Advies Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie. Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat 0.1 (bijlage bij 32813,nr.497)

1.

Kerngegevens

Officiële titel Advies Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie. Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat 0.1 (bijlage bij 32813,nr.497)
Document­datum 13-05-2020
Publicatie­datum 25-05-2020
Nummer 2020D18243
Kenmerk 32813, nr. 497
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat 0.1

Disclaimer

Even though DNV GL expresses opinions, estimates and advice in the document hereunder, it should not be construed as a guarantee that such opinions, estimates and advice will materialize or that

certain results will be achieved and DNV GL cannot be held liable if such opinions, estimates and advice do not materialize or certain results are not achieved. This report has been based solely on

information available in the public domain and provided by parties mentioned in Appendix D below. Where data was not available to carry out an adequate assessment, DNV GL made reasonable

assumptions based on similar projects. Lack of data in itself is a potential risk, which have been highlighted in the report when relevant. DNV GL shall not be responsible or liable for the quality of

such information and documentation or any consequences of the use of such information in the results hereunder. It is prohibited to change any and all versions of this document in any manner

whatsoever, including but not limited to dividing it into parts. In case of a conflict between an electronic version (e.g. PDF file) and the original paper version provided by DNV GL, the latter will

prevail. DNV GL and/or its associated companies disclaim liability for any direct, indirect, consequential or incidental damages that may result from the use of the information or data, or from the

inability to use the information or data contained in this document.

Dit document is met zorg samengesteld uit diverse bronnen zoals in onderstaande aangegeven. Daarbij is het belangrijk te realiseren dat de data veelal een momentopname betreft. Onze dank gaat uit naar een ieder die een bijdrage heeft geleverd in geschrift dan wel dialoog.

Namens DNV GL Netherlands B.V.

Martijn Duvoort

Arnhem, 15 april 2020

Managementsamenvatting

Aanbevelingen

Graag doet dit rapport een aantal concrete aanbevelingen. Deze aanbevelingen vloeien voort uit de onderliggende informatie die in de afgelopen maanden is verzameld, de gevoerde expert gesprekken, consultatie sessies en interviews met de industrie.

  • 1. 
    Besef de urgentie Met de projecten die in dit rapport worden besproken kan de industriële doelstelling van het klimaatakkoord worden gehaald. Echter is het hierbij van belang om op korte termijn keuzes te maken. Anders zullen niet alle projecten voor 2030 gerealiseerd kunnen worden, of zullen kosten hoger uitvallen dan noodzakelijk. Dit is met name van belang vanwege de lange doorlooptijden van infrastructuur. Ook zal veel bestaande infrastructuur niet meer beschikbaar zijn voor hergebruik vanwege (verplichte) ontmanteling binnen de komende tien jaar.
  • 2. 
    Creëren MIEK (=Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat) • Het MIEK is een strategische visie van hoofdinfrastructuur en systeemintegratie met een periodiek afwegingskader in samenspraak met industrie en infrabeheerders. • In het MIEK wordt de coördinatie en regie van infrastructurele projecten die essentieel zijn voor de energietransitie opgetild naar Rijksniveau. Dit meerjarenprogramma moet worden opgezet in samenspraak met industrie en infrastructuurbedrijven, waarbij de rijksoverheid haar regietaak zwaarder invult dan voorheen binnen een gezamenlijk afgesproken kader. • Betrek meerdere ministeries en stakeholders binnen het MIEK. Hierin ligt de verantwoordelijkheid bij een DG van EZK, en participeren alle stakeholders (zoals Financiën, I&W, BZK, industrie, infrabeheerders en decentrale overheden). • Besluitvorming in het MIEK vindt tweejaarlijks plaats. Aansluiting bij het ritme van de Investeringsplannen van netbeheerders, de cluster- en Regionale Energie Strategieën en de Nationale Agenda Laadinfrastructuur is cruciaal. De input voor het MIEK wordt op voorstel van de netbeheerders en in nauw overleg met en met inbreng van de representatieve organisaties van netgebruikers opgesteld. Hierbij dienen de clusters voor de noodzakelijke input te zorgen. • Het aanmerken van projecten die in aanmerking komen voor het MIEK dient volgens een nieuw beoordelingskader plaats te vinden waarin kosten in de gehele keten, emissiereductie, systeemintegratie, internationale verbindingen, verdienmodel industrie en innovatie kunnen worden meegenomen.

Managementsamenvatting

Aanbevelingen

  • 3. 
    Mogelijk maken CO 2 afvang, utilisatie en opslag
  • • 
    De realisatie van CCS projecten Porthos en Athos is van essentieel belang voor de 5. Creëer een afwegingskader voor verschillende modaliteiten transitie naar een duurzame industrie, voor het behalen van de doelstellingen uit Gezien de beperkingen die worden verwacht op het elektriciteitsnet is het van belang het Klimaatakkoord en voor het creëren van nieuwe economische kansen voor een keuze te maken voor transport middels elektronen of moleculen. Voor Nederland. Verder bieden Porthos en Athos andere clusters additionele infrastructurele projecten dient men niet enkel te kijken naar de directe projectkosten,

mogelijkheden tot decarbonisatie. Levering van CO maar een systeemperspectief te hanteren waarin de verschillende mogelijkheden en 2 uit de andere clusters kan

plaatsvinden middels schepen of pijpleiding, de keuze tussen deze twee effecten in de gehele keten worden meegenomen. Aangezien ontsluiting van

modaliteiten dient verder onderzocht te worden. transportcapaciteit middels een H 2 backbone over het algemeen goedkoper is dan het

  • • 
    EU-ETS regelgeving betreffende de levering van CO ontsluiten van vergelijkbare capaciteit op het hoogspanningsnet, raadt deze 2 aan non-ETS entiteiten (boten en opslagen) dient aangepast te worden om de geleverde CO rapportage aan om het perspectief ‘moleculen, tenzij’ te hanteren. Op locaties met 2 af te mogen trekken

van de eigen emissie. beschikbare netcapaciteit is er geen bezwaar voor het toepassen van elektrificatie. • Bij de dimensionering van Porthos en Athos dient rekening te worden gehouden met Op plekken waar dit niet het geval is wordt aanbevolen om andere modaliteiten zoals

toekomstige CO waterstof te onderzoeken. Echter dient niet enkel gekeken te worden naar de 2 levering, bijvoorbeeld vanuit de andere clusters of eventueel het

buitenland. transportkosten maar naar de kosten voor opwek, conversie en de toepasbaarheid in

  • • 
    Het beheer van de CO de productie/inkoop/gebruiksketen. Hierbij moet de beschikbaarheid van voldoende 2 -infrastructuur moet worden toegewezen aan een partij die

beschikt over de nodige expertise, zoals Energiebeheer Nederland (EBN). decarbonisatieopties in alle clusters worden gegarandeerd. Indien CCS of H 2 • Er dienen afspraken gemaakt te worden over toegang van derden waarbij rekening onvoldoende reductiepotentieel bieden, zoals bijvoorbeeld in Cluster 6, kan dit een

gehouden wordt met bestaande (private) infrastructuur. aanleiding zijn om elektrische infrastructuur op deze locaties te prioriteren.

  • • 
    Het Rijk dient de wettelijke aansprakelijkheid voor opgeslagen CO 2 te dragen.
    • 6. 
      Creëer een safehouse voor bedrijfsgevoelige data
  • 4. 
    Realisatie H 2 backbone passend bij opschaling productie Het dient mogelijk gemaakt te worden om, zonder de Mededingingswet te overtreden, • Met het oog op de verwachte toename van productie van- en vraag naar waterstof noodzakelijke bedrijfsgevoelige data uit te wisselen bij projecten waar concurrerende

    is een nationaal H 2 backbone noodzakelijk om de uitwisseling van H 2 tussen clusters bedrijven gezamenlijk deelnemen en timing essentieel is. Dit geldt met name voor

    te faciliteren. Het is van belang dat deze modulair wordt opgebouwd en de agenda Porthos, stoom en elektrolyse projecten met meerdere industriële afnemers. Een in te

    van opschaling van waterstofprojecten volgt. stellen safehouse kan vertrouwelijk de voorgenomen investeringen van de industrie en

  • • 
    Het beheer van de H 2 backbone moet worden toegewezen aan een partij die plannen van de netbeheerders voor infrastructuur toetsen en voorstellen doen voor

    beschikt over de nodige expertise, zoals Gasunie. nieuwe of beter te benutten infrastructuur zonder concurrentiegevoelige informatie • Er dienen afspraken gemaakt te worden over toegang van derden waarbij rekening prijs te geven.

    gehouden wordt met bestaande (private) infrastructuur.

  • • 
    Kwaliteitseisen, veiligheidsvoorschriften en standaarden voor H 2 moeten worden

opgesteld, hierbij wordt aanbevolen om af te stemmen met België en Duitsland in

verband met mogelijke koppeling van H 2 infrastructuur in de toekomst.

Managementsamenvatting

Aanbevelingen

  • 7. 
    Financiering energie infrastructuur 8. Nader onderzoek

Om energie infrastructuur op tijd te kunnen realiseren kan de overheid bepaalde • Grensoverschrijdend H 2 en CO 2 netwerk. Laat onderzoek uitvoeren naar de projectrisico’s afdekken die deelnemende partijen nu niet kunnen overzien. Hierbij zijn mogelijkheid van een grensoverschrijdend H 2 en CO 2 netwerk waarmee de clusters

het technisch risico en het vollooprisicio relevant. Ook bestaat de behoefte om Chemelot en Zeeland kunnen worden verbonden. Het onderzoek zou zich moeten sommige nieuw aan te leggen infrastructuur te overdimensioneren om daarmee richten op de bijdrage van een dergelijk netwerk aan de versterking van de positie toekomstige ontwikkelingen te faciliteren. Verder spelen er organisatorische van de Nederlandse industrie binnen het ARRRA cluster. Het verdient aanbeveling

vraagstukken (“wie doet wat en is waarvoor aansprakelijk?”). dit onderzoek in nauwe samenwerking met alle betrokken partijen uit te voeren.

Financiering van projecten vindt primair plaats vanuit de markt. Echter is het van • Standaard voor lokale warmte en stoom projecten. Om de potentie aan het gebruik belang dat er additionele mogelijkheden komen om voor individuele bedrijven van industriële restwarmte en de uitwisseling van stoom te realiseren, is er behoefte onoverkomelijke financiële risico’s adequaat af te dekken. aan onderzoek naar een gestandaardiseerd marktmodel. Dit model moet een • Het Invest-NL fonds is goed gepositioneerd voor het afdekken van het technisch heldere rolverdeling en organisatorische structuur neerzetten, en duidelijkheid risico van projecten. verschaffen aan betrokken partijen rondom vraagstukken zoals ‘wie doe wat’ en ‘wie

  • • 
    Voor technologieën met een zeer sterk innovatief karakter zou een innovatiefonds draagt welk risico’. een goede aanvulling zijn.
  • • 
    Het nieuw te vormen Groeifonds zou zich voornamelijk moeten richten op het 9. Het updaten van dit onderzoek financieren van projecten met een groot vollooprisico. Het is de aanbeveling om dit overzicht van decarbonisatie projecten en de
  • • 
    Om het dimensioneringsvraagstuk adequaat te adresseren verdient het aanbeveling inventarisatie van infrastructurele behoeften regelmatig te updaten. In dat licht valt om te onderzoeken welke financieringsmaatregelen mogelijk zijn in aanvulling op deze studie te zien als het startpunt van de bovengenoemde MIEK structuur en zou het het Groeifonds en Europese financieringsopties. nuttig zijn om deze studie iedere twee jaar te updaten.

Managementsamenvatting

Doelstelling & reikwijdte van dit rapport • Er is grote potentie voor de uitkoppeling van industriële restwarmte, met name in

Dit rapport ondersteunt de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie (TIKI). Cluster 6. Geothermie is voor de industrie tot 2030 beperkt toepasbaar.

Het Klimaatakkoord schrijft voor dat infrastructuur geen belemmering mag zijn voor de • De totale investeringskosten voor publieke infrastructuur (inclusief de landelijke H 2

energietransitie in de industrie. Derhalve richt dit rapport zich op het in kaart brengen backbone) zijn geraamd op €40-50 miljard. Dit is exclusief private investeringen die

van de geplande industriële decarbonisatie projecten en de infrastructurele behoeften van de industrie nodig zijn voor realisatie van projecten en lokale infrastructuur.

die hieruit voortvloeien. Op basis van een vergelijking met de huidige infrastructuur en

de geplande ontwikkelingen tot 2030 zijn mogelijke infrastructurele beperkingen in Buitenland kaart gebracht. De inventarisatie van de beperkingen in dit rapport focust zich op vier Onze buurlanden België en Duitsland staan voor vergelijkbare uitdagingen van de

verschillende modaliteiten: waterstof, CO energietransitie. Het aangaan van samenwerkingsverbanden op energie infrastructuur 2 , elektriciteit en warmte/stoom. Aan

technische beperkingen liggen vaak non-technische knelpunten ten grondslag. Deze met Duitsland en België kan economische kansen voor Nederland bieden. Voor knelpunten zijn in dit rapport onderverdeeld in vier categorieën: regulatorisch, Nederland zijn vooral de industriële clusters in het Ruhrgebied en Vlaanderen relevant, economisch, bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak. Om voor de geplande projecten vanwege de behoefte aan CCS, hernieuwbare elektriciteit en potentieel duurzaam zekerheid te bieden, risico’s te verlagen en de betaalbaarheid te vergroten zijn geproduceerde waterstof. Verdere internationale samenwerking binnen het chemische

oplossingsrichtingen gedefinieerd. ARRRA-cluster biedt kansen voor de versterking van de internationale concurrentiepositie.

Nationaal perspectief Het startpunt van deze rapportage is de vraag hoe de industriële energietransitie er tot 2030 uit gaat zien. Hiervoor is een perspectief genomen op de zes industriële clusters in Nederland. Cluster 6 representeert de gezamenlijke belangen van decentrale industrieën zoals voedingsmiddelen, papier en keramiek. Visueel is dit cluster in dit rapport voor de leesbaarheid weergegeven in de regio Enschede. Voor elk van deze clusters in gekeken hoe invulling gegeven wordt aan ieders transitieopgave. Deze volledige analyse is te vinden in Appendix A.

Vervolgens is gekeken naar de beschikbare hoofdinfrastructuur, in hoeverre deze invulling kan geven aan de behoefte, en welke mogelijkheden er nog zijn tot 2030. De belangrijkste bevindingen hierbij zijn: • Op het landelijke hoogspanningsnet (380/220 kV) zijn voor de tot 2030 geplande projecten nog aansluitmogelijkheden, hoewel lokaal problemen kunnen ontstaan bij verdere onvoorziene groei. Na 2030 worden verdere problemen verwacht. • Op 150 kV zijn op aansluitingsniveau reeds beperkingen. Ook bij 150 kV stations kunnen capaciteitsproblemen ontstaan, onder andere vanwege de vraaggroei uit datacenters (5-31% totale elektriciteitsvraag in 2030). • Het is mogelijk om gasleidingen vrij te spelen en om te bouwen voor hergebruik als

H 2 backbone. Er zijn hierbij nog wel een aantal technische aandachtspunten.

Managementsamenvatting

Project beperkingen & timing Onderstaande kaarten geven weer wanneer een behoefte aan hoofdinfrastructuur voor

Waar het nationale perspectief invulling geeft aan de beschikbare infrastructuur en de transport van H 2 en CO 2 ontstaat. Jaartallen zijn gebaseerd op de clusterplannen, de mogelijkheden tot 2030, is dit onvoldoende om te concluderen of deze infrastructuur voorziene timing en realisatie van projecten en de onderlinge afhankelijkheden. CO 2

toereikend is. Hiertoe is voor elk van de industriële clusters een inventarisatie en afvang in Cluster 6 is mogelijk vanaf 2030, waar Zeeland en Chemelot reeds daarvoor

beoordeling gemaakt van de geplande decarbonisatie projecten. Deze beoordeling CO 2 beschikbaar hebben. Fysieke koppeling aan Porthos is vanaf 2026 mogelijk; bij

wordt weergegeven op de volgende pagina. Op basis van de benodigdheden voor de transport middels schepen kan levering eerder starten. De modulaire realisatie van de

realisatie van de verschillende projecten is getoetst in hoeverre de beschikbare en H 2 backbone dient gekoppeld te worden aan de opschaling van elektrolyse tot GW-

geplande infrastructuur adequaat is. Waar dit niet het geval is, zijn de technische schaal, waarvan de eerste circa 2027 in Noord-Nederland is voorzien. Dit maakt ook de

beperkingen per modaliteit in kaart gebracht. ontsluiting van H 2 opslag mogelijk. Vervolgens dient aansluiting van Chemelot prioriteit

Voor elektriciteit is reeds geconstateerd dat voor de geplande projecten tot 2030 te hebben, aangezien daar beperkte duurzame H 2 productie mogelijk is. De westelijke

aansluitmogelijkheden zijn, maar dat voor de periode na 2030 keuzes gemaakt moeten zijde van de backbone kan daarna gerealiseerd worden.

worden. Netverzwaring heeft lange doorlooptijden, en is in veel gevallen niet de meest kostenefficiënte optie. Derhalve is het aan te bevelen een integraal perspectief te hanteren waarin verschillende mogelijkheden tegen elkaar worden afgewogen en kosten en baten niet op projectbasis, maar in de gehele keten worden meegenomen. Hiervoor is in dit rapport een analyse gemaakt van afhankelijkheden tussen projecten. Op basis van kosteninschattingen kan bijvoorbeeld worden geconcludeerd dat

additionele transportcapaciteit voor H 2 kostenefficiënter gerealiseerd kan worden dan

netverzwaring. De aanbeveling is dan ook om het perspectief ‘moleculen, tenzij’ te hanteren – transport middels moleculen tenzij capaciteit voor elektrificatie beschikbaar is, of moleculen in specifieke situaties niet de maatschappelijk optimale keuze zijn.

Voor H 2 geldt dat projecten tot 2025 overwegend lokaal van aard zijn, waarbij de geproduceerde H 2 middels infrastructuur binnen het cluster getransporteerd wordt. Na

2025 staat opschaling van elektrolyse naar GW-schaal gepland, en is landelijke

infrastructuur in de vorm van een H 2 backbone wenselijk voor de uitwisseling van H 2 .

Voor CO 2 is hoofdinfrastructuur voor transport en opslag nodig. Hiervoor is het van

belang dat de CCS projecten Porthos en Athos op korte termijn gerealiseerd worden en

dat vervolgens transport en levering van CO 2 uit Chemelot, Zeeland en Cluster 6 aan

Porthos of Athos mogelijk gemaakt wordt.

Er is een groot potentieel voor projecten op het gebied van stoomuitwisseling en de benutting van restwarmte. Er zijn hierbij geen technische beperkingen of afhankelijkheden geconstateerd.

