 Toch blijkt uit recent onderzoek dat voor vergunningen). Particulieren hebben hun aandeel Amsterdam de stijging van de huizenprijzen niet in de loop van de jaren dan weer verhoogd van kan worden verklaard door fundamentele factoren ongeveer 19 % in 2007 tot 31 % in 2016. Dit valt zoals de (betere) kwaliteit van woningen, de rente, grotendeels te verklaren door het dalende aantal inkomensgroei of huurprijzen (Houben, Dröes en bouwvergunningen van andere bouwers, want het Lamoen, 2017). totale aantal daarvan ligt in beide jaren rond de

2 000 bouwvergunningen.

Grafiek 4.2.2: Ontwikkeling van de huizenprijzen

130 Amsterdam

Utrecht 120

Rotterdam

110 Den Haag

NL (incl. 4 grote steden)

100

90

80

70

2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017*

Bron: CBS

Het herstel van de woningmarkt komt ook tot uiting in een toenemend aantal transacties. In het derde kwartaal van 2017 is het aantal transacties voor bestaande koopwoningen gestegen

4.2. Financiële sector

Grafiek 4.2.3: Waardering van huizenprijzen functioneren van de totale woningmarkt, waardoor

30 de overige marktsegmenten onder prijsdruk komen te staan.

20 De particuliere huurmarkt is de enige

10 woningmarktsector die niet wordt gesubsidieerd, en blijft onderontwikkeld. Het

0 aandeel van deze sector ten opzichte van het totale aantal woningen neemt zeer traag toe: in 2016

-10 werd slechts 13 % van de woningen verhuurd in de vrije huursector. Rekening houdende met het

-20 aantal afgegeven bouwvergunningen zal deze Modelgebas. waarderingsversch. situatie waarschijnlijk niet veranderen, omdat de -30 Prijs-inkomen tov hist. gem. meeste vergunningen niet worden afgegeven voor

Prijs-rente tov hist. gem. huurwoningen. Het kabinet heeft geen nieuwe

-40 maatregelen aangekondigd om de voorraad vrije

96 98 00 02 04 06 08 10 12 14 16 sector huurwoningen te versterken. In 2016

Waarderingsverschil, geraamd als gemiddelde van de werden slechts 16 000 bouwvergunningen

waarderingsverschillen voor prijs/inkomen, prijs/huur en afgegeven voor de bouw van huurwoningen, fundamenteel model. De langetermijnwaarden voor de tegenover 35 000 bouwvergunningen voor nieuwe

prijs/inkomen- en de prijs/huur-ratio's zijn berekend over de

periode 1995-2016. Voor de modelgebaseerde huiseigenaren. Een deel van het probleem is dat

waarderingsverschillen is een vector error correction model gemeenten een hogere prijs kunnen krijgen voor

(VECM) geraamd voor een panel van 21 EU-landen op basis

van een systeem van vijf fundamentele variabelen: de grond die wordt gebruikt voor koopwoningen in

relatieve huizenprijs, de totale bevolking, de reële plaats van voor huurwoningen. Dit komt door de investeringen in woningen, het reële beschikbare inkomen subsidies voor de koopwoningenmarkt (DNB,

per hoofd van de bevolking en de reële langetermijnrente.

Bron: Europese Commissie. 2017a). Om de beschikbaarheid van grond voor de

vrije huursector te vergroten, krijgen gemeenten

De sterke aanwezigheid van de sociale door een wijziging in het Besluit ruimtelijke huursector kan de huizenprijzen verder onder ordening in 2017(

20 ) de mogelijkheid om zones

druk zetten. De sociale huursector is een van de specifiek te bestemmen voor het bouwen van grootste in de EU, met een landelijk aandeel van woningen in het middensegment. Het kabinet heeft 29 % van het totale aantal woningen in 2017. Dit weliswaar zijn voornemen aangekondigd om de aandeel is de laatste vijf jaar met slechts 0,8 % voorraad betaalbare woningen op de vrije markt te verminderd en zal naar verwachting traag dalen, ondersteunen, maar meer details over hoe die steun omdat minder bouwvergunningen zijn afgegeven er moet gaan uitzien, zijn nog niet meegedeeld.

voor de sociale huursector dan voor de vrije

huursector en de eigen woningen. In Amsterdam Woningcorporaties aarzelen om de huurprijzen en Rotterdam domineren woningcorporaties de te verhogen. Terwijl de huurprijzen in de vrije woningmarkt met aandelen van respectievelijk huursector met 2,3 % zijn gestegen, zijn de 42 % en 44 %. Een aanzienlijk aandeel van de huurprijzen in de sociale huursector in 2017 met sociale huurwoningen in Nederland wordt slechts 1,1 % gestegen. Dit is minder dan de bewoond door "scheefwoners"( 19 ). De afgelopen huurverhogingen die corporaties wettelijk gezien jaren is het aantal scheefwoners (18 % van het mogen doorvoeren. Volgens de totale aantal huurders in de sociale sector) licht huursombenadering(

21 ) hadden woningcorporaties

afgenomen, maar het gaat landelijk nog steeds om de huur in 2017 met in totaal 1,3 % mogen

meer dan 400 000 mensen (WoON 2015). Omdat

de sociale huursector zo groot is, beletten (

20 ) https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-172.html ( 21 ) De huursombenadering geldt sinds 1 januari 2017. Hiermee

inefficiënties in deze sector een doelmatiger wordt het totale bedrag beperkt waarmee de huur voor

sociale huurwoningen mag worden verhoogd. Het idee is

( 19 ) Scheefwoners zijn huurders met een inkomen boven de om de verschillen tussen huurprijzen in de sociale inkomensgrens voor een sociale huurwoning, die huursector te beperken; hiermee wordt echter verhinderd desondanks in een sociale huurwoning wonen omdat zij dat de huurprijzen voor scheefwoners sneller worden hiervoor in het verleden wel in aanmerking kwamen. aangepast.

4.2. Financiële sector

verhogen, met verhogingen van maximaal 2,8 % verdeeld tussen huishoudens (vooral hypotheken) voor huurders met een laag inkomen (tot 40 349 en niet-financiële vennootschappen (NFV's). De EUR per jaar) en 4,3 % voor huurders met een afgelopen 20 jaar is de verhouding NFV- hoger inkomen. Uit gegevens over 2016 blijkt dat schulden/bbp ruwweg stabiel gebleven, terwijl de voor slechts 24 % van de huishoudens met een schulden van huishoudens fors zijn opgelopen van hoger inkomen de maximale huurverhoging is 63 % van het bbp in 1995 tot 118 % van het bbp in toegepast. Worden de huurverhogingen als gevolg 2009 tijdens de piek in de huizenprijzen, om van nieuwe huurovereenkomsten niet daarna weer af te nemen tot 108 % van het bbp meegerekend, dan zijn de bestaande huurprijzen in (zie grafiek 4.2.4). De schulden van zowel de sociale huursector in 2017 in feite met in totaal huishoudens als niet-financiële vennootschappen slechts 0,6 % gestegen (CBS, 2016). Dit betekent ligt ver boven het niveau dat is ingegeven door dat de helft van de huurverhogingen voor rekening prudentiële overwegingen, zoals blijkt uit kwam van nieuwe huurders, die doorgaans berekeningen van de Commissie( 22 ). Hierbij moet huishoudens met een laag inkomen zijn, omdat echter worden aangestipt dat de schulden van woningcorporaties ten minste 80 % van de ondernemingen grotendeels worden bepaald door woningen aan deze doelgroep moeten toewijzen. transacties van multinationals en het grote aantal

grensoverschrijdende leningen in concernverband, Huishoudens met een hoog inkomen blijven in terwijl de schuldgraad van de overige binnenlandse sociale huurwoningen wonen. Gegevens uit een niet-financiële vennootschappen in recent onderzoek laten zien dat huishoudens met overeenstemming is met het prudentiële niveau. een hoog inkomen weinig financiële prikkels hebben om weg te gaan uit hun sociale De schulden van huishoudens bestaan huurwoning: 84 % van de huurders met een grotendeels uit hypotheken en zijn door het inkomen boven 40 349 EUR verklaart dat Europees Comité voor systeemrisico's huurverhogingen geen invloed hebben gehad op aangemerkt als een beduidend kwetsbaar punt hun beslissing om weg te gaan uit hun sociale (ESRB, 2016). Het hoge niveau aan huurwoning (ING, 2017). De meeste scheefwoners hypotheekschulden wordt bepaald door sterke zijn ouder dan 65 jaar (ING, 2017) en hun verstoringen op de woningmarkt: de royale fiscale potentiële huurverhoging is bij wet beperkt behandeling van eigen woningen, de vroegere (Ministerie van BZK, 2017). regelgeving die hoge LTV-ratio's en

aflossingsvrije hypotheken begunstigde, de Woningcorporaties moeten bij ondoelmatige en gesubsidieerde sociale huursector huurverhogingen een afweging maken. Voor en de onderontwikkelde vrije huursector. Hoewel corporaties is het aan de ene kant winstgevend om het belastingvoordeel voor rentebetalingen op de huur - en daarmee hun inkomsten - te verhogen. hypotheken geleidelijk wordt afgebouwd (zie de

Daartegenover staat dat zij, wanneer zij de huur te discussie verderop), behoort het nog steeds tot de veel verhogen, het risico lopen dat zij hun meest hoogste in de EU. winstgevende huurders (die met een hoog inkomen) zien vertrekken. Wanneer die woningen De nominale schuld van huishoudens stijgt. vrijkomen, moet de meerderheid daarvan opnieuw Toen de zeepbel op de huizenmarkt was gebarsten, worden toegewezen aan huishoudens met een laag bereikte de nominale schuld van huishoudens in inkomen. Een huurder met een hoog inkomen 2012 met 758 miljard EUR een piek . Na een lichte inruilen voor een huurder met een laag inkomen, terugval in de twee daaropvolgende jaren, bereikte betekent dat de corporatie minder inkomsten de nominale schuld in 2016 opnieuw het vorige ontvangt voor dezelfde woning. Uit een recent piekniveau. Toch is de verhouding schulden van onderzoek blijkt dat een derde van de corporaties huishoudens/bbp sinds de piek van 2012 aan het niet van plan is om inkomensafhankelijke dalen door de stijging van het nominale bbp. In het huurverhogingen door te voeren (RIGO, 2016). verleden heeft het kabinet maatregelen genomen -

( 22 ) Prudentiële drempels vertegenwoordigen de schulddrempel

4.2.4. PARTICULIERE SCHULD* waarboven de kans op een bankencrisis hoog is, om zo de

kans op een onvoorziene crisis en valse alarmsignalen tot

De particuliere schuld blijft hoog in Nederland. een minimum terug te brengen. Zie ook Europese

In 2016 bedroeg deze 221,5 % van het bbp, gelijk Commissie (2017h).

4.2. Financiële sector

met name de verlaging van de verlaagd tot 100 % in 2018. Hoewel de totale hypotheekrenteaftrek, de aflossingsverplichting om LTV-ratio voor uitstaande schuld 78 % bedroeg in aanspraak te kunnen maken op de 2015, hadden de huiseigenaren in de leeftijdsgroep hypotheekrenteaftrek en een aanscherping van de 30 tot 40 jaar die het meest getroffen werden door loan-to-value- en de loan-to-income-ratio's - maar een hypotheek die onder water staat, in 2015 een hiermee werd het hoge schuldpeil niet rechtstreeks gemiddelde LTV-ratio van 110 %. De LTI-ratio( ) 24 aangepakt en deze maatregelen hebben misschien van die groep was 5,3, terwijl de totale LTI-ratio in alleen maar op lange termijn effect op het niveau 2015 op 4,2 stond. van de schuld.

Het kabinet heeft aangekondigd de Grafiek 4.2.4: Particuliere schuld hypotheekrenteaftrek sneller af te gaan

1800 140 bouwen. In plaats van de hypotheekrenteaftrek jaarlijks met 0,5 procentpunt te verlagen zodat

1600 120 deze tegen 2041 op 38 % uitkomt, zal hij nu vanaf

1400 2020 met 3 procentpunten worden verlaagd zodat

100

1200 hij in 2023 op 37 % uitkomt. Dit mag dan een

U R aanzienlijke verlaging van de hypotheekrenteaftrek

 E 1000 80 bbp

rd % zijn, toch blijft 37 % nog steeds het hoogste ilja 800 60

M percentage in de EU. Bovendien zal deze verlaging

600

40 alleen invloed hebben op belastingplichtigen in de

400 hoogste belastingschijf; de maatregel zal geen

200 20 invloed hebben op de mensen in de laagste

belastingschijven( 25 0 0 ). Een sterke subsidie op

95 97 99 01 03 05 07 09 11 13 15 schuldvorming blijft dus bestaan. In een recent quasi-experimenteel onderzoek zijn

NFV (linkeras) HH & IZWh (linkeras) kanttekeningen geplaatst bij de argumenten voor

NFV (rechteras) NFV (rechteras) een hypotheekrenteaftrek en is aangetoond dat

Bron: CBS huishoudens in regelingen met een ruimere hypotheekrenteaftrek erdoor worden aangezet om

Het aantal hypotheken dat onder water staat, is meer schulden te maken (Gruber, Jensen en afgenomen.( 23 ) Uit de recentste gegevens van De Kleven, 2017). Ook heeft het kabinet beslist om de

Nederlandsche Bank over het leningpeil blijkt dat zogeheten wet-Hillen uit te faseren – over een het aantal hypotheken dat onder water staat, is periode van dertig jaar die ingaat in 2019 – en het afgenomen van 36 % van het totale aantal leningen eigenwoningforfait stapsgewijs te verlagen met in het eerste kwartaal van 2013 tot 14 % in het 0,15 ppt per jaar: van thans 0,75 % naar 0,6 % tweede kwartaal van 2017. Dit valt voor een groot vanaf 2020. Op basis van nieuwe regels zou over deel te verklaren door het herstel van de een fictieve huurwaarde belasting moeten worden woningmarkt. De groep die het meest wordt betaald voor eigen woningen waarvoor de getroffen, bevindt zich in is de leeftijdsgroep 30 tot hypotheek bijna of helemaal is afgelost. Tot dusver

40 jaar. Deze groep bestaat vooral uit starters op de kon, dankzij de wet-Hillen, in dergelijke gevallen woningmarkt die hun eigen woning hebben de over dit huurwaardeforfait verschuldigde gekocht in de periode net vóór de crisis op de belasting tot nul worden teruggebracht.

woningmarkt. Deze groep staat door hun hoge

loan-to-value-ratio ook het meeste bloot aan ( 24 ) Op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de

veranderingen in de prijzen op de markt. Statistiek en omschreven als de verhouding tussen de

gemiddelde hypotheekschuld en het gemiddelde

De loan-to-value- (LTV) en loan-to-income beschikbare inkomen.

(LTI)-ratio's blijven hoog. De maximale LTV- (

25 ) Het regeerakkoord wil tot een belastingstelsel komen met twee in plaats van vier belastingschijven.

ratio voor nieuwe hypotheken is stapsgewijs

( 23 ) Een hypotheek staat onder water wanneer de restschuld van de hypotheek hoger is dan die van het onderliggende vastgoed.

4.2. Financiële sector

Grafiek 4.2.5: Schuld van niet-financiële vennootschappen Grafiek 4.2.6: Verhouding intraconcernschuld/totale schuld

160 70

Overige NFV (balanstotaal < 40 mln EUR)

140 60 Buitenl. grote ondernem.

den

120 NL grote ondernem.

50 chul

Multinationals ns er 40

100 onc

30 e c

 bbp 80 al 20

% tot

%

60 10

0 40 00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15

20 Buitenl. multinationals

Buitenl. grote ondernem.

0 NL multinationals

00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 NL grote ondernem.

Bron: CBS Bron: CBS

De schuld van niet-financiële vennootschappen Buitenlandse niet-financiële vennootschappen valt grotendeels toe te schrijven aan zijn goed voor ten minste 43 % van de totale multinationals. Het aandeel van multinationals in schuld van niet-financiële vennootschappen. de totale schuld van niet-financiële Daarbij gaat het voor het merendeel om vennootschappen is in de loop van de jaren intraconcernschulden. Het grote aandeel aanzienlijk toegenomen: van 52 % van het bbp in schulden van buitenlandse niet-financiële 2007 tot 90 % in 2015, hetgeen overeenkomt met vennootschappen kan betekenen dat om fiscale 69 % van het totale schuldvolume van nietredenen vreemd vermogen wordt ingezet. Dit lijkt financiële vennootschappen( 26 ). Een deel van de zelfs nog plausibeler omdat het bij 60 % van de verklaring voor deze hoge schuldgraad van schulden van buitenlandse grote niet-financiële multinationals is gelegen in de belastingheffing en vennootschappen gaat om intraconcernschulden, de wet- en regelgeving, die grote ondernemingen dus leningen die worden verstrekt binnen het ertoe aanzetten om zich in Nederland te vestigen concern, waarover meestal ook rente wordt en de verschillen in regelgeving tussen landen uit berekend (zie grafiek 4.2.6). De te buiten. Diverse aspecten in de regelgeving intraconcernschulden van binnenlandse nietmaken Nederland aantrekkelijk voor financiële vennootschappen zonder internationale multinationals (bijv. de innovatieboxregeling, het dochterondernemingen liggen namelijk veel lager ontbreken van bronbelastingen op royalty's en (minder dan 5 % in 2015). Het verschuiven van rentebetalingen of de wijdverbreide praktijk om schulden binnen een concern wordt doorgaans Advance Tax Rulings (ATR) af te geven), ook al door multinationals gebruikt om hun belastingdruk houden deze niet allemaal direct verband met te verlagen door hogere rentebetalingen aan andere vreemd vermogen. groepsmaatschappijen buiten Nederland. De

gegevens over rentebetalingen door multinationals bevestigen deze vaststelling, aangezien de kloof

( 26 ) De gegevens in deze alinea zijn afkomstig van de website tussen de door multinationals betaalde en

van het Centraal Bureau voor de Statistiek en zijn

gebaseerd op jaarrekeningen van vennootschappen. Deze ontvangen rente aanzienlijk is verruimd door een

stemmen niet volledig overeen met gegevens over nietforse toename in de schulden van multinationals

financiële vennootschappen van Eurostat, die zijn (zie grafiek 4.2.7). Een en ander kan ook in

gebaseerd op nationale rekeningen. verband worden gebracht met het arrest van het

Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 2003 over de aftrekbaarheid van rentekosten van buitenlandse deelnemingen (Jansen en

4.2. Financiële sector

Ligthart, 2014). Het Hof( 27 ) verklaarde dat, arbeidservaring. Hoewel er een verschuiving is evenals bij binnenlandse deelnemingen, ook naar premiepensioenen( ), valt toch nog zo'n 90 % 29 rentekosten die samenhangen met de verwerving van de werknemers onder een van buitenlandse deelnemingen in Nederland, uitkeringsovereenkomst. De derde pijler bestaat uit aftrekbaar moeten zijn. Omdat intraconcernschuld individuele pensioenproducten, en bestaat in van niet-financiële vennootschappen hoogst wezen alleen uit een belastingvrijstelling voor waarschijnlijk wordt gebruikt voor fiscale premies ingelegd voor dit soort producten. De optimalisatiedoeleinden, is dit niet meteen een eerste en tweede pijler streven naar een aanwijzing voor een macro-economisch risico. vervangingsratio van 75 % van het middelloon bij

het bereiken van de pensioenleeftijd.

Grafiek 4.2.7: Rente betaald en ontvangen door

multinationals De tweede pijler kampt met knelpunten in termen van dekking, transparantie en

20 flexibiliteit over de hele levenscyclus. Dit stelsel

18 is in het midden van de twintigste eeuw ingericht 16 en is niet goed toegerust om in te spelen op de

de

14 huidige structurele trends op de arbeidsmarkt

w aar (individualisering, flexibiliteit, baan

12 baanmobiliteit, vergrijzing). Het kabinet zet in op

oegde 10 een modernisering van het pensioenstelsel volgens

oegev 8 de contouren die door de Sociaal-Economische

o t

ut Raad (SER) zijn uitgetekend. Het kabinet wil, 6

  br samen met de sociale partners, naar een stelsel % 4

ontvangen gaan dat de kwetsbaarheden in het huidige 2 betaald pensioenstelsel adresseert en waarmee de sterke 0 elementen gehandhaafd blijven: verplichtstelling,

00 01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 collectieve uitvoering, risicodeling en fiscale ondersteuning ( ). 30

Bron: CBS

De tweede pensioenpijler is procyclisch en duur als de rente laag staat. De afgelopen paar jaar zijn

4.2.5. PENSIOENEN* de zwakke punten van de tweede pensioenpijler

Het driepijlerpensioenstelsel scoort goed op blootgelegd. Een lage rentestand, maar ook een toereikendheid van pensioenen en budgettaire vergrijzende bevolking en de sterke toename van houdbaarheid. De eerste pijler is een de levensverwachting hebben bij veel staatspensioen georganiseerd op basis van een pensioenfondsen een situatie van "onderdekking" omslagstelsel, betaald uit een specifieke premie en doen ontstaan. Om het stelsel houdbaar te houden,

algemene belastingontvangsten. Om de budgettaire

houdbaarheid van dit stelsel te garanderen, is de ( 29 ) Hoewel regelingen met premiepensioenen het stelsel

wettelijke pensioenleeftijd gekoppeld aan de minder voorspelbaar maken voor premiebetalers dan voor deelnemers aan regelingen met een

levensverwachting (zie punt 4.1)( 28 ). De tweede uitkeringsovereenkomst, zijn deze regelingen toch

pijler is op bedrijfstakniveau georganiseerd en transparanter en beperken zij het risico op aanzienlijke

wordt gefinancierd via kapitaaldekking. Op overdrachten tussen generaties. Bovendien zijn premiepensioenregelingen doorgaans ook actuarieel billijk.

verzoek van de representatieve sociale partners in ( 30 ) De huidige beleidsinstellingen beperken momenteel de

de betrokken bedrijfstak kan deelname verplicht mogelijkheid om de consumptie beter over de levensloop te

worden gesteld, en pensioenpremies en - spreiden. De druk op het beschikbare inkomen voor mensen in de eerste jaren van hun werkzame leven komt

uitkeringen zijn afhankelijk van de van twee kanten: ten eerste van de woningmarkt, waar zij

worden aangezet tot de aankoop van een eigen woning,

( 27 ) Arrest HvJ EU van 18 september 2003, Bosal, C-168/01, waarbij een hoge hypotheek wordt aangegaan en op de

ECLI:EU:C:2003:479. hoofdsom wordt afgelost, en ten tweede van de hoge ( 28 ) Al is er recentelijk enige discussie ontstaan over het pensioenpremies. Dit staat in schril contrast met de oude

verband met de levensverwachting; zie De Beer, van Dalen dag, waar huishoudens gemiddeld een hoog en Henkens (2017). pensioeninkomen hebben en weinig of geen uitgaven voor

woning of kinderen.

