Hervormingspakket GLB post-2020 - Milieu- en klimaataspecten van het GLB - een gemeenschappelijke, ambitieuze en flexibele groene architectuur

1.

Kerngegevens

Document­datum 13-11-2019
Publicatie­datum 14-11-2019
Kenmerk 14051/19
Van Presidency
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Raad van de Europese Unie Brussel, 13 november 2019 (OR. en)

14051/19 Interinstitutionele dossiers:

2018/0216(COD) i 2018/0217(COD) i

2018/0218(COD) i AGRI 543

AGRILEG 194 AGRIFIN 75 AGRISTR 71 AGRIORG 82 CODEC 1624 CADREFIN 370

NOTA van: het voorzitterschap aan: Raad

Nr. Comdoc.: 9645/18 + COR 1 + ADD 1

9634/18 + COR 1 + ADD 1 9556/18 + REV 1 (en, de, fr) + COR 1

Betreft: Hervormingspakket GLB post-2020

  • Milieu- en klimaataspecten van het GLB - een gemeenschappelijke, ambitieuze en flexibele groene architectuur

Met het oog op de zitting van de Raad Landbouw en Visserij op 18 november 2019 gaat in de bijlage voor de delegaties een discussienota van het voorzitterschap met als titel "Milieu- en klimaataspecten van het GLB - een gemeenschappelijke, ambitieuze en flexibele groene architectuur", met vragen om het debat van de ministers te sturen.

BIJLAGE

DISCUSSIENOTA VAN HET VOORZITTERSCHAP MILIEU- EN KLIMAATASPECTEN VAN HET GLB EEN GEMEENSCHAPPELIJKE, AMBITIEUZE EN FLEXIBLE GROENE ARCHITECTUUR

Tijdens de Raad Landbouw en Visserij van 15 juli 2019 hebben de ministers van gedachten gewisseld over de milieu- en klimaataspecten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) na 2020. Het voorzitterschap had vooraf een discussienota (10622/19) opgesteld en de ministers verzocht zich uit te spreken over de belangrijkste elementen van het Commissievoorstel en zich te beraden op mogelijke verbeteringen om de gewenste hogere milieu- en klimaatambities te verwezenlijken.

Vele delegaties spraken, in verschillende mate, hun steun uit om met het toekomstige GLB een hogere milieu- en klimaatambitie te betrachten dan met het huidige GLB. De delegaties benadrukten ook dat het belangrijk is om: a) toereikende financiering veilig te stellen ter ondersteuning van veeleisender milieucondities, ii) de administratieve lasten voor zowel landbouwers als autoriteiten te verminderen, onder meer wat conditionaliteitscontroles betreft, en iii) de lidstaten de mogelijkheid te bieden bij de uitvoering van de voorschriften rekening te houden met hun lokale behoeften, en zo te zorgen voor meer flexibiliteit en eenvoudigere en meer begrijpelijke bepalingen.

Veel ministers gaven ook aan dat verdere technische werkzaamheden nodig waren, en de Raad droeg het Speciaal Comité Landbouw (SCL) op de besprekingen voort te zetten om de voorstellen in verband met dit onderwerp verder vorm te geven. In het najaar is er ook in de Groep horizontale landbouwvraagstukken (WP HAQ) op technisch niveau voortgewerkt.

  • 1. 
    De resultaten die tot dusver zijn bereikt met het verbeteren van de milieu- en klimaatambitie van het GLB

Conditionaliteit (artikelen 11 en 12 en bijlage III bij de verordening inzake strategische plannen) vormt vanuit milieu- en klimaatoogpunt een gemeenschappelijk EU-referentiepunt voor het ontvangen van steun. Met het Commissievoorstel worden vele van de bestaande vergroeningsvereisten en randvoorwaarden geïntegreerd in de nieuwe versterkte conditionaliteit, die het referentiepunt zal zijn voor het ontvangen van betalingen in het kader van het strategische GLB- plan.

De versterkte conditionaliteit zal door de lidstaten in nationale normen worden vertaald met inachtneming van hun specifieke kenmerken en behoeften. Tijdens opeenvolgende voorzitterschappen (Oostenrijk, Roemenië, Finland) waren de werkzaamheden gericht op het verduidelijken van de conditionaliteitsvoorwaarden en het scheppen van de nodige flexibiliteit om rekening te houden met de uiteenlopende lokale voorwaarden en omstandigheden in heel Europa.

Het is belangrijk dat de conditionaliteit als uitgangspunt op een zo groot mogelijk aandeel van het EU-landbouwareaal van toepassing is. Maar er dient evengoed een evenwicht te worden gevonden tussen de administratieve lasten van de conditionaliteitscontroles en de milieueffecten van kleinschalige landbouw. Daarom lijken een eenvoudigere controleregeling en bepaalde uitzonderingen op de sancties inzake conditionaliteit voor de kleinschalige landbouw gerechtvaardigd.