Managementsamenvatting

H 2 - H1, NN: Afname H 2 industrie - H6, Ch: Vergroenen H 2 productie uit - H2, NZKG: Blauwe H 2 Athos biomassa (afval) E13 - H3, R-M: H-vision, blauwe H 2 , 46 PJ. - H7, Ch: Pilotplant H 2 uit koolwaterstoffen - H4, R-M: Lokaal H 2 netwerk (HIC) - H8, C6: Productie H 2 op offshore

  • H5, Ze: Lokaal H E12 H 2 netwerk (CUST) platforms en aansluiting op landelijke H 2 C16

2 infra

g E8 W9 E9

E20 C15

CO 2 - C1, NN: biofuel met CO 2 - C12, Ze: CC(U)S 1 Mton reeds

  • C2, NN: CO L

    aa

    2 net Eemshaven – Delfzijl beschikbare pure CO 2 E6 E3 H7 E17

  • C3, NZKG: Athos CC(U)S - C13, Ze: CO E18 2 leiding Gent (BE), - C4, NZKG: OCAP 1,1 Mton CCU Terneuzen en Vlissingen W3 E1 E10 W1
  • C5, R-M: CCS Porthos - C14, Ch: Reductie N 2 O emissie
  • C6, R-M: CCU OCAP 1,2 Mton - C15, Ch: Evt. CCU glastuinbouw ring

    C2 W7 C1 0

CO 2 - C7, R-M: Porthos Zeeland en Chemelot. - C16, C6: CCS keramiek C17 C18

  • C8, R-M: Porthos en 1-2 - C17, C6: CC(U)S AVI’s pa

    E14 W6 W1 H6 E15

    waterstoffabrieken - C18, C6: Aanleggen lokale CO E2

    E5

    2 netten C4 C6 C10

    • C9, Ze: 2 Mton CCU ‘Steel2Chemicals’
    • C10, Ze: 0,5 Mton CCU ‘alternative bes

      W1 H2

    concrete’ 2 W5 1 E7

    W8 C12 H1 W2 H5

    • C11, Ze: 1,7 Mton CCS bij H E19 2 productie CO W4 C9 H4 E16

      C11

Warmte/stoom - W1, NN: Restwarmte leiding - W7, Ch: Vervolgprojecten HGN, C8 C13 H8

  • W2, NN: Uitbreiding restwarmte uitkoppelen 30 MW restwarmte C14 - W3, NN: Uitbreiding stoomnet - W8, C6: Restwarmte datacenters E4
  • W4, NZKG: Uitbreiden warmtenet - W9, C6: Geothermie voor FNLI, papier-

W5, R-M: Uitbreiden warmtenetten en keramiekindustrie Hoog

E11

  • W6, R-M: Uitbreiden stoomnetwerk - W10, C6: Gebruik LT restwarmte voor H3 C7

Botlek FNLI en papierindustrie (niet benoemd) C3 - W11, C6: Gebruik restwarmte AVI’s C5

Elektriciteit - E1, NN: 20MW P2H2 - E14, Ze: Elektrificatie P2H

  • E2, NN: Opschaling E1 naar 250MW - E15, Ze: 100MW P2H2 Laag Hoog
  • E3, NN: 100MW P2H2 - E16, Ze: Opschaling E15 naar 1GW Project risico
  • E4, NN: Opschaling E3 naar 850MW + 1GW - E17, Ch: Elektrificatie - E5, NN: Extra elektrificatie - E18, Ch: Lokale elektrolyse
  • E6, NZKG: 100MW P2H2 - E19, C6: Elektrificatie offshore platforms Nota bene:
  • E7, NZKG: Opschalen 1GW P2H2 - E20, C6: Gedeeltelijke elektrificatie In bovenstaand figuur worden industriële plannen getoetst op haalbaarheid en CO impact. Deze analyse is
  • E8, NZKG: Elektrificatie levensmiddelen, papier, keramiek en 2 nadrukkelijk niet bedoeld om een prioritering aan te brengen tussen projecten, maar om de urgentie van
    • E9, R-M: 20 MW P2H2 technologie
  • E10, R-M: 250MW P2H2 ontwikkeling van infrastructuur te kunnen toetsen. De projectrisico’s zijn exclusief de bijbehorende
  • E11, R-M: Opschaling E10 naar 2GW infrastructurele risico’s. De CO 2 impact is gekwantificeerd ten opzichte van de besparingsdoelen van het
    • E12, R-M: Elektrificatie cluster. De verdere methodologie van deze toetsing wordt beschreven in de Appendix.
    • E13, R-M: Toename E-vraag

Managementsamenvatting

Bij het aanpakken van de technische beperkingen komt men knelpunten tegen. Economische knelpunten Verschillende knelpunten zijn vastgesteld en vervolgens geanalyseerd om Het vollooprisico is voor individuele partijen lastig te dragen. Dit betreft onzekerheid oplossingsrichtingen te definiëren. Deze oplossingsrichtingen zijn samengesteld op over de verwachte benutting en het aantal gebruikers van nieuwe infrastructuur en basis van consultatiesessies en expert sessies met vertegenwoordigers van EZK, BZK, heeft een direct impact op de business case van het project.

IPO, wetenschap, de infrabeheerders en industrie. Voor projecten met relatief nieuwe of weinig toegepaste technologie kunnen de kosten

Regulatorische knelpunten hoog zijn en de baten te onzeker. Vaak heeft dit te maken met een technisch risico Het realiseren van infrastructuur wordt vaak gehinderd door onzekerheid met en/of een organisatorisch risico. Een technisch risico treedt op in het geval van relatief betrekking tot regulatorische aspecten. Dit is relevant voor projecten op het gebied nieuwe technologie die nog niet vaak is toegepast, waardoor er minder ervaring,

van CO 2 , waterstof en warmte. Zo belemmert de huidige wet- en regelgeving omtrent bekendheid en dus minder inzicht in het risico is. Het organisatorische risico wordt

carbon accounting (EU-ETS, Scope 1,2,3 methode) de decarbonisatie van de industrie vaak veroorzaakt door het ontbreken van een goede organisatie van een project met

door de levering van CO 2 en warmte aan non-ETS entiteiten en de toerekening van een duidelijke verdeling van rollen en belangen. Deze risico’s leiden tot onzekerheid,

emissiereductie in productketens. wat de financiering van projecten bemoeilijkt.

Het juridisch kader is voor veel projecten niet aanwezig of incompleet. Ontbrekende Tot slot is er bij het realiseren van infrastructuur regelmatig schaarste aan middelen onderdelen van het juridisch kader betreffen onder andere de aanwijzing van zoals geschikte en voldoende arbeidskrachten, financiering en voldoende fysieke

netbeheerders van H ruimte. Dit leidt ertoe dat niet alles altijd overal kan, en dat keuzes zullen moeten 2 -, CO 2 - en warmte-netwerken, duidelijke regels voor derden toegang en wet- en regelgeving over de opslag van CO worden gemaakt. 2 en de kwaliteitseisen voor H 2 en CO 2. Economische oplossingen Tot slot is het onder de Mededingingswet niet mogelijk voor concurrerende bedrijven • Aanpassen van de subsidieprocedure en timing: zorg dat projecten voor het om bedrijfsgevoelige informatie uit te wisselen, ondanks dat dit noodzakelijk is voor vergunningstraject een indicatieve subsidie krijgen. gezamenlijke projecten waarbij de timing essentieel is. • Garanties en risico’s afdekken: creëer een infrastructureel fonds voor de financiering

en afdekking van financiële risico’s bij infrastructuur, zoals het vollooprisico.

Regulatorische oplossingen • Adequate implementatie SDE : zorg dat de subsidiering voor de verschillende ++

  • • 
    Het inrichten van stimulerende regelgeving en carbon accounting: richt regelgeving technologieën adequaat is, voldoende volume heeft, en langdurige zekerheid biedt.

    zodanig in dat investeringen in ambitieuze emissiereductie maatregelen met

    aanzienlijke reducties aantrekkelijker worden. •

Gestandaardiseerd marktmodel warmte en stoom: voor de lokale aanleg van nieuwe warmte/stoom infrastructuur is het essentieel om een repeteerbare

  • • 
    Het creëren van nieuwe wet- en regelgeving voor H 2 , CO 2 en warmte. Binnen dit organisatiestructuur en risicoverdeling te ontwikkelen en toe te passen. Er is een

nieuw juridisch kader moet worden gedacht aan aspecten zoals de aanwijzing van behoefte aan standaardisatie van de keten, en dit betreft potentieel vele projecten.

infrastructuur beheerders, wettelijk verankerde taken en bevoegdheden,

bescherming van afnemers, het regelen van derden toegang, regulering voor de

opslag van CO 2 inclusief wettelijke aansprakelijkheid, kwaliteitseisen en

veiligheidsvoorschriften voor met name H 2 .

  • • 
    Het creëren van een safehouse voor de uitwisseling van bedrijfsgevoelige data.

Managementsamenvatting

Bestuurlijke knelpunten Maatschappelijk draagvlak knelpunten Het ontbeert vanuit de verschillende bestuurslagen en ministeries van de overheid aan De energietransitie heeft een grote invloed op de maatschappij. Transitie betekent een duidelijke regierol rondom infrastructuurplannen. Regie is nodig bij projecten van verandering en dat leidt per definitie tot schuring, onzekerheid en weerstand. groot maatschappelijk belang die door markcondities of andere belemmeringen niet uit

zichzelf gerealiseerd kunnen worden. In de klimaatdialoog staan momenteel vooral de kosten centraal, in plaats van de mogelijke opbrengsten en nieuwe economische kansen. Er is onvoldoende duiding van

Gebrekkige sturing, selectie en prioritering bij ruimtelijke toewijzing voor het maatschappelijk belang vanuit zowel het Rijk als de industrie, en de kansen van de

infrastructuur, is momenteel en in de toekomst een belemmering. Dit geldt zowel voor energietransitie worden te weinig benadrukt.

private ruimte in clusters als voor publieke ruimte voor nationale infrastructuur.

Rekening houden met lange-termijn ontwikkelingen is complex aangezien de relevante Er is een gebrek aan bestuurlijk commitment voor infrastructuur. Beperkte lokale

fysieke ruimte dan voor lange tijd dient te worden gereserveerd. steun van burgers resulteert in sommige gevallen in gebrekkige ondersteuning van lokale overheden, aangezien deze overheden met name oog hebben voor het belang

Veel bestaande olie- en gasinfrastructuur kan worden hergebruikt voor snelle invoering van de eigen inwoners.

van H 2 en CO 2 transport en opslag, echter staat de ontmanteling van een deel van

deze infrastructuur op korte termijn gepland. Wanneer de overheid en stakeholders de Maatschappelijk draagvlak oplossingen komende jaren geen keuzes maken voor het hergebruiken van deze infrastructuur Om breed maatschappelijk draagvlak te creëren is het van belang dat er politiek en

dreigt er veel potentieel herbruikbare infrastructuur te verdwijnen. bestuurlijk een heldere structuur ontstaat met bijbehorende verantwoordelijkheden. Een goede wisselwerking tussen burgers en de overheid is hierbij van belang. De

Bestuurlijke oplossingen participatie van burgers in de RES-en zorgt voor lokaal momentum en draagvlak. Het • Creëer een periodiek afwegingskader van hoofdinfrastructuur in samenspraak met Rijk en de industrie dienen gezamenlijk verdere nadruk te leggen op de mogelijke industrie en infrastructuurbedrijven: een Meerjarenprogramma Infrastructuur opbrengsten en nieuwe economische kansen van de energietransitie, alsmede het

Energie en Klimaat (MIEK), waarbij de rijksoverheid haar regietaak zwaarder invult belang van de industrie.

dan voorheen binnen een gezamenlijk afgesproken kader.

  • • 
    De plannen van industrie en infrastructuur vragen om een integrale aanpak en afstemming met andere ruimtelijke plannen van bijvoorbeeld landbouw, de gebouwde omgeving en transport. Hier zijn de NOVI, en POVI’s en PEH voor ingesteld. Sluit bij deze instrumenten ook de industriële clusters aan en maak de energietransitie en bijbehorende infrastructuur een hoofdonderwerp.
  • • 
    Vergroot de vrijheid binnen het besluitvormingsproces infrastructuurbeheerders en maakt het wettelijk mogelijk om investeringen eenvoudiger te kunnen classificeren als doelmatige investering (bijvoorbeeld als een gebied meer vraag verwacht maar het niet 100% zeker is bij welke afnemer). Dit zorgt dat infrastructuurbeheerders en ontwikkelaars de infrastructuur die maatschappelijk relevant is voor de energietransitie eerder kunnen opleveren of opschalen. Hierbij hoort ook een expliciete rol voor toezicht door de Autoriteit Consument en Markt (ACM).

Managementsamenvatting

Toetsing Hoewel dit rapport zich primair richt op de transitie richting 2030, is het van belang het perspectief op 2050 niet uit het oog te verliezen. De analyse in dit rapport is dan ook getoetst aan de hand van verscheidene scenario's en beleidsplannen, op basis waarvan een toekomstbeeld voor elk van de vier modaliteiten geschetst is.

Het ingezette transitiepad is met name in lijn met het scenario voor nationale sturing uit de ii3050 studie. Dit scenario leidt tot hoge mate van nationale zelfvoorzienendheid middels wind op zee gekoppeld aan grootschalige elektrolyse, waarbij de

geproduceerde H 2 via een nationaal backbone vervoerd wordt. Ook elementen uit de

regionale en Europese ii3050 scenario’s komen terug. België en Duitsland richten zich ook op nationale sturing, hoewel hierbij voldoende ruimte voor internationale samenwerking en uitwisseling van commodities en grondstoffen bestaat.

Per modaliteit zijn de volgende toekomstbeelden voorzien richting 2050:

  • • 
    H 2 : grootschalige productie groene en blauwe waterstof, met de meeste groei in het

groene segment. Er is een sterke koppeling met wind op zee. Productie wordt via

een internationale backbone uitgewisseld tussen industriële clusters in Nederland,

België en Duitsland.

  • • 
    CO 2 : Toename van CO 2 afvang in industrie en uitbreiding van koppeling industrie in gehele ARRRA cluster voor internationale uitwisseling CO 2 . Infrastructuur wordt in eerste instantie uitgerold voor opslag van CO 2 , waarna een verschuiving richting CCU in de vorm van gebruik van CO 2 als grondstof plaatsvindt. CO 2 infrastructuur

die door de verschuiving naar CCU overbodig wordt, zal hergebruikt worden voor

transport van andere grondstoffen.

  • • 
    Elektriciteit: Toenemende vraag uit P2H en P2H2 en het opschalen van productie uit wind op zee. Dit leidt tot additionele druk op het transportnet, waardoor in een vroeg stadium keuzes gemaakt moeten worden over transport middels elektronen of moleculen om congestie op het transportnet te voorkomen.
  • • 
    Warmte/stoom: Verdere ontsluiting van het potentieel aan industriële restwarmte en de uitwisseling van stoom. Mogelijke toepassing van nieuwe technologieën als HT-warmtepompen of toepassing geothermie voor invulling warmtevraag. Door procesefficiëntie zal de totale warmtevraag in de industrie gaan dalen.

Management summary

Recommendations

This report would like to issue a number of specific recommendations. These evaluation framework that takes into account the costs throughout the entire chain, recommendations stem from the underlying information that has been collected in emissions reductions, system integration, international connections, revenue models

recent months, from expert interviews and consultations. in industry and innovation.

  • 1. 
    Realise that the situation is urgent With the projects that are outlined in this report, the industrial targets in the Dutch Climate Agreement can be achieved. However, this requires several short-term decisions to be made. Failure to do so will cause some projects to not be realised before 2030, and will result in higher costs than necessary. This is particularly important because infrastructure projects tend to have long lead times. In addition, part of the existing infrastructure will no longer be available for repurposing because it is scheduled for (mandatory) decommissioning within the next ten years.
  • 2. 
    Create a Multi-year Programme for Energy and Climate Infrastructure • The Multi-year Programme for Energy and Climate Infrastructure (Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat, or MIEK) is a strategic vision of main infrastructure and system integration, to be reviewed periodically with industry representatives and infrastructure operators. • The MIEK will elevate the coordination and direction of infrastructure projects that are essential to the energy transition to the national government level. The programme must be designed in consultation with industry and infrastructure companies, with the national government taking a more active coordinating role within a jointly agreed framework. • Involve several ministries and stakeholders in the MIEK. A Directorate General of the Ministry of Economic Affairs and Climate Policy will be responsible, and all stakeholders (e.g. the Ministries of Finance, Infrastructure & Water Management, Interior and Kingdom Relations, industry, infrastructure operators and local governments) will participate. • The MIEK has a two-year decision-making cycle. It is vital that the programme is synchronised with the grid operators’ Investment Plans, the Cluster and Regional Energy Strategies and the National Charging Infrastructure Agenda. The input for the MIEK will be proposed by the grid operators in close consultation with organisations representing grid users. It is up to the clusters to provide the necessary input. • Projects that are eligible for the MIEK must be selected according to a new

Management summary

Recommendations

  • 3. 
    Enabling CO 2 capture, utilisation and storage 5. Create an assessment framework for the various commodities • The realisation of the Porthos and Athos CCS projects will be crucial for the Given the expected limitations of the electrical grid, a choice must be made between transition to a sustainable industrial sector, achieving the Climate Agreement an electron-based transport infrastructure or a molecular-based infrastructure. For targets and creating new economic opportunities for The Netherlands. In addition, infrastructure projects, it is important not only to consider the direct project costs, but Porthos and Athos will provide other clusters with additional decarbonisation to perform a systematic analysis that includes the various options and effects

options. CO 2 from the other clusters can be delivered using ships or pipelines; the encountered throughout the chain. Since unlocking transportation capacity using an H 2

choice between these two modes of transport should be researched further. backbone tends to be cheaper than unlocking comparable capacity in a high-voltage

  • • 
    EU-ETS regulations regarding the delivery of CO 2 to non-ETS entities (ships and power grid, this report recommends a ‘molecular transport, unless’ approach. Where storage facilities) must be amended to enable the delivered CO 2 to be subtracted grid capacity allows it, there are no objections towards using electrification. Elsewhere,

    from one’s own emissions. it is recommended to look into other transport methods such as hydrogen. However, • The dimensions of Porthos and Athos must be geared towards a projected future this should involve consideration not only of the costs of transportation, but also the

    level of CO 2 deliveries, e.g. from other clusters, or possibly from abroad. costs of production and conversion, as well as suitability within the production/ • Management of the CO 2 infrastructure must be assigned to a party that has the procurement/usage chain. At the same time, sufficient decarbonisation options in all

requisite expertise, e.g. EBN. clusters must be guaranteed. Where CCS or H 2 do not have enough potential for

  • • 
    Arrangements must be made with regard to third-party access, taking into account reduction, e.g. in Cluster 6, this could be an argument for prioritising high-voltage existing (privately owned) infrastructure. infrastructure.
  • • 
    The national government must assume statutory liability for the stored CO 2 .
    • 6. 
      Create a safehouse for sensitive business data
  • 4. 
    Realization of H 2 backbone commensurate with the scaling-up of production It should be made possible, without transgressing the Dutch Competition Act • The expected increase in the production of, and demand for, H 2 requires a national (Mededingingswet), for companies to share the necessary sensitive business data in H 2 backbone to facilitate the exchange of H 2 between clusters. The backbone should projects where competitors take part simultaneously and time is of the essence. This is

    be constructed in a modular way be aligned with the timing of hydrogen project particularly relevant for Porthos as well as steam and electrolysis projects with multiple

    scale-ups. industrial customers. A ‘safehouse’ could be established where potential industrial

  • • 
    Management of the H 2 backbone must be assigned to a party that has the required investments and grid operators' plans for infrastructure projects can be assessed, and

    expertise, e.g. Gasunie. where proposals for new (or a more effective use of) infrastructure can be made, • Arrangements are to be made with regard to third-party access, taking into account without disclosing commercially sensitive information.

    existing (privately owned) infrastructure.

  • • 
    Quality requirements, security regulations and standards must be drawn up for H 2.

It is recommended that this is done in consultation with Belgium and Germany, in

light of the possible future links between national H 2 infrastructures.

Management summary

Recommendations

  • 7. 
    Financing energy infrastructure 8. Further research

In order to realise the required energy infrastructure in time, the government may • Cross-border H 2 and CO 2 network: commission a study on the potential for a crosscover certain project risks that the participating parties are unable to cover – in border H 2 and CO 2 network to which the Chemelot and Zeeland clusters could be

particular the technical risk and the demand risk. Additionally, there may be a need to connected. This study should focus on how such a network could help to strengthen oversize new-built infrastructure in anticipation of increased future use. In addition, the Dutch industry's position within the ARRRA cluster. It is recommended that this

questions about organisation will come into play (“who will do what, and who will be study is conducted in close consultation with all parties involved. liable for what?”). • A standard for local heat and steam projects: in order to realise the potential of industrial residual heat and the exchange of steam, there is a need for research into The projects will be financed primarily by the market. However, additional financing a standardised market model. Such a model must present sharply defined roles and options must be created so that insurmountable financial risks can be covered for a clear organisational structure, and must provide clear answers to questions such individual parties. as, 'who will do what?' and 'who will bear which risks?'. • The Invest-NL fund is well positioned to cover the projects’ technical risk. • An innovation fund would be a welcome supplementary option for highly innovative 9. Updating this research technologies. It is recommended that this overview of decarbonisation projects and infrastructure • The to be established Growth Fund (Groeifonds) should mainly focus on funding needs is updated regularly. In this light, this study can be regarded as the starting projects with a significant demand risk (vollooprisicio). point for the aforementioned MIEK and should ideally be updated every two years. • In order to properly address the dimensioning/oversizing issue, it is advised to identify which other financing measures are available in addition to the Growth Fund and EU funding.

Management summary

Purpose and scope of this report Cluster 6. The use of geothermal energy in industry will be limited up to 2030. This report supports the Taskforce Infrastructure, Climate Agreement, Industry (TIKI). • The estimated total investment costs for public infrastructure (including the national

The Dutch Climate Agreement prescribes that infrastructure must not impede the H 2 backbone) amount to €40-50 billion. This estimate does not include the private

industrial energy transition. Hence, this report identifies the scheduled industrial investments required from industry for project realisation and local infrastructure. decarbonisation projects and the associated infrastructural needs. Based on a

comparison between the current infrastructure and the projects scheduled for the Abroad period up to 2030 potential infrastructure-related limitations are identified. The Neighbouring countries (Belgium and Germany) are facing similar challenges with

identification of limitations this report focusses on four different commodities: H regard to the energy transition. Infrastructure-related joint ventures with Belgium and 2 , CO 2 ,

electricity and heat/steam. Technical limitations are often caused by non-technical Germany offer potential benefits for the Dutch economy. The industrial clusters of the obstacles. In this report, these obstacles have been subdivided into four categories: Rühr district and Flanders are of particular relevance to The Netherlands, due to the regulatory, economic, administrative and public support obstacles. Solutions paths need for CCS, renewable electricity and potentially sustainably generated hydrogen. have been drafted to ensure that scheduled projects materialise, risks are mitigated Further international collaboration within the ARRRA cluster for the chemical industry

and that the projects remain affordable. provides opportunities to increase the country’s international competitiveness.