4.2. Financiële sector

is in recente jaren afgezien van een indexatie van Grafiek 4.2.8: Verplichteafdrachtenwig (2016) de pensioenen en zijn de pensioenpremies

verhoogd tot ongeveer 30 miljard EUR, bijna 5 % BE DE van het bbp. Momenteel werken werknemers in NL HU loondienst ruwweg één dag per week voor hun FR IT pensioen. Dit is een belangrijke factor in de AT FI verplichteafdrachtenwig), die verhoudingsgewijs SK CZ hoog is in Nederland (zie grafiek 4.2.8; SE SI pensioenpremies zijn goed voor ruwweg 70 % van LV PT de niet-verplichte fiscale afdrachten. De totale PL EL activa van pensioenfondsen zijn aangegroeid van EE LU

778,5 miljard EUR in 2009 (127 % van het bbp) ES OESO

tot 1 378 miljard EUR in 2016 (bijna 200 % van DK

het bbp). Toch is dit al bij al nog steeds JP US onvoldoende om de toegenomen verplichtingen te CA UK dekken. Door de stijgende pensioenbesparingen is IE

de groei van de particuliere consumptie verzwakt 0 10 20 30 40 50 60 gemid. belastingwig gemid. verplichteafdrachtenwig

en is het binnenlandse spaaroverschot opgelopen.

Omdat een verlaging van de pensioenuitkeringen Bron: OESO (2017). Niet-fiscale verplichte afdrachten als extra lasten op inkomen uit arbeid in 2016.

een laatste redmiddel is, verschuiven de http://www.oecd.org/tax/tax-policy/Non-tax-compusloryoverblijvende

risico's naar de werkende en jongere payments.pdf. De grafiek geeft de gemiddelde verplichteafdrachtenwig en de gemiddelde belastingwig

generaties. Met andere woorden, adweer voor alleenstaande belastingplichtigen zonder hocaanpassingen van indexatie en pensioenpremies kinderen met een middeninkomen, 2016. hebben tot procyclische macro-economische

schokken geleid en zouden tot overdrachten tussen Pensioenfondsen bepalen de financiële generaties kunnen leiden die ten koste gaan van de architectuur van het land. Pensioenfondsen huidige jongere generaties, die dus hogere premies trekken binnenlandse spaargelden aan bij zouden moeten gaan betalen voor een relatief lager huishoudens en beleggen die grotendeels in het gegarandeerd pensioen. buitenland om hun voordeel te doen met

internationale diversificatie en de fiduciaire doelstelling van hun deelnemers te kunnen verwezenlijken( 31 ). Dit mag dan gunstig zijn voor de efficiëntie van hun portfolio, toch kunnen vragen worden gesteld bij de impact op de binnenlandse financieringsbasis omdat een en ander van invloed kan zijn op de betrekkelijk lage ratio deposito's/totale funding van banken (zie punt 4.2.1). Met een hoge verplichteafdrachtenwig hebben huishoudens het moeilijk om geld opzij te zetten om een huis te kopen en moeten zij dus een hypotheekschuld aangaan. Banken financieren hun hypotheken dan weer op grote schaal met geld dat zij op de internationale kapitaalmarkten hebben geleend. Dit creëert een afhankelijkheid van wholesale funding en versterkt de kwetsbaarheid in tijden van financiële turbulentie. Pensioenfondsen investeren pas sinds kort meer op de lange termijn in de Nederlandse hypotheekmarkt.

( 31 ) Pensioenfondsen hebben 17 % van hun activa toegewezen aan Nederland (derde kwartaal 2017) en hebben een kleinere home bias dan andere institutionele beleggers.

4.2. Financiële sector

Er mag dan een brede consensus zijn dat het pensioenstelsel moet worden hervormd, toch blijven concrete stappen voorlopig uit. De afgelopen jaren is een aantal incrementele beleidsmaatregelen genomen, zoals het optrekken van de pensioenleeftijd, een hiermee samengaande aanpassing in het belastingstelsel en maatregelen op het gebied van financieel toezicht, waardoor pensioenfondsen met een dekkingstekort een langere herstelperiode krijgen. Ook zijn er initiatieven om pensioenfondsen meer te laten financieren in de nationale economie, die de economische groei in Nederland ten goede moeten komen. Desondanks zijn er nog maar weinig concrete stappen gezet om de procycliciteit van het pensioenstelsel aan te pakken. De duidelijke toezegging om met name een vooraf bepaald nominaal uitkeringsniveau te halen, heeft een hoge kostprijs. Deze wordt uiteindelijk betaald door de deelnemers aan het pensioenfonds zelf en vergroot de omvang van de conjunctuurcyclus. De hervormingsrichtingen die thans door de sociale partners worden besproken, zijn veelbelovend: zij kunnen leiden tot lagere en stabielere pensioenpremies, en toch de toereikendheid van pensioenen ongemoeid laten.

4.3. ARBEIDSMARKT, ONDERWIJS EN SOCIAAL BELEID

4.3.1. ARBEIDSMARKT* 1.5 in punt 1). De zwakke loongroei valt misschien verder te verklaren door de aanhoudende krapte op

Het herstel van de arbeidsmarkt is in 2017 de arbeidsmarkt: dat is . een maatstaf voor de verder versneld. In de eerste helft van het jaar onderbenutting van de arbeidskrachten( 32 ) en deze hadden meer dan negen miljoen mensen in is geraamd op 8,6 % in het derde kwartaal van Nederland een baan, dit aantal ligt hoger dan vóór 2017. de crisis. Met een arbeidsparticipatie van 77,9 % in

2017 behoorde Nederland tot een van de Europese Grafiek 4.3.2: Verband tussen werkloosheid en nominale koplopers. Toch lag dit percentage nog iets onder loongroei (2001-2016)

het niveau van vóór de crisis door een toename van 5 2002

de bevolking in de werkende leeftijd. Een van de gunstige arbeidsmarktonwikkelingen is een

aanhoudende daling van de werkloosheid, die ) 4 2008 2003

afnamen tot 4,9 % in 2017. Deze daling viel ook (% 2007

waar te nemen in de cijfers voor de oei 2001

jeugdwerkloosheid en de langdurige werklozen. 3 2004 oongr 2009

e l

Grafiek 4.3.1: Voornaamste arbeidsmarktontwikkelingen inal

2011 2012 2013

om 2 2005

14 80 N

2006 2014 2016

12 79 1

10 78 2010 77 2015

8 0 76 3 4 5 6 7 8

% 6 %

75 Werkloosheid (%)

4 74 Bron: Europese Commissie (Eurostat)

2 73

Naast de macro-economische ontwikkelingen en

0 72

01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 de krapte op de arbeidsmarkt, kan ook de

toenemende segmentering op de arbeidsmarkt

Arbeidsparticipatie 20-64

Werkloosheid 15-74 (linkeras) de zwakke loongroei deels helpen te verklaren.

Langdurige werkloosheid 15-74 (linkeras) Het aandeel tijdelijke werknemers is tussen 2006 Jeugdwerkloosheid 15-24 (linkeras) en 2014 gestegen van 16 % tot 17,3 %. De totale NEET-percentage 15-24 (linkeras) loongroei kwam naar schatting 11 % lager uit door

Bron: Europese Commissie (Eurostat) deze toename van tijdelijke banen, omdat tijdelijke werknemers doorgaans een lager loon ontvangen

Ondanks lage werkloosheidscijfers en een groot dan werknemers met een vaste baan ( 33 ).

aantal vacatures, blijft de loongroei betrekkelijk bescheiden. De groei van de

nominale beloning per werknemer was in 2016 (

32 ) Krapte op de arbeidsmarkt wordt gedefinieerd als de som van het aantal personen dat beschikbaar is voor werk maar

met 1,2% nog altijd aan de voorzichtige kant. geen werk zoekt, personen die werk zoeken maar niet Hoewel de loongroei in 2017 versnelt tot 1,7 %, direct beschikbaar zijn, en alle mensen die onvrijwillig in

blijft deze onder het niveau dat zou mogen worden deeltijd werken (zie ook Europese Commissie, 2017g).

verwacht op basis van de lage werkloosheidscijfers (

33 ) Gebaseerd op een shift-share-analyse van de effecten van de veranderingen in de structuur van banen op de loongroei

(zie grafiek 4.3.2) en van andere fundamentele in de periode 2006-2014, gebruikmakend van statistische

factoren zoals inflatie en productiviteit (zie grafiek gegevens uit het loonstructuuronderzoek.

4.3. Arbeidsmarkt, onderwijs en sociaal beleid

Kader 4.3.1: Monitoring van de prestaties in het licht van de Europese pijler van sociale rechten

De Europese pijler van sociale rechten die op 17 november 2017 is afgekondigd door het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie, bevat 20 sleutelbeginselen en -rechten voor burgers in de EU. In de nasleep van de crisis en gezien de verschuivingen in onze samenlevingen onder invloed van vergrijzing, technologische veranderingen en nieuwe arbeidsvormen, dient de pijler als een kompas voor een hernieuwd proces van convergentie naar betere arbeids- en levensomstandigheden.

Nederland presteert relatief goed als het gaat om de indicatoren van het Sociale Scorebord( 34 ) dat de Europese pijler van sociale rechten flankeert. Er is in Nederland al bij al sprake van een goede arbeidsmarktsituatie en sociale situatie te zien. Per capita is het reële beschikbare inkomen van huishoudens in 2016 gestegen en het niveau ligt nu bijna weer op dat van vóór de crisis. De inkomensongelijkheid is betrekkelijk laag, al is ze in 2016 licht toegenomen. Wat betreft gelijke kansen op de arbeidsmarkt en eerlijke arbeidsvoorwaarden blijft de kwestie van de segmentering van de arbeidsmarkt een aandachtspunt.

De genderongelijkheid in de arbeidsmarktparticipatie past zich slechts zeer traag aan als gevolg van de huidige prikkels van het beleid rond de balans tussen werk en privéleven. De genderkloof op de arbeidsmarkt zorgt voor een brede genderkloof in ouderdomspensioenen. Dit is een punt van zorg uit oogpunt van gelijke kansen op de arbeidsmarkt. Het hoge aandeel deeltijdwerk bij vrouwen is terug te voeren op een combinatie van factoren. Een daarvan is het stelsel van familieverlof (zwangerschapsen bevallingsverlof en ouderschapsverlof) dat geen ruimte biedt voor een uit genderoogpunt evenwichtige opname van verlof. Dit leidt tot een

ongelijke verdeling van de zorgtaken tussen moeders en vaders en ontmoedigt de hoofdkostwinner - vaak mannen - om daarvan gebruik te maken.

Het percentage jongeren dat geen onderwijs volgt en niet werkzaam is, ligt in Nederland verhoudingsgewijs laag. Ook in 2016 heeft Nederland beleidsinitiatieven ontplooid om de

jeugdwerkloosheid aan te pakken. Het kabinet rolt de zogeheten City Deal Aanpak Jeugdwerkloosheid uit, een beleidsinitiatief en partnerschap tussen zeven gemeenten en scholen (secundair en hoger onderwijs), onderzoekers, werkgevers en bemiddelingsinstanties. In dit initiatief ligt de focus op oplossingen voor (migranten)jongeren in achterstandsbuurten, zodat ze door een loopbaangerichte sturing op school beter zijn

34

 Het Sociale Scorebord omvat 14 kernindicatoren, waarvan er momenteel 12 worden gebruikt om de prestaties van lidstaten te vergelijken. De indicatoren "Percentage personen die willen werken en aan actieve arbeidsmarktmaatregelen deelnemen" en "Beloning van werknemers per gewerkt uur (in euro)" worden niet gebruikt wegens technische bezwaren van lidstaten. Mogelijke alternatieven zullen in de desbetreffende comités worden besproken. Afkorting: bruto beschikbaar inkomen van huishoudens (BBIH).

4.3. Arbeidsmarkt, onderwijs en sociaal beleid

voorbereid op de overgang naar werk. Binnen het programma Matchen op Werk investeert het Rijk, samen met de gemeenten, het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) en hun partners in duurzame arbeidskansen voor jongeren. Samen zetten zij in op betere dienstverlening voor werkgevers (de sleutelpartners in de aanpak van (jeugd)werkloosheid) en betere toegang tot vacatures.

Hoewel de vakbeweging de afgelopen jaren de traag. Het hoge aandeel deeltijdarbeid is het looneisen heeft gematigd in ruil voor resultaat van een samenspel van diverse factoren werkzekerheid, liggen de looneisen voor 2018 en institutionele invloeden, zoals de vormgeving veel hoger. De FNV (Federatie Nederlandse van verlofregelingen om gezinsredenen, maar ook Vakbeweging), de grootste Nederlandse vakbond, de intermediaire kostprijs en de beschikbaarheid heeft voor 2018 gepleit voor een loonsverhoging van voltijdse kinderopvang en naschoolse opvang met minimaal 3,5 % in nominale termen, en tot (Portegijs e.a., 2008; Taskforce DeeltijdPlus, 5 % voor de laagste loonschalen. Dit steekt scherp 2010). af tegen de looneisen van de voorbije jaren die veel gematigder waren en waar de Grafiek 4.3.3: Aandeel deeltijdwerk met en zonder kinderen hoofddoelstelling het behoud van banen en het (2016)

terugdringen van het aantal tijdelijke banen was. 90

Hoe een en ander afloopt, staat nog te bezien. Met kinderen

80 Zonder kinderen

70

Arbeidsmarktparticipatie van vrouwen

60

Ook al functioneert de arbeidsmarkt goed, toch

is er nog veel onbenut arbeidspotentieel. De 50

arbeidsparticipatie van vrouwen mag dan hoog zijn 40

(71,6 % in 2016), bijna drie op vier vrouwen werkt 30

in deeltijd (74,8 %). Daardoor ligt de 20

arbeidsparticipatie in voltijdequivalenten voor

vrouwen veel lager (48,9 %) en is de genderkloof 10

in voltijdequivalenten een van de hoogste in de EU 0

(27,2 ppt). Het aandeel deeltijdarbeid is bijzonder en en en en

hoog bij vrouwen met zorgtaken (zie grafiek ouw annen annen annen annen Vr M ouw Vr M ouw Vr M ouw Vr M

4.3.3): in 2016 werkte 86 % van de vrouwen met NL DE AT BE ten minste één kind jonger dan 14 jaar in deeltijd, (1) De grafiek geeft het aandeel weer van deeltijdarbeid bij tegenover 51 % van de vrouwen zonder kinderen. vrouwen en mannen (in de leeftijd 30-45 jaar), naargelang

De afgelopen jaren is het aandeel deeltijdarbeid bij er in het huishouden kinderen jonger dan 14 jaar zijn. Bron: Europese Commissie (Eurostat,

vrouwen met kinderen echter gedaald en is het Arbeidskrachtenenquête). aantal deeltijds gewerkte uren toegenomen, terwijl er geen vergelijkbare trend valt waar te nemen voor vrouwen zonder kinderen (zie grafiek 4.3.4).

Of mannen kinderen hebben, speelde dan weer geen grote rol voor het aandeel mannen dat deeltijd werkt. Opvallend is wel dat het aandeel deeltijdwerk bij mannen ver boven het EU- gemiddelde en het gemiddelde van de buurlanden ligt. Verschillen in werkintensiteit resulteren in een grote loonkloof (47,5 % in 2014) en, op latere leeftijd, in een grotere genderkloof voor het pensioen (42,5 % in 2016)

Traditioneel gezien is het aandeel deeltijdarbeid bij vrouwen in Nederland altijd hoog geweest en misschien verloopt de aanpassing daarom zo

4.3. Arbeidsmarkt, onderwijs en sociaal beleid

Grafiek 4.3.4: Arbeidsmarktparticipatie van vrouwen (met procentpunten (ppt) lager dan voor autochtonen, kinderen) een lichte stijging ten opzichte van 2015 (20,2 ppt). De kloof is groter voor vrouwen die buiten de

23 92 EU zijn geboren (23,4 ppt minder dan voor

autochtone vrouwen), als gevolg van hun zeer lage

91

22 A activiteitsgraad. Migranten die buiten de EU

andeel geboren zijn, kampen ook met hogere

en 90 werkloosheidsgraad (12,1 %) dan mensen die in

e ur deel

kt 21 Nederland zijn geboren (5,4 %). Dit geldt met

er 89 tijdw name voor mensen in de leeftijdsgroep 15-24 jaar.

ew

G er Verschillen in arbeidsmarktprestaties van buiten de

20 88 k EU geboren migranten, vallen slechts gedeeltelijk

87 te verklaren door verschillen in leeftijd en

19 opleiding. Dit kan erop wijzen dat andere factoren Gewerkte uren (linkeras)

86 zoals het ontbreken van erkenning van Aandeel deeltijd (rechteras) kwalificaties, taalvaardigheden, beperkte 18 85 professionele netwerken of discriminatie een rol

05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 kunnen spelen (Europese Commissie, 2017b).

Bron: Europese Commissie (Eurostat)

Ook de arbeidsmarktprestaties van de "tweede

Deze kunnen een invloed hebben op de (ongelijke) generatie" (d.w.z. in Nederland geboren verdeling van zorgtaken tussen mannen en personen met een migratieachtergrond) zijn vrouwen. Tegelijkertijd lijkt onderzoek erop te ongunstig, ook al zijn zij in Nederland geboren wijzen dat de wijze waarop beleid voor een betere en getogen. Uit recentelijk door het Centraal balans tussen werk en privé is vormgegeven, en de Bureau voor de Statistiek( 35 ) gepubliceerde daaruit voortvloeiende prikkels, impact kunnen gegevens blijkt dat de arbeidsparticipatie van hebben op de gemaakte keuzes en dus op de inwoners met een migratieachtergrond uit "nietarbeidsmarktprestaties van vrouwen (OESO, westerse" landen( 36 ) in de leeftijd van 15 tot 74

2017d; Eurofound, 2017b). Met name het feit dat jaar in 2016 ongeveer 60,1 % bedroeg, ruim onder ouderschapsverlof vaak onbetaald is, schrikt het gemiddelde voor mensen zonder een hoofdkostwinners (vaak mannen) af om daarvan migratieachtergrond (67,4 %) (CBS, 2017a, Tabel gebruik te maken; hiermee wordt dus versterkt dat Arbeidsparticipatie). Toch lag dit percentage hoger vooral vrouwen de zorg voor kinderen opnemen. dan voor migranten van de eerste generatie uit

Het feit dat mannen slechts twee dagen betaald "niet-westerse" landen (54,2 %), grotendeels door kraamverlof krijgen, functioneert ook als een rem een veel hogere werkloosheid. Daarbij komt dat de op de gelijke verdeling van de zorgtaken voor kans op een baan (zelfs na correctie voor kinderen. In dit verband stelt het nieuwe vaardigheden (score geletterdheid), leeftijd, regeerakkoord voor om het kraamverlof in 2019 te geslacht en opleidingsniveau (OESO, 2014, tabel verlengen van twee naar vijf dagen. Daarbovenop A.7)) in 2012 voor in Nederland uit zou vanaf 1 juli 2020 aanvullend kraamverlof van migrantenouders geboren kinderen lager was (19,4 vijf weken worden toegekend, op te nemen in de ppt) dan voor in Nederland uit twee autochtone eerste zes maanden na geboorte. ouders geboren kinderen.

Integratieprogramma's kunnen beslist nog

Arbeidsmarktintegratie van migranten worden versterkt. Bij de efficiëntie van de

De algehele participatiegraad is zeer hoog, hervorming van het integratiebeleid voor maar mensen met een migratieachtergrond immigranten (van 2012-2014) kunnen vraagtekens doen het op dit gebied minder goed. Met name worden gezet. Met die hervorming worden

de situatie van mensen die buiten de EU zijn

geboren, blijft een cruciaal thema. De (

35 ) Uit de EU-Arbeidskrachtenquête zijn geen recente data beschikbaar over in Nederland geboren mensen met een

arbeidsparticipatie van migranten die buiten de EU migratieachtergrond. zijn geboren, bedroeg 58,9 % in 2016 en lag 20,6 ( 36 ) Ten minste één van de ouders is geboren in Afrika, Azië

(exclusief Indonesië en Japan) of Latijns-Amerika.

