Sjoemelt het KNMI met hittegolfdata? FVD eist openheid van zaken!

Met dank overgenomen van Forum voor Democratie (FVD) i, gepubliceerd op woensdag 22 januari 2020, 13:52.

Het KNMI blijkt in 2016 historische temperatuurmetingen in De Bilt te hebben aangepast. Door deze “homogenisatie” kon het aantal “geregistreerde” hittegolven tussen 1901 en 1951 spectaculair dalen. Waren het er eerst nog 23 - nu zijn het er nog maar 7. Daardoor lijkt het alsof er tegenwoordig veel meer hittegolven zijn dan vroeger. En hebben klimaatalarmisten weer een stok om mee te slaan.

Een groep onafhankelijk onderzoekers van Stichting CLINTEL heeft de resultaten van het KNMI bekeken en concludeert dat sprake is van stevige “overcorrecties”. Het terugschroeven van het aantal hittegolven noemen ze zelfs “onverdedigbaar. De resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in het rapport Het raadsel van de verdwenen hittegolven.

Wij willen openheid van zaken. Het is van belang dat het nationaal meteorologisch instituut objectief is en geen loopje neemt met de feiten. Het KNMI zelf weigert tot nu toe inhoudelijk te reageren. Wij eisen openbaarmaking van de brondata waarmee de correcties zijn uitgevoerd - zoals het RIVM recentelijk ook haar modelgegevens voor stikstofmetingen openbaar moest maken.

Al in september vorig jaar stelden we minister Van Veldhoven de volgende vragen:

  • Waarom zijn de parallelmetingen van de Pagodehut en de Stevensonhut tussen 1947 en 1950 niet gebruikt bij de homogenisatie van temperatuurdata in De Bilt?
  • Bent u het ermee eens dat de parallelmetingen uit 1947-1950 en 2016-2018 bevestigen dat er sprake is geweest van een forse overcorrectie door het KNMI, aangezien de warmste dagen tot wel 1,9 graad Celsius naar beneden zijn gecorrigeerd terwijl de parallelmetingen tijdens tropische dagen warmer dan 30 graden Celsius uitwijzen dat het verschil tussen de oude meethut en de nieuwe meethut maar 0,4 tot 0,45 graad Celsius is?
  • Waarom heeft het KNMI ervoor gekozen om slechts één referentiestation te gebruiken, namelijk Eelde, en niet meerdere, wat volgens de literatuur de voorkeur heeft wanneer er wordt gecorrigeerd aan de hand van een elders gelegen weerstation? Heeft het KNMI gevoeligheidsanalyses uitgevoerd en onderzocht hoe de homogenisatie zou uitpakken als er andere referentiestations zouden zijn gebruikt en, zo ja, wat kwam daar dan uit? Waarom zijn die analyses niet gemeld in het betreffende rapport?
  • Wie controleert eigenlijk het KNMI? Waarom wil het KNMI niet inhoudelijk reageren op het rapport? Kan de staatssecretaris toezeggen dat er alsnog een inhoudelijke reactie komt van het KNMI, dat uiteindelijk onder haar verantwoordelijkheid valt, dan wel dat er een objectieve second opinion komt van een aantal onafhankelijke deskundigen waarin men zich buigt over deze kwestie?
  • Wilt u het KNMI de opdracht geven om haar rekenprogramma’s openbaar te maken en de volgende informatie beschikbaar te stellen: ten eerste de R-code die is gebruikt voor de homogenisatie van Groningen met de parallelle metingen in Eelde, ten tweede de R-code die is gebruikt voor de homogenisatie van De Bilt met Eelde als vergelijkingsstation en ten derde de wijze waarop de resultaten zijn afgerond en het moment in het proces waarop dit is gebeurd (bijvoorbeeld de correctiefactoren per maand/percentiel of de einduitkomsten per dag)?