National perspective The starting point of this report is the question as to what the industry's energy transition will be like in the years up to 2030. That question has been addressed from the perspective of six industrial clusters in the Netherlands. Cluster 6 represents the shared interests of decentralised industries such as food, paper and ceramics. This cluster has been visualised in the Enschede region. For each of these clusters it is assessed how they give substance to their transition strategy. The full analysis can be found in Appendix A.

Subsequently, the available main infrastructure is assessed, and the extent to which this will be able to meet demand, and what other options will be available in the years up to 2030. The main findings are as follows: • The projects scheduled up to 2030 will be able to be connected to the national highvoltage power grid (380/220 kV), although problems may arise locally in the event of unexpected additional growth. Further problems are expected to arise after 2030. • Limitations are already present for connecting to the 150 kV grid. 150 kV stations may also experience capacity shortages – for instance due to increased demand from datacenters (5-31% of total electricity demand in 2030).

  • • 
    It is possible to convert gas pipelines for use in the H 2 backbone. However, certain

technical issues will have to be considered.

  • • 
    There is considerable potential for the use of industrial residual heat, particularly in

Management summary

Project limitations & timing The maps below show when a need for main infrastructure for H 2 and CO 2

The national perspective covers the existing infrastructure and the options available up transportation can be expected to arise. The years are based on the various cluster to 2030, however, this does not suffice to conclude whether this infrastructure will be plans, the anticipated project timelines and realisation dates, and interdependencies. adequate. For that reason, an inventory and assessment have been made of all Cluster 6 will be able to capture carbon starting from 2030, while Zeeland and

scheduled decarbonisation projects within each industrial cluster. This assessment is Chemelot will have CO 2 available before that time. A physical connection to Porthos is

shown on the next page. Based on the infrastructural requirements for the realisation possible from 2026, however, delivery can commence sooner when transporting the

of the various projects, the adequacy of the available and planned infrastructure was CO 2 using ship. The modular realisation of the H 2 backbone must be aligned with the

evaluated. Where the infrastructure was found to be inadequate, technical limitations realisation of GW-scale electrolysis, which is anticipated to start in the northern

for each commodity are outlined. Netherlands around 2027. This will also enable H 2 storage. Afterwards, priority should

With respect to electricity, as pointed out earlier, the projects planned up to 2030 are be given to connecting Chemelot, since it has limited options for sustainable H 2 able to be connected, but choices will have to be made for the post-2030 period. Grid production. Subsequently, the western part of the backbone can be realised.

reinforcement comes with long lead times, and is not the most cost-effective option in in many cases. This being the case, an integral perspective is recommended in which various options are weighed and a cost-benefit analysis is made, not for each individual project, but for the entire chain. To this end, this report includes an analysis of dependencies between various projects.

Based on cost estimates it can for instance be concluded that creating additional

transport capacity for H 2 is more cost-efficient than to reinforcing the grid. Therefore, a

‘molecules, unless’ approach is recommended, i.e. molecular-based infrastructure, unless there is capacity to opt for electrification instead, or unless in a particular situation molecular-based infrastructure is a suboptimal choice from a societal point of

view. Hydrogen projects will be largely local until 2025, with the H 2 produced being

transported within the cluster through local infrastructure. Plans for GW-scale electrolysis are in place for the period after 2025, when a nationwide infrastructure in

the form of a backbone for H 2 exchange is desirable.

With respect to CO

2 , main transportation and storage infrastructure will be required. It

is important in this respect that the Porthos and Athos CCS projects be realised soon

and that subsequently transport and delivery of CO 2 from Chemelot, Zeeland and

Cluster 6 to Porthos or Athos is made possible.

There is significant potential for steam exchange and residual heat projects. In this regard, no technical limitations or dependencies have been identified.

Management summary

H 2 - H1, NN: Use H 2 in industry - H6, Ch: Greener H 2 production from - H2, NZKG: Blue H Athos 2 biomassa (waste) E13 - H3, R-M: H-vision, blue H 2 , 46 PJ. - H7, Ch: pilotplant H 2 from hydrocarbons - H4, R-M: Local H 2 network (HIC) - H8, C6: Production H 2 on offshore

  • H5, Ze: Local H E12 H 2 network (CUST) platforms and connection to national H 2 C16

2 infrastructure

E8 W9 E9

E20 C15

CO 2 - C1, NN: Biofuel with CO 2 - C12, Ze: CC(U)S 1 Mton already available Low

  • C2, NN: CO 2 net Eemshaven – Delfzijl pure CO 2 E6 E3 H7 E17
  • C3, NZKG: Athos CC(U)S - C13, Ze: CO E18 2 pipeline Gent (BE), - C4, NZKG: OCAP 1,1 Mton CCU Terneuzen and Vlissingen W3 E1 E10 W1
  • C5, R-M: CCS Porthos - C14, Ch: Reduction N 2 O emission ion C2 W7
  • C6, R-M: CCU OCAP 1,2 Mton - C15, Ch: Possibly CCU greenhouses C1

    0

CO 2 - C7, R-M: Porthos Zeeland and Chemelot. - C16, C6: CCS ceramics C17 C18 E14 W6

W1 H6 E15

  • C8, R-M: Porthos and 1-2 H 2 plants - C17, C6: CC(U)S waste incinerators
  • C9, Ze: 2 Mton CCU ‘Steel2Chemicals’ - C18, C6: Construction local CO E2

    E5

    2 networks C4 C6 C10

  • C10, Ze: 0,5 Mton CCU ‘alternative

concrete’ reduct

W1 H2

  • C11, Ze: 1,7 Mton CCS at H 2

    W5 1 E7 2 production W8

    C12 H1 W2 H5

Heat/ steam - W1, NN: Residual heat pipeline - W7, Ch: Follow-up projects HGN, use of CO

E19 W4 C9 H4 E16

  • W2, NN: Expansion residual heat 30 MW residual heat C11 C8 C13 - W3, NN: Expansion steam network - W8, C6: Residual heat datacentres H8
  • W4, NZKG: Expansion heat network - W9, C6: Geothermal for FNLI, paper- and C14 E4
  • W5, R-M: Expansion heat networks ceramics industries
  • W6, R-M: Expansion steam network - W10, C6: Use low-temperature residual High E11

Botlek heat for FNLI and papier industries H3 C7

  • W11, C6: Use residual heat waste C3

    incinerators C5

Electricity - E1, NN: 20MW P2H2 - E14, Ze: Electrification P2H - E2, NN: Scale-up E1 to 250MW - E15, Ze: 100MW P2H2

  • E3, NN: 100MW P2H2 - E16, Ze: Scale-up E15 to 1GW Low High
  • E4, NN: Scale-up E3 to 850MW + 1GW - E17, Ch: Electrification
  • E5, NN: Extra electrification - E18, Ch: Local electrolysis Project risk
  • E6, NZKG: 100MW P2H2 - E19, C6: Electrification offshore platforms
  • E7, NZKG: Scale-up E6 to 1GW P2H2 - E20, C6: Partial electrification food, Please note:
  • E8, NZKG: Electrification papier, ceramics and technology
  • E9, R-M: 20 MW P2H2 industries The figure presented above shows a feasibility and CO2 impact analysis for the industry sector's plans. This
  • E10, R-M: 250MW P2H2 analysis is NOT intended to indicate which projects are to be prioritised, but rather to assess the urgency - E11, R-M: Scale-up E10 to 2GW of the infrastructure to be developed. The project risks do not include the associated infrastructure-related
    • E12, R-M: Electrification
  • E13, R-M: Increase E-demand risks. The CO2 impact is quantified relative to the cluster's reduction targets. See the Appendix for further details about the methodology used for this assessment.

Management summary

Obstacles will be encountered in addressing technical limitations. Several of these Economic obstacles obstacles have been identified and then analysed so as to be able to design The demand risk (vollooprisicio) is hard to bear for individual parties. Demand risk appropriate solution paths, based on consultations and expert meetings with involves uncertainty regarding the utilisation and number of users of the new representatives of the Ministries of Economic Affairs and Climate Policy, Interior and infrastructure, and has a direct impact on the project's business case.

Kingdom Relations, the Provinces, academia, infrastructure operators and industry. Projects involving relatively new or rarely used technology may incur high costs while

Regulatory obstacles the benefits are highly uncertain. In many cases this can be attributed to specific The realisation of infrastructure is often impeded by uncertainty with regard to technical and/or organisational risks. A technical risk arises when a relatively new

regulatory aspects. This is relevant for projects relating to CO 2 , H 2 and heat. For technology is implemented which has not been applied extensively before, meaning

instance, current legislation governing carbon accounting (EU-ETS, Scope 1, 2, 3 that there is less experience with the technology and therefore less understanding of

method) is obstructing decarbonisation of industry by delivery of CO

2 and heat to nonthe risk involved. An organisational risk is often caused by the lack of a proper project

ETS entities and the allocation of emissions reductions in production chains. organisation, meaning that there is no clear understanding of the various parties'

For many projects, the legal framework is either incomplete or non-existent. What is duties and interests. These risks result in uncertainty, which makes it harder to secure

missing from the framework is the appointment of grid operators for H funding for a project. 2 , CO 2 and heat

networks, clear rules on third-party access, statutory regulations governing the Lastly, the realisation of infrastructure projects is often impeded by a lack of resources

storage of CO 2 , and quality requirements for H 2 and CO 2 . such as suitable manpower, funding and physical space. This results in the situation

Lastly, pursuant to the Dutch Competition Act, competing businesses are banned from where not everything can be executed everywhere, and where choices have to be

exchanging sensitive business information, even when such exchange is necessary for made.

the success of joint ventures in which timelines are crucial. Economic solutions

Regulatory solutions • Revise the subsidy procedure and timelines: make sure that projects receive an

  • • 
    Establish legal incentives and carbon accounting: introduce regulations that increase indicative subsidy before the permission-granting procedure.

the appeal of investments in ambitious measures that will significantly reduce • Guarantees and cover for risks: create an infrastructure fund to finance

emissions. infrastructure projects and cover the financial risks involved, e.g. demand risk.

  • • 
    Create new laws and regulations governing H 2 , CO 2 and heat. This new legal • Proper implementation of SDE

++ (subsidy scheme for decarbonisation): ensure that

framework should include aspects such as the appointment of infrastructure the subsidies for the various technologies are adequate, have the right volume and

operators, statutory duties and powers, buyer protection, third-party access, carbon offer of long-term certainty.

storage (including third-party liability), quality requirements and security guidelines • Standardised heat and steam market model: for the local construction of new

particularly with respect to H heat/steam infrastructure, it is essential to develop a repeatable organisational 2 .

  • • 
    Create a safehouse for the exchange of sensitive business data. structure and risk distribution model. There is a need for standardisation of the chain and this potentially affects many projects.

Management summary

Administrative obstacels Public support obstacles There is a lack of direction from the government's various administrative levels and The energy transition is having a significant effect on society. Transition means ministries with regard to infrastructure plans. Government direction is required for change, which by definition results in friction, uncertainty and resistance. projects of significant societal importance that cannot be realised on their own due to

market conditions or other impediments. At present, the climate debate mainly focuses on the costs of measures, rather than on their potential benefits and the new economic opportunities they present. Neither

Inadequate governance, selection and prioritisation in the allocation of land for the national government nor the industry is sufficiently explaining the societal infrastructure projects constitutes an obstacle in the present and will continue to do so importance of the energy transition or emphasising the opportunities it entails. in the future. This applies to both private land in clusters and public land designated

for national infrastructure. Taking long-term trends into account is a challenge, since it There is a lack of commitment to infrastructure at the administrative level. Limited

involves reserving the relevant land for a long period of time. public support at the local level is resulting in limited support from local authorities, as these authorities tend to focus on the interests of their own population.

Much of the existing oil and gas infrastructure can be repurposed for the rapid

introduction of H Public support solutions 2 and CO 2 transport and storage. However, part of this infrastructure

is scheduled to be decommissioned in the short-term. If the government and In order to create broad public support, clear political and administrative structures stakeholders fail to decide on repurposing within the next few years, much of this must be established, each with their own responsibilities. This will require effective

potentially re-usable infrastructure may be lost. interactions between the public and the government. Citizens’ participating in the drafting of Regional Energy Strategies (RES) generates local momentum and support.

Administrative solutions The national government and industry must jointly continue to emphasise the potential • Create a period review framework for main-infrastructure, in consultation with benefits and economic opportunities of the energy transition, as well as the industry’s

industry and infrastructure companies: a Multi-year Programme for Energy and importance.

Climate Infrastructure (MIEK), in which the national government will take a more

active directive part than it has done so far, within a jointly agreed framework.

  • • 
    The plans drawn up by industry and infrastructure companies require an integrated approach and harmonisation with other land-use plans, such as those for agriculture, the built environment and transportation. National and provincial strategies on spatial planning and the environment (NOVI, POVI, PEH) have been established to arrange this. Involve the industrial clusters in these instruments and ensure that the energy transition and associated infrastructure are a main topic.
  • • 
    Give infrastructure operators greater freedom in their decision-making process and provide more regulatory scope for classifying investments as 'effective investments' (e.g. if an area is expecting demand to increase but is not 100% sure from who). This will allow infrastructure managers and developers to complete or scale up the infrastructure that is relevant for society’s energy transition ahead of schedule. This will involve explicit supervision by the regulator (ACM).

Management summary

Evaluation Although this report primarily focuses on the energy transition in the years up to 2030, it is important to include a perspective for the period beyond, towards 2050. Therefore, the analysis presented in this report is evaluated in light of several scenarios and policy plans, based on which a future forecast for each of the four commodities is made.

The current transition path is particularly in line with the national governance scenario outlined in the ii3050 study. This scenario will result in a high degree of national selfdependence, based on a combination of offshore wind energy and large-scale electrolysis, with the produced H

2 being transported by a national backbone. It also

reflects several aspects of the regional and European ii3050 scenarios. Belgium and Germany are also focusing on national governance, while they remain open to international cooperation and the exchange of commodities and raw materials.

The forecasts for the various commodities in the period up to 2050 are as follows:

  • • 
    H 2 : Large-scale production of green and blue hydrogen, with the largest growth in

the green segment. Production will be strongly linked to offshore wind energy, and

will be exchanged using an international backbone between industrial clusters in The

Netherlands, Belgium and Germany.

  • • 
    CO 2 : Increased carbon capture in industry and more plants linked throughout the ARRRA cluster for the international exchange of CO 2 . Infrastructure will initially be rolled out for CO 2 storage, followed by a shift to CCU in which CO 2 will be used as a raw material. CO 2 infrastructure that will become superfluous due to the shift

towards CCU will be reused for the transportation of other raw materials.

  • • 
    Electricity: Increased demand from P2H and P2H2 and scaled-up production of offshore wind energy. This will result in additional pressure on the energy transportation network leads to increased pressure on the electricity grid. As a result, decisions will have to be made at an early stage on whether to use electron or molecular transport chains in order to prevent congestion in the transportation network.
  • • 
    Heat/steam: Further utilisation of the potential for industrial residual heat and the exchange of steam. Potential application of new technologies such as hightemperature heat pumps or geothermal energy for heating purposes. Process efficiencies will reduce demand for heating in industry.

Inhoudsopgave rapport

Hoofdstuk Pagina

Managementsamenvatting 3

Management summary 12

  • 1. 
    Introductie 23
  • 2. 
    Nationaal perspectief 28
  • 3. 
    Buitenlandanalyse 42
  • 4. 
    Project beperkingen & timing 55
  • 5. 
    Knelpunten 70
  • 6. 
    Oplossingen 81
  • 7. 
    Toetsing 93
  • 8. 
    Conclusies en aanbevelingen 100

Appendices 109

  • A. 
    Bevindingen industriële clusters en infrastructuur 110
  • B. 
    Project afhankelijkheden en timing 155
  • C. 
    Overzicht knelpunten per project 162
  • D. 
    Achtergrondinformatie 179

Lijst van afkortingen

Term Omschrijving Term Omschrijving

ARRRA Antwerp-Rotterdam-Rhine-Ruhr Area LT Lage temperatuur

ATR Autothermal reforming m 3 Kubieke meter

AVI Afvalverbrandings installatie MEUR Miljoen Euro

BE België MIEK Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat

CCS Carbon Capture and Storage MIRT Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport

CCU Carbon Capture and Utilization Mton Megaton (miljoen ton)

CES Cluster Energie Strategie MW Megawatt (miljoen Watt)

CO 2 Koolstofdioxide NL Nederland

CO 2 e CO 2 equivalent NZKG Noordzeekanaalgebied

DE Duitsland NOVI Nationale Omgevingsvisie

EU-ETS European Emission Trading System P2H Power to Heat, te weten een elektrische boiler of warmtepomp

E-vraag/verbruik/net Elektriciteitsvraag/-verbruik/-net P2H2 Power to Waterstof, te weten een elektrolyser

FID Final investment decision PEH Programma Energie Hoofdstructuur

GvO Garantie van oorsprong PJ Petajoule (10 15 Joule)

GW Gigawatt (10 9 Watt) POVI Provinciale Omgevingsvisie

H 2 Waterstof RES Regionale Energie Strategie

HT Hoge temperatuur SDE Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie

HS Hoogspanning SMR Steam Methane Reforming

HVDC High voltage direct current SVB Structuurvisie buisleidingen

kton Kiloton (duizend ton) TIKI Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie

kV Kilovolt (duizend volt) WoZ Wind op Zee

1 Introductie

1

23 DNV GL © 2020

  • 1. 
    Introductie – Achtergrond en aanleiding

Infrastructuur is kritisch voor de industrie om te voldoen aan het Klimaatakkoord. Een Taskforce is ingesteld om infrastructurele knelpunten te identificeren en oplossingen aan te dragen.

Achtergrond Aanleiding

Nederland heeft zich gecommitteerd om in 2030 49% minder CO 2 uit te stoten ten In het Klimaatakkoord wordt het volgende vermeld: “De transitie van de industrie mag

opzichte van 1990. In 2050 moet de uitstoot van broeikasgassen met 95% afgenomen niet stuklopen op een gebrek aan infrastructuur. Momenteel is nog te weinig zicht op zijn. Als onderdeel van het Nederlandse klimaatbeleid is op 28 juni 2019 het welke extra infrastructuren daarvoor nodig zijn. Er zal een taskforce worden opgericht Klimaatakkoord gepresenteerd. Het Klimaatakkoord is een overeenkomst tussen die uiterlijk eind 2019 heeft geïnventariseerd welke infrastructurele behoeftes bestaan organisaties en bedrijven in Nederland, met als centraal doel om de nationale (met name in de clusters) en die adviseert over de (voorwaarden voor) realisatie

broeikasgasuitstoot in 2030 met 49% terug te dringen ten opzichte van 1990. hiervan.” [1]

De invulling van deze opgave is besproken aan vijf sectortafels. Hierbij is een opgave De Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie (TIKI) per sector toegekend: het aantal Mton broeikasgasuitstoot dat per sector, ten opzichte In de Staatscourant van 14 oktober 2019 is de instelling van de Taskforce van vastgesteld en reeds voorgenomen beleid, in 2030 moet zijn gereduceerd om Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie formeel gecommuniceerd. [2] De TIKI bestaat samen in dat jaar te komen tot 49% reductie. Zie figuur hieronder. uit voorzitter Carolien Gehrels (European Cities director Arcadis), Marc van der Linden (CEO Stedin Groep) en Hans Grünfeld (Managing director VEMW). DNV GL ondersteunt

De additionele opgave voor de industrie is een reductie van 14,3 Mton CO 2 bovenop de taskforce middels deze rapportage. bestaand beleid (5,1 Mton CO 2 reductie). Richting 2030 moet de industrie indicatief

dus nog 19,4 Mton reduceren. [1] De TIKI heeft als taak: • Het identificeren en inventariseren van knelpunten in infrastructuur voor de modaliteiten H

CO 2

, CO 2 elektriciteit en warmte/stoom, alsmede andere vloeistoffen, 2 reductie in 2030 door Ontwerp-Klimaatakkoord (PBL) gassen en grondstoffen en data, die een belemmering vormen om tijdig te voldoen

20 aan de afspraken uit het Klimaatakkoord, alsmede (op korte termijn) onbenutte 1,9

infrastructuur. • Het identificeren van voorwaarden voor het realiseren van de infrastructurele

ie 15 0,4 behoeften voor het opheffen van alle geïnventariseerde knelpunten.

  • • 
    Het inventariseren van de hardheid van bedrijfsinvesteringen met betrekking tot de

d u

ct

geïnventariseerde knelpunten, alsmede van de urgentie van het opheffen van deze re knelpunten.