4.3. Arbeidsmarkt, onderwijs en sociaal beleid

migranten verplicht Nederlands te leren en een is in alle bedrijfstakken en leeftijdsgroepen inburgeringsexamen af te leggen, terwijl de toegenomen (zie grafiek 4.3.6). verantwoordelijkheid voor de integratie - met name het leren van de taal (en de financiële Grafiek 4.3.5: Werkgelegenheid (20-64 jaar) naar soort kostprijs daarvan) - voor het grootste deel bij de (jaarmutatie) immigranten wordt gelegd (zie Algemene 200

Rekenkamer, 2017). Ook de lage slaagcijfers voor

taaltoetsen en de kwaliteit van de 100

inburgeringscursussen zijn een punt van zorg. De nieuwe coalitie wil de overheidsfinanciering voor

taallessen ("vanaf dag één") opvoeren en tegelijk 0 sonen

het verplichte taalniveau aanscherpen. Hoewel de lopende herevaluatie van het integratiebeleid -100

noodzakelijk lijkt, is onduidelijk of dit een 1000 per x

afdoende antwoord biedt op de integratiebehoeften -200

van nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Vaste werknemers Tijdelijke werknemers

-300 Zelfstandigen

Segmentatie* Totaal

-400

Het aandeel flexwerkers op de arbeidsmarkt is 1 3 1 3 1 3 1 3 1 3 1 3 1 3 1 3 1 3 relatief groot en neemt nog steeds toe. Zowel het 09Q 09Q 10Q 10Q 11Q 11Q 12Q 12Q 13Q 13Q 14Q 14Q 15Q 15Q 16Q 16Q 17Q 17Q percentage tijdelijke werknemers als het Bron: Europese Commissie (Eurostat, nietpercentage zelfstandigen zonder personeel

seizoensgecorrigeerde gegevens).

(zzp'ers) is de afgelopen tien jaar fors opgelopen in

Nederland (zie grafiek 4.3.5). Veranderingen in de Zelfstandigen zijn niet verplicht zich te industriële productie - met verschuivingen van verzekeren tegen arbeidsrisico's zoals werkgelegenheid naar sectoren die zich naar hun ongevallen op het werk, inactiviteit en aard meer lenen voor zelfstandig ondernemerschap ouderdom (tweede pijler). Zij zijn alleen of flexbanen - bieden slechts een gedeeltelijke verzekerd voor ziektekosten en langdurige zorg en verklaring voor de recente verschuiving naar meer hebben recht op gezinsbijslagen, een flexibele arbeid. Deze situatie wordt verder staatspensioen (eerste pijler) en een beïnvloed door uiteenlopende institutionele nabestaandenpensioen. Bij langdurige ziekte factoren, zoals een gunstige fiscale behandeling ontvangen zij de eerste twee jaar geen uitkering bij

(voor zzp'ers) en verschillen in ziekte. Iedere Nederlander, ook zelfstandigen, socialezekerheidswetgeving, maar ook door grote heeft een verplichte particuliere verschillen in de arbeidsen basiszorgverzekering. Toch geeft de meerderheid ontslagbeschermingsregels voor mensen met vaste van de zzp'ers (57 %) aan dat zij zich financieel en tijdelijke contracten (Europese Commissie, onzeker zouden voelen indien zij met ernstige 2017b, blz. 30; Europese Commissie, 2016a, blz. langdurige ziekte werden geconfronteerd (EU-

46-49). gemiddelde: 48 %) (Eurofound, 2017a) ( 37 ).

De recente sterke toename in banencreatie zit Ongeveer één op de vijf werknemers in vooral in tijdelijke banen en banen van Nederland had in 2016 een tijdelijk contract. zelfstandigen. Deze trend wijst op een verdere Met name starters op de arbeidsmarkt krijgen met toename van de flexibiliteit op de Nederlandse tijdelijke contracten te maken: 44,1 % van de arbeidsmarkt. Ondanks de hervorming van 2015 werknemers jonger dan 30 jaar werkt met een (zie verderop), is het aandeel tijdelijke werknemers tijdelijk contract (EU-gemiddelde: 32,2 %). Dit is

(in de leeftijdsgroep 20-64 jaar) blijven stijgen, om een opvallende stijging ten opzichte van 2005, toen in het derde kwartaal 2017 uit te komen op 18,4 % nog maar 33,0 % van de werknemers jonger dan

(EU-gemiddelde: 13,7 %). Het aandeel van zzp'ers

in de totale werkgelegenheid bedroeg 12,1 % in ( 37 ) Zie ook de casestudy "Access to social protection for selfhet

derde kwartaal 2017 (EU-gemiddelde: 9,9 %). employed without employees in the Netherlands" van Regioplan.

De groep zzp'ers is heel divers en het aantal zzp'ers

4.3. Arbeidsmarkt, onderwijs en sociaal beleid

30 jaar een tijdelijk contract had. Het hoge aandeel contracten is de afgelopen drie jaar vrij stabiel tijdelijke banen heeft een negatief effect op de gebleven en ligt tussen 11 % en 12 % per kwartaal loopbaanduur en het carrièreperspectief van (zie grafiek 4.3.7). De toepassing van een jongeren. De gemiddelde baanduur van mechanisme dat voor werkgevers de prikkels moet werknemers jonger dan 30 jaar nam af van 27 verminderen om werknemers door maanden in 2005 tot 21 maanden in 2015. Deze schijnzelfstandigen te vervangen, is opgeschort tot daling zou volgens ramingen voor bijna de helft minstens begin 2018. kunnen worden toegeschreven aan de toename van het aantal tijdelijke contracten voor jongere Om de arbeidsmarkt te moderniseren en de werknemers (Europese Commissie, 2017f). Voorts segmentatie aan te pakken, heeft het nieuwe zijn er, gezien de aanzienlijke loonkloof tussen kabinet een reeks aanvullende maatregelen werknemers met een tijdelijke of een vaste baan, aangekondigd, maar meer details en een ook negatieve effecten voor het inkomen van deze tijdschema voor de goedkeuring ervan blijven groep werknemers. vooralsnog uit. De belangrijkste maatregelen zijn:

  • 1) 
    de loondoorbetalingsperiode bij ziekte voor Grafiek 4.3.6: Zelfstandigen per bedrijfstak ( % van totale kleine werkgevers (tot 25 werknemers) wordt

werkgelegenheid in de bedrijfstak) verkort van twee naar één jaar; 2) de introductie Landbouw van een cumulatiegrond in het ontslagrecht voor

Kunst, amusement contracten voor onbepaalde tijd; 3) de invoering Overige diensten van een minimumuurtarief voor zzp'ers om

Wetensch. en techn. activ. schijnzelfstandigheid terug te dringen. Tegelijk Bouwnijverheid wordt 4) de totale periode dat iemand met een ICT tijdelijk contract kan werken, verlengd van twee

Onroerend goed naar drie jaar (in lijn met de wetgeving vóór 2015), Administr. en ondersteuning maar hij/zij krijgt wel vanaf het begin van de

Totaal arbeidsovereenkomst recht op een

Onderwijs 2016 transitievergoeding (in plaats van pas na twee jaar

Accommodatie & maaltijden 2008 zoals voordien het geval was). Voorts heeft het Groot- en detailhandel kabinet voorgesteld om nader te bezien hoe de

Zorg en soc. dienstverlening WW-premie kan worden gedifferentieerd al Fin. activ. en verzekeringen naargelang het type contract en de kwalificatie van

Vervoer en opslag de zzp'er. Op dit ogenblik zijn het tijdschema voor Industrie goedkeuring, maar ook de mogelijke effecten van

0% 10% 20% 30% 40% 50% deze nieuwe maatregelen op de segmentatie van de Bron: Europese Commissie (Eurostat) arbeidsmarkt nog altijd onduidelijk.

In 2015 heeft het kabinet een ingrijpende Het sociaal overleg is een essentieel onderdeel hervorming doorgevoerd om de verschillen van het Nederlandse poldermodel en tussen tijdelijke en vaste contracten terug te functioneert al met al vrij goed. De sociale dringen. Deze hervorming kwam uitvoerig aan partners zijn geconsulteerd over de richting en bod in Europese Commissie, 2016a en Europese mogelijke beleidsopties om het Commissie, 2017a. Omdat de maatregelen tweedepijlerpensioenstelsel te hervormen. Het stapsgewijs worden ingevoerd, valt een formele nieuwe kabinet wil hen ook nauw betrekken bij de evaluatie van de hervorming pas voor 2020 te ambitieuze agenda voor de hervorming van de verwachten. Uit de eerste bevindingen over het arbeidsmarkt.

effect van de veranderingen die met de

Nederlandse Wet werk en zekerheid zijn doorgevoerd, blijkt dat veranderingen, in onder meer de verlaging van de ontslagvergoeding, geen invloed hebben gehad op het besluit van werkgevers om werknemers met een vast contract te ontslaan of in dienst te nemen (Heyma e.a.,

2017). De doorstroming van tijdelijke naar vaste

4.3. Arbeidsmarkt, onderwijs en sociaal beleid

Grafiek 4.3.7: Doorstroming van tijdelijk naar vast werk, per Het aantal mensen in huishoudens met een lage kwartaal werkintensiteit is afgenomen. Bij het vastleggen

15% van zijn Europa 2020-doelstellingen heeft

Nederland zich ertoe verbonden om het aantal mensen in een huishouden met een zeer lage

14% werkintensiteit (d.w.z. die minder dan 20 % van

hun totale potentieel werken) uiterlijk in 2020 te 13% verminderen met 100 000 ten opzichte van 2008.

Deze vermindering is gericht op de 12% leeftijdsgroepen tot 64 jaar en niet op die tot 59

jaar, zoals in de Eurostat-indicator. Sinds 2008 valt

11% er echter een verschuiving in de cijfers vast te stellen. Sinds 2016 hebben 51 000 mensen zich

onttrokken aan huishoudens met een lage 10% werkintensiteit. Zodoende is de Europa 2020-

doelstelling voor de helft bereikt.

9%

05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 17 Mensen die buiten de EU geboren zijn, kampen Bron: Europese Commissie (op basis van CBS-gegevens) met een hoger risico op armoede of sociale

uitsluiting. Bij de mensen ouder dan 18 jaar die in Nederland geboren zijn, is het aandeel mensen met

Armoede en sociale uitsluiting in Nederland een risico op armoede of sociale uitsluiting over de

In Nederland mag het risico op armoede of periode 2008-2016 stabiel gebleven op 13,7 %. Bij sociale uitsluiting tot het laagste in de EU inwoners die buiten de EU geboren zijn, is dit behoren, toch is deze indicator in de periode risico toegenomen van 31,7 % in 2009 tot 39,6 % 2008-2016 toegenomen met 364 000 personen. in 2016. Een en ander houdt rechtstreeks verband Het armoedeverminderende effect van sociale met de hierboven beschreven kwetsbare transfers (pensioenen niet meegerekend) is het arbeidsmarktpositie van veel buiten de EU geboren afgelopen jaar aanzienlijk vertraagd, al blijft het op migranten.

een behoorlijk niveau en ligt het boven het EU- gemiddelde. Nederland scoort goed op het gebied

van adequate steun aan minima (als percentage van 4.3.2. ONDERWIJS EN VAARDIGHEDEN

de armoededrempel) en de relatieve Over het geheel genomen wordt goed

armoederisicokloof. Wat betreft

werkloosheidsuitkeringen liggen de Nederlandse gepresteerd, maar de basisvaardigheden nemen prestaties dicht bij het EU-gemiddelde in termen iets af en de prestatieverschillen tussen scholen van adequate steun, al is de duur ervan (voor één stijgen. Hoewel in 2015 het aandeel zwak jaar aan arbeidsverleden) betrekkelijk kort( 38 ). Het presterende leerlingen in het Programme for bijstandsinkomen wordt gecombineerd met International Student Assessment (PISA) van de prikkels voor de (re-)integratie op de arbeidsmarkt, OESO nog steeds onder het EU-gemiddelde lag, is

omdat mensen die een uitkering ontvangen, het toegenomen in alle drie de domeinen (leesvaardigheid, wiskunde en

passend werk moeten accepteren. Het

armoederisico voor werkenden is in Nederland in natuurwetenschappen). De prestatieverschillen

2016 toegenomen met 6 ppt (al geven de data een tussen scholen zijn het grootst van alle OESO- reeksbreuk te zien) en kwam uit op 5,6 %, hetgeen landen (OESO, 2016a) en hangen nauw samen met ruim onder het EU-gemiddelde ligt (9,5 % in het uiteenlopende onderwijstraject dat deze

2015). scholen aanbieden. Ook zijn er verschillen tussen scholen met een vergelijkbare leerlingenpopulatie

(Ministerie van OCW, 2017a)

(() Volgens de benchmarkingexercitie voor

werkloosheidsuitkeringen en actief arbeidsmarktbeleid Een reeks nieuwe maatregelen wil de

uitgevoerd in het EMCO. Zie voor meer details het

ontwerp van gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid prestatiekloof dichten tussen leerlingen uit een

2018. achterstandsmilieu en uit hogere

4.3. Arbeidsmarkt, onderwijs en sociaal beleid

sociaaleconomische milieus. Het aantal leerlingen vaardigheden kunnen verwerven en behouden en in het speciaal basisonderwijs (sbo) is sinds de succesvol kunnen omgaan met de transities op de invoering van het "passend onderwijs"-beleid in arbeidsmarkt.

2014-2015 met meer dan 6 % gedaald. Alle scholen zijn er tegenwoordig voor Nederland kampt met een oplopend verantwoordelijk om elk kind, ook kinderen met lerarentekort. In het basisonderwijs wordt speciale onderwijsbehoeften, een passende plek in rekening gehouden met een tekort van 4 000 het onderwijs te bieden, bij voorkeur in het voltijdequivalenten in 2020, terwijl de vraag in gewone onderwijs. De schoolprestaties van 2025 oploopt tot 10 000 voltijdequivalenten leerlingen met een migratieachtergrond blijven een (Fontein e.a., 2015). In het secundaire onderwijs belangrijke uitdaging, omdat deze doorgaans wordt een tekort verwacht voor vakken zoals doorwerken in een geringere wiskunde, natuurwetenschappen en vreemde talen. arbeidsmarktprestatie. Kinderen zonder Na diverse jaren van dalende belangstelling viel bij migratieachtergrond presteren voor alle drie de de instroom van lerarenopleidingen in 2016 een PISA-domeinen opvallend beter dan kinderen met lichte stijging van 5 % waar te nemen (Ministerie een migratieachtergrond. Dit verschil geldt ook van OCW, 2017b). Gemiddeld werd in 5,1 % van voor leerlingen van de tweede generatie. Zelfs alle lessen in het secundair onderwijs in 2015 wanneer rekening wordt gehouden met lesgegeven door docenten zonder sociaaleconomische verschillen, presteren onderwijsbevoegdheid. In aansluiting op de leerlingen met een migratieachtergrond (zowel Lerarenagenda 2013-2020 zijn maatregelen eerste als tweede generatie) veel slechter dan getroffen om de kwaliteit van het onderwijs te leerlingen zonder migratieachtergrond, met een verbeteren, blijvend te werken aan professionele verschil van 41 punten voor leesvaardigheid en 31 ontwikkeling en carrièreperspectief te bieden. voor wiskunde (Meelissen e.a., 2012).

Ook al beschikt Nederland over een ruim De deelname van volwassenen aan scholing is aanbood aan opgeleide en gekwalificeerde over het algemeen hoog en ligt ruim boven het werknemers, toch is het lage aantal STEM EU-gemiddelde. De deelname aan scholing ligt (Science, Technology, Engineering and ook voor lager opgeleide volwassenen (9,1 % in Mathematics)-diploma's een beperking voor de 2016) aanzienlijk hoger dan het EU-gemiddelde innovatiecapaciteit van het land. In 2015 (4,2 %). In september 2016 is een bijzondere behaalde slechts 17 % van de masterstudenten een commissie, de Commissie vraagfinanciering mbo, diploma in STEM-sectoren, en slechts een derde opgericht die het kabinet moest adviseren over daarvan was vrouw. Ondanks de zeer open vouchers voor het middelbaar beroepsonderwijs arbeidsmarkt blijft dit een punt van zorg, omdat (mbo). Als follow-up van het Nationaal STEM-profielen belangrijk zijn voor de industrie Techniekpact en het actieplan mbo "Focus op en bij technologische innovatie. Het aandeel Vakmanschap 2011–2015" vinden tussen mei 2015 STEM-diploma's in Nederland behoort nog steeds en juli 2021 experimenten plaats in mbo-scholen tot een van de laagste in de EU, ook al neemt het om het schooltraject en het stagetraject te aantal toe. Een kennelijk tekort aan geschikte ICT- integreren. Leerlingen zullen in het schooltraject professionals( 40 ) en mismatches in vaardigheden beginnen en kunnen dan naar het andere traject als gevolg van het beperkte gebruik van ICT- overstappen nadat zij de nodige theoretische en vaardigheden op het werk (OESO, 2015) vormen praktische vaardigheden hebben opgedaan. Met het een grote uitdaging voor de ontwikkeling van de experiment wordt tegemoetgekomen aan de digitale economie en de digitale samenleving. behoeften van mbo-instellingen en bedrijven om Tekorten zullen naar verwachting blijven flexibeler te opereren tussen beide trajecten, en de aanhouden; volgens het UWV (Van der Aalst and onderlinge samenwerking te stimuleren. De Van den Beukel, 2017) doen zijn de tekorten het nieuwe maatregelen sluiten aan bij de aanbeveling grootst in de techniek- en ICT-banen. Om te tot invoering van bijscholingstrajecten( 39 ) voor voldoen aan de vraag naar meer ICT-specialisten, lager opgeleide volwassenen, zodat zij

( 40 ) Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (2017) had

( 39 ) Op 19 december 2016 vastgesteld door de Raad (PB C 484 één op de vier ICT-bedrijven te kampen met van 24.12.2016, blz. 1). personeelstekorten in het tweede kwartaal 2017.

4.3. Arbeidsmarkt, onderwijs en sociaal beleid

is de Human Capital Agenda ICT is opgezet. De eerste uitkomsten van het Techniekpact 2020 laten zien dat meer studenten kiezen voor bètatechniek, met een stijging van het aantal vrouwelijke studenten (Monitor Techniekpact, 2017).

4.3. Arbeidsmarkt, onderwijs en sociaal beleid

Kader 4.3.1: Effecten van tijdelijke banen op inkomen

Dit kader analyseert de effecten van tijdelijke banen op inkomen, met name op uurlonen en armoede. Het is gebaseerd op de analyse van de segmentatie in het verslag "Labour Market and Wage Developments 2018".

In nagenoeg alle EU-landen liggen de lonen van werknemers met een vast contract hoger dan die van tijdelijke werknemers. In 2014 was deze loonkloof een van de hoogste in de EU. Vergeleken met andere lidstaten is het aandeel tijdelijke werknemers met een laag inkomen betrekkelijk hoog (36,5 % van de tijdelijke werknemers had een uurloon dat tot de laagste 20 % van alle lonen behoorde) (zie grafiek 1) .

Het grote verschil tussen de lonen van tijdelijke en vaste werknemers valt voor een deel toe te schrijven aan verschillen in productiviteit, die gedeeltelijk kunnen worden verklaard door observeerbare individuele kenmerken en baankenmerken. Zo was in 2016

in Nederland 62 % van alle tijdelijke werknemers (in de leeftijd 15 tot 64 jaar) jonger dan 30 jaar, hetgeen kan verklaren waarom hun lonen lager zijn dan die van vaste werknemers die in doorsnee ouder zijn.

Daarom wordt in een volgende stap het loon gecorrigeerd op basis van verschillen in individuele kenmerken (leeftijd, geslacht en hoogst behaalde onderwijsniveau) en verschillen in baankenmerken

(werktijdenregelingen, dienstverband en bedrijfstak). De uitkomsten laten zien dat, zelfs na een correctie van de verschillen in individuele kenmerken, vaste werknemers gemiddeld meer dan 11 % meer verdienen dan tijdelijke werknemers (zie grafiek 2).

De bijgestelde loonkloof blijkt toe te nemen met de leeftijd en bereikt het hoogste peil voor mensen tussen de 40 en 50 jaar

(12 %). Niettemin werd ook voor jongeren

(20 tot 29 jaar) geconstateerd dat de loonkloof bijzonder significant is (7 %).

Een andere vaststelling is dat de bijgestelde loonkloof toeneemt al naargelang het behaalde onderwijsniveau en varieert van 7 % voor lager opgeleiden (ISCED 0-2) tot 19 % voor mensen met een masterdiploma of hoger (ISCED 7-8). De precaire inkomenssituatie van tijdelijke werknemers komt ook tot uiting in een hoger armoederisico voor tijdelijke werknemers (7,9 % in 2016) ten opzichte van vaste werknemers (3,7 % in 2016).

4.4. INVESTERINGEN*

Met een scherp aantrekkende bedrijvigheid in De binnenlandse investeringen zijn laag in de woningbouw waren de totale investeringen vergelijking met de totale besparingen, in 2016 weer terug op niveau van het waardoor de Nederlandse economie een langetermijngemiddelde van 20 % van het bbp. vorderingenoverschot heeft op de rest van de De woningbouwinvesteringen zijn weliswaar wereld. Al sinds het begin van de jaren tachtig toegenomen van 3 % aan het eind van de crisis kent de Nederlandse economie een spaaroverschot. naar 4 % van het bbp in 2016, maar liggen nog De totale binnenlandse besparingen zijn als ruim onder het gemiddelde van 6 % van het bbp in percentage van het bbp relatief stabiel, maar de tien jaar vóór de crisis. De publieke worden in toenemende mate in het buitenland investeringen zijn stabiel gebleven op een niveau geïnvesteerd naarmate de binnenlandse van rond de 3,5 % van het bbp, hetgeen investeringen zijn afgenomen (zie grafiek 4.4.2).