Het voorzitterschap is van oordeel dat in de nieuwe elementen in de ontwerptekst over conditionaliteit, namelijk een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC) van de grond en uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen (RBE), het niveau van de milieu- en klimaatambitie hoger ligt dan vandaag het geval is. Tegelijkertijd zorgt dat voor een gelijk speelveld en biedt het de lidstaten de nodige flexibiliteit om normen en vereisten aan lokale situaties en behoeften aan te passen.

Ter wille van de vereenvoudiging zouden de lidstaten de nodige speelruimte krijgen bij de uitvoering van de controles en sancties met betrekking tot de conditionaliteit (artikelen 84-87 van de horizontale verordening). Bij niet-naleving zouden de sancties evenrediger zijn met de gevolgen die dat heeft voor de verwezenlijking van de doelstelling van de betrokken norm of eis.

Het voorzitterschap heeft ook de verdere wijziging en consolidatie van de GLB-ontwerpwetteksten aangepakt, met name wat betreft de elementen die van belang zijn voor het beheer van de strategische plannen van de lidstaten en voor het waarmaken van de milieu- en klimaatambitie, te weten:

Subsidiabiliteit van grond (artikel 4, punt c), van de verordening inzake de strategische plannen): het voorzitterschap heeft wijzigingen voorgesteld van de regels inzake subsidiabiliteit van grond voor rechtstreekse betalingen, zodat die regels de milieuambitie van het toekomstige GLB niet in de weg staan. Met die aanpak wordt vermeden dat landbouwers hun steun verliezen als gevolg van aangescherpte

conditionaliteitsvereisten, en worden zij aangemoedigd om aan ecoregelingen deel te nemen en aldus in grotere mate bij te dragen aan het bereiken van de milieu- en klimaatdoelstellingen.

Financiële flexibiliteit (artikelen 88 en 89 van de verordening inzake de strategische plannen): de ontwerpvoorstellen van het voorzitterschap zullen aanzienlijk het risico verkleinen dat middelen verloren gaan wanneer bepaalde interventies minder worden benut dan verwacht. Binnen bepaalde door de lidstaten in hun strategisch plan gerechtvaardigde beperkingen zal flexibiliteit het mogelijk maken middelen te verschuiven van andere interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen naar bijvoorbeeld ecoregelingen indien de benutting van ecoregelingen hoger uitvalt dan verwacht. Dat zorgt ervoor dat ecoregelingen aantrekkelijk blijven en dat waardevolle projecten passende financiering ontvangen, ook al wijkt de benutting af van wat oorspronkelijk was gepland; dat risico bestaat, omdat ecoregelingen nieuwe instrumenten zijn waarmee inzake planning en uitvoering nog geen ervaring is opgedaan.

Het voorzitterschap heeft ook in detail het wetgevingsvoorstel besproken voor verschillende soorten interventies die bijdragen aan het bereiken van de milieu- en klimaatdoelstellingen. De tekst van in het bijzonder artikel 28 (ecoregelingen), artikel 65 (beheersverbintenissen), artikel 66 (gebieden met natuurlijke beperkingen), artikel 67 (bepaalde verplichte vereisten) en de niet-productieve elementen in artikel 68 (investeringen), is verfijnd en kan op de steun van een grote meerderheid van de lidstaten rekenen. Met betrekking tot ecoregelingen blijft evenwel de vraag onbeantwoord of de regelingen in de lidstaten op vrijwillige basis dan wel verplicht moeten worden toegepast.

Met betrekking tot sectorale interventies is besproken welk aandeel van de actiefondsen van de producentenorganisaties naar milieu- en klimaatdoelstellingen moet gaan, maar de meningen van de lidstaten lopen nog steeds uiteen.

  • 2. 
    Nadenken over verdere stappen

Naast bovengenoemde juridische elementen en de vereisten blijft de vraag bestaan welke financiële bijdrage van de strategische GLB-plannen voor klimaat- en milieudoelstellingen moet worden uitgetrokken. Deze kwestie is besproken in verband met de hervorming en sommige lidstaten hebben bijvoorbeeld voorgesteld een specifiek deel van de rechtstreekse betalingen aan ecoregelingen te besteden, maar de meningen en voorkeuren lopen nog steeds ver uiteen.

De overwegingen van het Commissievoorstel bevatten een algemene doelstelling om in het kader van het GLB tot 40 % klimaatgerelateerde uitgaven te komen, en artikel 87a voorziet in een methode om de klimaatgerelateerde uitgaven te traceren. Uit de begroting van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) zou op grond van het voorstel ook een concreter percentage (30 %) voor milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen worden gereserveerd. Voor interventies in de eerste pijler is er een minimumuitgavenaandeel (20 %) voorgesteld voor de actiefondsen van de producentenorganisaties voor fruit en groenten.