O 2 10 18,3 7,9 • Het adviseren van de minister met betrekking tot het opheffen van alle n C geïnventariseerde knelpunten.

to

M 5 3,1

  • • 
    Nader onderzoek naar overige knelpunten in de infrastructuur met betrekking op verduurzaming, voor zover de minister dit onderzoek nodig acht, alsmede

6,0 onderzoek naar het opheffen van deze knelpunten. 4,2 1,7 2,6

0 1,8 0,8 Daarmee heeft de Taskforce nadrukkelijk niet ten doel om een uitspraak te doen

Elektriciteit Industrie Mobiliteit Landbouw Gebouwde omtrent de haalbaarheid of stand van zaken van de opgave voor de industrie.

Omgeving Aanpak

24 DNV GL © 2020

  • 1. 
    Introductie – Aanpak, doel en leeswijzer

    Scenario’s en beleidsplannen

    PROJECT BEPERKINGEN

    • & 
      TIMING

    NATIONAAL PERSPECTIEF,

CLUSTERPLANNEN CONCLUSIES &

EN INTERVIEWS TOETSING AANBEVELINGEN

KNELPUNTEN OPLOSSINGS-

RICHTINGEN

BUITENLAND

ANALYSE

  • 1. 
    Introductie – Aanpak, doel en leeswijzer

Infrastructuur is kritisch voor de industrie om te voldoen aan het Klimaatakkoord. Een Taskforce is ingesteld om infrastructurele knelpunten te identificeren en oplossingen aan te dragen.

Aanpak Appendix.) De ruimte hiertussen (in MW, ton dan wel PJ) duidt op een mogelijke Dit rapport is tot stand gekomen na raadpleging van veel verschillende bronnen en technische beperking. Het oplossen van een dergelijke beperking doet een beroep op gesprekken met deskundigen: verschillende middelen en dient te worden gefaciliteerd door adequate wet en • Informatie en plannen vanuit de industriële clusters, brancheverenigingen, regelgeving. Belemmeringen die hier kunnen optreden worden in deze studie individuele bedrijven, landelijke en regionale infrastructuurbeheerders. gerapporteerd als knelpunten. Deze komen voort uit zowel eigen analyse, als vanuit • Gesprekken met industriële clusters, individuele bedrijven en infrastructuurinformatie die ter beschikking gesteld is door industrie, infrabeheerders en experts. beheerders. Hiervoor zijn vervolgens oplossingen en aanbevelingen geformuleerd die richting • Literatuur over de broeikasgasuitstoot door de industrie, opties voor emissiereductie zouden moeten geven aan het toekomstig beleid, met als doel de infrastructurele en energie-infrastructuur. behoeftes van industriële projecten te voorzien en de haalbaarheid van deze projecten

  • • 
    Inzichten vanuit de TIKI en een reflectiegroep met vertegenwoordigers van diverse te vergroten. ministeries ingesteld door het Rijk.
  • • 
    Studies uit Duitsland, België en informatie van de Europese Commissie. Doel Deze studie ondersteunt de TIKI en richt zich primair op het benoemen en definiëren

Draagvlak voor deze studie en het beschikbaar stellen van gegevens wordt van mogelijke oplossingen voor infrastructurele knelpunten opdat de industrie kan gewaarborgd door meerdere consultatiesessies met zowel vertegenwoordigers vanuit voldoen aan de opgave zoals genoemd in het Klimaatakkoord. Voor vele projecten is de industrie, als vertegenwoordigers van beheerders van infrastructuur. Daarnaast de beschikbaarheid van infrastructuur voorwaardenscheppend. Tegelijkertijd moeten vindt er veelvuldig ruggespraak plaats met alle betrokken partijen. Tevens hebben keuzes worden gemaakt, vanwege beperkte middelen en mogelijkheden. Deze studie meerdere experts hun visie gegeven tijdens zogenaamde expertsessies, waarbij heeft nadrukkelijk niet als doel om keuzes te maken tussen het faciliteren van specialisten op deelonderwerpen aangaande knelpunten en mogelijke verschillende projecten. Tevens is het een uitgangspunt dat we ook in de toekomst de oplossingsrichtingen hun visie konden geven. Ook hebben partijen uit de industrie aanwezigheid van industrie in ons land zien als waardevol. Daarmee dient het voor

evenals netbeheerders, lokale overheden en vertegenwoordigers van ministeries iedere industrie mogelijk te zijn om decarbonisatieprojecten te verwezenlijken.

diverse mogelijkheden gehad om te reageren op (onderdelen van) dit rapport. Centraal in deze analyse staan de industriële clusters. Daarbij worden structurele

De Nederlandse industrie is geaggregeerd in zes industriële clusters: Noord-Nederland veranderingen van infrastructurele behoeften van andere sectoren niet geanalyseerd. (Eemshaven, Delfzijl, Assen), Noordzeekanaalgebied, Rotterdam-Moerdijk, Zeeland Derhalve biedt dit rapport geen compleet overzicht van de benodigde investeringen in (Vlissingen, Terneuzen), Chemelot en Cluster 6. Cluster 6 is geografisch gespreid en energie-infrastructuren. Tevens beperkt de scope van deze analyse zich hoofdzakelijk wordt belichaamd door de sectoren levensmiddelen, olie- en gasproductie, technologie tot energiehuishouding en zal niet verder uitweiden over grondstofbehoeftes zoals

(machinebouw, automotive, elektronica), papier, metaal en keramiek (incl. glas). nafta en ethyleen.

Elk industrieel cluster heeft een of meerdere plannen om aan de opgave van het klimaatakkoord te voldoen. De basis van dit rapport bestaat uit een analyse van deze clusterplannen waarmee de infrastructurele behoeften in kaart zijn gebracht. Deze behoeften worden vergeleken met de voorziene infrastructurele plannen. (De volledige analyse van de clusterplannen en infrastructurele behoeften is te vinden in de

  • 1. 
    Introductie – Aanpak, doel en leeswijzer

Infrastructuur is kritisch voor de industrie om te voldoen aan het Klimaatakkoord. Een Taskforce is ingesteld om infrastructurele knelpunten te identificeren en oplossingen aan te dragen.

Economische kansen voor Nederland investeringen van bedrijven en de realisatie van decarbonisatie projecten. Het doel van deze rapportage hangt ook samen met de bredere notie dat de • Hoofdstuk 5: Knelpunten. Het creëren van energie infrastructuur kent naast Nederlandse industrie ook in de toekomst veel waarde kan toevoegen aan de technische belemmeringen ook andere knelpunten. In feite zijn dit de knelpunten Nederlandse economie en samenleving. Zie hiervoor bijvoorbeeld de Groeibrief die de die in de weg staan om de technische belemmeringen op te lossen. Deze knelpunten minister van EZK op 13 december 2019 naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. zijn opgedeeld in vier categorieën: regulatorisch, economisch, bestuurlijk en maatschappelijk. Door ervoor te zorgen dat industriële bedrijven en clusters de mogelijkheid hebben om • Hoofdstuk 6: Oplossingen. Hierin komen de oplossingsrichtingen aan de orde om de te verduurzamen, mede met behulp van de juiste energie-infrastructuur, ontstaan regulatorische, economische, bestuurlijke en maatschappelijke knelpunten te nieuwe groeikansen. Een uiteindelijk duurzame industrie zorgt voor nieuwe mitigeren. werkgelegenheid, nieuwe innovatie en nieuwe producten en diensten. Ook nieuwe • Hoofdstuk 7: Toetsing. Waar de plannen tot 2030 redelijk concreet zijn, is de energie-infrastructuur zelf leidt tot nieuwe economische activiteit die hele ketens van ontwikkelingsrichting naar 2050 onduidelijker. Om hier toch duiding aan te kunnen toeleveranciers nieuwe kansen biedt. De kennis en kunde die ondernemers hiermee in geven, toetst dit hoofdstuk de lijn uit clusterplannen en projecten die nu ingezet Nederland opdoen, kan een exportproduct worden vergelijkbaar met onze wordt aan de hand van verschillende visies en plannen voor de periode 2030-2050. internationale positie op het gebied van ‘water management’. Dit rapport concentreert • Hoofdstuk 8: Conclusies en aanbevelingen. zich op energie-infrastructuur maar zijdelings zullen ook bredere economische noties aan de orde komen die verwijzen naar de bredere positie van Nederland in de toekomst, ook in relatie tot onze buurlanden.

Leeswijzer Dit rapport presenteert de bevindingen van de knelpunten en mogelijke oplossingen in relatie tot de aanleg en het gebruik van cruciale energie-infrastructuur. Het rapport is opgebouwd uit de volgende onderdelen: • Hoofdstuk 2: Nationaal perspectief. Dit hoofdstuk inventariseert het nationale niveau, waarbij de nationale ontwikkelingen op het gebied van energie en infrastructuur worden geschetst, zoals het Nederlandse elektriciteitsnet, de

realisatie van de H 2 backbone, de huidige en toekomstige benutting van zowel

onshore als offshore infrastructuur en de potentie van restwarmte en geothermie.

  • • 
    Hoofdstuk 3: Buitenlandanalyse. Dit hoofdstuk geeft op basis van openbare bronnen de stand van zaken weer in België en Duitsland, om een indicatie te krijgen hoe de plannen in het buitenland zich verhouden tot de plannen in Nederland.
  • • 
    Hoofdstuk 4: Projectbeperkingen en timing. Dit hoofdstuk analyseert de technische beperkingen per modaliteit en brengt de onderlinge afhankelijkheden tussen projecten in kaart. De aan- of afwezigheid van infrastructuur beïnvloedt

    2 Nationaal perspectief

    1

28 DNV GL © 2020

  • 2. 
    Nationaal perspectief – Samenvatting

D e energie hoofdinfrastructuren in Nederland onder de loep

In dit hoofdstuk staat de (toekomstige) Nederlandse infrastructuur van de volgende De mogelijkheid bestaat om het aardgasnetwerk te hergebruiken voor transport van

industriële modaliteiten centraal: elektriciteit, gas, CO 2 , H 2 en Warmte. De huidige H 2 . Aangezien het netwerk in grote mate bestaat uit parallelle leidingen die door

situatie, de impact op de energie infrastructuur alsook de verwachte situatie in 2030 afnemende productie en vraag van aardgas vrijgespeeld kunnen worden, is realisatie

passeren per infrastructuur de revue. Het totaal van de benodigde investeringen in van grootschalige ombouw naar H 2 leidingen in 2026 technisch mogelijk. Waar en

infrastructuur voor de energietransitie tot 2030 is geschat op 40 tot 50 miljard euro. wanneer de precieze realisatie plaatsvindt, hangt af van vraag en aanbod, strategische keuzes en ruimtelijke inpassing.

Elektriciteitsnetwerken in Nederland De Nederlandse industrie verbruikt 25% van het totaal aan elektriciteit. Het Warmte elektriciteitsnetwerk is verbonden met België, Duitsland, Noorwegen, Denemarken en De Nederlandse industrie kan de regionale transitie faciliteren door het uitkoppelen van Groot-Brittannië en kan dus (eventuele emissievrije) elektriciteit imen warmte. Binnen 20 kilometer van de industriële clusters wonen circa 6,5 miljoen exporteren. Door elektrificatie in alle sectoren ontstaat er de komende jaren druk op mensen. Lage temperatuur restwarmte is veelal niet bruikbaar in de industrie en kan de elektriciteitsnetwerken in Nederland. Naast de toenemende vraag naar dienen als energiebron voor de verwarming van de gebouwde omgeving. Hoge transportvermogen vanuit datacenters en duurzame productie, wordt ook de groei van temperatuur restwarmte zoals stoom (er zijn momenteel acht stoomnetten in de vermogensvraag door de elektrificatie in de industrie (bijvoorbeeld door elektrificatie industrie; totaal 50 PJ) is vaak bruikbaar voor industriële toepassingen in diverse van industriële warmtevoorziening) als uitdaging gezien voor de komende jaren. sectoren. Hoge temperatuur warmte (boven de 100ºC), relevant voor industrie, valt Daarbij moet worden opgemerkt dat de wendbaarheid van industriële projecten groter veelal niet te produceren met conventionele geothermie. Dit maakt geothermie geen is dan het tempo van verzwaringen en uitbreidingen in het elektriciteitsnetwerk. Deze serieuze bron voor warmtevoorziening in de industrie tot 2030 (met uitzondering van toename van de infrastructurele belasting kan leiden tot urgente en lastig oplosbare enkele sectoren). situaties, zoals regionale congesties en aansluitproblemen voor de industrie in sommige gebieden. ICT en datacenters Voor de toekomst zijn geen grote beperkingen te verwachten qua beschikbaarheid en Het Nederlandse aardgasnetwerk kwaliteit van de benodigde ICT-infrastructuur. Wel moet de Nederlandse industrie zich De Nederlandse industrie is verantwoordelijk voor 30% van het totale aardgasverbruik wapenen tegen cybercrime. In de komende jaren zullen in Nederland meerdere in Nederland. De vraag naar aardgas neemt af in Nederland, terwijl de datacenters gebouwd worden. Dit kan druk leggen op de lokale elektriciteitsnetwerken vraagontwikkeling in het buitenland onzeker is. Op basis hiervan zijn voor het in bijvoorbeeld Noord-Holland. Centrale sturing bij de locatiekeuze van datacenters zou Nederlandse gasnetwerk geen capaciteitsproblemen voorzien, en is er voldoende verdere planning van het elektriciteitsnetwerk faciliteren. ruimte voor LNG en biogas ontwikkelingen. Wel kan er mogelijk een knelpunt ontstaan in Duitsland, wat impact kan hebben op de aanvoercapaciteit naar Nederland. Vergunningverlening Regelingen zoals de Rijkscoördinatieregeling, Crisis- en Herstelwet en het MIRT

Potentiële H 2 infrastructuur programma zouden dienst kunnen doen om vergunningverlening bij het realiseren van Er wordt een sterke stijging van de vraag naar H 2 verwacht als grondstof en mogelijk energie hoofdinfrastructuur te coördineren en de verschillende benodigde

als brandstof. Dit leidt tot de noodzaak voor aanleg van een hoofdinfrastructuur voor vergunningen snel, systematisch en transparant te realiseren. De snelheid van

het transport van H 2 tussen productielocaties en afnamelocaties in de verschillende vergunningsverlening wordt ook bepaald door organisatorisch vermogen

clusters.

  • 2. 
    Nationaal perspectief

    Scenario’s en beleidsplannen

    PROJECT BEPERKINGEN

    • & 
      TIMING

    NATIONAAL PERSPECTIEF,

CLUSTERPLANNEN CONCLUSIES &

EN INTERVIEWS TOETSING AANBEVELINGEN

KNELPUNTEN OPLOSSINGS-

RICHTINGEN

BUITENLAND

ANALYSE

  • 2. 
    Nationaal perspectief – Aanpak

De eerste stap in deze studie betreft het in beeld brengen van de huidige situatie op zogenaamde H 2 backbone, de huidige en toekomstige benutting van zowel onshore als

het gebied van energie en infrastructuur, alsmede een verkenning van het perspectief offshore infrastructuur, en de potentie van restwarmte en geothermie. ten aanzien van de energie infrastructuur tot 2030 en daarna. Dit is zowel op nationaal niveau als op clusterniveau bekeken. Hierbij is gebruik gemaakt van diverse studies op De bevindingen van de inventarisatie op clusterniveau staan in de Appendix. Hierbij is nationaal en regionaal niveau over infrastructurele plannen en over plannen en aan de hand van de verschillende energiedragers een overzicht gegeven van de ontwikkelingen van de industrie. Dit is aangevuld met interviews met verschillende huidige situatie, de plannen voor emissiereductie en de verwachting voor 2030. stakeholders, zoals industriële clusters, individuele bedrijven, beheerders van Specifiek wordt per energiedrager de behoefte aan infrastructuur genoemd voor de infrastructuur, kennisinstellingen en de overheid. periode tot 2030 en erna, de plannen voor infrastructuur en een beschrijving van eventuele infrastructurele knelpunten (beperking tussen behoefte infra en het aanbod Dit hoofdstuk presenteert de bevindingen van de inventarisatie op nationaal niveau, hiervan met inbegrip van infrastructurele plannen). waarbij de nationale ontwikkelingen op het gebied van energie en infrastructuur worden geschetst, zoals het Nederlandse elektriciteitsnet, de realisatie van de

Nationale studies infrastructuur

Nationale studies industrie NATIONAAL

Clusterplannen industrie PERSPECTIEF,

Interviews industrie, infrabeheerders, CLUSTERPLANNEN kennisinstellingen en overheid EN INTERVIEWS

  • 2. 
    Nationaal perspectief – Huidige situatie

Een overzicht van energieverbruik en CO 2 emissie per industrieel cluster, en de uitwisseling van grondstoffen op (inter)nationaal

niveau in 2018

Uitstoot 2018: 62,1 Mton CO 2 e

  • 60% van emissies industrie & energie (CBS)

40 PJ CO = 33% van emissies NL (CBS) 2 e emissie

1,6 Mton Cluster (Mton)

Cluster 6 = levensmiddelen, olie- en gasproductie, papier, Rotterdam Moerdijk 18,6 technologie (machinebouw, automotive, NZKG 14,4 elektronica), metaal en keramiek (incl. glas) Zeeland 10,9

De plannen voor CO 2 emissiereductie van de clusters tellen op Chemelot 6,0 tot ~24 Mton, dit is dus boven de opgave vanuit het Noord NL 1,6

Klimaatakkoord (14,3 Mton additioneel en 5,1 Mton bestaand Cluster 6 10,6

beleid). Dit kan verklaard worden omdat dat de plannen nieuwe Totaal 62,1

164 PJ maatregelen bevatten en wellicht enige ruimte bieden.

14,4 Mton

250 PJ Huidige energie infrastructuur: Energieverbruik Industrie 2018 in PJ (CBS)

CCU 10,6 Mton • Elektriciteitsnet

OCAP E, G en olie • Hoge belasting, regionale congestie. 15 5

netwerk • E-vraag neemt toe. Aardolie

  • • 
    Verbruik industrie 25% van totaal NL.

260 PJ 50 Import+ • Import elektriciteit (evt. emissievrij). 88 Aardgas

productie 18,6 Mton • Gasnet olie en gas • Geen capaciteitsproblemen voorzien, 109 Elektriciteit

CCU voldoende ruimte voor LNG en biogas

Yara ontwikkelingen. Mogelijk knelpunt in 635 Kolen

Duitsland dat impact kan hebben op de Warmte 75 PJ aanvoercapaciteit naar Nederland.

10,9 Mton • Aardgas vraag neemt af in Nederland, 389 Hernieuwbaar

vraagontwikkeling in buitenland is onzeker.

  • • 
    Verbruik industrie 30% van totaal NL. Afval

66 PJ H 2 • 8 stoomnetten in de industrie; totaal 50 PJ.

6 Mton CO 2 • Beperkte CCU infra (OCAP en CCU Yara). Olie

  • • 
    Daarnaast vloeibare en vaste energiedragers met eigen infrastructuur. Internationaal vervoer

Elektriciteit vindt voornamelijk plaats per pijpleiding, schip of tankwagen.

Bron: informatie uit clusters en CBS (2018) Aardgas

  • 2. 
    Nationaal perspectief – Elektriciteit

Tot 2030 vormt het 380 kV transportnet geen significante beperking voor de industriële plannen bij uitvoering van de investeringsplannen van 2020 (IP2020). Na 2030 worden wel beperkingen verwacht, waardoor op korte termijn fundamentele keuzes nodig zijn.

  • • 
    De figuur links is een versimpelde weergave van het huidige hoogspanningsnetwerk van TenneT. De voor de industrie relevante en beperkende 150 kV verbindingen zijn eveneens weergeven. Uit analyse [3] blijkt dat op 380/220 kV niveau in de periode tot 2030 nog aansluitmogelijkheden ten behoeve van bepaalde industriële clusters zijn. Afhankelijk van locatie en exacte vraagtoename kunnen op het landelijk 380/220 kV net knelpunten ontstaan. [i] Dit betekent dat er lokaal –bij voor de industrie zeer relevante aansluitingen- naar oplossingen gezocht moet worden. Deze situaties komen aan bod bij het bespreken van de clusters in de Appendix.
  • • 
    In enkele regio’s zullen de aansluitmogelijkheden op de 150 kV netwerken en distributienetten beperkt zijn. Dit is met name relevant voor cluster Chemelot, Cluster 6 en Zeeuws-Vlaanderen, aangezien deze momenteel enkel een 150 kV aansluiting hebben. In de regio Amsterdam zijn momenteel reeds een significant deel van de 150 kV verbindingen overbelast, met de verwachting dat dit verder zal oplopen tot 2050.
  • • 
    Naast de toenemende vraag naar transportvermogen vanuit datacenters en duurzame productie, wordt ook de groei van vermogensvraag door de elektrificatie in de industrie (bijvoorbeeld door elektrificatie van industriële warmtevoorziening) als uitdaging gezien voor de komende jaren. Daarbij moet worden opgemerkt dat de wendbaarheid van industriële projecten groter is dan het tempo van verzwaringen en uitbreidingen in het elektriciteitsnetwerk. Dit kan leiden tot urgente en lastig oplosbare situaties.
  • • 
    De verwachte lokale beperkingen volgen uit complexe netwerk-belasting berekeningen. Deze gaan uit van vraagontwikkelingen zoals tot op heden bekend zijn. Versnelling van transitie (bijvoorbeeld door aanpassing van subsidieregels zoals SDE ) kan leiden tot nieuwe inzichten en het signaleren van nieuwe beperkingen. ++
  • • 
    Na 2030 zal de capaciteit van het hoogspanningsnetwerk niet voldoende zijn om de doorvoer van grote hoeveelheden (wind- en zonne-) energie of een versterkte vraag voor bijvoorbeeld elektrificering van de

industrie of de productie van groene H 2 , te faciliteren.