1 procentpunt hoger is dan het eurozonegemiddelde. De particuliere investeringen Grafiek 4.4.2: Binnenlandse en buitenlandse investeringen waren daarentegen 1,3 procentpunt lager dan het

eurozonegemiddelde. 35 Binnenlandse investeringen

Buitenlandse investeringen

Grafiek 4.4.1: Investeringen naar activacategorie 30

25 25

 bbp

20 het 20 v an

 bbp 15 In % 15

het an

 v 10

% 10

5 5

0

00 02 04 06 08 10 12 14 16 0 69 74 79 84 89 94 99 04 09 14

Woningbouw

Overige bouw Bron: Europese Commissie (Eurostat).

Overige investeringen

Kapitaalgoederen De niet-financiële vennootschappen zijn de

Totale investeringen eurozone drijvende kracht achter het hoge

Bron: Europese Commissie (Eurostat). spaaroverschot, maar de andere binnenlandse sectoren zijn de bepalende factor in de recente

Tabel 4.4.1: Investeringen per sector NL en eurozone (in % mutaties van dit saldo. Uit een uitsplitsing naar van het bbp) institutionele sector blijkt dat het spaaroverschot

Gemiddelde vóór van de sector niet-financiële vennootschappen in

crisis 2016 de loop der tijd is toegenomen van gemiddeld 2-

Nederland 3 % van het bbp in 1995-2000 naar gemiddeld 5-

totaal 21,6 19,9 6 % in 2001-2005 en 8 % van het bbp in de

particulier 17,6 16,4 afgelopen tien jaar. Aangezien het omvangrijke

publiek 3,9 3,5 NFV-overschot relatief stabiel is gebleven, zijn de mutaties in het vorderingenoverschot het gevolg

van ontwikkelingen in de sectoren huishoudens en

Eurozone overheid. De huishoudens hadden in de aanloop

totaal 22,3 20,3 naar de crisis nog een vorderingentekort, maar dit particulier 19,1 17,7 sloeg om in een overschot als gevolg van een publiek 3,2 2,5 daling van hun investeringen en een stijging van

Bron: Europese Commissie (Eurostat): pre-crisisgemiddelde over de periode 2000-2008.

4.4. Investeringen

hun pensioenbesparingen( 41 ), terwijl ook schuld De NFV-brutobesparingen zijn in de eerste moest worden afgebouwd (zie punt 4.2). De plaats het gevolg van hoge winsten. Het overheid had een vorderingentekort, maar dit overgrote deel van de brutobesparingen wordt tekort sloeg in 2016 ook om in een overschot, verklaard door het exploitatieoverschot (zie grafiek waardoor de nettobesparingen van de totale 4.4.5)( 42 ). De ontvangen en de uitgekeerde economie tussen 2009 en 2016 verder opliepen. dividenden zijn beide in 2005 sterk gestegen,

hetgeen illustreert dat besluiten van multinationals Grafiek 4.4.3: Vorderingenoverschot/-tekort per sector waar zij hun hoofdkantoor vestigen, van groot

belang zijn voor de betalingsbalansstatistieken( 43 ). 16 De mondiale daling van de rentetarieven heeft

geleid tot lagere rente-uitgaven van niet-financiële

12 vennootschappen, waardoor de brutobesparingen 8 nog verder opliepen.

 bbp

het Grafiek 4.4.4: Besparingen en investeringen in de sector

an 4 v niet-financiële vennootschappen

In % 0 20

-4 18

16 NL EZ DE FR

-8

1996 2000 2004 2008 2012 2016 14

Huishoudens en IZW's t.b.v. huishoudens

Overheid bbp 12

Financiële vennootschappen

Niet-financiële vennootschappen het 10 Totaal v an

Bron: Europese Commissie (Eurostat). 8

In %

6

De besparingen van de niet-financiële

vennootschappen (NFV's) zijn uitzonderlijk 4

hoog. In 2016 bedroeg het NFV- 2 vorderingenoverschot 7 %: dat is vijfmaal zoveel 0 als het eurozonegemiddelde en tweemaal zoveel Brutobesparingen Investeringen als in Duitsland. De brutobesparingen van de

NFV-sector kwamen in 2016 uit op 17,5 % van het Gemiddelde 2012-2016 Bron: Europese Commissie (Eurostat).

bbp, tegen een eurozonegemiddelde van 13,6 % van het bbp. De investeringen van de NFV-sector

bedroegen echter 10,3 % van het bbp, tegen een ( 42 ) De NFV-brutobesparingen bestaan uit het

eurozonegemiddelde van 12,2 %. Dit betekent dat exploitatieoverschot en ander primair inkomen zoals circa twee derde van het verschil in het NFV- kapitaal (ontvangen dividenden en rente) minus rentevorderingenoverschot/-tekort

tussen Nederland en uitgaven, uitgekeerde dividenden, vennootschapsbelasting en ander secundair inkomen. Het exploitatieoverschot is de

de eurozone is toe te schrijven aan hogere bruto toegevoegde waarde minus de beloning van besparingen en een derde aan lagere investeringen. werknemers plus subsidies minus productiebelastingen.

( 43 ) In 2005 verplaatste energiemaatschappij Royal Dutch Shell haar hoofdkantoor naar Nederland, waarmee er een einde kwam aan haar binationale bestuursstructuur. Shell is een

( 41 ) De nettopensioenbesparingen zijn het verschil tussen de van de grootste ondernemingen ter wereld met een jaarlijkse pensioenuitkeringen en pensioenpremies. Dit jaaromzet van 212 miljard EUR in 2016 ofwel 30 % van verschil is zichtbaar in de rekeningen van de het Nederlandse bbp. De ontvangen winstuitkeringen pensioenfondssector (overige financiële vennootschappen), liepen op van iets onder de 21 % van het nettomaar wordt in de nationale rekeningen overgedragen naar exploitatieoverschot naar 47 % in 2005. Volgens ramingen de sector huishoudens (via de correctie voor mutaties in het van Eggelte e.a. (2014) op basis van de gemiddelde nettovermogen van pensioenfondsen). Werkgevers betalen nettowinsten en dividenduitkeringsratio's is Shell alleen al ook pensioenpremie, hetgeen betekent dat een stijging van goed voor een NFV-spaaroverschot van 1,5 % van het bbp de door hen betaalde pensioenpremies leidt tot een daling (Eggelte e.a., 2014). Vanwege de wisselvalligheid van de van de nettobesparingen van NFV's. nettowinsten in 2015 en 2016 is het niet mogelijk om dit

cijfer te extrapoleren.

4.4. Investeringen

Grafiek 4.4.5: Brutobesparingen van niet-financiële Tabel 4.4.2: Inkomensoverzicht niet-financiële vennootschappen vennootschappen

40 % van het bbp NL EZ DE FR

Exploitatieoverschot, bruto B2g 24,4 21,1 23,7 16,4

30 Netto-inkomen uit vermogen D4 -4,3 -6,2 -8,0 -3,4

ontvangen winstuitkeringen D42 5,2 3,3 1,9 7,0

betaalde winstuitkeringen D42 -7,3 -8,9 -11,1 -9,2

20 Saldo primaire inkomens B5g 20,2 14,9 15,7 13,0 bbp vennootschapsbelasting D51 -1,8 -2,0 -2,1 -1,8 het overige secundaire inkomens/uitgaven -0,3 -0,5 -0,3 -1,1

an 10 Besparingen, bruto B8g 18,1 12,3 13,3 10,1

 v pro memorie: nettodividenden -2,0 -5,6 -9,2 -2,3

In % 0 Bron: Europese Commissie (Eurostat): gemiddelde 2012-

2016.

-10

Met name de sectoren handel en industrie zijn

-20

95 98 01 04 07 10 13 16 winstgevend. Het driejarige gemiddelde NFV-

Overig secundair inkomen (-) Overig primair inkomen (-) exploitatieoverschot ligt in Nederland op ruwweg Uitgekeerde dividenden (-) Ontvangen rente (+) 24,5 % van het bbp, tegen een

Belastingen op inkomen (-) Ontvangen dividenden (+)

Betaalde rente (-) Bruto-exploitatieoverschot (+) eurozonegemiddelde van iets meer dan 21 % (zie

Gross savings (+) grafiek 4.4.6). Dit verschil is al zichtbaar in de Bron: Europese Commissie (Eurostat). toegevoegde waarde van NFV's, die relatief hoog

is als percentage van het bbp. Dit werkt slechts

Het NFV-spaaroverschot is terug te voeren op voor een deel door in de beloning van werknemers, hogere winsten en lagere winstuitkeringen in waar het verschil met andere landen minder groot vergelijking met andere EU-landen. De is. Uit een beoordeling per sector blijkt dat met Nederlandse NFV-besparingen zijn bijna 6 name de handel en de industrie een significante rol procentpunt hoger dan het eurozonegemiddelde. spelen (zie grafiek 4.4.7).

Ruwweg de helft daarvan is toe te schrijven aan

een betrekkelijk groot bruto-exploitatieoverschot. De nettodividenduitkeringen zijn zeer laag en

De andere helft laat zich verklaren door lage wijzen op hoge ingehouden winsten die weer nettowinstuitkeringen. In tabel 4.4.2 worden de worden gebruikt voor de financiering van besparingen van de Nederlandse NFV-sector buitenlandse investeringen. In vergelijking met afgezet tegen het eurozonegemiddelde en tegen die andere lidstaten ontvangen Nederlandse NFV's van vergelijkbare landen als Frankrijk en relatief grote bedragen aan winstuitkeringen uit het Duitsland. Het verschil met Duitsland is uitsluitend buitenland (voornamelijk dividenden), terwijl de het gevolg van nettowinstuitkeringen dividenduitkeringen juist relatief laag zijn, met als (voornamelijk dividenden), terwijl de verschillen gevolg zeer lage nettowinstuitkeringen (zie grafiek in NFV-besparingen met Frankrijk volledig zijn 4.4.8). Afgaande op de balansen van terug te voeren op een lager brutomultinationale ondernemingen lijkt het erop dat de exploitatieoverschot van de NFV's. Verschillen in ingehouden winsten zijn gebruikt voor de secundair inkomen, zoals vennootschapsbelasting, financiering van buitenlandse investeringen. spelen geen belangrijke rol. Tussen 2005 en 2015 hebben multinationals hun

aandelenbezit in het buitenland uitgebreid met rond de 50 procentpunt van het bbp, hetgeen neerkomt op een stijging van de totale activa van 26 % naar 43 % (zie EC, 2017b). Kortom, de hoge ingehouden winsten lijken te zijn gebruikt voor de financiering van buitenlandse investeringen door multinationals.

4.4. Investeringen

Grafiek 4.4.6: Componenten bruto-exploitatieoverschot Grafiek 4.4.8: Ratio's netto uitgekeerde winst

80 90

80 60

38 34 hot

40 27 26 25 24 24 23 23 23 21 21 19191817 sc

70

er

 bbp 16 16 60 ieov

het 20 tat

an oi

50

 v 0 pl

-ex 40

In % -20 to

net 30

-40 an l v 20

en d ije ië ijk e d lië ë g k

land land lg anj one an rij In % 10 Ier uw

tland land lan

to ts

ak tenr rtuga Ita eni and bur

Li Es Let ui

w Be Sp oz nl Fi ov enl

N eder D Slo

os

O eur Po Sl em

ank Fr

riek 0

G Lux d e ë ije d k l ië ijk

Subsidies Belastingen op productie en invoer lan and anj eni VK an rij lg

s* en lië

nl land eden

one ru land land Ita Beloning van werknemers Bruto toegevoegde waarde enl ov w

ak tland

Ier ank rtuga Be oz tenr uw eder Sp Sl Es Fi Fr Po Zw to Let

ts

Bruto-exploitatieoverschot N riek Slo eur

C yp os

O Li D

ui

G

Gemiddelde 2014-2016 Bron: Europese Commissie (Eurostat): gemiddelde 2014-

Bron: Europese Commissie (Eurostat). 2016.

Grafiek 4.4.7: Netto-exploitatieoverschot per sector De multinationals zijn de drijvende kracht

30 achter de besparingen van de

vennootschapssector. Terwijl slechts 2 % van alle 25 ondernemingen in Nederland wordt aangemerkt als

multinationals, zijn deze goed voor 40 % van de

U R 20 werkgelegenheid in de particuliere sector en voor

d E

ilj ar 15 ongeveer twee derde van de omzet in de

m particuliere sector (CBS, 2015). Met name de

In 10 besparingen van de multinationals zijn wisselvallig

5 (zie grafiek 4.4.9). Hoewel het productieproces en de definities niet vergelijkbaar zijn met de

0 nationale rekeningen, zijn de nettobesparingen van grote bedrijven goed voor ruwweg twee derde van de totale NFV-besparingen. Dit wijst erop dat het netto-overschot vooral aan deze bedrijven is toe te rekenen (zie ook EC, 2017b).

Gemiddelde 2012-2015

Bron: Europese Commissie en CBS (productiestatistieken).

4.4. Investeringen

Grafiek 4.4.9: Vennootschapsbesparingen, uitgesplitst naar primaire inkomens fors teruggevallen, van een bedrijfsgrootte overschot van 2,4 % van het bbp in 2012 naar een

18% tekort van 1,2 % van het bbp in 2016. De recente 16% daling van het overschot op de lopende rekening is 14% vooral aan deze daling toe te schrijven. De 12% terugval was vooral zichtbaar bij de ontvangsten

 bbp 10%

het uit directe investeringen, maar werd gedeeltelijk

an

 v 8% gecompenseerd door hogere ontvangsten uit

In %

6% beleggingen. In 2016 is het saldo van de 4% secundaire inkomens beïnvloed door een 2% eenmalige teruggave van 2,7 miljard EUR uit de

0%

01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 EU-begroting aan de Nederlandse staat.

Mkb Overige grote bedrijven Multinationals

  • (1) 
    Onder brutobesparingen wordt verstaan: brutoexploitatieoverschot

en ander primair inkomen minus Grafiek 4.4.10: Lopende rekening

betaalde rente, belastingen en dividenden (methodologie

Jansen en Ligthart 2014).De reeksen bevatten een breuk in 15

2011: vanaf dat jaar gelden bedrijven en multinationals met

een balanstotaal van ten minste 40 miljoen EUR als groot. 12

Vóór 2011 was dat 23 miljoen EUR.

Bron: Europese Commissie (CBS/Statistiek Financiën van 9

grote ondernemingen en Statistiek Financiën alle 6

ondernemingen).

 bbp 3

het

Lopende rekening in reëel perspectief an v 0

Het overschot van Nederland op de lopende -3 In %

rekening is de afgelopen dertig jaar gemiddeld -6

6 % van het bbp geweest. In 2012 bereikte het 99'00'01'02'03' 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16 Saldo primair inkomen

een piek van 10,3 % van het bbp, om daarna licht Saldo secundair inkomen te dalen tot 9 % van het bbp in 2016 (zie grafiek Handelsbalans - diensten

4.4.10). In de afgelopen tien jaar is het overschot Handelsbalans - goederen Handelsbalans

op de lopende rekening duidelijk boven het Saldo lopende rekening (LR) langetermijngemiddelde en de desbetreffende Bron: Europese Commissie (Eurostat). benchmarks gebleven. Volgens de door de

Commissie opgestelde "normramingen" voor 2016 De robuuste goederenhandel blijft de verklaren fundamentele factoren 3,8 % van het voornaamste aanjager van het overschot op de overschot op de lopende rekening( 44 ). Dit cijfer is lopende rekening. Terwijl bij de goederenhandel voornamelijk terug te voeren op het hoge inkomen in 2016 een overschot van 11,9 % van het bbp per hoofd van de bevolking en op de verwachte werd gerealiseerd, noteerde de handel in diensten sterkere vergrijzing in vergelijking met de rest van per saldo een tekort van 0,9 % van het bbp. Het de wereld, hetgeen nettokapitaaluitvoer impliceert, goederenhandelsoverschot is grotendeels toe te en op de positie van Nederland als financieel rekenen aan chemische producten en aan centrum voor multinationals. voedingsmiddelen en levende dieren. De economie

vertoont in vergelijking met de EU-15 een stabiele

Het saldo van de primaire inkomens is tussen uitvoerspecialisatie in landbouwproducten, zoals

2012 en 2016 scherp teruggelopen. Terwijl het snijbloemen, bollen en andere planten. Volgens totale handelsoverschot stabiel bleef, zijn de netto een analyse van het CBS is de handelsbalans sterk

( 44 ) De "norm" voor de lopende rekening is afgeleid van opgeblazen door wederuitvoer, die goed is voor

regressies op basis van de belangrijkste fundamentele ruwweg 45 % van de totale uitvoer (CBS, 2017c).

determinanten van het spaar-investeringssaldo (bijv. Hoewel wederuitgevoerde goederen in Nederland demografie, hulpbronnen), alsmede beleidsfactoren en de geen verwerking of ingrijpende bewerking

wereldwijde financiële situatie. Zie ook Europese

Commissie 2017k. De overeenkomstige IMF- ondergaan, raamt het CBS de binnenlandse

"normramingen" voor de lopende rekening wijzen op een toegevoegde waarde van wederuitvoer op niveau van 5,5 % van het bbp voor 2016. Zie IMF 2017. ongeveer 11 cent per uitgevoerde euro, waarmee

4.4. Investeringen

de totale toegevoegde waarde in 2016 net iets hoge nationale spaaroverschot is al eerder ter minder dan 3 % van het bbp bedroeg( ). Het 45 discussie gesteld en gezien als teken van dienstenhandelstekort wordt grotendeels inefficiëntie( 46 ). De omvangrijke besparingen in de veroorzaakt door royalty's, toerisme en tweede pensioenpijler bijvoorbeeld verhogen de vervoersdiensten. verplichte fiscale en niet-fiscale druk op arbeid (de

combinatie van belastingen en zorg- en Grafiek 4.4.11: Handelssaldo goederen naar productgroep pensioenpremies, zie punt 4.2). Midden in de crisis

(2016) bleven de pensioenreserves groeien, onder meer door een verhoging van premies, waardoor de spaarquote van huishoudens opliep en het loon dat

Waarde uitvoer mee naar huis werd gebracht, terugliep. De

procyclische inkomens- en consumptiedynamiek wordt nog verder gevoed door balansproblemen bij de huishoudens. Nederlandse huishoudens hebben doorgaans een lange balans: aan de actiefzijde

Waarde invoer staan omvangrijke illiquide pensioenrechten en een omvangrijk illiquide vermogen in de vorm van een

In miljard EUR eigen huis en aan de passiefzijde staat een hoge 0 50 100 150 200 250 300 350 400 450 schuld. De relatief geringe liquiditeit van

Machines & vervoermaterieel

Fabricaten huishoudens verhoogt de wisselvalligheid van de

Chemische en aanverwante producten, n.e.g. vraag van consumenten in een cyclus. Daardoor is Voeding & levende dieren & overige de particuliere consumptie sterker teruggelopen Minerale brandstoffen, smeermiddelen, aanverwante materialen dan in andere EU-landen. Een aanpak van de

Grondstoffen, niet-eetbaar, behalve brandstoffen balansproblemen van huishoudens, onder meer

Bron: Europese Commissie (CBS). door een ingrijpende herziening van de tweede pensioenpijler (zoals thans wordt besproken door

Grafiek 4.4.12: Handelssaldo diensten naar productgroep de sociale partners, zie punt 4.2.4), kan ertoe

(2016) leiden dat het spaar-investeringssaldo van

40 huishoudens aan minder schommelingen bloot

30 Uitvoer Invoer Saldo komt te staan en de binnenlandse economie 20 weerbaarder wordt bij financiële schokken.

R

U 10

 E

rd 0 Het aanhoudende vorderingenoverschot heeft

ilja -10

 m zich niet vertaald in een overeenkomstige netto

in -20 internationale investeringspositie. Met

-30

-40 overschotten op de lopende rekening bouwt een

-50 land een positieve netto internationale investeringspositie (NIIP) op. Hoewel een overschotland daardoor een crediteur wordt, kunnen zich waarderingswinsten/-verliezen

voordoen als gevolg van schommelingen in wisselkoersen en marktprijzen. De NIIP is in de

Bron: Europese Commissie (CBS). recente jaren meegestegen met de overschotten op de lopende rekening, maar blijft ver onder het niveau van de gecumuleerde jaarlijkse

Economische gevolgen overschotten op de lopende rekening over een

Hardnekkige omvangrijke overschotten kunnen langere periode (zie grafiek 4.4.13).

duiden op een suboptimale allocatie van economische middelen over een langere periode

en/of over bepaalde sectoren. Het aanhoudend (

46 ) Bij het hardnekkige nationale spaaroverschot zijn al vraagtekens geplaatst door Bovenberg (1991) en de SER (1992). Zie Fransman (2014) voor een uitgebreide recente

( 45 ) Dit blijkt ook uit het hoge netto-exploitatieoverschot van analyse. de handelssector, zie grafiek 4.4.7.

4.4. Investeringen

Een symmetrische herbalancering zou goed zijn aanhoudend hoge nationale spaaroverschot kan tot voor de economie van de eurozone. Hoewel de op zekere hoogte een symptoom zijn van een economie van de eurozone in de recente jaren een procyclische gevestigde praktijk die zijn stempel betrekkelijk krachtige expansie heeft doorgemaakt, drukt op het spaar- en investeringsgedrag van blijft de binnenlandse vraag volgens een analyse huishoudens. Over een langere periode bekeken van de Commissie achter (zie grafiek 4.4.14). Een kan dit weinig profijt opleveren (getuige de spaaroverschot van Nederland leidt tot een groter verschillen tussen de gecumuleerde jaarlijkse aanbod van kapitaal aan andere landen (in de EU, overschotten en de NIIP). Meer binnenlandse maar ook daarbuiten) en tot een lagere rente. investeringen kunnen leiden tot positieve Onder normale economische omstandigheden overloopeffecten naar andere landen van de wordt de binnenlandse vraag daardoor eurozone en, op endogene wijze, tot meer gestimuleerd. Een stijging van de besparingen economische groei in de eurozone en in Nederland. heeft met de huidige lage rente echter weinig effect op de rente en heeft geen effect op de vraag. Een Grafiek 4.4.14: Output en geaggregeerde vraag eurozone

verhoging van de directe uitgaven om de productie 10200

in de eurozone op te krikken en meer banen te scheppen, is dan effectiever. In dit verband moet

worden benadrukt dat dit een in de tijd variabele 10000

conclusie is en afhangt van de staat waarin de U R

economie verkeert. 9800

ilj oen E

m

Grafiek 4.4.13: NIPP en cumulatieve overschotten op de 9600 in

lopende rekening

2010, 9400

175 en

ijz

150 e pr 9200

tant 125

C ons 9000

06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 16

 bbp 100 het Handelsbalans Geagg. Vraag Bbp an 75

 v Bron: Europese Commissie (Eurostat).