Omdat het strategische GLB-plan een coherent geheel moet vormen dat de interventies in beide pijlers bestrijkt, stelt het voorzitterschap één gemeenschappelijk percentage voor het gehele strategische GLB-plan voor, dat in gelijke mate van toepassing is op alle lidstaten, en dat moet worden besteed aan milieu- en klimaatdoelstellingen. Als alternatief kan dit percentage ook worden uitgedrukt als een vast bedrag per lidstaat voor de financiering van deze doeleinden in het gehele strategisch GLB-plan. Er zou met andere woorden één gemeenschappelijk percentage of vast financieringsbedrag over beide pijlers heen worden vastgesteld en de betrokken lidstaat kan een of meerdere interventies in de eerste of tweede pijler, of in beide, kiezen om dit percentage of bedrag te bereiken. Dit betekent dat de lidstaten de interventies zullen kunnen kiezen die hun in het licht van hun lokale omstandigheden het beste passen, zonder die uit een specifieke pijler te moeten selecteren. Dat zou meer flexibiliteit opleveren bij het opstellen van het strategisch GLB- plan.

In plaats van 30% van de tweede pijler toe te wijzen aan klimaat- en milieudoelstellingen, stelt het voorzitterschap daarom voor dat de lidstaten een bepaald aandeel van hun totale GLB- enveloppe (eerste en tweede pijler) voor deze doeleinden reserveren.

Het voorzitterschap vindt dat één gemeenschappelijk percentage of een vast bedrag, samen met de verplichting om de ambitie in het ontwerp van de strategische GLB-plannen conform artikel 92 aan te scherpen, een goede manier is om de milieu- en klimaatuitgaven zichtbaar te maken, tot een hogere ambitieniveau voor klimaat en milieu te komen in vergelijking met de huidige situatie, en het gemeenschappelijke karakter van de "groene architectuur" van het GLB te waarborgen. Tezelfdertijd zou één gemeenschappelijk percentage of een vast bedrag de lidstaten flexibiliteit bieden bij de keuze, naargelang hun omstandigheden, tussen interventies uit de eerste of tweede pijler, zolang het vereiste percentage of bedrag maar wordt bereikt.

Het gemeenschappelijk percentage zou het voorgestelde 30%-streefcijfer vervangen en kan later, nadat het MFK-besluit is vastgesteld, worden bepaald op een niveau waar de ambities inzake milieu en klimaat hoger liggen dan in het huidige GLB. Voor de operationele programma's voor groenten en fruit zou een streefcijfer blijven bestaan, maar dat moet nog concreet worden ingevuld.

Interventies die bijdragen aan één gemeenschappelijk percentage of vast bedrag

Het voorzitterschap heeft een voorlopige lijst opgesteld van interventietypes die in aanmerking komen om tot één gemeenschappelijke percentage of tot het vaste bedrag te komen (nader te regelen in een wettekst):

– de regelingen voor klimaat en milieu (ecoregelingen) (artikel 28 van de verordening inzake de strategische plannen);

– beheersverbintenissen die bijdragen tot het milieu en het klimaat in de tweede pijler

(artikel 65 van de verordening inzake de strategische plannen);

– bepaalde financieringspercentages ter compensatie van natuurlijke beperkingen of andere gebiedspecifieke beperkingen (artikelen 66 en 67 van de verordening inzake de strategische plannen);

– investeringen in verband met de milieu- en klimaatdoelstellingen (artikel 68 van de verordening inzake de strategische plannen);

– bepaalde interventies in verband met de milieu- en klimaatdoelstellingen in het kader van interventietypes in bepaalde sectoren;

– adviesdiensten in verband met milieu- en klimaatdoelstellingen (artikel 13 van de verordening inzake de strategische plannen);

– kennisoverdracht en samenwerking in verband met milieu- en klimaatdoelstellingen

(artikel 71 -72 van de verordening inzake de strategische plannen).

Het voorzitterschap stelt ook voor om aan de verordening inzake de strategische GLB-plannen specifieke bepalingen over de follow-up van het vastgestelde percentage/bedrag toe te voegen. In deze bepalingen zou rekening worden gehouden met het meerjarige karakter van de verbintenissen in de tweede pijler. Het lijkt dan ook logisch om de verwezenlijking van het streefcijfer over een periode van meerdere jaren te volgen en voor een mechanisme te zorgen dat garandeert dat het vereiste percentage/bedrag tijdens de GLB-planningperiode wordt bereikt.

In het licht van het bovenstaande wordt de ministers verzocht tijdens de Raad Landbouw en Visserij op 18 november van gedachten te wisselen over de volgende vragen:

– Kunnen de lidstaten instemmen met het beginsel dat één gemeenschappelijk specifiek deel van de financiering, dat beide pijlers omvat, voor milieu- en klimaatdoeleinden

wordt gereserveerd, rekening houdend met het feit dat de details nader moeten worden uitgewerkt?

– Is het bovengenoemd pakket maatregelen een voldoende robuust en flexibel kader om in het toekomstige GLB een hoger ambitieniveau op het gebied van milieu en klimaat te

bereiken?


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.