  • • 
    Wel laat een gezamenlijke studie van TenneT en Gasunie zien dat een verhoogd aanbod van (met name)

offshore wind opgevangen kan worden door elektrolyse dichtbij de aanlandingspunten (en dan conversie in H 2 ),

wat als bijkomend voordeel heeft dat het transportcapaciteit op de rest van het netwerk vrijhoudt. Dit is een goed voorbeeld van het effect van het maken van keuzes op nationaal niveau.

150 kV knelpunt industrie • Nederland is middels meerdere interconnectoren verbonden met België, Duitsland, Noorwegen, Denemarken

220 kV en Groot-Brittannië en kan dus (eventuele emissievrije) elektriciteit im- en exporteren.

380 kV

  • 2. 
    Nationaal perspectief – Waterstof

Realiseren H 2 netwerk op basis van bestaande aardgas infrastructuur is mogelijk voor 2030

Nederland beschikt over een uitgebreid aardgasnetwerk waarin gas met verschillende

samenstellingen kan worden getransporteerd. (zie linker kaart).

Met name de Oostelijke Noord-zuidverbinding bestaat uit een groot aantal parallelle leidingen, van

zowel H-gas (oranje) als G-gas (grijs). Al vrij snel, na 2020, kunnen een aantal leidingen

Bestaand gasnet Gasunie Voorziene H 2 backbone beschikbaar worden gemaakt voor H 2 . Hierdoor kunnen al voor 2026 een aantal delen van een

nationale backbone worden gerealiseerd, waarbij de vijf geografisch geconcentreerde clusters verbonden worden. Prioritering van tracés is te doen door te kijken naar synergievoordelen en

gewenste uitwisseling tussen industrieën (zie hoofdstuk 4).

Op de rechter kaart is de H 2 -backbone, zoals aangegeven door Gasunie, geprojecteerd. Een groot

gedeelte hiervan bestaat uit geconverteerde aardgasleidingen (blauw) en een klein gedeelte uit

nieuwe, speciaal voor H

2 ontworpen leidingen (rood) (daar waar lokaal het vrijspelen van aardgas

infrastructuur niet mogelijk is). Middels deze backbone is im- en export van H

2 te realiseren middels

meerdere verbindingen met het buitenland of een potentiele importterminal, hetgeen na 2030 een

rol kan gaan spelen.

Ombouw van het bestaande aardgasnetwerk is mogelijk met de volgende technische

aandachtpunten:

  • • 
    Benutting van ondergrondse opslagcapaciteit in Noordoost Nederland is een belangrijke factor

voor het reduceren van overdimensionering (en daarmee kosten) van elektrolyse en lokale

buffering bij de industrie.

  • • 
    Deze ontwikkeling kan gestart worden zonder compressie, maar bij groei dienen

compressorstations te worden aangepast voor H 2 .

  • • 
    Ook de afleverstations zullen nauwkeurig moeten worden gecontroleerd op geschiktheid.
  • • 
    Hoewel de hardheid van de leidingen niet voldoet aan ASME B31.12 (de enige bestaande

toepasbare norm), wordt verwacht dat dit oplosbaar is. [i]

H-gas Bestaande aardgasleiding • De zuiverheid van H 2 kan variëren bij productie uit verschillende bronnen. Welke samenstelling

G-gas Nieuwe waterstofleiding optimaal (centrale conditionering versus zuivering bij sommige afnemers) is moet nog worden

Knooppunt Nieuwe waterstofcompressor uitgewerkt.

Kortom, een H 2 netwerk op basis van het aardgasnetwerk is mogelijk. Waar en wanneer dit zal

worden gerealiseerd, hangt af van vraag en aanbod, strategische keuzes en ruimtelijke inpassing.

  • 2. 
    Nationaal perspectief – Internationale context

Nederlandse energie infrastructuur is onderdeel van een internationaal speelveld

Buisleidingen en vloeibare energiedragers In de Nederlandse bodem ligt ongeveer 300.000 kilometer aan ondergrondse buisleidingen. Hiervan is zo'n 18.000 kilometer in gebruik voor transport van gevaarlijke stoffen. [4]

Olie en daarvan afgeleide producten worden veelal getransporteerd van de Rotterdamse haven naar industrieën in de haven zelf en naar het achterland (Duitsland, Zeeland, Chemelot, Antwerpen, Gent), ook wel bekend als de ARRRA-regio (Antwerpen-Rotterdam-Rijn-Roer-Area, inclusief

Chemelot). Enkele belangrijke buisleidingnetwerken zijn: • de Rotterdam Rhine Pipeline (RRP), voor ruwe aardolie en halffabricaten. • de Rotterdam-Antwerp Pipeline (RAPL) voor ruwe aardolie. • de Petrochemical Pipeline Services (PPS), welke Chemelot verbindt met Rotterdam, Antwerpen en Keulen voor (petro)- chemische producten. • Het Central Europe Pipeline System (CEPS) brandstof buisleiding systeem van de NAVO. Het CEPS loopt door België, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en Nederland. Iedere lidstaat is verantwoordelijk voor het gedeelte binnen de landsgrenzen, voor Nederland is dit de Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO). De totale lengte van het buisleidingsysteem bedraagt meer dan 5.300 km. • Het leidingnetwerk van Air Liquide voor industriële gassen en de propyleen leiding tussen Rotterdam en Terneuzen. • M.b.t. olie- en gaswinning ligt er offshore ~2.500 km leiding, evenals onshore. [i]

Na 2030 is er potentieel een enorme H 2 vraag voor brandstoffen (vervanging olieproducten) en grondstoffen. [5] Welke vorm deze brandstoffen en grondstoffen aan zullen nemen (vloeibare H 2 ,

ammoniak, methanol, synthetische brandstoffen) is nog in onderzoek en ontwikkeling, maar elke

vorm heeft enorme hoeveelheden H 2 nodig. Dit is relevant voor behoud van de huidige cruciale

positie als energiehub voor NW-Europa (m.n. Nederland, België en Duitsland), waar de vraag naar transportbrandstoffen ook in de toekomst moet worden geaccommodeerd. Dit kan consequenties

hebben voor de verschillende (leiding) infra, zowel nationaal als in connectie met de buurlanden.

CEPS Petrochemie

Olie

DOW, Air Liquide

Offshore

35 DNV GL © 2020

  • 2. 
    Nationaal perspectief – Bestaande buisleidingen en overige infrastructuur

Huidige buisleidingen kunnen potentieel een nieuwe bestemming krijgen; een volledig overzicht ontbreekt

Offshore infra [6] Vrijkomende infrastructuur

De vrijkomende vervoercapaciteit in bestaande leidingen kan in theorie ingezet worden voor het transport van andere producten. De oost-tak van het CEPS (NAVO-leidingnetwerk) en één van de

takken van de Rotterdam Rhine Pipeline leidingen zijn geïdentificeerd als mogelijke kandidaten. [14]

De komende 10 jaar komt een groot deel van de offshore olie- en gasinfrastuctuur vrij, welke volgens Nexstep, een gezamenlijke organisatie van EBN en olie- en gas producerende bedrijven, potentieel inzetbaar is voor gebruik van andere gassen. [i] Het risico bestaat dat deze uitfasering te

vroeg is voor hergebruik voor bijvoorbeeld CO 2 infrastructuur.

Daarnaast is er de Structuurvisie Buisleidingen 2012 – 2035 (SVB). [7] Deze visie heeft als doel het vrijhouden van ruimte in Nederland voor de aanleg van toekomstige buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden (op te nemen in bestemmingsplannen), om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport mogelijk te maken.

Structuurvisie Buisleidingen [7] Deze tracés kunnen van vitaal belang zijn in het realiseren van toekomstige infrastructuur.

In geen van de industriële plannen wordt uitbreiding voorzien van gebruik van conventionele vloeibare energiedragers, zoals brandstoffen op olie-basis. Wel zorgt verschuiving van industrieel gebruik van grondstoffen voor een continue aandacht voor uitbreiding en gebruik van buisleidingen. Zo worden “nieuwe vloeistoffen” zoals ammoniak, mierenzuur en ethanol weliswaar genoemd in enkele industriële pilots, maar spelen deze geen rol in de clusterplannen. Naast buisleidingen worden schepen en tankwagens gebruikt voor vervoer van deze vloeistoffen. Zodra er een verandering plaatsvindt van de aard van de vervoerde stoffen, is een update van de

veiligheidsanalyse vereist.

Vaste brandstoffen zoals kolen en biomassa worden veelal aangevoerd per schip. Geen van de industriële plannen suggereert een andere invulling van vervoer van vaste brandstoffen. Op dit vlak

worden geen beperkingen verwacht.

36 DNV GL © 2020

  • 2. 
    Nationaal perspectief – Regionale context

Gebruik van restwarmte uit de Nederlandse industrie in 2030 faciliteert regionale transitie

Naast het internationale speelveld, kan de Nederlandse industrie ook de regionale transitie

Straal van ±20km bespoedigen door het uitkoppelen van warmte. Deze plannen en mogelijkheden worden hieronder per

tot clusters cluster benoemd. Ruwweg zijn twee types restwarmte te onderscheiden:

365.000

Bevolking • Lage temperatuur restwarmte: Dit is veelal niet bruikbaar in industriële omgevingen* en kan dienen

binnen straal als energiebron voor verwarming van de gebouwde omgeving en glastuinbouw. Het potentieel is

enorm: zoals uit de kaart hiernaast blijkt, wonen binnen 20 kilometer van de vijf industriële clusters circa 6,5 miljoen mensen. Bij het gebruik van lage temperatuur restwarmte voor de gebouwde

omgeving spelen de volgende zaken:

2.500.000 • Vanwege technische beperkingen van warmte is de geografische reikwijdte van een

warmtenet beperkt (zie typische markeringen in de kaart hiernaast). Daarmee is een

landelijk warmtenet onmogelijk en speelt uitbreiding/bouw van een warmtenet altijd als een regionaal of lokaal project.

  • • 
    De onzekerheid van een project wordt vooral veroorzaakt door de lastige business case waarbij in het bijzonder het vollooprisico een rol speelt. Daarnaast zijn

2.400.000 samenwerkingsverbanden binnen warmteprojecten complex.

  • • 
    Gezien mogelijke structurele veranderingen in de industrie op lange termijn is industriële afhankelijkheid van warmte-uitkoppeling voor warmtenetten een beperkende factor. Een investering in een warmtenet kent namelijk een typische horizon van 40 jaar, aanzienlijk langer dan de investeringshorizon in de industrie.

150.000 • Hoge temperatuur restwarmte; naast gebruik als energiebron voor de gebouwde omgeving en

glastuinbouw, is deze warmte vaak bruikbaar voor industriële toepassingen in diverse sectoren. Met dit doel bestaan in diverse clusters al lokale hoge-temperatuur stoomnetwerken. Uitbreiding van

500.000 deze connecties tussen bedrijven stuit op meerdere knelpunten zoals mededinging, angst voor lock

600.000 in situaties, ruimtelijke inpassingsvraagstukken en lastige vergunningsprocedures. Deze worden verder behandeld in Hoofdstuk 5.

  • met uitzonderderingen in bijvoorbeeld de voedingsmiddelen industrie

37 DNV GL © 2020

  • 2. 
    Nationaal perspectief – Regionale context

Potentie van gebruik van geothermie voor de Nederlandse industrie voor 2030 is beperkt

  • • 
    Naast gebruik van restwarmte vanuit de industrie is geothermie een bron van warmte. • Op het gebied van lage temperatuur warmte (hier gedefinieerd als warmte onder de 100 o C) valt in

Nederland een significant deel met geothermie in te vullen: • Momenteel wordt ongeveer 0,5% van de totale warmtevraag ingevuld door geothermie, dit kan stijgen naar 5% in 2030 en 22% in 2050. [9]

  • • 
    In delen van Nederland, vooral Zuid-Holland, Limburg en de noordelijke provincies, is de ondergrond geschikt voor geothermie.
  • • 
    Dit lijkt vooral kansen te bieden voor gebieden met een geconcentreerde warmtevraag (stedelijk gebied en glastuinbouw).
  • • 
    Voor enkele industriële sectoren is deze lage temperatuur warmte ook geschikt, zoals de levensmiddelen- en papierindustrie.
  • • 
    Geothermie projecten worden gekenmerkt door relatief hoge investeringskosten. Daarnaast is het vollooprisico voor geothermieprojecten in de gebouwde omgeving een belangrijke

Potentie geothermie (links) en restwarmte (rechts) [8] beperking. Het opzoeken van synergiën met industrie kan hierbij faciliteren, vanwege het inbrengen van volume.

  • • 
    Wel kan op sommige locaties infrastructuur voor de uitkoppeling van industriële restwarmte op termijn hergebruikt worden voor levering middels geothermie. [i]
  • • 
    Hoge temperatuur warmte (boven de 100 o C) valt niet te produceren met conventionele geothermie.

Hiervoor zal naar grotere diepten geboord moeten worden, waarvan de haalbaarheid momenteel

onzeker is en waarvoor verder onderzoek nodig is. • Met uitzondering van enkele sectoren is geothermie om bovenstaande redenen geen serieuze bron

voor warmtevoorziening in de industrie tot 2030. Op lange termijn is de verwachting dat ongeveer

6% van de industriële warmtebehoefte in te vullen is met geothermie. [9]

Potentie geothermie

[9]

38 DNV GL © 2020

  • 2. 
    Nationaal perspectief – ICT infrastructuur

Geen beperkingen voorzien op gebied van ICT infrastructuur; Locatiekeuze van datacenters heeft grote impact; cyber security belangrijk thema

ICT infrastructuur Vanwege beperkingen in de lokale elektriciteitsnetten wordt in de regio Noord-Holland Naast de fysieke infrastructuren zoals hierboven besproken, speelt ook de gezocht naar alternatieven. Deze beperkingen vallen richting 2030 lastig te beschikbaarheid van ICT een belangrijke rol bij de verduurzaming van de industrie. voorspellen. Centrale sturing bij de locatiekeuze van datacenters zou verdere planning Verduurzaming gaat immers veelal hand in hand met procesautomatisering en control van het elektriciteitsnetwerk zeer faciliteren. Het verkennen van deze mogelijkheden vraagstukken. Daarnaast is real-time bemetering van processen (en dus energie gaat buiten de scope van dit onderzoek. De impact van datacenters wordt verder

consumptie) van belang. besproken in de Appendix bij Cluster 6.

De ICT infrastructuur die hiervoor nodig is kan zowel fysiek als draadloos van aard zijn, Gezien deze sector bijna volledig draait op elektriciteit bestaan de te denken valt aan glasvezel netwerken of 5G. Daar de datasnelheid van verduurzamingsplannen binnen datacenters en de bredere ICT sector met name uit bovengenoemde netwerken factoren hoger ligt dan de vraag naar data, wordt op dit efficiëntie verbeteringen en de inkoop van duurzame elektriciteit met Garanties van vlak geen knelpunt verwacht. Oorsprong. Daarnaast is er een hoog potentieel voor additionele verduurzaming in de omliggende regio's door gebruik te maken van de geproduceerde restwarmte. Verder Daarentegen is cyber security wel een belangrijk aandachtspunt: een grotere rol van werkt men aan fundamentele technische veranderingen, bijvoorbeeld op het gebied

ICT in de industrie betekent tevens een grotere afhankelijkheid. Gezien de wereldwijde van fotonica, quantum computing en efficiëntie optimalisatie. trend van toename van cyber aanvallen is het belangrijk om de Nederlandse industrie hiertegen te wapenen.

Datacenters In de komende jaren zullen meerdere datacenters gepland en gebouwd worden. Volgens analyse van ING stijgt de elektriciteit consumptie van deze sector van 3% naar 5% van de totale E-vraag in 2030, inclusief efficiency verbeteringen. Wanneer efficiency verbeteringen niet worden gerealiseerd stijgt het verbruik door de exponentiele datagroei tot 31% van de totale E-vraag in 2030. [13] Het niveau van efficiency verbeteringen dat gerealiseerd kan worden tot 2030 is moeilijk te voorspellen. Locatiekeuze van nieuwe datacenters hangt af van beschikbaarheid van glasvezelverbinding, fysieke afstand naar een “IT hot spot”, grondkosten en beschikbaarheid en betrouwbaarheid van het elektriciteitsnetwerk. Huidige plannen concentreren zich rond Noord Nederland, Noord Holland en Amsterdam (zie cluster pagina’s in de Appendix).

  • 2. 
    Nationaal perspectief – indicatie van een algemeen toepasbaar vergunningstraject

Vergunningstrajecten van individuele projecten kennen uiteenlopende doorlooptijden

Zoals in de voorafgaande slides wordt besproken is zowel het hergebruik van bestaande Het aanpassen van deze aspecten van vergunningverlening wordt daarom niet infrastructuur als aanleg van nieuwe infrastructuur noodzakelijk om de energietransitie overwogen. [i] Regelingen zoals de Rijkscoördinatieregeling, Crisis- en Herstelwet en het te faciliteren. Deze infrastructurele projecten alsmede de projecten van de industrie MIRT programma zouden kunnen worden gebruikt om de vergunningverlening te zullen qua aard, schaal en geografie een grote variatie hebben. Om de afwegingen qua coördineren en de verschillende benodigde vergunningen snel, systematisch en vergunningen, bedrijfseconomische aspecten en keuzes te kunnen appreciëren geeft transparant te realiseren. onderstaand diagram een weergave van een algemeen toepasbaar vergunningstraject,

inclusief wettelijke termijnen. Hierbij moet worden opgemerkt dat vanwege de aard, Naast bovenstaande procedures wordt de snelheid van vergunningsverlening ook

omgang, geografie van specifieke projecten grote verschillen zullen ontstaan. bepaald door organisatorisch vermogen (van de aanvragende en verlenende partij), samenwerking, transparantie en het aankoppelen op andere (ruimtelijke) opgaven in

De bundeling van verschillende wetten in de nieuwe Omgevingswet (o.a. Wet algemene een gebied. bepalingen omgevingsrecht, Wet natuurbescherming, Crisis- en Herstelwet, Besluit

Activiteiten/Kwaliteit Leefomgeving) beoogt vergunningverlening overzichtelijker en efficiënter te maken. Mogelijkheid van beroep, transparantie van de besluitvorming en participatie vanuit de betrokkenen, en bijbehorende termijnen en procedures zijn een bewuste keuze en van belang voor het creëren van maatschappelijk draagvlak.

Voorbereiding Aanvraag Beslistermijn Zienswijzen Definitief besluit Beroepstermijn

3 mnd – 3 jaar 6 mnd (+ evt.

Ontwerp besluit Geen beroep

verlenging 6 wk) Bevoegd Gezag 6 weken Bevoegd Gezag 6 weken

Beroep

Onherroepelijke Uitspraak Raad Raad van State Rechtbank

Onherroepelijke

vergunning van State procedure

Hoger beroep Uitspraak

rechtbank procedure

vergunning

~1 jaar ~1 jaar

Geen hoger beroep

  • 2. 
    Nationaal perspectief – Overzicht van geplande en geschatte investeringen

Het totaal van de infrastructurele investeringen (inclusief opslag) tezamen bedraagt naar verwachting 40 – 50 miljard Euro tot 2030.

Om een beeld te krijgen van de benodigde investeringen in infrastructuur tot 2030 Gezien de onzekerheden in toekomstige vraag en aanbod van energiedragers, de kosten geven we hieronder een overzicht van geschatte investeringen op basis van literatuur, van de infrastructuur en regelgeving is het niet waarschijnlijk dat de industriële de input vanuit de interviews en de inzichten van DNV GL. marktpartijen deze rol op zich kunnen nemen.” [8] De onderstaande analyse maakt geen

Dit betreft globale inschattingen, waarbij geen rekening wordt gehouden met specifieke keuze tussen het private of publieke karakter van infrastructuur en richt zich op het aspecten en kosten vanuit de industriële plannen die de basis vormen voor dit rapport. analyseren van knelpunten.

Vanuit de industrie zullen significante private investeringen nodig zijn, zowel voor de

realisatie van projecten als infrastructuur in de vorm van lokale H 2 en CO 2 netten.

TNO stelt in haar rapport dat onderstaande bedragen voorinvesteringen betreffen om de industriële plannen te faciliteren, en dat deze buiten de verantwoordelijkheid van individuele bedrijven vallen: “Bij het ontwikkelen van deze infrastructuur is er een belangrijke taak weggelegd voor de overheid als beheerder van een infrastructuur die toegankelijk is voor meerdere vraag- en aanbodpartijen.