In % 50

25

0

-25 89 91 93 95 97 99 01 03 05 07 09 11 13 15

NIIP Gecumuleerde lopende rekening

Bron: Europese Commissie (Eurostat).

Kortom, meer binnenlandse uitgaven zijn heilzaam voor Nederland en voor de EU. Het

4.4. Investeringen

Kader 4.4.1: Investeringen en hervormingen in Nederland

Deel 1. Macro-economisch perspectief

In 2016 waren de investeringen weer terug op het niveau van het langjarig gemiddelde van 20 % van het bbp. Met name de woningbouwinvesteringen hebben boom-bustperiodes meegemaakt tijdens de crisis, met een forse terugval als gevolg van de inzinking op de huizenmarkt en een even krachtig herstel vanaf 2014. Vooruitblikkend wordt gerekend op een aanhoudende groei van de particuliere investeringen, zij het in een lager, houdbaarder tempo. De investeringen in immateriële activa zijn goed voor zo'n 10 % van de totale brutobedrijfsinvesteringen in vaste activa, waarmee ze op het EU-gemiddelde, maar onder het niveau van de VS, het VK en de noordse landen liggen. De overheidsinvesteringen bereikten in 2009 een piek van 4,3 % van het bbp, daalden tot 3,5 % in 2016 en blijven volgens de economische najaarsprognoses 2017 van de Europese Commissie de komende jaren min of meer stabiel. De publieke en particuliere uitgaven aan O&O blijven behoorlijk onder het streefcijfer van 2,5 % van het bbp, hetgeen laag is in vergelijking met de best presterende landen, ook al is in het nieuwe regeerakkoord een verhoging van de publieke O&O-financiering voorzien.

Deel 2. Beoordeling van investeringsbelemmeringen en lopende hervormingen

Regeldruk / administratieve lasten Financiële Belastingen

sector/ Overheid belastingen Toegang tot financiering

Overheid/ Samenwerking tussen de academische en Overheidsopdrachten / PPP's

ondernemings O&O&I onderzoekswereld en het bedrijfsleven klimaat Gerechtelijk apparaat Financiering van O&O&I LSA

Insolventiekader Zakelijke dienstverlening / gereglementeerde beroepen

Mededingings- en regelgevingskader Retail

Ontslagbeschermingswetgeving & kader Sectorspeci

Bouw voor arbeidscontracten

Arbeidsmarkt/ fieke onderwijs Lonen & loonvorming regelgeving Digitale economie / telecommunicatie

Onderwijs Energie

Legende: Vervoer

Geen investeringsbelemmering geconstateerd Investeringsbelemmeringen in verband

LSA waarmee ook een LSA is gedaan Enige vooruitgang

Geen vooruitgang Aanzienlijke vooruitgang Beperkte vooruitgang Volledig opgevolgd

Voornaamste investeringsbelemmeringen en lopende prioritaire acties

Zoals blijkt uit de beoordeling van de Europese Commissie (zie EC, 2015), heeft Nederland over het geheel genomen relatief weinig regelgeving die investeringsbelemmerend werkt. De begrotingsplannen van het nieuwe kabinet bevatten een forse injectie in O&O (zie punt 4.5.2). Bepaalde sectorale regelgeving kan belemmeringen opwerpen voor investeringen. Zo zijn de procedures voor het verkrijgen van een bouwvergunning tijdrovend, hoewel de indicatoren in het Doing Business-verslag van de Wereldbank op een (relatief) lichte verbetering ten opzichte van het afgelopen jaar wijzen. Wel staat Nederland nog altijd vrij laag op de ranglijst (op plaats 76, tegen plaats 87 in 2016), vooral door de tijd die het kost om een bouwvergunning te krijgen. Nederland heeft alle administratieve procedures ingevoerd om investeringen in hernieuwbare energie te ondersteunen (zie Europese Commissie, 2017i). Daarbij zijn barrières voor investeringen in deze sector verlaagd. Ondanks aanvullende maatregelen en de nieuwe, in juli 2017 geopende Energietransitie Financieringsfaciliteit zal Nederland zijn 2020-streefcijfer voor hernieuwbare energie naar verwachting echter niet halen.

4.5. SECTORAAL BELEID

4.5.1. PRODUCTIVITEITSONTWIKKELINGEN, kenden, is de productiviteitsgroei na de crisis INNOVATIE EN CONCURRENTIE vooral opgestuwd door de vastgoed-, de bouwen de handelssector. Het productiviteitsniveau is

Het herstel van de productiviteitsgroei dat zich van oudsher hoog in de industrie en laag in de na de crisis heeft voorgedaan, is vooral toe te dienstensector. De productiviteitsgroei na de crisis schrijven aan de groei van de totale was ook relatief hoog in de sectoren industrie, factorproductiviteit (TFP). De Nederlandse handel en vervoer (zie grafiek 4.5.2). economie is een van de meest productieve economieën ter wereld met een inkomen per hoofd Tabel 4.5.1: Totale productiviteitsgroei 1995-2015 (in %)

van de bevolking dat 20 % boven het EU- Shift-share-uitsplitsing

gemiddelde ligt. Sinds de jaren zeventig van de Dynamische vorige eeuw is de productiviteitsgroei aanzienlijk Totaal Structureel Intra verschuiving

vertraagd, van gemiddeld 5 % per jaar naar amper Frankrijk 18,3 1,9 18,9 -2,9 Duitsland 16,9 0,6 17,8 -1,9

1 % in de laatste jaren. Het recente bescheiden Italië -0,9 2,0 -1,4 -1,5 herstel van de bbp-groei is grotendeels te danken Nederland 22,7 -1,8 26,7 -1,9 aan de TFP-groei, die in recente jaren de enige Eurozone 15,9 2,0 16,5 -2,6 permanente bron van productiviteitsgroei is Bron: Europese Commissie, database Amerco en eigen

geweest (zie grafiek 4.5.1). berekeningen.

Grafiek 4.5.1: Bijdragen aan mutaties in de groei van de reële toegevoegde waarde

Grafiek 4.5.2: Productiviteitsontwikkeling per sector 4

3,0 3

2 2,5

G

-2015 2,0 F H ) 1

n % 0 2010 1,5 C

 (i M-N O

 jaar

roei -1 1,0 A

G J per P

-2 oei 0,5 Q

gr K

-3 de 0,0

-4 S iddel -0,5

-5 G em I

01 02 03 04 05 06 07 08 09 10 11 12 13 14 15 -1,0 Uren Samenstelling arbeid R

ICT-kapitaal Niet-ICT-kapitaal -1,5 0 40 80 120

TFP productiviteitsniveau (EUR per uur)

Bron: Europese Commissie, EU-database Klems.

Sectorcodes: A = landbouw, C = industrie, D-E = elektriciteit, gas, F = bouw, G = groot- en detailhandel, H = vervoer, I =

De voornaamste bijdragen aan de accommodatie en voeding, J = informatie, K = financieel, geaggregeerde productiviteitsgroei komen van M-N = vrije beroepen, O = overheid, P = onderwijs, Q =

ontwikkelingen binnen sectoren. Uit een shiftgezondheid, R = kunst en S = overige diensten. Bron: Europese Commissie (EU Klems).

share-analyse van de productiviteitsgroei blijkt dat veranderingen in de sectorale structuur een

(gering) negatief effect hadden op de Een recente studie waarin is gekeken naar geaggregeerde productiviteitsgroei: het overgrote gegevens op Nederlands bedrijfsniveau, toont deel van de productiviteitsgroei was het gevolg vrij weinig verschillen tussen sectoren en vindt van productiviteitsontwikkelingen binnen sectoren geen bewijs voor een gebrek aan technologische

(zie tabel 4.5.1). diffusie. Een in een recente CPB-studie verrichte uitgebreide analyse van de productiviteitsgroei op

Terwijl ICT, energie en de financiële sector bedrijfsniveau vóór, tijdens en na de crisis, die

vóór de crisis de snelste productiviteitsgroei berust op registergegevens en andere administratieve gegevensbronnen voor 53 sectoren

4.5. Sectoraal beleid

over de periode 2006-2015, laat patronen zien die Grafiek 4.5.3: Productiviteitsgroei op opvallende gelijkenissen vertonen voor de bedrijfsproductiviteitsniveau

zogenoemde bedrijven in de voorhoede en (koplopers/achterblijvers)

bedrijven in de achterhoede (zie Van Heuvelen, 20%

Bettendorf en Meijerink, 2018, verschijnt Industrie (top 10 %)

binnenkort). Geconstateerd wordt dat de 16% Industrie (achterblijvers)

productiviteit van leidende en van achterblijvende

bedrijven tijdens de crisis is teruggelopen (waarbij 12% Diensten (top 10 %)

de teruggang het sterkst is bij de koplopers in de Diensten (achterblijvers) 8%

dienstensector), en dat de verschillen in productiviteit tijdens het herstel zijn toegenomen 4%

(zie grafiek 4.5.3). Op basis van deze bevindingen

concluderen de auteurs dat de waargenomen 0% productiviteitsvertragingen niet zijn toe te -4%

schrijven aan veranderingen in transmissiemechanismen (technologiediffusie -8% vanuit de leidende voorhoedebedrijven naar andere

bedrijven in de sector, waarbij de beproefde -12% 07 08 09 10 11 12 13 14 15

technologieën van de voorhoedebedrijven hun weg vinden naar de andere bedrijven in de economie). Bron: Europese Commissie op basis van Van Heuvelen e.a.

Ook blijkt uit de studie dat er sprake is van een (2018, verschijnt binnenkort).

substantiële beweeglijkheid van bedrijven als het

gaat om hun positie in de productiviteitsvoorhoede Een verdere terugdringing van

(slechts circa 10 % van de bedrijven behoudt over vaardigheidsmismatches op de werkplek en een

een periode van vijf jaar bezien zijn plek in de betere benutting van vaardigheden kunnen bevorderlijk zijn voor de productiviteit. Op

nationale productiviteitsvoorhoede). Een

significant deel van de bedrijven blijkt in de loop basis van gegevens uit een enquête naar de der tijd van positie te wisselen, dus ook bedrijven internationale beoordeling van competenties van die eerder als koploper of als achterblijver zijn volwassenen (PIAAC) ligt de daadwerkelijke

aangemerkt. benutting van rekenvaardigheids- en IT- vaardigheden op de werkplek ver onder het niveau

van de vaardigheden waarover werknemers beschikken; ook is er sprake van significante aantallen overgekwalificeerde werknemers in de lagere loonkwintielen. Door de vaardighedenmismatch terug te brengen naar de best practice van de OESO, zou de productiviteit met maximaal 3 % kunnen stijgen (OESO, 2015, 2017b). Door tekorten en beperkingen op huisvestingsgebied aan te pakken, zouden de tekorten aan vaardigheden op regionaal niveau worden teruggedrongen en zou de arbeidsproductiviteit verder kunnen toenemen (OESO, 2017a,c).

Bouwsector

De arbeidsproductiviteit in de Nederlandse bouwsector is laag als gevolg van versnippering, trage digitalisering en tekorten aan vaardigheden. In tegenstelling tot de buurlanden is de bijdrage van zowel ICT-kapitaal als TFP aan de arbeidsproductiviteitsgroei in de Nederlandse

4.5. Sectoraal beleid

bouwsector sinds de crisis negatief. Dit komt onder scoort hoog op alle belangrijke lijsten van meer door de matige investeringen in samengestelde indexen: de Global technologieën, een trage digitalisering van de Competitiveness Index van het World Economic waardeketen in de bouw, de onderbenutting van Forum (plaats 4), het Europees innovatiescorebord ICT-vaardigheden, de vergrijzing en een tekort aan (plaats 4), de Global Innovation Index (plaats 3) en vakmensen. Door bevordering van innovatie en de Index van de digitale economie en maatschappij opschaling van met name micro-ondernemingen en (plaats 4). zzp-bedrijven, die samen meer dan 85 % van de bedrijven in de Nederlandse bouwsector Door bevordering van de investeringen van het vertegenwoordigen (het EU-gemiddelde is 57 %), bedrijfsleven in O&O kan de kan de versnippering van de sector worden productiviteitsgroei toenemen, met name in de teruggedrongen, de digitalisering worden versneld, industrie. Productiviteitsgroei wordt bepaald door de bouw aantrekkelijker worden gemaakt voor met tal van factoren: van investeringen in ICT- en nietname jongere werknemers( 47 ) en de sector meer ICT-kapitaal, de integratie en diffusie van nieuwe deel gaan uitmaken van grotere technologie, aanvullende investeringen in andere grensoverschrijdende waardeketens op dit gebied immateriële activa en opleiding van personeel (EC, 2017a). zodat het een zo groot mogelijke bijdrage kan

leveren, tot goed functionerende instellingen en Specifieke sectorale regelgeving en te late markten (Grabska e.a., 2017). Geavanceerde betalingen kunnen de productiviteit in de economieën zoals die van Nederland kunnen hun bouwsector belemmeren. Hoewel Nederland vrij productiviteit slechts in beperkte mate opvoeren weinig regelgeving kent die belemmerend werkt door aan te haken bij koplopers. Om de voor investeringen en voor de uitbouw van productiviteit verder op te voeren, is het eerder van bedrijven in het algemeen (zie kader 4.4.1), zijn er essentieel belang dat de voordelen van digitalisatie nog wel bepaalde barrières, zoals plannings- en en innovatie ten volle worden benut door te vergunningsprocedures voor bouwinvesteringen. investeren in O&O en andere immateriële activa. Afgezien van een horizontale vergunningsregeling De O&O-intensiteit in het bedrijfsleven (1,16 %) voor hijswerkzaamheden zijn in Nederland blijft laag in verhouding met die in vergelijkbare uitgebreide bouwvergunningen vereist zonder dat landen en is in de recente jaren (2011-2016) er eenvoudigere procedurele alternatieven langzaam toegenomen, terwijl de nominale O&O- beschikbaar zijn. En hoewel er in Nederland investeringen (in EUR) in dezelfde periode met sprake is van een goed betaalgedrag van de 17 % zijn gestegen. Hoewel de vrij beperkte overheid jegens het bedrijfsleven, is het aantal te investeringen in O&O deels het gevolg zijn van de late betalingen tussen bedrijven onderling in 2016 economische structuur van Nederland, dat sterk is ook duidelijk gestegen: 41 % van de gespecialiseerd in diensten en andere sectoren met bouwbedrijven heeft te maken met te late een kleine formele O&O-component, is de omvang betalingen en meer dan een vijfde van de mkb'ers van O&O in de industrie ook vrij laag (zie grafiek in de bouw die als onderaannemer werken, wordt 4.5.4). Dit lage niveau kan echter weer deels uiteindelijk helemaal niet betaald door de worden verklaard door de O&O-activiteiten van hoofdaannemer (EC, 2016b). grote Nederlandse bedrijven in andere landen.

Nederland heeft een hoog aantal grote multinationals binnen zijn grenzen, waarvan de

4.5.2. ONDERZOEK EN INNOVATIE O&O-activiteiten in andere landen plaatsvinden.

Zo staan in het industriële O&O- Volgens de wereldranglijsten heeft Nederland investeringsscorebord 2017 van de EU 38 een krachtig innovatievermogen dankzij een Nederlandse ondernemingen in de top 2 500 van productieve O&O-sector, een concurrerend O&O-investeerders in de wereld( 48 ). Deze ondernemingsklimaat en solide ondernemingen zijn alleen al goed voor 1,3 % van randvoorwaarden in het algemeen. Het land het bbp aan O&O-investeringen, hetgeen meer is

( 47 ) Mede door de trage digitalisering en een ( 48 ) http://iri.jrc.ec.europa.eu/scoreboard17.html verhoudingsgewijs laag aanvangssalaris is de sector weinig

aantrekkelijk voor leerlingen in opleiding en vergrijst deze.

4.5. Sectoraal beleid

dan de intramurale O&O-intensiteit van 1,16 Voorts heeft het kabinet aangekondigd 2,5 miljard

%( 49 ). EUR te investeren in een nieuwe financierings- en ontwikkelingsorganisatie, Invest-NL geheten. Dit

Grafiek 4.5.4: O&O-intensiteit in de industrie moet leiden tot meer durfkapitaal voor innovatieve

20 start-ups en scale-ups. InvestNL zal ook proberen

om publiek en privaat kapitaal aan te trekken uit

18

e andere fondsen, zoals het EFSI en de EIB. De tri 16 meeste bestaande risicoen

indus 14 durfkapitaalfinanciering, zoals de SEED Capitalde

aar 12 regeling, wordt in deze faciliteit ondergebracht.

w

10

oegde De publieke O&O-intensiteit is geleidelijk

8 toegenomen tot 0,88 % van het bbp in 2016,

toegev

o 6 waarmee deze in de buurt komt van het

ut

 br 4 gemiddelde niveau van vergelijkbare EU- In % 2 landen die het verst gevorderd zijn (1 %). In 2015 bedroeg het totale budget voor O&O 0,73 %

0

SEDKFR FI USATDENL SI UK IT HUESCZ LU PT EE LV SK van het bbp, hetgeen relatief hoog is in de EU, maar lager dan in vergelijkbare EU-landen die het

Bron: Europese Commissie, EU-database Klems. verst gevorderd zijn. Voor de periode 2018-2021

De dynamiek van ondernemersactiviteiten en lopen de O&O-begrotingsuitgaven van de overheid innovatieve bedrijfsgroei lijkt redelijk goed. volgens de prognoses terug van 0,67 % naar Zowel het aandeel van de werkgelegenheid in 0,63 % van het bbp (ongerekend de in het kennisintensieve activiteiten (17,5 %) als het regeerakkoord aangekondigde extra uitgaven aan aandeel van de werkgelegenheid in snelgroeiende onderzoek en innovatie). Dit komt voornamelijk mkb'ers in innovatieve sectoren (5,5 %) liggen op door de nominale bbp-groei, de noemer (zie een vrij hoog niveau. Ook is het aandeel van de Vennekens & Van Steen, 2017). De Nederlandse bevolking dat actief is in jonge ondernemingen, belanghebbenden en adviesorganen hebben in vrij hoog (11 % van de totale bevolking in de diverse adviezen en analyses aangegeven dat de

leeftijdsgroep 25-64, GEM, 2017). komende jaren extra geïnvesteerd moet worden. Er blijven met name zorgen bestaan over de vraag of

De overheidssteun voor onderzoek en innovatie de kenniscapaciteit van de technologische

is goed opgezet. De totale publieke steun voor instituten op de lange termijn op peil blijft. In de periode 2010-2021 zou de publieke financiering

onderzoek en innovatie komt uit op

6,5 miljard EUR, inclusief een bedrag van voor instellingen die toepassingsgericht onderzoek

1,2 miljard EUR aan indirecte begrotingssteun via uitvoeren, en met name de TO2-instituten, met 21 % dalen. Op verzoek van het kabinet heeft de

de WBSO. De duidelijkheid die het

ondersteuningsstelsel voor O&I biedt, in Adviesraad voor wetenschap advies uitgebracht combinatie met een regelmatige monitoring en over de oriëntatie van het beleid voor regelmatige evaluaties is een sterk punt. In het toepassingsgericht onderzoek (AWTI, 2017). De regeerakkoord is aangekondigd dat tot en met 2020 raad heeft met name geadviseerd om structureel 400 miljoen EUR extra beschikbaar 330 miljoen EUR per jaar extra te investeren in de komt voor onderzoek, waarvan 200 miljoen EUR onderzoekscapaciteit van publieke voor toegepast onderzoek en innovatie. In 2018 en kennisorganisaties. Voor onderzoeksinfrastructuur in 2019 wordt een incidentele investering van 50 zouden de komende jaren ook publieke

miljoen EUR in onderzoekinfrastructuur gedaan. investeringen nodig zijn (Strategische Agenda TO2, 2017).

( 49 ) Dit cijfer is exclusief Airbus, een onderneming met

hoofdkantoor in Nederland, maar met betrekkelijk weinig Samenwerking tussen het bedrijfsleven en de

industriële activiteiten in het land. Inclusief deze kennisinstellingen kan een effectief middel

onderneming bedragen de totale investeringen van deze

topondernemingen 1,8 % van het bbp. blijken om de innovatie te bevorderen. Het Nederlandse innovatie-ecosysteem kan

voortbouwen op het hoger onderwijs en publieke

4.5. Sectoraal beleid

onderzoeksstelsel. Er is sprake van een zeer goede tevens een van de landen met de meeste ervaring wetenschapsbasis: 14,3 % van de op het gebied van precommerciële aanbesteding. wetenschappelijke publicaties behoort tot de 10 % Het Expertisecentrum Aanbesteden van de meest geciteerde ter wereld. Nederland behoort overheid PIANOo speelt een centrale rol in de daarmee tot de best presterende landen in de EU. capaciteitsopbouw van openbare aanbesteders en De openheid en kwaliteit van het publieke de bevordering van innovatiegericht inkopen (zie onderzoek komt ook tot uiting in het hoge kader 4.5.1). percentage internationale wetenschappelijke publicaties en in de internationalisering van de Ook bood de gewijzigde Aanbestedingswet 2012 wetenschappelijke staf (een derde van het meer rechtszekerheid en kansen voor het mkb. wetenschappelijk personeel en 45 % van de De gewijzigde wet bevat onder meer de volgende doctoren is van buitenlandse origine). In een nieuwe elementen: een verbod op het stellen van recente evaluatie van de topsectorenaanpak, het minimumomzeteisen, de eis dat het bundelen van sectorbeleid van het kabinet, is geconcludeerd dat opdrachten moet worden gemotiveerd, een de aanpak succesvol is gebleken in de aansporing om opdrachten op te splitsen in intensivering van de samenwerking tussen percelen, en een beperking van de administratieve publieke en private actoren via een inmiddels lasten om aan een aanbesteding deel te nemen. stevig gefundeerde governance (Bongers e.a., Verder zijn alle leveranciers aan de nationale 2017). In de evaluatie werd er echter op gewezen overheid sinds 2017 verplicht om elektronisch te dat de overheid duidelijker en sterker moet sturen factureren. Niettemin vinden mkb'ers die willen en met name beter moet definiëren wat de exacte deelnemen aan een overheidsaanbesteding, een innovatiedoelstellingen zijn, omdat daarmee meer aantal praktische belemmeringen op hun pad, zoals richting wordt gegeven aan de mogelijke omvangrijke opdrachten, disproportionele of samenwerking, met name bij het oplossen van onduidelijke geschiktheidseisen, hoge maatschappelijke vraagstukken. administratieve kosten, langdurige raamcontracten

en een gebrek aan kennis over aanbesteden. Het aantal aanbestedingen dat overeenkomstig de EU-

4.5.3. OVERHEIDSOPDRACHTEN regelgeving is gepubliceerd, ligt onder het EU- gemiddelde (2,2 % van het bbp, tegen 4,4 % van

Op aanbestedingsgebied presteert Nederland het bbp in de EU) en de rapportagekwaliteit laat redelijk. Nederland presteert zeer goed op het doorgaans te wensen over met 75 % van de gebied van e-procurement, het aanwakkeren van biedingen die EU-breed zonder concurrentie tussen bieders, de snelheid van aanbestedingswaarde zijn gepubliceerd (EC, besluiten en strategische aanbesteding. Het is 2017k).

4.5. Sectoraal beleid

Kader 4.5.1: Beleid uitgelicht: Expertisecentrum Aanbesteden in Nederland

PIANOo (Professioneel en Innovatief Aanbesteden, Netwerk voor Overheidsopdrachtgevers)( 1 ) is het expertisecentrum voor aanbestedingen van de Nederlandse overheid en is onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken. Het centrum is bedoeld om het aanbestedingsproces van de overheid en de naleving van (EU-)aanbestedingsregelgeving in Nederland te verbeteren. Voorts moet het de inkoop van innovatieve oplossingen in Nederland bevorderen. De hoofdtaak van het centrum is het verstrekken van informatie en advies aan overheidsorganisaties die zich bezighouden met het inkopen en aanbesteden van werken, leveringen en diensten. PIANOo biedt op zijn website toegang tot tools en modeldocumenten, organiseert bijeenkomsten, biedt een online forum, publiceert documenten over specifieke onderwerpen en organiseert cursussen aanbestedingsrecht. De expertise van het centrum stoelt op een netwerk van circa 3 500 publieke inkopers en aanbesteders. Het centrum brengt experts op specifieke gebieden bij elkaar en stimuleert de dialoog tussen opdrachtgevers bij de overheid en het bedrijfsleven.

Een van de informatietools van PIANOo is een webgebaseerde "Innovatiekoffer"( ), die de 2 aanbestedende diensten moet helpen bij innovatiegerichte inkoop. De tool omvat een beschrijving van diverse instrumenten, zoals behoefteanalyse, risicomanagement, marktconsultatie en innovatiepartnerschap. Ook omvat de tool trajecten die beschrijven hoe verschillende instrumenten kunnen worden gecombineerd, evenals cases van innovatieve projecten.

( 1 ) www.pianoo.nl/ ( 2 ) www.innovatiekoffer.nl/

In 2005 heeft Nederland het programma Small Binnenlandse Zaken het Slimmernetwerk, een

Business Innovation Research (SBIR) ingevoerd innovatienetwerk van circa 4 000 ambtenaren en dat ondernemingen moet aanmoedigen om adviseurs binnen het Rijk, de provincies, nieuwe innovatieve producten en diensten te gemeenten, waterschappen en politie (OESO, ontwikkelen die tegemoetkomen aan de vraag 2017e). Voorbeelden als het Erasmus Medisch van de overheid. Het bestaat uit een competitie in Centrum laten de potentiële positieve effecten van twee fasen waarin ondernemingen met de beste innovatiegericht inkopen zien (OESO, 2016). voorstellen een haalbaarheidsstudie verrichten. Het programma financiert vervolgens de ontwikkeling Nederland is wereldwijd koploper op het gebied van hun innovatieve oplossingen, zodat publieke van circulair inkopen, met proefprojecten om entiteiten deze nieuwe producten in de toekomst de circulaire economie (waarin producten zo eventueel kunnen kopen. Op verzoek van het energie-efficiënt, duurzaam en recyclebaar Ministerie van Economische Zaken is een mogelijk moeten zijn) in het inkoopproces te evaluatie van het SBIR-instrument verricht. integreren. De meeste projecten circulair inkopen Daaruit is gebleken dat het maatschappelijke worden uitgevoerd in het kader van Green Deal toegevoegde waarde heeft (Bongers e.a., 2017). Circulair Inkopen en het programma Rebus

(Resource Efficient Business Models). Vanuit In het programma van het nieuwe kabinet is beide initiatieven moeten diverse hulpmiddelen en speciaal aangegeven dat openbare praktijkvoorbeelden voor circulair inkopen worden aanbestedingen strategischer moeten worden ontwikkeld. Er zijn echter nog een aantal factoren ingezet, met bijzondere nadruk op die innovatie in de circulaire economie innovatiegericht inkopen en een breder gebruik belemmeren en die een betere bewustwording van het SBIR-instrument. Nederland blijft vereisen van het feit dat voor de overgang naar een inzetten op ambitieuze kwantitatieve en circulaire economie verschillende vormen van kwalitatieve doelstellingen op het gebied van innovatie nodig zijn: technologische, financiële innovatiegericht inkopen, inclusief het streven om (verdienmodellen), organisatorische 2,5 % van het totale inkoopbudget van de (werkmethoden) en sociale (gericht op Rijksoverheid te besteden aan innovatie. samenwerking en teamwork) (SER, 2017).

Bovendien beheert het Ministerie van

4.5. Sectoraal beleid

4.5.4. ENERGIE EN DUURZAAMHEID hoofdlijnen voor de overgang naar een koolstofarme energievoorziening in 2050, heeft het

Het kabinet wil een nationaal klimaat- en geen expliciet HEB-streefcijfer voor 2030 energieakkoord opstellen met een nationale vastgesteld. Gezien de lichte stijging van het strategie om de doelstellingen voor 2030 te energieverbruik moeten de inspanningen op halen. Het akkoord zal samen met medeoverheden energie-efficiëntiegebied op peil blijven om de en belanghebbenden worden uitgewerkt. De streefcijfers voor 2020 te halen. maatregelen die uit dit akkoord voortvloeien, zullen in een klimaatwet worden opgenomen. De Het regeerakkoord omarmt het Rijksbrede ambitie van het kabinet is onder meer dat alle programma circulaire economie dat gericht is kolencentrales uiterlijk in 2030 worden gesloten, op de ondersteuning van het nationaal uiterlijk in 2030 alleen emissievrije auto's worden klimaatbeleid en het grondstoffenakkoord. verkocht, de uitstoot van huizen en gebouwen Hoewel het Nederlandse percentage hergebruikt wordt teruggedrongen door een combinatie van afval een van de hoogste in de EU is, is het lager energie-efficiëntie en duurzame stroom en dan dat van de buurlanden, terwijl de intensiteit verwarming, en het aanbod van kavels voor fysiek afval (d.w.z. de afvalintensiteit van het windenergie op zee wordt vergroot. Er zijn geen binnenlands materiaalverbruik) vrij hoog is en maatregelen aangekondigd om een compensatie te sneller groeit dan het EU-gemiddelde. Nederland geven voor het sluiten van de kolencentrales. scoort tamelijk laag (plaats 16) op de Eco

Innovation Index 2016( ), hetgeen wijst op de 50 De aardgasproductie zal verder worden noodzaak om het programma circulaire economie teruggeschroefd. Als gevolg van de te verbeteren. Niettemin lijken de prestaties wat productieplafonds die (vanwege de aardbevingen) betreft de ontwikkeling van milieutechnologieën zijn ingesteld voor het Groningenveld, en als en de diffusie van deze technologieën niet ver van gevolg van de lagere productieniveaus in andere het EU-gemiddelde van 2016 te liggen. In de kleine gasvelden die uitgeput raken, wordt de agenda's die in januari 2018 aan de Tweede Kamer gaswinning in de komende jaren verder verlaagd. zijn aangeboden, wordt nadruk gelegd op de Het Internationaal Energieagentschap gaat ervan monitoring van de voortgang in de overgang naar uit dat Nederland uiterlijk in 2025 een nettoeen circulaire economie en op de opschaling van importeur van gas wordt. geslaagde proefprojecten en andere initiatieven.

Nederland is de enige lidstaat die zijn Het kabinet wil een modernisering van het indicatieve traject voor hernieuwbare belastingstelsel aangrijpen om zijn energiebronnen (HEB) voor 2013/2014 (5,9 % vergroeningsambitie waar te maken en de van het bruto-eindenergieverbruik) niet heeft economie koolstofvrij te maken. In een gehaald. Met een aandeel van 5,84 % aan begrotingsbijlage bij het regeerakkoord van het hernieuwbare energie in het brutonieuwe kabinet, dat de verbintenis bevat om de eindenergieverbruik in 2015 zal Nederland naar koolstofuitstoot in 2030 met 49 % terug te dringen verwachting ook het indicatieve HEB-traject voor ten opzichte van de niveaus van 1990, worden 2015-2016 van 7,6 % missen. Hoewel in de initiatieven geschetst om een verlaging van de Nationale Energieverkenning 2017 wordt gerekend inkomstenbelasting te compenseren met een op een versnelling van de groei van het aandeel verhoging van de energie-, milieu- en hernieuwbare energie naarmate het jaar 2020 verbruiksbelasting. Het kabinet wil ook, in dichterbij komt, blijft de doelstelling voor 2020 aanvulling op het prijssignaal van het ETS van de voor Nederland waarschijnlijk buiten bereik. Het EU, een CO2-minimumprijs voor kabinet heeft enkele aanvullende maatregelen elektriciteitsopwekking (een koolstofbodemprijs) aangekondigd: het wil het budget voor de regeling invoeren van 18 EUR in 2020, oplopend tot Stimulering Duurzame Energieproductie verhogen 43 EUR in 2030. Bedrijven in de sector wordt een tot 3,2 miljard EUR per jaar. Het nationale extra heffing in rekening gebracht die berust op het streefcijfer van 16 % hernieuwbare energie in 2023 prijsverschil tussen de EU-rechten en de dat is vastgelegd in het Energieakkoord, wordt bodemprijs. Om de tarieven beter in balans te naar verwachting gehaald. Hoewel het kabinet met een "energieagenda" is gekomen met daarin de ( 50 ) https://ec.europa.eu/environment/ecoap/scoreboard

4.5. Sectoraal beleid

brengen met de CO2-uitstoot, gaat voor de consument de belasting op gas met 0,03 EUR per kubieke meter omhoog en de belasting op elektriciteit met 0,0072 per kilowattuur omlaag.

Nederland behoort tot de lidstaten die het gebruik van elektrische voertuigen stimuleren om de luchtkwaliteit te verbeteren. In het kader daarvan worden lagere accijnzen geheven op elektriciteit van laadpalen. Voorlopig geeft de luchtverontreiniging nog aanleiding tot ernstige zorgen over de volksgezondheid (Europees

Milieuagentschap, 2017, blz. 57-58).

BIJLAGE A: OVERZICHTSTABEL

Toezeggingen Samenvattende beoordeling ( 51 )

Landspecifieke aanbevelingen (LSA's) van 2017

LSA 1: Met inachtneming van de doelstelling op Nederland heeft enige vooruitgang geboekt bij het middellange termijn het begrotingsbeleid gebruiken aanpakken van LSA 1( 52 ): om de binnenlandse vraag te ondersteunen, met inbegrip van investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Maatregelen nemen om de resterende verstoringen op de woningmarkt en de bevoordeling van schulden van huishoudens terug te dringen, met name door de hypotheekrenteaftrek te beperken.

Met inachtneming van de doelstelling op Aanzienlijke vooruitgang. Het kabinet heeft middellange termijn het begrotingsbeleid gebruiken begrotingsmaatregelen doorgevoerd om de om de binnenlandse vraag te ondersteunen, binnenlandse vraag te ondersteunen door met name

de uitgaven voor veiligheid en de lerarensalarissen te verhogen.

met inbegrip van investeringen in onderzoek en Enige vooruitgang. Vanaf 2018 verhoogt het ontwikkeling. kabinet de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling.

Maatregelen nemen om de resterende verstoringen op Enige vooruitgang. Het kabinet heeft aangekondigd de woningmarkt en de bevoordeling van schulden dat het de aftrekbaarheid van de hypotheekrente van huishoudens terug te dringen, met name door de vanaf 2020 sneller wil verlagen om in 2023 uit te hypotheekrenteaftrek te beperken. komen op 37 %, hetgeen nog steeds aan de hoge kant

is. Wat de huurmarkt betreft, heeft het kabinet de Samenwerkingstafel Middenhuur in het leven

( 51 ) Voor de beoordeling van de vooruitgang bij de uitvoering van de landspecifieke aanbevelingen (LSA's) worden de volgende categorieën gebruikt:

Geen vooruitgang: de lidstaat heeft niet op geloofwaardige wijze maatregelen aangekondigd of maatregelen vastgesteld om gevolg te geven aan de LSA. Deze categorie bevat een aantal typische situaties die van geval tot geval moeten worden beoordeeld, rekening houdend met landspecifieke omstandigheden. Het betreft onder meer de volgende situaties:

er zijn geen wettelijke, administratieve of budgettaire maatregelen aangekondigd in het nationale hervormingsprogramma, in een andere officiële mededeling aan het nationaal parlement, de bevoegde parlementaire commissies of de Europese Commissie, of openbaar aangekondigd (bv. in een persbericht of een mededeling op de website van de overheid); er zijn geen niet-wetgevingshandelingen ingediend door de regering of een wetgevende instantie; de lidstaat heeft de eerste stappen gezet om gevolg te geven aan de LSA, bijvoorbeeld door opdracht te geven voor nader onderzoek

of een studiegroep op te richten om mogelijk nodige maatregelen te analyseren (tenzij in de LSA uitdrukkelijk richtsnoeren of

verkennende acties worden gevraagd). Er zijn geen duidelijk omschreven maatregelen voorgesteld om gevolg te geven aan de

LSA.

Beperkte vooruitgang: de lidstaat heeft:

een aantal maatregelen aangekondigd, maar hiermee wordt slechts in beperkte mate gevolg gegeven aan de LSA; en/of

in de regering of wetgevende instanties wetgevingshandelingen voorgesteld, maar deze zijn nog niet aangenomen en er zijn nog

aanzienlijke niet-wetgevende werkzaamheden nodig voordat de LSA zal zijn uitgevoerd;

niet-wetgevingshandelingen ingediend, maar deze niet laten volgen door uitvoeringsmaatregelen die nodig zijn om gevolg te geven

aan de LSA.

Enige vooruitgang: de lidstaat heeft maatregelen vastgesteld

waarmee gedeeltelijk gevolg wordt gegeven aan de LSA; en/of

om gevolg te geven aan de LSA, maar er is nog tamelijk veel werk nodig om volledig gevolg te geven aan de LSA aangezien slechts

enkele van de maatregelen zijn uitgevoerd. Er zijn bijvoorbeeld maatregelen vastgesteld door het nationale parlement of bij

ministerieel besluit, maar er zijn geen uitvoeringsbesluiten genomen.

Aanzienlijke vooruitgang: de lidstaat heeft maatregelen vastgesteld waarmee in grote mate gevolg wordt gegeven aan de LSA, en de

meeste daarvan zijn uitgevoerd.

Volledige uitvoering: de lidstaat heeft alle maatregelen uitgevoerd die nodig zijn om op passende wijze gevolg te geven aan de LSA.

( 52 ) Bij deze algemene beoordeling van LSA 1 wordt niet nagegaan of het stabiliteits- en groeipact is nageleefd.

  • A. 
    Overzichtstabel

    geroepen om belanghebbenden samen te brengen om uitdagingen en oplossingen op de huurmarkt te bespreken. De Samenwerkingstafel zal aanbevelingen doen over de vraag hoe het middensegment van de huurmarkt kan worden gestimuleerd. Voorts krijgen gemeenten door een wijziging in het Besluit ruimtelijke ordening in 2017 de mogelijkheid om zones specifiek te bestemmen voor het bouwen van woningen voor middenhuur. Andere resterende verstoringen in de sociale huursector zijn niet aangepakt.

LSA 2: Resterende belemmeringen voor het inhuren Nederland heeft beperkte vooruitgang geboekt bij van personeel op basis van vaste contracten het aanpakken van LSA 2: aanpakken. De sterke stijging van het aantal zelfstandigen zonder personeel aanpakken, mede door fiscale verstoringen die zelfstandigenbanen stimuleren, te beperken zonder het ondernemerschap te schaden, en door de toegang van de zelfstandigen tot betaalbare sociale bescherming te bevorderen. Op basis van het brede voorbereidende proces dat al aan de gang is, de tweede pijler van het pensioenstelsel transparanter, eerlijker tussen generaties en schokbestendiger maken. Gunstige voorwaarden tot stand brengen voor hogere reële loongroei, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met de rol van de sociale partners.

Resterende belemmeringen voor het inhuren van Beperkte vooruitgang. Het kabinet heeft een reeks personeel op basis van vaste contracten aanpakken. verdere maatregelen en ideeën/plannen

aangekondigd om na te denken over segmentatie, maar nog geen wetgevingsmaatregelen voorgesteld.

De sterke stijging van het aantal zelfstandigen zonder Beperkte vooruitgang. Het kabinet heeft de personeel aanpakken, mede door fiscale verstoringen invoering van een minimumuurtarief voor zzp'ers en die zelfstandigenbanen stimuleren, te beperken ideeën voor verdere reflectie aangekondigd, maar zonder het ondernemerschap te schaden, en door de nog geen wetgevingsmaatregelen voorgesteld. De toegang van de zelfstandigen tot betaalbare sociale aangekondigde vermindering van het aantal bescherming te bevorderen. belastingschijven van vier naar twee kan het

maximumpercentage van specifieke belastingaftrekmogelijkheden voor sommige zzp'ers die niet aan de onderkant van de arbeidsmarkt actief zijn, gefaseerd verlagen. Er zijn geen specifieke maatregelen aangekondigd met betrekking tot de sociale bescherming van zzp'ers.

Op basis van het brede voorbereidende proces dat al Geen vooruitgang. Het kabinet heeft zijn intentie aan de gang is, de tweede pijler van het om de tweede pijler van het pensioenstelsel te pensioenstelsel transparanter, eerlijker tussen hervormen bevestigd, maar nog geen maatregelen generaties en schokbestendiger maken. aangekondigd.

Gunstige voorwaarden tot stand brengen voor hogere Beperkte vooruitgang. Het kabinet erkent dat er

  • A. 
    Overzichtstabel

reële loongroei, waarbij naar behoren rekening wordt behoefte is aan een hogere reële loongroei. De gehouden met de rol van de sociale partners. aangekondigde nieuwe belastingmaatregelen zullen

de belastingdruk op arbeid verlagen. Daarnaast is een verhoging van de uitgaven voor de lerarensalarissen in het regeerakkoord opgenomen. In het algemeen behoort de loonvorming tot de bevoegdheden van de sociale partners en de recente looneisen (en die waarover voor bepaalde sectoren al overeenstemming is bereikt) zijn aanzienlijk hoger voor 2017 en 2018. Naar verwachting zal de verkrapping van de arbeidsmarkt de reële loongroei opstuwen.

Europa 2020 (nationale doelen en vooruitgang)

Doelstelling werkgelegenheidsgraad vastgesteld in De arbeidsmarktparticipatie bedroeg 81,6 % in het het NHP 2016: 80 %. tweede kwartaal van 2017 en het percentage

werkenden 77,1 % in datzelfde kwartaal. Nederland is op de goede weg om deze doelstelling te bereiken.

O&O-doel: 2,5 % van het bbp. In 2016 bedroegen de totale O&O-uitgaven 2,03 % van het bbp. Het gemiddelde jaarlijkse groeicijfer van 1,0 % sinds 2012 zou aanzienlijk moeten stijgen tot meer dan 5 % om het doel in 2020 te bereiken.

• Nationale doelstelling broeikasgasemissies: Volgens nationale prognoses zal Nederland in vergelijking met 2005 naar verwachting 10 pp beter

• -16 % in 2020 ten opzichte van 2005 (in sectoren presteren dan de 2020-doelstelling die niet onder de EU-emissiehandelsregeling broeikasgasemissies van -16 % in het kader van de vallen). verordening inzake de verdeling van de inspanningen.

• Niet-ETS-doelstelling voor 2016: -9 %.

De tussentijdse doelstelling van 2016 van -9 % is overtroffen: het percentage bedraagt nu 11 %.