Infrastructuur Type Maximum Beheer infra Investeringen tot capaciteit/jaar structuur 2030 Bron Opmerking

H Maximum capaciteit 2 tot 4 Mton, Investeringen in 2 H 2 Backbone 2 – 4 Mton (15 GW) Gasunie €0,7 – 2,0 miljard [i] overeenstemming met de input van Gasunie

CO Infrastructuur Porthos en 2 Athos 6,5 – 10 Mton CO 2 Gasunie/ EBN €0,5 – 1,5 miljard [i] Kosten exclusief capture (zie hoofdstuk 4) Gebaseerd op kosten Porthos en Athos, eventueel nog 3e optie.

Nationale Geschatte investeringen

Elektriciteit tot 2030 11 GW, 50 TWh TenneT €12,5 miljard [15], [16]

TenneT schat 7 miljard offshore en 5,5 miljard onshore, de WoZ capaciteit wordt op totaal 11 GW geschat

Regionale Geschatte investeringen Regionale Dit betreft de totale investeringen van RNBs in de gehele

Elektriciteit tot 2030 Netbeheerders €27 – 30 miljard [i] energietransitie voor alle sectoren, en omvat zowel elektriciteit als gasaansluitingen.

De benutting van restwarmte is alleen lokaal realiseerbaar. De

(Rest)warmte Geschatte investeringen 250 PJ LT en tot 2030 100 PJ HT Publiek/ privaat €0,3 – 2,4 miljard [10] kosten variëren sterk met de noodzaak voor een primair net

over langere afstand.

Opslag H 2 O.b.v. groene H 2 productie 6 PJ Gasunie € 0,6 – 1,0 miljard [12] Opslag behoefte groene H 2 is 10% (circa 6 PJ), dit kost 100 - 160 M€/PJ

3 Buitenlandanalyse

1

42 DNV GL © 2020

  • 3. 
    Buitenlandanalyse - Samenvatting

Verbindingen met buurlanden uiteraard CCS infrastructuur nodig. Er spelen verschillende CCS initiatieven in België. Voor Nederland zijn vooral de industriële clusters in het Ruhrgebied en Vlaanderen CO2TransPorts is een samenwerkingsverband tussen de havens van Rotterdam,

relevant. Samenwerking met- en integratie van energie infrastructuur in onze Antwerpen en Gent, met de ambitie om tegen 2030 zo’n 10 miljoen ton CO 2 op te

buurlanden kan leiden tot economische kansen voor Nederland. slaan in een leeg gasveld onder de Noordzee (door koppeling met Porthos in Nederland). Verder hebben Air Liquide, BASF, Borealis, INEOS, ExxonMobil, Fluxys,

Duitsland Haven van Antwerpen en Total een overeenkomst getekend voor de ontwikkeling van

Het Ruhrgebied in Nordrhein-Westfalen (NRW) kenmerkt zich door de productie van CC(U)S-infrastructuur in de haven van Antwerpen.

staal, chemische producten en cement. Op het gebied van CO

2 wordt sterk ingezet op CO 2 afvang in de industrie, met name in de staal en cementindustrieën. Hiervoor België kent verschillende concrete initiatieven voor de productie van H 2 middels

bestaat momenteel echter geen masterplan of gecoördineerde aanpak. Een koppeling elektrolyse. Het is niet bekend in welke mate de Belgische industrie wil elektrificeren,

met Nederlandse CO

2 opslag projecten kan een commercieel interessante mogelijkheid hoe de vraag van de industrie naar elektriciteit zich ontwikkelt tot 2030 en erna, en

zijn. In de regio NRW is echter de geplande beschikbaarheid van lokale H

2 productie welke impact dit heeft op de elektriciteitsinfrastructuur.

vooralsnog beperkt, wat een mogelijkheid biedt voor levering vanuit Nederland. In de

verdere toekomst is het denkbaar dat Duitsland een overschot groene H 2 heeft door Concrete samenwerkingsprojecten Nederland-België-Duitsland:

de hogere penetratie en lokale concentratie van hernieuwbare opwek, wat tot Naast bilaterale projecten, werken Nederland, België en Duitsland momenteel samen uitwisseling kan leiden. in het TRILOG initiatief. Binnen het TRILOG initiatief is begonnen met het maken van inventarisaties van behoeften voor commodities. Hierin worden naast

Momenteel is in NRW een surplus aan elektriciteitsproductie. Vanwege de geplande raffinageproducten ook gekeken naar o.a. H 2 en CO 2 , waarbij voorlopig met name sluiting van kolencentrales en de toename van elektriciteitsvraag, is de verwachting behoefte lijkt te bestaan aan groene H 2 . In het TRILOG overleg wordt ook rekening

dat dit zal omslaan naar een tekort in de nabije toekomst. Gezien de vervangende gehouden met ruimtelijke inpassing van infrastructuur. Zo zijn er reeds corridors

duurzame productie met name in het noorden van Duitsland plaatsvindt, zullen de beschikbaar voor pijpleidingen in Nederland, maar nog niet in België en Duitsland.

huidige congestieproblemen waarschijnlijk toenemen. De interconnectiecapaciteit met

Nederland zal vergroot worden van 4,2 GW naar 5,0 GW. Vanwege de beperkte Kansen voor Nederland

duurzame opwek en congestieproblemen in NRW, bestaat er de mogelijkheid om na Het is duidelijk dat samenwerkingsverbanden met Duitsland en België mogelijk

2030 WoZ uit Nederland direct richting het Ruhrgebied te brengen middels een HVDC economische kansen voor Nederland kunnen bieden. NRW heeft behoefte aan CCS,

verbinding. duurzame elektriciteit en potentieel groene H 2 . Hetzelfde geldt voor België. Nederland zou groene H 2 kunnen leveren aan de Belgische industrie en mogelijk ook een rol

België kunnen spelen bij CCS-projecten. Uiteraard zijn dit soort projecten met veel De belangrijkste industriële zone in België is de Vlaamse ruit (of ABG-as) tussen onzekerheden omgeven, maar de ‘logica’ van internationale samenwerking is duidelijk

grofweg Antwerpen, Brussel en Gent, met veel industriële activiteit in het Antwerpse aanwezig. havengebied, het Gentse havengebied, rond het Zeekanaal Brussel-Rupel, en rond de autowegen Antwerpen-Brussel. CCS lijkt een belangrijke pijler, en daarvoor is

  • 3. 
    Buitenlandanalyse

    Scenario’s en beleidsplannen

    PROJECT BEPERKINGEN

    • & 
      TIMING

    NATIONAAL PERSPECTIEF,

CLUSTERPLANNEN CONCLUSIES &

EN INTERVIEWS TOETSING AANBEVELINGEN

KNELPUNTEN OPLOSSINGS-

RICHTINGEN

BUITENLAND

ANALYSE

  • 3. 
    Buitenlandanalyse – Aanpak

De uitdagingen van de energietransitie raken niet enkel Nederland, maar zullen leiden Voor de buitenlandanalyse is onderzoek gedaan naar publieke bronnen over de tot bredere ontwikkelingen binnen Europa. Gezien de uitdagingen vergelijkbaar zijn, is aanwezige industrie in België en Duitsland, met een focus op de grensgebieden waar het aannemelijk dat ook op het gebied van oplossingen overlap zal zitten tussen de infrastructurele samenwerking voor de hand ligt. Hierbij is gekeken naar de verschillende landen. Bij het plannen van infrastructuur tot 2030 maakt dit het van klimaatdoelstellingen die aan de beide landen is opgelegd, en hoe dit vertaald is naar belang om ook een blik over de grenzen te werpen. Dit hoofdstuk zal kijken naar targets voor de industrie. Vervolgens wordt uiteengezet hoe beide landen deze België en Duitsland, om een indicatie te krijgen van hoe de plannen in het buitenland doelstellingen willen halen in de vorm van plannen m.b.t. technische keuzes en de zich verhouden tot de plannen in Nederland. De keuze voor België en Duitsland is verschillende modaliteiten en reeds geplande projecten. Aan de hand hiervan is gebaseerd op het feit dat in deze landen tot 2030 infrastructurele ontwikkelingen bekeken wat voor infrastructuur gepland staat, hoe dit zich verhoudt tot het scala aan plaatsvinden die voor Nederland relevant zijn, en waarbij mogelijkheden bestaan om plannen in Nederland, en waar synergie mogelijk is. Ten slotte is gekeken naar de

aan te sluiten. Na 2030 worden de ontwikkelingen in andere landen zoals Noorwegen, bestaande samenwerkingsverbanden. Denemarken en het Verenigd Koninkrijk ook relevanter. Afstemming van plannen en samenwerking in de uitrol van infrastructuur kan mogelijke synergievoordelen Dit hoofdstuk is bedoeld om context te schetsen voor de ontwikkelingen in Nederland. opleveren in de vorm van versnelde tijdslijnen en besparing van kosten. Ook helpt dit De toetsing van de Nederlandse plannen aan concrete ontwikkelingen in het richting te geven aan de infrastructurele keuzes in Nederland, bijvoorbeeld in de buitenland, met aanbevelingen van hoe Nederland hier het beste op in kan springen, is discussie tussen transport middels elektronen of moleculen. uitgewerkt in het hoofdstuk Toetsing.

Plannen en literatuur

Duitsland Inventarisatie industrie

Klimaatdoelstellingen

Plannen & projecten BUITENLAND

Plannen en literatuur Infrastructuur & koppeling ANALYSE

België

3 Buitenlandanalyse – Duitsland – Overzicht industrie

Belangrijk deel van Duitse industrie ligt vlak over de grens: met name staal, chemie en beton. Uitwisseling grondstoffen tussen

Nederland en Duitsland vindt reeds plaats via leidingen, schepen en treinen.

De industrie in Duitsland is een diverse sector, met grote productieaantallen en Momenteel zijn Nederland en de regio NRW in Duitsland reeds gekoppeld middels het bijbehorende uitstoot. Net als in Nederland is de industrie met name te vinden in een elektriciteitsnet, een olieleiding uit Rotterdam, een aardgasleiding naar Enschede en aantal industriële clusters. Het cluster dat het meest relevant is voor de industriële een ethyleenleiding naar Chemelot. [17] Ook is er doorvoer van kolen middels schepen opgave in Nederland, vanwege bestaande samenwerkingsverbanden en infrastructuur, en treinen. Gezien Nederland en NRW echter voor vergelijkbare uitdagingen staan, is het Ruhrgebied in Nordrhein-Westfalen (NRW). Industrie in NRW kenmerkt zich in de zitten er mogelijke synergiën in oplossingsrichtingen die de transitie kunnen versnellen

productie van staal, chemische producten en cement. en kosten kunnen beperken.

Bron: [19]

3 Buitenlandanalyse – Duitsland – Klimaatdoelen en decarbonisatie

CO 2 besparingstargets in DE zijn met 55% in 2030 strenger dan in NL. Industrie heeft 31% gerealiseerd, maar dient nog een verdere

29% te realiseren t.o.v. 2018. Bijdrage van NRW aan Duitse industriële emissies is 24%.

Klimaatdoelstellingen Deelstaten in Duitsland hebben verder de mogelijkheid om individueel af te wijken van De klimaatdoelstelling die Duitsland zich voor 2030 heeft opgelegd is een verlaging van het nationale doel, en hun sectoren strengere targets op te leggen. De uitstoot van

CO 2 uitstoot van 55% ten opzichte van het niveau in 1990, wat 1,251 Mton betrof. In industrie in NRW was in 2018 verantwoordelijk voor 46 Mton, ofwel circa 24% van de

2018 had Duitsland de uitstoot reeds verlaagd tot 866 Mton, wat een besparing is van totale Duitse industriële uitstoot. [23] De doelstelling die NRW aan haar industrie heeft

31%.

[18] Om haar doelstellingen voor 2030 te behalen, zijn aan de verschillende opgelegd is 25% reductie in 2020 en 80% in 2050 t.o.v. 1990. [20]

subsectoren doelen opgelegd. Voor de nationale industrie betreft dit een besparing van

56 Mton ten opzichte van het niveau van 2018, wat gelijk staat aan een verdere 29%.

Finale energievraag industrie Duitsland 2017 CO 2 uitstoot industrie Duitsland 2017

Chemie en petrochemie Chemie

1%

10% IJzer en staal 14% IJzer en staal

6% 28% Niet-metaalhoudende mineralen

33% Olieraffinage 9%

Papier 18% Niet-metaalhoudende mineralen

10% Machines

14% Overig

11%

12% Voedingsmiddelen 34%

Transportmaterialen

Overig

3 Buitenlandanalyse – Duitsland – Plannen & Projecten

Industriële plannen richten zich op CCS, H 2 toepassing en P2H. Door de top-down aanpak in Duitsland ligt de focus momenteel op

pilotprojecten.

Om de emissiereductie doelstellingen te halen in de drie primaire industrieën in het CO 2 Ruhrgebied wordt in Duitsland sterk ingezet op technologisch gedreven oplossingen, Op het gebied van CO 2 wordt sterk ingezet op CO 2 afvang in de industrie, met name in

die zullen leiden tot ontwikkeling op het vlak van meerdere modaliteiten. [19] De de staal en cementindustrieën. Hiervoor bestaat momenteel echter geen masterplan of infrastructurele behoeften hiervoor kunnen mogelijk deels vanuit Nederland worden gecoördineerde aanpak. Projecten blijven hierdoor beperkt tot individuele initiatieven uitgerold om koppeling tussen beide industrieën te vergroten. van bedrijven in de regio. Het verst gevorderde project is hierbij het Carbon2Chem project, waarbij restgassen vanuit de staalindustrie worden ingezet als grondstoffen

Gezien de klimaatdoelstellingen in NRW top-down zijn opgelegd, is het aantal concrete voor de chemische industrie in de productie van plastics en kunstmest.

projecten beperkt. De inzet lijkt met name te zijn om omstandigheden te creëren waar

investeren in duurzame alternatieven of een algehele sluiting de enige rationele keuze Elektriciteit

is, omdat hernieuwde investeringen in conventionele technologie leiden tot stranded

assets en een onrendabel verdienmodel. [19] Vanuit de industrie zelf zijn plannen tot nu Elektrificatie wordt gezien als de belangrijke optie voor verduurzaming van de toe echter met name beperkt tot pilots. In NRW betreft dit met name de volgende warmtevraag in de Duitse chemische industrie. Dit kan plaatsvinden middels P2H

plannen & projecten: oplossingen als elektrische boilers en het elektrificeren van krakers in de petrochemie. Dit zal leiden tot een toename van de E-vraag in NRW. Verduurzaming van de

H benodigde elektriciteitsproductie zal hoogstwaarschijnlijk niet in NRW plaatsvinden.

2

In Duitsland wordt H Het aandeel van duurzame opwek (excl. biomassa & biogas) in de regio bedroeg in 2 gezien als een belangrijke grondstof voor de toekomst, en een mogelijke vervanger van aardgas. Daarnaast kan H 2016 slechts 4% [23] , waardoor men afhankelijk is van groene stroom uit het noorden 2 ook een belangrijke rol spelen bij

het oplossen van congestieproblemen op het elektriciteitsnet, die veroorzaakt worden van het land of uit Nederland. Het aantal concrete pilotprojecten in de regio, en in door de geografische mismatch van vraag (met name in het zuiden) en aanbod (met Duitsland als geheel, is tot op heden ook beperkt gebleven. De meest toonaangevende

name in het noorden). De geplande inpassing van H projecten zijn de elektrochemische conversie van restgassen in het Rheticus project, 2 in de chemie en staalindustrie zullen leiden tot een toenemende vraag naar groene H en de pilot voor de ‘Cracker of the Future’ met Sabic en Brightlands Campus Chemelot. 2 in NRW. Op het gebied van

lokale aanbod van groene H [21] 2 zijn nog weinig projecten gepland. Het belangrijkste

project in de regio is een 10 MW elektrolyser in de buurt van Keulen. Wel zijn er Warmte/stoom plannen voor productie in de buurt van duurzame opwek in het noorden, zoals een 100 Op het gebied van duurzame warmte/stoom zijn geen plannen of projecten MW pilot van TenneT en Gasunie met Thyssengas. [22] geïdentificeerd.

Staal Chemie Cement

Technologie Verwachte realisatie Technologie Verwachte realisatie Technologie Verwachte realisatie

Directe toepassing H 2 2025-2030 Power-to-Heat 2020 CCS met oxyfuel proces 2025-2030

HIsarna met CCS 2035-2040 CCS bij WKKs 2035-2045 CCS met elektrificatie HT warmte 2030-2035

CC(U)S restgassen bij hoogovens 2025-2030 Groene H 2 2025-2035

Elektrische krakers 2035-2045

Bron: [19]

3 Buitenlandanalyse – Duitsland – Koppeling infrastructuur & samenwerking

Er is een sterke behoefte aan CCS, H 2 en groene stroom in NRW maar voorlopig beperkte lokale beschikbaarheid. Dit biedt

mogelijkheden voor de koppeling tussen industriële sectoren in Nederland en Duitsland.

InfrastructuurH 2 : Ook Duitsland heeft een visie voor een mogelijke Voor de geplande decarbonisatie van de industrie is transitie naar H 2 met hergebruik van bestaande infrastructuur nodig op het gebied van CO 2 , H 2 en infrastructuur. Plannen voor nationale H 2 infrastructuur

elektriciteit. zijn dan ook al concreet. In de regio NRW is de geplande

  • • 
    CO 2 : Het gebruik van CCS ligt in Duitsland politiek beschikbaarheid van lokale H 2 productie momenteel

gevoelig, waardoor weinig uitgesproken steun beperkt, wat een mogelijkheid biedt voor levering vanuit

bestaat. [18] Ook wordt CCS bemoeilijkt door het feit dat Nederland. In de toekomst is het denkbaar dat Noordde

meeste opslagcavernes onder bewoonde gebieden Duitsland een lokaal overschot groene H 2 heeft door de

liggen. [25] Federale staten hebben het recht op veto hogere penetratie en lokale concentratie van

gekregen voor CO 2 opslag in hun regio. Hierdoor zijn er hernieuwbare opwek, wat in het voordeel spreekt van

momenteel geen concrete plannen voor CCS en enkel uitwisseling met Nederland. Hiervoor is het van belang

voor CCU. afspraken te maken over de H 2 kwaliteit in het net.

  • • 
    H 2 : Er bestaan concrete plannen voor een H 2 net door • CO 2 : Vanwege de politieke gevoeligheid van CO 2 opslag heel Duitsland heen, waarbij voor 90% gebruik gemaakt in Duitsland ligt koppeling met Nederlandse CO 2 netten

gaat worden van bestaande gasinfrastructuur (zie van Athos of Porthos voor de hand.

rechts). [26] Deze plannen zijn reeds opgenomen in het • Elektriciteit: Vanwege de beperkte duurzame opwek en

Gas Network Development Plan 2020-2030. [27] Ook congestieproblemen in NRW, bestaat er de mogelijkheid

wordt gesproken over een open H 2 net in NRW. om na 2030 WoZ uit Nederland direct richting het

  • • 
    Elektriciteit: Momenteel is in NRW een surplus aan Ruhrgebied te brengen middels een HVDC verbinding. elektriciteitsproductie. Vanwege de geplande sluiting van

kolencentrales en toename van elektriciteitsvraag, is de Samenwerking

verwachting dat dit zal omslaan naar een tekort in nabije • Hy3: Onderzoek vanuit Nederland, NRW en Duitsland

toekomst. Gezien de vervangende duurzame productie naar de haalbaarheid van een transnationale H 2

met name in het noorden plaatsvindt, zullen de huidige waardeketen vanaf de Noordzee naar het Ruhrgebied. [29]

congestieproblemen enkel toenemen. Om transport van • Overleg en coördinatie in de Werkgroep Infrastructure &

elektriciteit te blijven faciliteren, staat tot 2030 Logistics van de Trilaterale Chemiestrategie voor de

investering in 1.600 km aan nieuwe hoogspanningslijnen chemisch industrie in Nederland, Vlaanderen en

gepland. [28] Ook zal de interconnectiecapaciteit met Nordrhein-Westfalen.

Nederland worden vergroot van 4,2 GW naar 5,0 GW. • Haalbaarheidsstudie naar koppeling Athos en NRW (zie

ook slide 40). Mogelijke koppeling • Samenwerking op het gebied van R&D voor CC(U)S Vanwege de vergelijkbare doelen en transitiepaden vanuit de ERANET & PHOENIX initiatieven. Bron: [26] ontstaan er mogelijkheden voor verdere koppeling tussen • Overleg over o.a. offshore infrastructuur in North Seas Nederland en Duitsland en is afstemming van belang. Energy Forum/Cooperation (NSEF/NSEC). [30]

3 Buitenlandanalyse – België – Overzicht industrie

Er zijn verschillende industriegebieden in België, waarvan een belangrijk deel zich bevindt in de “Vlaamse ruit” tussen Gent,

Antwerpen en Brussel.