2020-doelstelling hernieuwbare energie: Met een aandeel van 5,84 % hernieuwbare energie van het bruto-eindenergieverbruik in 2015 zal

• Het aandeel energie uit hernieuwbare Nederland naar verwachting het indicatief traject energiebronnen bedraagt 14 % van het brutovoor hernieuwbare energie 2015-2016 van 7,6 % eindverbruik van energie in 2020. missen. Het is onwaarschijnlijk dat Nederland zonder bijkomende inspanningen de 2020-doelstelling

• De tussentijdse doelstelling voor 2015-2016 is volledig zal halen.

7,6 %.

Doelstelling inzake energie-efficiëntie: cumulatieve Het primair energieverbruik is gestegen van besparingen in eindenergieverbruik van 11,5 Mtoe in 64,59 Mtoe in 2015 naar 64,8 Mtoe in 2016. Het 2014-2020. Dit betekent: eindverbruik van energie is stabiel gebleven op

49,5 Mtoe in 2015 en 2016. • primair energieverbruik van 60,7 Mtoe; en

Gezien de lichte stijging van het energieverbruik

  • A. 
    Overzichtstabel

• eindverbruik van energie van 52,2 Mtoe. moeten er blijvend inspanningen worden gedaan om te garanderen dat de 2020-doelstellingen worden behaald.

Doelstelling inzake voortijdige schoolverlaters: Het percentage voortijdige schoolverlaters gaat al

<8,0 %. jaren naar beneden en met een percentage van 8 % werd de nationale doelstelling al in 2016 bereikt.

Doelstelling inzake tertiair onderwijs: >40 %. Het percentage van 45,7 % in 2016 ligt ruim boven de nationale doelstelling en het EU-gemiddelde van 39,1 %.

Doelstelling inzake de terugdringing van het aantal Het aantal mensen dat tot deze groep behoort, mensen dat deel uitmaakt van huishoudens met een bedroeg in 2010 1 595 000; dit aantal is in 2015 zeer geringe arbeidsintensiteit: - 100 000 gestegen tot 1 653 000 en in 2016 stabiel gebleven. (leeftijdsgroep 0-64). De doelstelling lijkt dus niet gehaald te worden.

BIJLAGE B: SCOREBORD VOOR MACRO-ECONOMISCHE

ONEVENWICHTIGHEDEN

Tabel B.1: PMO-scorebord voor Nederland (WMV 2018)

Drempels 2011 2012 2013 2014 2015 2016

en

og Lopende rekening betalingsbalans, %

m driejarig gemiddelde -4%/6% 7.1 8.7 9.6 9.6 9.0 8.8 bbp

tiever en

rr Internationale netto% bbp -35% 20.4 27.0 31.0 48.7 55.1 69.1

investeringspositie ncu

co

en Reële effectieve wisselkoers - 42 ±5% (EZ) en handelspartners, HICP deflator driejarig gemiddelde ±11% (Niet-EZ) -2.4 -6.0 0.5 0.7 -0.8 -2.3

hed tig ich

w Exportmarktaandeel - % mondiale

export vijfjarig gemiddelde -6% -8.2 -12.4 -11.0 -11.0 -6.4 0.1

neven

ne o Nominale stijging loonkosten per 9% (EZ)

er eenheid product (2010=100) driejarig gemiddelde 12% (Niet-EZ) 4.8 2.3 5.2 4.2 -0.4p -1.1p

Ext

Indexcijfer gedefleerde huizenprijzen verandering over 1 -4.0 -8.1 -8.2 0.0 3.4 4.4 (2015=100) jaar, in % 6%

n Kredietstroom particuliere sector,

de 4.2 2.0 1.5 -1.8 -0.8p 1.5p geconsolideerd % bbp 14%

he ig ht ic

nw Schuld particuliere sector, 225.0 225.9 223.4 225.7 225.1 221.5p

ve geconsolideerd

% bbp 133%

ne e o rn te Bruto-overheidsschuld % bbp 60% 61.6 66.3 67.8 68.0 64.6 61.8 In

Werkloosheidspercentage driejarig gemiddelde 10% 4.8 5.3 6.0 6.8 7.2 6.8

Totale verplichtingen financiële sector, verandering over 1 16.5% 9.0 5.0 -1.1 7.7 3.6 5.3p

niet-geconsolideerd jaar, in %

en Arbeidsparticipatie - % totale bevolking verandering over 3

or -0.2 pp -1.2b -0.7 1.2b 0.9b 0.6 0.3 15-64 jaar jaar, in pp

icat nd

dsi Langdurige werkloosheid - % totale verandering over 3

hei beroepsbevolking 15-74 jaar 0.5 pp 0.7b 1.1 1.3 1.3 1.1 0.0 jaar, in pp

en eg el kg Jeugdwerkloosheid - % totale verandering over 3

er beroepsbevolking 15-24 jaar jaar, in pp 2 pp 1.4 1.5 2.1 2.7 -0.4 -2.4

W

Aantekeningen: b: breuk in reeks. p: voorlopig.

  • 1) 
    Voor de w erkgelegenheidsindicatoren, zie bladzijde 2 van het WMV 2016.

Bron: Europese Commissie, Eurostat en directoraat-generaal Economische en Financiële Zaken (voor de reële effectieve w isselkoers), en gegevens van het Internationaal Monetair Fonds, WEO (voor de reeks over de mondiale export).

Aantekeningen: b: breuk in reeks. p: voorlopig.

  • 1) 
    Deze tabel bevat gegevens zoals gepubliceerd in het kader van het waarschuwingsmechanismeverslag 2018, waarin gegevens van 24 oktober 2017 zijn opgenomen. De cijfers in deze tabel kunnen daarom verschillen van recentere gegevens elders in dit document. Bron: Europese Commissie 2017, Statistical Annex to the Alert Mechanism Report 2018, SWD(2017) 661.

BIJLAGE C: STANDAARDTABELLEN

Tabel C.1: Indicatoren financiële markten

2012 2013 2014 2015 2016 2017

Totale activa banksector (in % bbp) (1) 379,9 336,6 364,0 355,6 350,9 331,0

Aandeel activa grootste vijf banken (in % totale activa) 82,1 83,8 85,0 84,6 84,7 -

Buitenlandse participatie in bankwezen (in % totale activa) (2) 10,2 7,5 6,7 7,2 6,9 7,2

Indicatoren financiële soliditeit: 2)

              - dubieuze leningen (% van totale leningen) (3) 2,7 2,7 3,0 2,4 2,2 2,1

              - solvabiliteitsratio (%) 14,5 15,3 18,4 20,6 22,4 23,1

              - rendement eigen vermogen (%) (4) 4,1 5,0 3,3 7,0 7,3 4,8

Particuliere kredietverlening (jaarlijkse verandering in %) (1) 4,0 -1,1 1,1 -2,0 0,5 -1,0

Woningkredieten (jaarlijkse verandering in %) (1) 4,3 -0,1 1,3 5,4 3,4 7,1

Verhouding uitstaande leningen/deposito's (1) 119,2 117,8 114,1 113,4 110,6 108,2

CB-liquiditeit als % van passiva - - 0,6 0,7 0,8 1,4 Particuliere schuld (% bbp) 225,9 223,4 225,7 225,1 221,5 -

Externe brutoschuld (% bbp) (2) - overheid 36,3 38,4 41,2 37,7 32,1 28,1

 - particuliere sector 304,5 320,5 337,2 345,6 343,6 343,5 Langerenteverschil t.o.v. Duitse bunds (basispunten)* 43,8 39,2 29,2 19,5 20,3 21,0 Kredietverzuimswapspreads voor overheidspapier (5 jaar)* 86,4 49,0 28,2 16,1 23,4 17,9

  • 1) 
    Recentste gegevens Q3 2017. Omvat niet alleen banken, maar alle monetaire financiële instellingen behalve centrale banken.
  • 2) 
    Recentste gegevens Q2 2017.
  • 3) 
    Volgens de definitie van de ECB van bruto niet-renderende schuldinstrumenten.
  • 4) 
    Kwartaalwaarden worden niet geannualiseerd.
  • Uitgedrukt in basispunten.

Bron: Europese Commissie (rentetarieven op lange termijn); Wereldbank (externe brutoschuld); Eurostat (particuliere schuld); ECB (alle andere indicatoren).

  • C. 
    Standaardtabellen

Tabel C.2: Kernindicatoren sociaal scorebord

2012 2013 2014 2015 2016 2017 5

Gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt

Voortijdige schoolverlaters

(% van de bevolking van 18-24 jaar) 8,9 9,3 8,7 8,2 8,0 :

Genderkloof arbeidsparticipatie (pps) 11,3 10,5 11,4 11,1 11,0 10,4

Inkomensongelijkheid, verhouding inkomenskwintielen

(S80/S20) 3,6 3,6 3,8 3,8 3,9 :

 Percentage mensen met risico op armoede of sociale uitsluiting 1 15,0 15,9 16,5 16,4 16,7 :

(AROPE)

 Jongeren die niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen

(% van de bevolking van 15-24 jaar) 4,9 5,6 5,5 4,7 4,6 :

Dynamische arbeidsmarkten en billijke arbeidsvoorwaarden

Werkgelegenheidsgraad (20-64 jaar) 76,6 75,9 75,4 76,4 77,1 77,9

Werkloosheidscijfer 2 (15-74 jaar) 5,8 7,3 7,4 6,9 6,0 4,9

Reëel bruto beschikbaar inkomen van huishoudens per hoofd 3

(index 2008=100) : : 96,9 97,6 99,2 :

Overheidssteun/sociale bescherming en integratie

Effect van sociale overdrachten (excl. pensioenen) op

armoedebestrijding 4 51,0 50,0 45,5 48,0 42,5 :

Kinderen jonger dan 3 jaar in formele kinderopvang 46,0 46,0 44,6 46,4 53,0 :

Zelfgerapporteerde onvervulde behoefte aan medische zorg 0,5 0,4 0,5 0,1 0,2 :

 Personen die minstens elementaire algemene digitale

vaardigheden hebben (% van de bevolking van 16-74 jaar) : : : 72,0 77,0 79,0

† Het sociaal scorebord omvat 14 kernindicatoren, waarvan er momenteel 12 worden gebruikt om de prestaties van de lidstaten te vergelijken. De indicatoren "percentage personen die willen werken en aan actieve arbeidsmarktmaatregelen deelnemen" en "beloning van werknemers per gewerkt uur (in EUR)" worden niet gebruikt vanwege technische bezwaren van de lidstaten. Mogelijke alternatieven worden besproken in de relevante comités.

  • 1) 
    Personen die een armoede- of uitsluitingsrisico lopen (Arope): personen die een armoederisico lopen (AROP) en/of die met ernstige materiële deprivatie kampen (SMD) en/of die deel uitmaken van een huishouden met een werkintensiteit die nul of bijzonder laag is (LWI).
  • 2) 
    Werklozen zijn alle personen die geen werk hebben, actief naar werk zoeken en bereid zijn onmiddellijk of binnen een termijn van twee weken aan het werk te gaan.
  • 3) 
    Het bruto beschikbare inkomen van huishoudens wordt ongecorrigeerd gedefinieerd, overeenkomstig het ontwerp van gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2018.
  • 4) 
    Daling van het armoederisicopercentage door sociale overdrachten (berekend door vergelijking van het armoederisicopercentage vóór sociale overdrachten met dat na overdrachten; pensioenen worden bij de berekening niet als sociale overdrachten beschouwd).
  • 5) 
    Gemiddelde van de eerste drie kwartalen van 2017 voor de arbeidsparticipatie en de genderkloof arbeidsparticipatie.

Bron: Eurostat

  • C. 
    Standaardtabellen

Tabel C.3: Arbeidsmarkt- en onderwijsindicatoren

Arbeidsmarktindicatoren 2012 2013 2014 2015 2016 2017 5

Activiteitsgraad (15-64) 79,0 79,4 79,0 79,6 79,7 : Werk in huidige baan, uitgesplitst naar duur

0 tot 11 maanden 12,0 11,5 11,9 13,0 13,9 : 12 tot 23 maanden 8,4 8,2 7,6 7,7 8,4 : 24 tot 59 maanden 17,7 16,0 15,6 14,8 14,4 : 60 maanden of meer 61,1 63,0 63,6 63,0 61,8 :

Toename werkgelegenheid* (verandering in % t.o.v. voorafgaande jaar) -0,2 -1,2 -0,1 0,9 1,1 2,1 Percentage werkende vrouwen

(% vrouwelijke bevolking van 20-64 jaar) 71,0 70,6 69,7 70,8 71,6 72,7 Percentage werkende mannen

(% mannelijke bevolking van 20-64 jaar) 82,3 81,1 81,1 81,9 82,6 83,1

Percentage werkende ouderen*

(% bevolking van 55-64 jaar) 57,6 59,2 59,9 61,7 63,5 65,4

Deeltijdarbeid*

(% totale werkgelegenheid, 15-64 jaar) 49,0 49,8 49,6 50,0 49,7 49,8

Arbeid voor bepaalde tijd*

(% werknemers met contract bepaalde tijd, 15-64 jaar) 19,2 20,2 21,1 20,0 20,6 21,7

Overgang van tijdelijk naar vast werk

(driejarig gemiddelde) 19,1 16,5 16,2 22,5 : :

Langdurige werkloosheid 1 (% beroepsbevolking) 1,9 2,5 2,9 3,0 2,5 2,0

Jeugdwerkloosheid 11,7 13,2 12,7 11,3 10,8 8,9

(% actieve bevolking van 15-24 jaar) Genderkloof in deeltijdwerk 52,4 51,1 50,6 50,4 50,2 49,0

2

Loonkloof tussen mannen en vrouwen (in niet-gecorrigeerde vorm) 17,6 16,5 16,1 16,1 : :

Onderwijs- en opleidingsindicatoren 2012 2013 2014 2015 2016 2017

Deelname van volwassenen aan onderwijs of opleiding (% bevolking van 25-64 jaar dat aan onderwijs of opleiding 16,9 17,9 18,3 18,9 18,8 : deelnemen)

Slechte prestaties in het onderwijs 3 14,8 : : 16,7 : :

Diploma tertiair onderwijs (% bevolking van 30-34 jaar dat hoger 42,2 43,2 44,8 46,3 45,7 :

onderwijs heeft afgerond) Prestatieverschillen verklaard door sociaaleconomische status van

4 11,5 : : 12,5 : :

studenten

  • Niet-scorebordindicator
  • 1) 
    Langdurig werklozen zijn personen die minstens twaalf maanden werkloos zijn.
  • 2) 
    Verschil tussen het gemiddelde bruto-uurloon van mannen in loondienst en dat van vrouwen in loondienst, uitgedrukt als een percentage van het gemiddelde bruto-uurloon van mannen in loondienst. Het wordt gedefinieerd als "ongecorrigeerd" omdat het niet corrigeert voor de verdeling van individuele kenmerken (en dus een algemeen beeld geeft van genderongelijkheid op het gebied van loon). Alle werknemers die in ondernemingen met tien of meer werknemers werken, zonder beperkingen voor leeftijd en gewerkte uren, zijn meegerekend.
  • 3) 
    Zwakke prestaties voor wiskunde van 15-jarigen volgens PISA (OESO)-resultaten.
  • 4) 
    Impact van sociaaleconomische en culturele status op PISA (OESO)-resultaten. De cijfers voor 2012 en 2015 hebben respectievelijk betrekking op wiskunde en wetenschappen.
  • 5) 
    Gemiddelde van de eerste drie kwartalen van 2017, behalve voor de jeugdwerkloosheid (jaarcijfer).

Bron: Eurostat, OESO

  • C. 
    Standaardtabellen

Tabel C.4: Indicatoren voor sociale inclusie en gezondheid

2012 2013 2014 2015 2016 2017 Uitgaven voor sociale zekerheidsuitkeringen* (% bbp)

Ziekte/gezondheidszorg 10,4 10,2 10,0 9,4 : : Invaliditeit 2,3 2,3 2,2 2,7 : : Ouderdom en nabestaanden 12,0 12,2 12,3 12,1 : : Gezin/kinderen 1,0 1,0 0,9 1,1 : : Werkloosheid 1,4 1,6 1,6 1,5 : : Huisvesting 0,4 0,4 0,4 0,5 : : Sociale uitsluiting, n.e.g. 1,4 1,5 1,4 1,2 : : Totaal 28,9 29,2 28,9 28,4 : : waarvan: inkomensafhankelijke uitkeringen 3,8 3,9 3,8 4,1 : :

Overheidsuitgaven naar functie (% bbp, COFOG) Sociale bescherming 16,8 17,0 16,9 16,3 16,2 : Gezondheid 8,3 8,2 8,2 8,1 7,7 : Onderwijs 5,5 5,4 5,4 5,3 5,3 :

 Zelf te betalen uitgaven voor gezondheidszorg (% totale

gezondheidsuitgaven) 10,4 11,7 12,2 12,3 : :

Armoede- of uitsluitingsrisico voor kinderen (% personen van 0-17 jaar)* 16,9 17,0 17,1 16,8 17,6 :

Armoederisico (1) (% totale bevolking) 10,1 10,4 11,6 11,6 12,7 :

Percentage werkenden dat armoederisico loopt (in % werkenden) 4,6 4,5 5,3 5,0 5,6 :

(2)

Ernstige materiële deprivatie (% totale bevolking) 2,3 2,5 3,2 2,6 2,6 :

 Percentage ernstige materiële deprivatie (3) , uitgesplitst naar

eigendomssituatie Eigenaar met hypotheek of lening 0,2 0,2 0,1 0,4 0,5 : Huurder die tegen marktprijs huurt 1,9 2,1 1,6 2,4 3,3 :

(4)

Percentage personen in huishoudens met lage werkintensiteit (% personen 8,9 9,3 10,2 10,2 9,7 :

van 0-59 jaar) Armoededrempels, uitgedrukt in nationale valuta tegen constante prijzen* 11378 11215 10962 11136 11865 : Gezonde levensjaren (op de leeftijd van 65 jaar)

Vrouwen 10,1 9,2 10,2 9,4 : : Mannen 10,0 9,5 10,7 10,5 : :

(5)

 Geaggregeerde vervangingsratio voor pensioenen (op de leeftijd van 65 0,5 0,5 0,5 0,5 0,5 :

jaar) Dimensie connectiviteit van de index van de digitale economie en

  • (6) 
    : : 71,6 73,7 80,1 81,7

maatschappij (DESI)

Gini-coëfficiënt vóór belastingen en overdrachten* 46,5 46,4 48,0 49,0 49,8 : Gini-coëfficiënt na belastingen en overdrachten* 25,4 25,1 26,2 26,7 28,2 :

  • 1) 
    Armoederisicopercentage (AROP): percentage van de bevolking met een gestandaardiseerd beschikbaar inkomen dat minder bedraagt dan 60 % van het nationale gestandaardiseerde mediane inkomen.
  • 2) 
    Percentage van de bevolking dat kampt met ten minste vier van de volgende vormen van deprivatie: zij kunnen het zich niet veroorloven i) de huur- of energierekeningen te betalen, ii) hun woning voldoende te verwarmen, iii) onverwachte uitgaven te doen, iv) om de twee dagen vlees, vis of even proteïnerijk voedsel te eten, v) één keer per jaar een week met vakantie te gaan, of een vi) auto, vii) een wasmachine, viii) een kleurentelevisie of ix) een telefoon aan te schaffen.
  • 3) 
    Percentage van de totale bevolking dat in een overbezette woning woont en geconfronteerd wordt met woningnood.
  • 4) 
    Personen in huishoudens met zeer lage werkintensiteit: percentage van de 0-59-jarigen dat deel uitmaakt van huishoudens waar de volwassenen (met uitzondering van afhankelijke kinderen) de voorbije twaalf maanden minder dan 20 % van hun totale potentiële arbeidstijd hebben gewerkt.
  • 5) 
    Ratio van het mediane individuele brutopensioen in de leeftijdsgroep 65-74 jaar in verhouding tot het mediane individuele bruto-inkomen in de leeftijdsgroep 50-59 jaar.
  • 6) 
    Penetratie van vaste breedband (33 %), penetratie van mobiele breedband (22 %), snelheid (33 %) en betaalbaarheid

(11 %), van het digitale scorebord.

Bron: Eurostat, OESO

  • C. 
    Standaardtabellen

Tabel C.5: Indicatoren voor de prestatie van productmarkten en beleidsindicatoren

Prestatie-indicatoren 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016

Arbeidsproductiviteit (reëel, per werknemer, jaarlijkse verandering in %)

Arbeidsproductiviteit in de industrie 6,95 1,23 0,43 1,50 -1,53 -1,10 0,47

Arbeidsproductiviteit in de bouw -5,77 -0,04 -4,78 -0,16 5,14 9,25 7,34 Arbeidsproductiviteit in marktdiensten 2,27 1,33 0,55 0,78 1,12 1,86 -0,21

Loonkosten per eenheid product (LEP) (volledige economie, jaarlijkse verandering in %)

LEP in de industrie -10,89 1,61 2,63 0,07 4,20 1,27 1,03 LEP in de bouw 9,67 -0,82 7,82 -2,36 -7,98 -10,34 -5,34 LEP in marktdiensten -2,69 0,27 1,78 1,05 -1,39 -2,34 0,72

Ondernemingsklimaat 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016

Tijd nodig om naleving contracten af te dwingen (1) (dagen) 514.0 514.0 514.0 514.0 514.0 514.0 514.0

Tijd nodig om bedrijf te starten (1) (dagen) 8,0 8,0 5,0 4,0 4,0 4,0 4,0

(2)

Uitkomst aanvragen kmo's voor bankkredieten 1,43 1,25 1,80 1,58 1,64 1,30 0,90 Onderzoek en innovatie 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 O&O-intensiteit 1,72 1,90 1,94 1,95 2,00 2,00 2,03 Overheidsuitgaven voor onderwijs als % bbp 5,60 5,50 5,50 5,40 5,40 5,30 5,30 Personen met tertiaire opleiding en/of werkzaam in wetenschap en

technologie als % totale werkgelegenheid 45 45 46 47 47 48 48

(3)

Aandeel bevolking dat hoger onderwijs met succes heeft doorlopen 28 28 29 29 30 31 31

(4)

Jongeren die tweede fase middelbaar onderwijs hebben afgesloten 78 78 79 78 79 80 81

Handelsbalans hoogtechnologische producten als % bbp 1,71 1,98 2,86 2,26 2,75 1,52 n.b. Product- en dienstenmarkten en concurrentie 2003 2008 2013

OESO productmarktregulering (PMR) (5) , totaal 1,49 0,96 0,92 OESO PMR (5) , detailhandel 1,47 0,91 0,91

OESO PMR (5) , vrije beroepen 1,57 1,28 1,23 OESO PMR (5) (6) , netwerkindustrieën 2,06 1,71 1,57

1 De methodologie, met inbegrip van de aannames, voor de opstelling van deze indicator wordt in detail beschreven op de website http://www.doingbusiness.org/methodology

2 Gemiddelde antwoorden op vraag Q7B_a. "[Bankkrediet]: Indien u een aanvraag voor dit soort financiering hebt ingediend en hierover in de laatste zes maanden hebt proberen te onderhandelen, wat was dan de uitkomst?" De antwoorden waren als volgt gecodeerd: 0 indien alles ontvangen, 1 indien meeste ontvangen, 2 indien alleen beperkt deel ontvangen, 3 indien geweigerd of verworpen en behandeld als ontbrekende waarde indien de aanvraag nog hangende is of de uitkomst niet bekend is.

3 Aandeel bevolking 15-64 jaar dat tertiair onderwijs met succes heeft doorlopen.

4 Aandeel bevolking 20-24 jaar dat ten minste tweede fase middelbaar heeft genoten.

5 Index: 0 = niet gereguleerd; 6 = het sterkst gereguleerd. De bij de opstelling van de OESO-indicatoren voor de productmarktregulering gevolgde werkwijzen worden in detail beschreven op de website http://www.oecd.org/competition/reform/indicatorsofproductmarketregulationhomepage.htm

6 Geaggregeerde OESO-indicatoren inzake regulering op gebied van energie, vervoer en communicatie (ETCR).

Bron: Europese Commissie; Wereldbank — Doing Business (voor het afdwingen van contracten en de benodigde tijd om een bedrijf te starten); OESO (voor indicatoren productmarktregulering); SAFE (voor de uitkomst van aanvragen van het mkb voor bankkredieten).

  • C. 
    Standaardtabellen

Tabel C.6: Groene groei

Prestaties groene groei 2011 2012 2013 2014 2015 2016

Macro-economisch

Energie-intensiteit kgoe / € 0,13 0,13 0,13 0,12 0,12 0,12

Koolstofintensiteit kg / € 0,31 0,31 0,31 0,29 0,30 -

Hulpbronnenintensiteit (tegenpool

hulpbronnenproductiviteit) kg / € 0,29 0,29 0,27 0,27 0,28 0,24

Afvalintensiteit kg / € - 0,19 - 0,21 - -

Energiehandelsbalans % bbp -3,5 -5,0 -4,0 -3,4 -1,8 -1,4

Weging energie in HICP % 11,32 11,28 11,66 11,69 9,77 9,36

Verschil tussen verandering energieprijzen en inflatie % 3,4 3,6 0,0 -1,5 -2,9 -5,6 %

Reële energiekosten per eenheid toegevoegde 13,0 13,6 11,6 11,1 - - waarde

Milieuheffingen in verhouding tot belasting op arbeid verhouding 0,17 0,16 0,16 0,16 0,16 - Milieuheffingen in verhouding tot bbp % bbp 3,5 3,3 3,3 3,4 3,4 3,4

Sectoraal Energie-intensiteit industrie kgoe / € 0,16 0,16 0,15 0,15 0,15 0,16

Reële energiekosten per eenheid voor be- en %

verwerkende industrie, excl. raffinage toegevoegde 23,1 23,5 18,0 17,2 - - waarde

Aandeel energie-intensieve industrieën in de economie % bbp 8,97 8,95 8,96 8,43 7,91 7,64 Elektriciteitsprijzen voor middelgrote industriële

verbruikers € / kWh 0,10 0,10 0,09 0,09 0,09 0,08

Gasprijzen voor middelgrote industriële verbruikers € / kWh 0,03 0,04 0,04 0,04 0,04 0,03

Overheidsuitgaven O&O voor energie % bbp 0,01 0,02 0,02 0,01 0,02 0,02

Overheidsuitgaven O&O voor milieubescherming % bbp 0,01 0,01 0,01 0,00 0,00 0,00

Recyclingpercentage huishoudelijk afval % 49,1 49,4 49,8 50,9 51,8 53,1 Aandeel broeikasgasemissies dat onder ETS valt* % 40,8 39,9 44,6 47,6 48,0 47,8

Energie-intensiteit vervoer kgoe / € 0,55 0,52 0,52 0,48 0,50 0,50

Koolstofintensiteit vervoer kg / € 1,27 1,20 1,18 1,07 1,09 -

Bevoorradingszekerheid energie Afhankelijkheid van invoer energie % 30,0 30,5 26,2 33,4 51,8 45,2

Geaggregeerde concentratie-index leveranciers HHI 14,6 15,8 15,3 17,0 21,0 - Diversificatie energiemix HHI 0,36 0,34 0,35 0,33 0,33 0,33

Alle macro-intensiteitsindicatoren zijn uitgedrukt als een verhouding van een fysieke hoeveelheid tot het bbp (in prijzen van 2010) Energie-intensiteit: bruto binnenlands energieverbruik (in kgoe) gedeeld door bbp (in EUR) Koolstofintensiteit: broeikasgasemissies (in kg CO2-equivalenten) gedeeld door bbp (in EUR) Hulpbronnenintensiteit: binnenlands verbruik grondstoffen (in kg) gedeeld door bbp (in EUR) Afvalintensiteit: afval (in kg) gedeeld door bbp (in EUR)

Energiehandelsbalans: verhouding tussen export en import energie, uitgedrukt als percentage van het bbp.

Weging energie in HICP: aandeel "energie"-items in consumptiemandje gebruikt voor berekening HICP.

Verschil tussen verandering energieprijzen en inflatie: energiecomponent HICP, en totale HICP-inflatie (jaarlijkse verandering in %).

Reële energiekosten per eenheid: reële energiekosten als percentage van totale toegevoegde waarde voor de economie.

Energie-intensiteit industrie: eindenergieverbruik van de industrie (in kgoe) gedeeld door de bruto toegevoegde waarde van de industrie (in EUR

2010).

Reële energiekosten per eenheid voor be- en verwerkende industrie exclusief raffinage: reële kosten als percentage van totale toegevoegde waarde voor sectoren be- en verwerkende industrie.

Aandeel energie-intensieve industrieën in de economie: aandeel bruto toegevoegde waarde van energie-intensieve industrieën in bbp.

Elektriciteits- en gasprijzen voor middelgrote industriële verbruikers: verbruikcategorie 500–20 000 MWh en 10 000–100 000 GJ; gegevens excl. btw.

Recyclingpercentage huishoudelijk afval: verhouding gerecycled en gecomposteerd huishoudelijk afval - totaal huishoudelijk afval.

Overheidsuitgaven O&O voor energie of voor milieu: overheidsuitgaven voor O&O voor deze categorieën als percentage van het bbp.

Aandeel broeikasgasemissies dat onder EU-emissiehandelsregeling (ETS) valt (exclusief luchtvaart): gebaseerd op door lidstaten aan het Europees Milieuagentschap gemelde broeikasgasemissies (excl. landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw). Energie-intensiteit vervoer: eindenergieverbruik vervoer (in kgoe) gedeeld door bruto toegevoegde waarde vervoersindustrie (in EUR 2010).

Koolstofintensiteit vervoer: broeikasgasemissies in vervoer gedeeld door bruto toegevoegde waarde sector vervoer.

Afhankelijkheid van invoer energie: netto-invoer energie gedeeld door bruto binnenlands energieverbruik incl. door internationale bunkers.

Geaggregeerde concentratie-index leveranciers: omvat olie, gas en kolen. Kleinere waarden wijzen op grotere diversificatie en dus lager risico.

Diversificatie energiemix: Herfindahl-index voor aardgas, totaal petroleumproducten, nucleaire warmte, hernieuwbare energie en vaste brandstoffen.

  • Europese Commissie en Europees Milieuagentschap.

Bron: Europese Commissie en Europees Milieuagentschap (aandeel broeikasgasemissies dat onder ETS valt); Europese Commissie (milieuheffingen en belastingen op arbeid en bbp); Eurostat (alle andere indicatoren).

REFERENTIES

Adriaens, H., P. Fontein, M. den Uijl en K. de Vos (2016), De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015-2025, CentERdata, Tilburg.

Afman, E. en S. Deroose (2016), De Raad van State als Begrotingsraad: effectiviteit en uitdagingen. Economisch Statistische Berichten Vol. 101, blz. 750-754.

Algemene Rekenkamer (2017), Inburgering: Eerste resultaten van de Wet inburgering 2013, Algemene Rekenkamer, Den Haag.

Arpaia, A. en A. Kiss (2015), Benchmarks for the assessment of wage developments, Short Analytical Web Note 2/2015, Europese Commissie, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2015, http://publications.europa.eu/s/b4YC.

Andrews, D., C. Criscuolo en P. Gal (2015), Frontier Firms, Technology Diffusion and Public Policy: Micro evidence from OECD countries, OECD Productivity Working Papers, Parijs.

AWTI (2017), Onmisbare schakels: De toekomst van het toepassingsgericht onderzoek, Adviesraad voor wetenschap, technologie en innovatie, Den Haag.

Bovenberg, A. (1991), Overvloed en onbehagen: Sparen en investeren in Nederland. Economische Statistische Berichten, 76(3794), blz. 144-148, Amsterdam.

Bongers, F., P. de Boer, M. Janssen, J. Steur, J. Veldman en B. Verspagen (2017), Evaluatie Small Business Innovation Research (SBIR), in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, Dialogic, Utrecht.

Carroll, C., J. Slacalek en K. Tokuoka (2014), The Distribution of Wealth and the MPC: Implications of New European Data. The American Economic Review, 104(5), blz. 107-111.

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (2015), Internationaliseringsmonitor 2015, derde kwartaal, Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag.

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (2016), Laagste huurstijging in vijf jaar, beschikbaar op: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2016/36/laagste-huurstijging-in-vijf-jaar

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (2017a), Kernindicatoren integratie 2017, beschikbaar op: https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2017/31/kernindicatoren-integratie-2017

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (2017b), Kwart ICT-bedrijven heeft personeelstekort, beschikbaar op: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/26/kwart-ict-bedrijven-heeft-personeelstekort

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) (2017c), Handelsoverschot zonder wederuitvoer 20 miljard lager, beschikbaar op: https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2017/18/handelsoverschot-zonder-wederuitvoer 20-miljard-lager

Commissie vraagfinanciering MBO (2017), Doorleren werkt: Samen investeren in nieuwe zekerheid, Rijksoverheid, Den Haag.

De Beer, J., H. van Dalen en K. Henkens (2017), Stijgt de AOW-leeftijd niet te hard? beschikbaar op: http://www.mejudice.nl/artikelen/detail/stijgt-de-aowleeftijd-niet-te-hard

De Nederlandsche Bank (DNB) (2016), Kredietmarkten in beweging: Grotere rol pensioenfondsen en verzekeraars bevordert financiële stabiliteit, De Nederlandsche Bank, Amsterdam.

Referenties

De Nederlandsche Bank (DNB) (2017a), 'De woningmarkt in de grote steden', Occasional Studies

Volume 15-1, De Nederlandsche Bank, Amsterdam.

De Nederlandsche Bank (DNB) (2017b), Overzicht Financiële Stabiliteit - najaar 2017, De

Nederlandsche Bank, Amsterdam.

Eggelte, J., R. Hillebrand, T. Kooiman en G. Schotten (2014), 'Het nationale spaaroverschot ontleed',

DNB Occasional Studies, Vol. 12-6, De Nederlandsche Bank, Amsterdam.

Eurofound (2017a), Exploring self-employment in the European Union, Eurofound report, Dublin.

Eurofound (2017b), Working time patterns for sustainable work, Eurofound report, Dublin.

Europese Centrale Bank (ECB) (2017), Report on Financial Structures, Frankfurt.

Europese Commissie (EC) (2015), 'Challenges to Member States' Investment Environments',

Werkdocument van de diensten van de Commissie COM(2015) 400 final i, Bureau voor publicaties van de

Europese Unie, Luxemburg.

Europese Commissie (EC) (2016a), 'Landverslag Nederland', Werkdocument van de diensten van de

Commissie SWD(2016) 87 final, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

Europese Commissie (EC) (2016b), European Construction Sector Observatory: Country profile

Netherlands, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

Europese Commissie (EC) (2017a), Background documents for the European Semester: Construction,

Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

Europese Commissie (EC) (2017b), 'Landverslag Nederland', Werkdocument van de diensten van de

Commissie SWD(2017) 84 final, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

Europese Commissie (EC) (2017c), Eco-Innovation Scoreboard and Eco-Innovation Index, beschikbaar op: https://ec.europa.eu/environment/ecoap/indicators/index_en

Europese Commissie (EC) (2017d), 'European Economic Forecast - Autumn 2017', Institutional Paper

063, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

Europese Commissie (EC) (2017e), Impact Assessment accompanying the document Proposal for a

Directive of the European Parliament and of the Council on work-life balance for parents and carers and repealing Council Directive 2010/18 i/EU, SWD/2017/0202 final - 2017/085 (COD), Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

Europese Commissie (EC) (2017f), 'Investment in Human Capital: Assessing the efficiency of public spending on education', nota aan de Eurogroep, 6 november 2017, beschikbaar op: http://consilium.europa.eu/media/31409/investment-in-human-capital_eurogroup_31102017_ares.pdf

Europese Commissie (EC) (2017g), Labour market and wage developments report in Europe, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

Europese Commissie (EC) (2017h), Prudential thresholds for private sector debt: households vs. nonfinancial corporations, nota voor het Comité voor economische politiek, 13 juni 2017.

Referenties

Europese Commissie (EC) (2017i), Voortgangsverslag hernieuwbare energie, COM(2017) 57 final i,

Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

Europese Commissie (EC) (2017j), SBA-factsheets voor Nederland 2017, beschikbaar op: https://ec.europa.eu/growth/smes/business-friendly-environment/performance-review_nl#sba-fact-sheets

Europese Commissie (EC) (2017k), Scorebord van de interne markt, Prestaties per beleidsterrein:

Overheidsopdrachten (Rapportageperiode: 1.2016 - 12.2016), beschikbaar op: http://ec.europa.eu/singlemarket-scoreboard

Europese Commissie (EC) (2017l), Tax Policies in the European Union 2017 Survey, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

Europese Commissie (EC) (2017m), 'Empirical current account benchmarks: modelling the impact of demographic variables', LIME Working Group, 24 april 2017.

Europese Commissie (EC) (2018), 'Debt Sustainability Monitor 2017', Institutional Paper 071, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

Europees Milieuagentschap (2017), 'Air quality in Europe', EEA Report No 13/2017, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.

Europees Comité voor systeemrisico's (2016), Vulnerabilities in the EU residential real estate sector /

November 2016, ESRB, Frankfurt.

Fontein, P., Adriaens, H., Den Uijl, M., & De Vos, K. (2015), De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015-2025. Update oktober 2015, beschikbaar op http://www.voion.nl/publicaties/de-toekomstige-arbeidsmarkt-voor-onderwijspersoneel-po-vo-en-mbo 2015-2025

Fransman, R. (2014), Sparen is geen deugd. Amsterdam University Press.

Grabska, K., L. Bettendorf, R. Luginbuhl, G. Meijerink en A. Elbourne (2017), 'De vertraging van de productiviteit – feiten voor Nederland', CPB Notitie in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, CPB, Centraal Planbureau, Den Haag.

Gruber, J., A. Jensen en H. Kleven (2017), 'Do People Respond to the Mortgage Interest Deduction?

Quasi-experimental evidence from Denmark', NBER Working Paper No. 23600.

Heyma, A., S. van der Werff, L. Megens, H. Bennaars en M. Engelen (2017), De kosten van ontslag met wederzijds goedvinden voor werkgevers, SEO Economisch Onderzoek, in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken, Den Haag.

Houben, A., M. Dröes en R. van Lamoen (2017), De prijsstijgingen op de Amsterdamse woningmarkt onder de loep, Economisch Statistische Berichten, 12 oktober 2017, beschikbaar op: https://esb.nu/incoming/20032497/de-prijsstijgingen-op-de-amsterdamse-woningmarkt-onder-de-loep

IHS (2018, verschijnt binnenkort), Aggressive Tax Planning Indicators, European Commission Taxation

Papers.

Internationaal Monetair Fonds (IMF) (2017). External Sector Report, Washington D.C.

Referenties

ING (2017), EBZ Doorstroming huurmarkt onder druk, beschikbaar op: https://www.ing.nl/zakelijk/kennis-over-de-economie/onze-economie/de-nederlandseeconomie/publicaties/inkomensafhankelijke-huurverhoging-heeft-weinig-effect.html

Jansen, C. en M. Ligthart (2014), 'Spaaroverschot niet-financiële bedrijven: ontwikkeling, oorzaken en gevolgen', CPB Achtergronddocument, CPB, Centraal Planbureau, Den Haag.

Koninkrijk der Nederlanden (2017), Besluit van 18 april 2017 tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in verband met het aanwijzen van geliberaliseerde woningen voor middenhuur, Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, Jaargang 2017, Nr. 172, beschikbaar op: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-172.html

Meelissen, M., A. Netten, M. Drent, R. Punter, M. Droop en L. Verhoeven (2012), PIRLS- en TIMSS- 2011: Trends in leerprestaties in Lezen, Rekenen en Natuuronderwijs, Nijmegen/Enschede: Radboud Universiteit / Universiteit Twente, beschikbaar op: https://doi.org/10.3990/1.9789036534758

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2017a). Onderwijs in Cijfers, Den Haag, http://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/sectoroverstijgend/personeel/lerarenopleiding

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (2017b), Staat van het Onderwijs: onderwijsverslag 2015/2016, Rijksoverheid, Den Haag.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2016), Wonen in beweging. De resultaten van het WoonOnderzoek Nederland 2015, Rijksoverheid, Den Haag.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) (2017), Staat van de Woningmarkt

2017, Rijksoverheid, Den Haag.

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (2014), International Migration

Outlook 2014, Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, OESO, Parijs.

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (2015), OECD Employment

Outlook, Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, OESO, Parijs.

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (2016a), 'PISA 2015 Results

(Volume I)', Excellence and Equity in Education, PISA, OECD Publishing, OESO, Parijs.

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (2016b), Public procurement for innovation: Good Practices and Strategies, OECD Public Governance Reviews, Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, OESO, Parijs.

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (2017a), Getting Skills Right:

Skills for Jobs Indicators, Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, OESO, Parijs.

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (2017b), OECD Skills Outlook

2017: Skills and global value chains, Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling,

Parijs.

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (2017c), Skill for jobs indicators: Data overview and analysis, Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, Parijs.

Referenties

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (2017d), The Pursuit of Gender

Equality: An uphill battle. OESO, Parijs.

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) (2017e), Non-tax compulsory payments (NTCPs) as an additional burden on labour income in 2016. OESO, Parijs.

Portegijs, W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens en E. Steenvoorden (2008), Verdeelde tijd: Waarom vrouwen in deeltijd werken, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag.

RIGO Research en Advies (2016), Huurprijs als verhuisprikkel: Evaluatie van de inkomensafhankelijke huurverhoging, Amsterdam.

Sociaal-Economische Raad (SER) (1992), Het nationale spaaroverschot, Rapport van de Commissie

Economische Deskundigen, Publicatie 92/11, Den Haag.

Sociaal-Economische Raad (SER) (2017), The transition to a circular economy (Engelse samenvatting van het advies Werken aan een circulaire economie: geen tijd te verliezen (2016)), SER-advies, Den Haag.

Sociaal en Cultureel Planbureau en Centraal Bureau voor de Statistiek (2016), Emancipatiemonitor 2016,

Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag.

Taskforce DeeltijdPlus (2010), De discussie voorbij: Eindrapport Taskforce DeeltijdPlus, Ministerie van

Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Rijksoverheid, Den Haag.

Van den Broek, A., F. Wartenbergh, J. Bendig-Jacobs, R. Tholen, S. Duysak en J. Nooij (2017), Monitor

Beleidsmaatregelen 2016-2017: Studiekeuze, studiegedrag en leengedrag in relatie tot beleidsmaatregelen in het hoger onderwijs, 2006-2016, ResearchNed, in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Nijmegen.

Van der Aalst, M. en L. van den Beukel (2017), Kansrijke beroepen: Waar is de arbeidsmarkt krap?

Landelijk overzicht, Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, Amsterdam.

Van Heuvelen, G., L. Bettendorf, G. Meijerink (2018), Frontier firms and followers in The Netherlands.

CPB-achtergronddocument, Centraal Planbureau, Den Haag (verschijnt binnenkort).

Vennekens, A. & Van Steen, J. (2017), ‘Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie, 2015-2021’,

Rathenau Instituut, Den Haag, april 2017.

Vierke, H. en M. Masselink (2017), The Dutch Budgetary Framework and the European Fiscal Rules.

Europese Commissie, Economic Brief 027. Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg.


 
 
 
 

3.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.