Energiegebruik en uitstoot broeikasgassen Industriegebieden De industrie in België heeft een finale energievraag van ongeveer 440 PJ. De sectorale Er zijn verschillende industriezones in België te onderscheiden. De belangrijkste zone verdeling van de finale energieconsumptie is vrij constant over de jaren, waarbij de is wellicht de zogenaamde Vlaamse ruit (of ABG-as) tussen grofweg Antwerpen, industrie ongeveer 25% voor haar rekening neemt. Binnen de industrie is de Brussel en Gent, met veel industriële activiteit in het Antwerpse havengebied, het (petro)chemie de grootste energiegebruiker. In 2017 werd het verbruik in de industrie Gentse havengebied, rond het Zeekanaal Brussel-Rupel, en rond de autowegen voornamelijk ingevuld door aardgas (38,0 %), elektriciteit (32,0 %) en Antwerpen-Brussel. Andere industriezones in Vlaanderen zijn het West-Vlaamse aardolieproducten (13,5 %). [31] industriegebied met de regio Kortrijk waar een groot deel van de Vlaamse textielindustrie is gevestigd, en het Kempens industriegebied. In Wallonië zijn de

De totale emissie van broeikasgassen in België was ongeveer 120 Mton CO 2 -eq. in traditionele industriecentra Luik en Charleroi-Bergen. In de provincies Luxemburg en

2017, waarbij de industrie verantwoordelijk is voor ongeveer 38 Mton (=32%). De Namen is er relatief weinig industriële activiteit, door onder andere minder toegang tot

belangrijkste bijdragers hieraan zijn: olieraffinage, verbranding voor energieproductie infrastructuur (wegen, kanalen) en vanwege het terrein (hoogteverschillen).

in de verwerkende industrie (ijzer‐ en staalindustrie, chemische industrie, verwerking

van voedingsproducten en dranken, en cementfabrieken), en industriële processen

(voornamelijk van de chemische industrie, en de industrie van minerale producten en

de metallurgie). In 2015 bedroegen de niet‐ETS industriële broeikasgasemissies (N 2 O,

F‐gassen en CO

2 ) 24% van de totale industriële emissies verbonden aan verbranding

voor energieproductie en industriële processen [32] .

Finale energievraag industrie BE 2017 CO 2 emissie industrie BE 2017

IJzer en staal IJzer en staal

14% 10% 3% 9% Chemie

Chemie en petrochemie Olieraffinage

7% Non ferro metalen 13%

Non ferro metalen

Mineralen

15% 38% 52% 1%

Mineralen

Voedingsmiddelen 9% Voedingsmiddelen

Papier Papier

13% 6%

3% Overig 2% Overig 5%

Processen Bron: [33]

3 Buitenlandanalyse – België – Klimaatdoelstellingen en decarbonisatie

In België wordt decarbonisatie vanuit de industrie bottom-up opgepakt. Op het gebied van oplossingsrichtingen en ontwikkelingen is er vanuit de overheid beperkte regie.

Klimaatdoelstellingen CO 2

Voor België is de emissiereductie opgave vastgesteld op 35% in 2030 ten opzichte van CCS lijkt een belangrijke pijler, en daartoe is uiteraard CCS infrastructuur nodig. Er

2005 voor de niet‐ETS sectoren, hetgeen 5 procentpunt hoger is dan het Europees spelen verschillende CCS initiatieven in België (zie volgende pagina).

gemiddelde. Hiertoe is eind 2019 een Nationaal energie- en klimaatplan ingediend bij

de Europese Commissie voor de periode 2021 – 2030. Sectoren die onder de ETS Elektriciteit

vallen, waaronder de energie-intensieve industrie, moeten een reductie van 43% Het is niet bekend in welke mate de industrie wil elektrificeren, hoe de vraag van de

realiseren ten opzichte van 2005. [34] industrie naar elektriciteit zich ontwikkelt tot 2030 en erna, en welke impact dit heeft

De EU heeft als doel om in 2050 klimaatneutraal te zijn, waarbij de netto emissie van op de elektriciteitsinfrastructuur. In diverse studies van Elia

[40, 41] wordt de verwachte

broeikasgassen nul is. Hiertoe moeten de lidstaten een lange termijn strategie ontwikkeling van de elektriciteitsvraag uiteengezet aan de hand van drie stappen:

opstellen.

[35] Voor België is deze strategie nog niet gepubliceerd. Het is dus nog niet - Ontwikkeling aan de hand van economische groei, bevolkingsgroei en energie

duidelijk hoe de federale overheid de emissie van broeikasgassen verder wil reduceren efficiëntie.

tot de 80-95% Parijs doelstelling. Enige richting wordt gegeven in een scenariostudie - Additionele elektrificatie op basis van toename elektrische voertuigen en

uitgevoerd in 2013. [36] Een emissiereductie van 80% in 2050 betekent voor de warmtepompen.

industrie een reductie van bijna 82% ten opzichte van 1990 (van 54 Mt CO - Temperatuurs-afhankelijke vraag naar elektriciteit. 2 in 1990 naar 10 Mt CO Eventuele elektrificatie in de industrie als onderdeel van het behalen van 2 in 2050). In een scenario van de studie wordt dit verwezenlijkt door

minder vleesconsumptie (1 Mt), minder brandstofgebruik (9 Mt), efficiency verbetering klimaatdoelstellingen wordt niet genoemd. Wel wordt genoemd dat in het algemeen

en meer CO extra interconnectiecapaciteit nodig is voor verdere marktintegratie, het behalen van 2 -arme producten (12 Mt) en CCS (11 Mt). In dit scenario wordt een

significant deel van de emissiereductie gerealiseerd door CCS. [37] klimaatdoelstellingen en leveringszekerheid.

Binnen de SDR regio wordt gestreefd naar een emissiereductie in lijn met Parijs. De Verkenning infrastructuur decarbonisatie North Sea Port

emissie in 2018 was ongeveer 21,4 Mton CO 2, waarvan 9,5 Mton in België. Het Binnen North Sea Port regio (havens van Vlissingen, Terneuzen en Gent) is gekeken

geschatte emissie deel voor België binnen SDR in 2030 is 5,1 Mton. Om de reductie te naar de haalbaarheid, vormgeving en realisatie van grootschalige pijpleiding realiseren worden verschillende plannen voorgesteld, welke niet altijd land-specifiek infrastructuur voor klimaatneutrale industrie. [39] Het blijkt dat CCS in alle scenario’s zijn. De emissiereductie is tot 2030 voornamelijk afhankelijk van CCU, na 2030 vooral nodig is om klimaatdoelen van 2030 te halen. Na 2030 zal er een verschuiving

CC(U)S, elektrificatie, groene H 2 , en circulaire feedstock. [38, 39] plaatsvinden richting CCU. In 2030 is naar verwachting een H 2 netwerk nodig tussen

Gent en Vlissingen met een dimensionering van 100 – 200 kton per jaar, welke verder

Infrastructuur voor decarbonisatie: dient te groeien richting 2050. Als onderdeel van het Steel2Chemicals project is er Aangezien het niet precies bekend is hoe de industrie in België wil decarboniseren, is potentie voor een extra naftaleiding tussen ArcelorMittal en Dow Chemicals. Verder is het ook niet duidelijk welke (additionele) infrastructuur hiervoor nodig is. uitgegaan van de benutting van restwarmte van ArcelorMittal uit koelwater en

rookgassen, binnen een straal van 20 kilometer. Waterstof

Over benodigde H 2 infrastructuur is nog niet veel bekend. H 2 lijkt een belangrijke rol te gaan spelen in de energietransitie. Er spelen verschillende H 2 initiatieven in België (zie

volgende pagina).

3 Buitenlandanalyse – België – Plannen en projecten

Vanuit de industrie zijn afgelopen jaar diverse initiatieven gestart met de focus op H 2 en CCS. Samenwerking met Nederland vindt onder andere plaats via de projecten GW elektrolyse en CO 2 TransPorts.

H

2 Nederland). Uitgaande van de realisatie van een CO 2 -netwerk in de haven van

Er spelen verschillende initiatieven voor de productie van H

2 middels elektrolyse: Rotterdam in 2026, zou er tussen 2026 en 2030 moeten worden gestart met een • Oostende: De haven Oostende (januari 2020), het baggerbedrijf Deme en de CO 2 -verbinding met de Belgische havens. Dit project is in de opstartfase, de

Vlaamse investeringsmaatschappij PMV Haven, DEME en PMV plannen om tegen aanvraag voor project of common interest is bij de EU ingediend en goedgekeurd in

2025 een grootschalig elektrolyse installatie te bouwen in de Oostendse haven die februari 2020.

groene H 2 produceert, en een CO 2 -emissie reductie van 0,5 – 1,0 Mton per jaar • CCS Haven van Antwerpen: Air Liquide, BASF, Borealis, INEOS, ExxonMobil,

oplevert. Fluxys, Haven van Antwerpen en Total hebben een overeenkomst getekend voor de • Colruyt met Fluxys: Dit is een initiatief (oktober 2019) van de supermarktgroep ontwikkeling van CC(U)S-infrastructuur in de haven van Antwerpen in België. Het

Colruyt en de gasnetbeheerder Fluxys. De bedoeling is een elektrolyse-installatie nieuw gevormde consortium zal de economische en technische haalbaarheid van

van 12 tot 25 MW te bouwen in Zeebugge of Antwerpen. CC(U)S-faciliteiten in de haven bestuderen, in een poging om klimaatdoelen te

  • • 
    Roadmap H 2 : In november 2019 hebben zeven grote industriële spelers en bereiken.

publieke stakeholders (Deme, Engie, Exmar, Fluxys, Port of Antwerp, Port of

Zeebrugge en WaterstofNet) een samenwerkingsovereenkomst getekend om Steel2chemicals

stappen te zetten in de richting van een Belgische H 2 economie. Een gezamenlijke • Dit is een initiatief van Arcelormittal Gent en Dow Benelux Terneuzen. Hierbij

studie is de basis om concrete projecten gestalte te geven voor het produceren, worden koolstofrijke gassen van ArcelorMittal samen met H 2 van Dow omgezet in

transporteren en opslaan van H 2 . synthetische nafta, welke te gebruiken is in de krakers van Dow i.p.v. fossiele nafta.

  • • 
    Greenports: Dit is een studieproject van de industriële spelers (Engie, Colruyt/Eoly, In 2019 is een proeffabriek gebouwd bij ArcelorMittal in Gent. Het project duurt vier Hydrogenics, Haven Zeebrugge, Fluxys en Elia), Universiteit Gent (Labo Elektrische tot vijf jaar en in die periode zal de fabriek ook naar IJmuiden verhuizen. Als de pilot

Energietechniek en Vakgroep Economie) en H 2 net, gestart in januari 2019. De succesvol en vooral ook economisch haalbaar blijkt, wordt gekeken of een

studie kijkt naar de toekomstige mogelijkheden voor een grootschalige omzetting demonstratiefabriek op grotere schaal gerealiseerd kan worden.

van windenergie naar waterstof in een havenomgeving. De studie spitst zich

specifiek toe op de haven van Zeebrugge, maar zal generieke kennis opleveren die Warmte/stoom

overdraagbaar is naar andere knooppunten van elektriciteit en gas. • Veel potentie restwarmte industrie, ongeveer 1GW in de haven van Antwerpen.

  • • 
    GW elektrolyse: Binnen de SDR regio wordt gekeken naar de mogelijkheden voor • Project voor het aansluiten van 3.000 huishoudens in 2020, afkomstig van een GW elektrolyse installatie, waaronder de locatie Rodenhuize. Dit is een restwarmte uit de Antwerpse haven.

opschaling van een eerste 100MW installatie. • Op het gebied van stoomuitwisseling zijn geen plannen of projecten geïdentificeerd.

CO 2

Er spelen verschillende CCS initiatieven in België: • De koppeling met Athos in Nederland, zie volgende pagina.

  • • 
    CO 2 TransPorts: Dit is een samenwerkingsverband tussen de havens van

Rotterdam, Antwerpen en Gent, met de ambitie om tegen 2030 zo’n 10 miljoen ton

CO 2 op te slaan in een leeg gasveld onder de Noordzee (de koppeling met Porthos in

3 Buitenlandanalyse – België – Koppeling infrastructuur & samenwerking

Er zijn verschillende koppelingen tussen industriegebieden in Nederland en België – vooral via pijpleidingen tussen Rotterdam,

Zeeland, Chemelot en Antwerpen – voor de uitwisseling van diverse grondstoffen.

Infrastructuur reductie van hun energie- en grondstoffengebruik via industriële symbiose. Via SDR Op het gebied van energie infrastructuur is Nederland verbonden met België via het werken bedrijven uit de chemie, staal, energie en food industrie samen om industriële elektriciteitsnet, het gastransportnet en diverse leidingen voor onder andere olie en verbindingen te leggen en uit te werken tot interessante business cases. Ook wordt de chemische producten. mogelijkheid tot CCS in de regio onderzocht. Hierbij is het uitgangspunt economische optimalisatie alsmede het op termijn verduurzamen van processen. Deze Het Belgische elektriciteitsnetwerk op hoogspanningsniveau, beheerd door Elia, is samenwerking levert een bijdrage aan de landelijke doelstellingen voor duurzame middels twee interconnectoren verbonden met het Nederlandse elektriciteitsnetwerk economische ontwikkeling, reductie van broeikasgassen zoals CO₂ en vermindering

van TenneT (te weten Rilland – Zandvliet en Maasbracht – Van Eyck). Het is de van het gebruik van fossiele grondstoffen. verwachting dat de capaciteit van deze grensoverschrijdende verbindingen verder

toeneemt tot 2030 en ook na 2030. North Sea Port bestaat sinds 1 januari 2018 en is ontstaan uit de fusie van het

Nederlandse Zeeland Seaports (Vlissingen en Terneuzen) en het Vlaams/Belgische

Het Belgische gastransportnetwerk, beheerd door Fluxys, is op verschillende plekken Havenbedrijf Gent. De grensoverschrijdende haven North Sea Port mikt op duurzame verbonden met het Nederlandse gastransportnetwerk van Gasunie, vooral voor de economische bedrijvigheid en het verder ontwikkelen van multimodale infrastructuur

export van aardgas naar België (te weten Gent voor import en export; voor export van en de toegankelijkheid van de haven.

NL naar BE de locaties Zandvliet, Hilvarenbeek, Obbicht en ‘s Gravenvoeren).

Verder lopen er diverse pijpleidingen tussen Nederland en België als onderdeel van de ARRRA-regio (Antwerpen-Rotterdam-Rijn-Roer-Area, inclusief Chemelot). Enkele belangrijke buisleidingnetwerken zijn: • de Rotterdam-Antwerp Pipeline (RAPL) voor ruwe aardolie. • de Petrochemical Pipeline Services (PPS), welke Chemelot verbindt met Rotterdam, Antwerpen en Keulen voor (petro)- chemische producten. • Het Central Europe Pipeline System (CEPS) brandstof buisleiding systeem van de NAVO. • Het leidingnetwerk van Air Liquide voor industriële gassen.

Samenwerking Verschillende samenwerkingsverbanden bestaan tussen Nederland en België op het gebied van de industriesector en infrastructuur, zoals TRILOG (zie volgende pagina),

Smart Delta Resources en North Sea Port. CEPS

Petrochemie

Smart Delta Resources (SDR) is een initiatief van dertien energie- en grondstof Olie intensieve bedrijven gevestigd in Zeeland en Oost-Vlaanderen die op zoek zijn naar DOW, Air Liquide

3 Buitenlandanalyse – Bestaande samenwerking Nederland, België en Duitsland

Op verschillende vlakken bestaan samenwerkingsverbanden tussen de drie landen met als doel een gezamenlijke strategie en de ontwikkeling van technologie en infrastructuur voor de uitwisseling van grondstoffen.

Trilaterale Chemiestrategie Doelstellingen WIL ten behoeve van uitrol gezamenlijke infrastructuur:

De Trilaterale Chemiestrategie is een samenwerkingsverband overheden en chemische

brancheorganisaties in Nederland, Vlaanderen en NRW met als doel de chemische sectoren in de Ontwikkel een trilateraal masterplan voor chemische logistiek en infrastructuur

drie regio’s verder uit te bouwen. Hieruit komen verschillende concrete initiatieven voort. Twee

van de voor deze studie meest relevante zijn de Werkgroep Infrastructure & Logistics en het Versnel het vergunningstraject van infrastructuur en bouwprojecten

consortiumproject Cracker of the Future. Initieer een trilateraal telematica systeem van transport en logistiek

Werkgroep Infrastructure & Logistics (WIL)

De WIL is een werkgroep met industrie, infrabeheerders en belanghebbenden als havens en Richt een trilateraal dialoog platform op voor Logistiek 4.0

brancheorganisaties. Een belangrijke missie van de werkgroep is de uitrol van gezamenlijke

infrastructuur, waarvoor de doelstellingen rechts gebundeld staan. Om deze relatie te Plan en reserveer ruimte rondom locaties van chemische industrie

formaliseren, is in januari 2020 door tien belanghebbende partijen een Letter of Intent getekend.

Binnen de werkgroep is begonnen met het maken van inventarisaties van behoeften voor Plan en reserveer ruimte voor nieuwe buisleidingen

commodities. Hierin wordt naast raffinageproducten ook gekeken naar o.a. H 2 en CO 2 , waarbij voorlopig met name behoefte lijkt te bestaan aan groene H 2 . Ook wordt ook rekening gehouden

met ruimtelijke inpassing van infrastructuur. Zo zijn er reeds corridors beschikbaar voor pijpleidingen in Nederland, maar nog niet in België en Duitsland.

Qua infrastructuur ligt de focus met name op het oplossen van het west-east gap, door middel van additionele pijpleidingen vanuit Antwerpen of Rotterdam naar het Ruhrgebied via Chemelot. Ook een uitbreiding van de bestaande leidingen vanuit Venlo zijn een onderwerp van discussie. Verder is er interesse in een ring van pijpleidingen en het creëren van redundanties door Rotterdam, Antwerpen, Geleen en Venlo. Plannen voor nieuwe verbindingen tussen Rotterdam en Antwerpen zijn er niet; enkel het oplossen van capaciteitsproblemen middels capaciteitsvergroting.

‘Cracker of the Future’ In 2019 is een consortium gevormd met partijen uit de petrochemische industrieën van Nederland, Vlaanderen en NRW met als doel zich gezamenlijk in te zetten en kennis te delen betreffende de ontwikkeling van elektrische krakers in het petrochemische proces.

Haalbaarheidsstudies Athos met België en NRW Als onderdeel van de classificatie van Athos als een Europees Project of Common Interest zal een haalbaarheidsstudie worden uitgevoerd naar grensoverschrijdende koppeling van Athos. Deze

haalbaarheidsstudie richt zich zowel op koppelingen met België als NRW. Bron: [42]

4 Project beperkingen & timing

1

55 DNV GL © 2020

  • 4. 
    Project beperkingen & timing – Samenvatting

Dit hoofdstuk analyseert de technische beperkingen per modaliteit en ook worden de Warmte/stoom onderlinge afhankelijkheden in kaart gebracht. De aan- of afwezigheid van Op het gebied van warmte staan diverse projecten gepland voor het uitkoppelen van infrastructuur beïnvloedt investeringen van bedrijven en de realisatie van industriële restwarmte naar de gebouwde omgeving en de uitwisseling van stoom decarbonisatie projecten. tussen individuele bedrijven middels stoomnetten. Voor de uitrol van deze projecten zijn geen technische beperkingen geïdentificeerd. Wel lopen deze projecten tegen non

Waterstof technische knelpunten aan, die in het volgende hoofdstuk worden geadresseerd.

In alle clusters staan projecten gepland omtrent de productie en afname van H 2 . Tot

2025 zullen projecten overwegend lokaal van aard zijn. Voor deze projecten wordt Afhankelijkheden

binnen de clusters lokale H 2 infrastructuur aangelegd. Richting 2030 is in vier van de Afhankelijkheden bepalen in sterke mate de realisatie en timing van infrastructuur. Dit zes clusters het opschalen van de lokale elektrolysers naar GW-schaal gepland. Door is met name van toepassing op H 2 en CO 2 . Voor het gebruik en de aanleg van

de toename van elektrolyse capaciteit ontstaat een verschil tussen vraag en aanbod, elektriciteitsnetwerken dient een prioritering gemaakt te worden in verband met de

dat niet lokaal opgelost kan worden. Hieruit volgt de behoefte om H 2 tussen clusters beperkte capaciteit en lange doorlooptijd voor netverzwaring. Door het lokale karakter

uit te wisselen, waarbij grootschalige infrastructuur in de vorm van een H 2 backbone van warmteprojecten zijn de bijbehorende afhankelijkheden beperkt.

en opslag noodzakelijk wordt. Wederzijds faciliteert de H

2 backbone de opschaling door

het verminderen van het investeringsrisico en het verbeteren van de business case. Met het oog op verschillen in maatschappelijke kosten en impact op de omgeving lijkt het correct om de aanbeveling ‘moleculen, tenzij’ te hanteren. Zo dient er per situatie

CO 2 een systeemperspectief gehanteerd te worden waarbij een afweging gemaakt wordt

Om de gestelde klimaatdoelstellingen te halen, zetten vijf clusters in op de afvang van tussen moleculen en elektronen op basis van de gehele keten.

CO 2 als decarbonisatiemaatregel. Dit staat gepland bij industriële locaties als raffinaderijen, maar ook bij AVIs en voor het verduurzamen van de H 2 productie. Om Op basis van de geïdentificeerde afhankelijkheden en de verwachte opleverdata van

deze afvang van CO

2 mogelijk te maken, is het noodzakelijk dat transport en opslag industriële projecten is ingeschat wanneer een behoefte ontstaat aan nationale middels de projecten Porthos en Athos op korte termijn gerealiseerd wordt. Voor infrastructuur voor H 2 en CO 2 . Bij het modulair opbouwen van de H 2 backbone is het

clusters zonder directe toegang tot alternatieven zoals Chemelot, Zeeland en Cluster 6 logische startpunt Noord Nederland, waar rond 2027 de eerste GW-schaal elektrolyser

is het nodig om hierop aangesloten te worden om CO

2 afvang te realiseren. Het opgeleverd wordt en waar H 2 opslag mogelijk is. Vervolgens kan de oostelijke kant van aansluiten op Porthos en Athos kan plaatsvinden middels leidingen of schepen. de backbone gerealiseerd worden richting Chemelot, waar beperkt groene H 2 productie

mogelijk is. Ten slotte kan de westelijke zijde gerealiseerd worden. Op het gebied van

Elektriciteit CCS dienen Chemelot en Zeeland zo snel mogelijk CO

Elektrificatie van warmtevraag en de uitrol van elektrolyse zijn de voornaamste 2

aan Athos of Porthos te kunnen leveren. Bij transport middels pijpleidingen kan dit circa 2026 mogelijk worden, met

ontwikkelingen op elektriciteitsgebied. Tot 2030 voorzien netbeheerders op basis van schepen kan levering eventueel eerder starten.

de geplande projecten geen beperkingen in het 380/220 kV netwerk, maar wel op 150 kV en lagere spanningsniveaus. Dit speelt met name bij de clusters Zeeland, NZKG en Cluster 6 wordt gekenmerkt door gebrek aan geografische concentratie. Dit maakt

Cluster 6. Na 2030 kan lokale congestie op het 380 kV netwerk ontstaan. aansluiting op nationale infrastructuur voor H 2 en CO 2 ingewikkeld, waardoor het risico

Deze lokale congestie zorgt voor onzekerheid bij investeringsbeslissingen van de bestaat dat bedrijven in deze clusters achterblijven qua transitiemogelijkheden. industrie. Om deze beperkingen te voorkomen is het zaak om nu al fundamentele keuzes te maken om toekomstige problemen te mitigeren.

  • 4. 
    Project beperkingen & timing

    Scenario’s en beleidsplannen

    PROJECT BEPERKINGEN

    • & 
      TIMING

    NATIONAAL PERSPECTIEF,

CLUSTERPLANNEN CONCLUSIES &

EN INTERVIEWS TOETSING AANBEVELINGEN

KNELPUNTEN OPLOSSINGS-

RICHTINGEN

BUITENLAND

ANALYSE

  • 4. 
    Project beperkingen & timing – Aanpak

Vanuit de observaties op nationaal- en clusterniveau (zie Appendix), worden in dit Gezien de afhankelijkheden met name van toepassing zijn op projecten op het gebied

hoofdstuk de technische beperkingen samengevat en geanalyseerd op urgentie. Op de van H 2 (productie) en CO 2 , zijn de afhankelijkheden voor deze modaliteiten

komende pagina’s worden de beperkingen samengevat voor H 2 , CO 2, warmte/stoom en uitgebreider beschreven.

elektriciteit, waarbij de urgentie wordt aangegeven en een tijdspad wordt geschetst. Ten slotte wordt weergeven wanneer een behoefte aan hoofdinfrastructuur voor

Vervolgens worden alle behandelde projecten in een enkel overzicht weergegeven naar transport van H 2 en CO 2 lijkt te ontstaan. De vermelde jaartallen zijn gebaseerd op de de verschillende modaliteiten, waarbij de mogelijke CO 2 besparing en het projectrisico clusterplannen en de voorziene timing en realisatie van projecten. Hierbij is rekening

relatief ten opzichte van andere projecten tegen elkaar uitgezet worden. gehouden met onderlinge afhankelijkheden.

Voor de verschillende projecten worden de onderlinge afhankelijkheden in kaart Een volledig overzicht van de tijdslijnen en afhankelijkheden van alle geïdentificeerde

gebracht middels een systeemperspectief, waarbij aangegeven wordt wat de mogelijke projecten is te vinden in de Appendix.

directe en indirecte (downstream) CO 2 emissiereducties zijn.

Verdere beoordeling projecten a.d.h.v. attributen

Clusterplannen Essentiële projecten identificeren

Nationale perspectief Technische beperkingen per modaliteit

Interviews PROJECT Analyse In kaart brengen afhankelijkheid en timing projecten BEPERKINGEN &

TIMING

  • 4. 
    Project beperkingen & timing – Samenvatting van “technische beperkingen” met urgentie

Waterstof: de komende jaren zijn projecten lokaal van aard, op termijn heeft grootschalige infrastructuur de potentie om opschaling te faciliteren.

  • 1. 
    Tot 2030 staat in teken van het modulair realiseren van de H 2 backbone, dit kan op Urgentie:

    nationale schaal worden gerealiseerd middels het vrijspelen van aardgasleidingen.

Lokaal zijn er hierbij beperkingen die nieuwe investeringen vergen. 1. Tot 2030 zullen projecten overwegend lokaal van aard zijn, met centrale ontwikkeling van de H

2 backbone. Daarbij is primair de doelstelling om de kosten 2. In Noord-NL en Noordzeekanaalgebied wordt lokale H 2 productie ruim voor 2030 van blauwe en groene H 2 te verlagen. Vervolgens heeft aansluiting op een

verwacht. Aansluiting op een landelijke backbone is mogelijk per 2026 en wordt als backbone voordelen vanwege de mogelijkheid tot opschalen, het niet hoeven wenselijk beschouwd voor opschaling, buffering en leveringszekerheid. dimensioneren op piekvraag en de mogelijk tot centrale opslag i.p.v. lokale

  • 3. 
    In cluster Rotterdam-Moerdijk is lokale infrastructuur voorzien (het H-vision project buffering. Dit alles valt te realiseren binnen een tijdsbestek van een aantal jaren en is hier leidend); aansluiting op een landelijk backbone wordt als wenselijk daarmee lijkt aanleg van H 2 infrastructuur beduidend wendbaarder dan andere

    beschouwd voor opschaling, buffering en zekerheid van levering. energie infrastructuren.

  • 4. 
    In Zeeland is er de behoefte om H 2. Vanuit de industrie een expliciete wens om clusters te verbinden om verder te 2 te vergroenen. Hiervoor is infrastructuur

vereist: een H kunnen opschalen, hiervoor is aansluiting op de H 2 backbone essentieel. 2 leiding van elektrolyse elders, of verzwaring van het elektriciteitsnet

voor lokale elektrolyse. Het Steel2Chemicals project vereist een additionele bron 3. Centrale productie van H 2 en transport met een landelijke backbone werpt minder van H 2 , de staalfabriek van dit project staat in Gent (BE), de benodigde knelpunten op vergeleken met lokale H 2 productie i.v.m. lokale beperkingen op het

infrastructuur kan dus ook grensoverschrijdend vanuit Nederland zijn. elektriciteitsnet. Daarnaast biedt een dergelijke schaal infrastructuur de

  • 5. 
    In cluster Chemelot is de aansluiting op een landelijke backbone één van de opties, mogelijkheid om naar de im- en export potentie van H 2 te kijken.

    naast mogelijkheden om lokale productie van H

    2 te verduurzamen. Aansluiting op

    de backbone biedt mogelijkheden voor internationale connecties.

    H1

  • 6. 
    In Cluster 6 laat de capaciteit van E-aansluitingen lokale elektrolyse veelal niet toe:

    ofwel E-aansluitingen dienen verzwaard te worden, ofwel H 2 levering via de

    backbone, wat door grote geografische spreiding van de industrie niet haalbaar is voor 2030.

    Lokale waterstof projecten

    Essentiele H2

    projecten: H8 Realisatie backbone

    H3 H4

    Transitiepad en Pilots en lokale projecten

    ontwikkelingen: H5 Opschaling en verbinden

    H6 H7

    2020 2025 2030

  • 4. 
    Project beperkingen & timing– Samenvatting van “technische beperkingen” met urgentie

CO : de potentie van Porthos en Athos reikt ver buiten de clusters Rotterdam-Moerdijk en NZKG hetgeen gefaciliteerd dient te worden 2

door aanleg van infrastructuur.

  • 1. 
    In de clusters NZKG en Rotterdam Moerdijk vragen de projecten Athos en Porthos Urgentie:

    om aanleg van CO 2 infrastructuur. De CO 2 impact van beide projecten is dermate

groot dat urgentie geboden is. Ook clusters Chemelot en Zeeland plannen om CO 1. Aanleg van CO 2 infrastructuur die aansluit op Porthos en/of Athos is kritisch voor 2

te leveren aan Porthos, dit project is dus niet alleen relevant voor cluster CCS in andere clusters en in potentie ook internationaal (Ruhrgebied en Vlaamse

Rotterdam Moerdijk. industrie cluster). Porthos en Athos dienen hiervoor toegankelijk te zijn voor andere partijen en hun dimensionering hierop af te stemmen.

  • 2. 
    Cluster Chemelot haalt zonder CCS de reductie doelen niet. De afvoer van CO 2 is De geschatte kosten van overdimensionering zijn relatief beperkt. Zo bedraagt de momenteel per schip gepland door de afwezigheid van infrastructuur. Een geplande initiële capaciteit van Porthos 2,5 Mton CO 2 , en zal uitbreiding van deze

    aanlandingslocatie voor schepen met CO

2 ontbreekt momenteel bij Porthos of capaciteit naar 10 Mton CO 2 naar verwachting leiden tot relatief beperkte

Athos. additionele kosten. [i]

  • 3. 
    In Noord Nederland is tot 2030 geen beperking voorzien aangezien de projecten 2. “CCS is essentieel om klimaatdoelen te halen en dient z.s.m. gerealiseerd te

    lokaal gebruik van CO 2 (CCU) betreffen en de voorziene afvoer van CO 2 naar worden” is een oproep vanuit diverse bedrijven en meerdere clusters.

    Noorwegen een specifiek project is.

  • 4. 
    In cluster Zeeland is nieuwe infrastructuur vereist voor CCU(S) projecten. Waar mogelijk is hier ook grensoverschrijdende koppeling met België relevant. Koppeling

    met Porthos biedt CCS mogelijkheden (volumevergroting levert kostprijsdaling). C1 C2

  • 5. 
    In Cluster 6 maakt de bedrijfsgrootte en spreiding van de bedrijven CC(U)S infrastructuur slecht haalbaar i.v.m. beperkte opschaling.

    Essentiële Realisatie Athos

    projecten: C3 C4 Realisatie Porthos

    C16 C17

    C18 C5 C6

Transitiepad en Uitbreiding CCS; start CCU C7 C8

ontwikkelingen: CCS Opschaling en verbinden C9 C10 C11

C12 C13

2020 2025 2030 C14 C15

  • 4. 
    Project beperkingen & timing – Samenvatting van “technische beperkingen” met urgentie

Elektriciteit: tot 2030 zijn alle beperkingen lokaal van aard. Na 2030 worden nationale beperkingen verwacht, waardoor op korte termijn fundamentele keuzes noodzakelijk zijn.

  • 1. 
    In Hoofdstuk 2 wordt beschreven dat op HS niveau in de periode tot 2030 nog aansluiten van datacenters en zonneparken. De verwachting is dat in de toekomst de aansluitmogelijkheden ten behoeve van bepaalde industriële clusters zijn. Na 2030, kan frequentie en intensiteit kan toenemen. Coördinatie is belangrijk om de impact van dit beeld door toenemende mate van elektrificatie snel omslaan. Er is onzekerheid datacenters op (lokale) e-netten en op de elektrificatie van de industrie (met name op omtrent de exacte impact van industriële elektrificatie op het elektriciteitsnet aangezien Cluster 6) te minimaliseren.

de clusterplannen nog niet volledig zijn meegenomen in de huidige netberekeningen. 3. Op langere termijn staat een bredere fuel switch te verwachten. In de IO2050 studie van

  • 2. 
    Bij diverse clusters worden technische beperkingen tot 2030 gerapporteerd voor de TenneT en Gasunie wordt dit toekomstbeeld geanalyseerd en geconcludeerd dat: uitbreiding van de aansluitcapaciteit. Dit speelt met name in Zeeland (i.h.b. Zeeuws

    Vlaanderen) en Noordzeekanaalgebied. Dit betreft ofwel fysieke capaciteit in a. Er een grote rol voor moleculen blijft (waarmee de urgentie en bevindingen op trafostations, ofwel mogelijke net-congestie in het koppelnet. Voor clusters waar deze gebied van

    H 2 onderstreept worden).

belemmeringen tot 2030 niet gerapporteerd worden, zoals Chemelot, zal dit na 2030 b. De positie van grootschalige elektrolyse fysiek samen dient te vallen met snel veranderen. aanlandingspunten van offshore wind (en daarmee urgentie om deze moleculen

  • 3. 
    Bij het Cluster 6 worden knelpunten op lagere spanningsniveaus geobserveerd door de naar elders te kunnen transporteren met een landelijke H 2 backbone en lokale H 2

bouw van datacenters, dit belemmert de elektrificatie van de industrie. leidingen binnen de clusters).

  • c. 
    Op lange termijn fundamentele investeringen in het (inter)nationale

Urgentie: elektriciteitstransport netwerk nodig zullen zijn. Gezien de zeer lange doorlooptijd

  • 1. 
    Vanuit de industrie zijn elektrificatie van warmtevoorziening en toename van bij het realiseren van deze verbindingen is het zaak hier nu over na te denken. elektrolysecapaciteit tot 2030 de belangrijkste drivers van toename van de E-vraag.

    Tegelijk wordt dit door de industrie als onzeker ervaren gezien knelpunten bij vergroten E1 E2 E3

    E-aansluiting (doorlooptijd, beschikbare capaciteit). Met name toepassing van elektrische boilers is snel realiseerbaar (volgend op beschikbaarheid van subsidie), E5 E4 terwijl het elektriciteitssysteem een stuk minder wendbaar is.

  • 2. 
    We zien vandaag al in de praktijk dat er congestieproblemen kunnen optreden bij het

    Essentiële Realisatie transport corridor

    E7 E6

    E8

    projecten: Lokale netverzwaringen E19 E20

    E9 E10 E11

    E12 E13

Transitiepad en P2H

ontwikkelingen: E14 E15 P2H2

E16

2020 2025 2030 E17 E18

  • 4. 
    Project beperkingen & timing – Samenvatting van “technische beperkingen” met urgentie

Warmte / stoom: weinig technische beperkingen, met meer focus zijn significante CO 2 besparingen te realiseren.

  • 1. 
    Bij diverse clusters worden beperkingen gerapporteerd voor de aankoppeling van Urgentie: regionale warmtenetten en stoomnetten. Opgemerkt moet worden dat het slagen

hiervan geen knelpunt is voor de plannen aan industriële zijde, maar vooral een 1. De potentie op gebied van de benutting van restwarmte en uitwisseling van stoom

opportuniteit vormt voor de verduurzaming in de decentrale omgeving. in de industrie is fors en zou de komende jaren tot 2030 op de agenda moeten staan. (Daarna zal de focus vanuit industrie meer op gebied van fuelswitch

  • 2. 
    De decentrale industrie (Cluster 6) kan potentieel een significante bijdrage leveren liggen. [i] ) Het goed in kaart brengen van dit potentieel (waarbij het gaat om zowel aan de verduurzaming van de warmtevoorziening van de gebouwde omgeving en wisselwerking tussen industrieën onderling als met gebouwde omgeving) zou glastuinbouw. De regie hiervoor ligt bij lokale partijen, bijvoorbeeld vanuit de RES. vandaag moeten beginnen.

    Met name in gebieden met geografische samenhang van bedrijven in Cluster 6 is de potentie hoog, zoals de papierindustrie op de Veluwe of Brick Valley voor keramiek in Gelderland.

  • 3. 
    Plannen voor stoomleidingen zijn per definitie lokaal en vallen vaak binnen de clusters. Hierbij is uitbreiding voorzien. Binnen clusters loopt dit veelal langs bestaande leiding tracés waardoor vergunningstrajecten en uitbreidingsplannen vaak goed realiseerbaar zijn. Buiten industriële clusters ligt dit anders en loopt een project op gebied van stoomuitwisseling met name tegen knelpunten op het gebied van regelgeving en vergunningen aan. W1 W2

    W3

    Essentiële Realisatie warmte uitkoppeling W4

    projecten: W8 W9 Aanleg en uitbreiding stoom netwerken W10 W11

    W5 W6

    Transitiepad en RES en warmteplannen

    ontwikkelingen:

    Uitbreiding warmtenetten

    W7

    2020 2025 2030

  • 4. 
    Project beperkingen & timing – Samenvatting inventarisatie clusters

Veel concrete industriële plannen tot 2030 en pilot projecten voorzien.

H 2 - H1, NN: Afname H 2 industrie - H6, Ch: Vergroenen H 2 productie uit

  • H2, NZKG: Blauwe H 2 Athos biomassa (afval) E13
  • H3, R-M: H-vision, blauwe H 2 , 46 PJ. - H7, Ch: pilotplant H 2 uit koolwaterstoffen - H4, R-M: Lokaal H 2 netwerk (HIC) - H8, C6: Productie H 2 op offshore

H - H5, Ze: Lokaal H 2 2 netwerk (CUST) platforms en aansluiting op landelijke H 2 E12 infra C16

g E8 W9 E9

CO 2 - C1, NN: Biofuel met CO 2 - C12, Ze: CC(U)S 1 Mton reeds E20 C15

  • C2, NN: CO 2 net Eemshaven – Delfzijl beschikbare pure CO 2
  • C3, NZKG: Athos CC(U)S - C13, Ze: CO L

aa

2 leiding Gent (BE),

  • C4, NZKG: OCAP 1,1 Mton CCU Terneuzen en Vlissingen E6 E3 H7 E17 E18
  • C5, R-M: CCS Porthos - C14, Ch: Reductie N 2 O emissie W3 E1 E10
  • C6, R-M: CCU OCAP 1,2 Mton - C15, Ch: Evt. CCU glastuinbouw

CO

2 - C7, R-M: Porthos Zeeland en Chemelot. - C16, C6: CCS keramiek C2

W10

  • C8, R-M: Porthos en 1-2 - C17, C6: CC(U)S AVI’s ring

    W7 C1

waterstoffabrieken - C18, C6: Aanleggen lokale CO C17

C18

2 netten

  • C9, Ze: 2 Mton CCU ‘Steel2Chemicals’ pa

E14 W6 W1 H6

E15

  • C10, Ze: 0,5 Mton CCU ‘alternative E2

    E5

concrete’ C4 C6

C10

  • C11, Ze: 1,7 Mton CCS bij H 2 productie bes H2 W11

    2 W5 E7 Warmte/stoom - W1, NN: Restwarmte leiding - W7, Ch: Vervolgprojecten HGN, W8

    C12 H1 H5

    E19 W2

  • W2, NN: Uitbreiding restwarmte uitkoppelen 30 MW restwarmte CO W4 C9

    H4 E16

  • W3, NN: Uitbreiding stoomnet - W8, C6: Restwarmte datacenters
  • W4, NZKG: Uitbreiden warmtenet - W9, C6: Geothermie voor FNLI, papier C11 C8 C13 - W5, R-M: Uitbreiden warmtenetten en keramiekindustrie H8 - W6, R-M: Uitbreiden stoomnetwerk - W10, C6: Gebruik LT restwarmte voor C14 E4

Botlek FNLI en papierindustrie (niet benoemd)

  • W11, C6: Gebruik restwarmte AVI’s Hoog E11

    H3 C7

    C3

Elektriciteit - E1, NN: 20MW P2H2 - E14, Ze: Elektrificatie P2H C5

  • E2, NN: Opschaling E1 naar 250MW - E15, Ze: 100MW P2H2 - E3, NN: 100MW P2H2 - E16, Ze: Opschaling E15 naar 1GW - E4, NN: Opschaling E3 naar 850MW + 1GW - E17, Ch: Elektrificatie - E5, NN: Extra elektrificatie - E18, Ch: Lokale elektrolyse - E6, NZKG: 100MW P2H2 - E19, C6: Elektrificatie offshore platforms
  • E7, NZKG: Opschalen 1GW P2H2 - E20, C6: Gedeeltelijke elektrificatie Laag Hoog
  • E8, NZKG: Elektrificatie levensmiddelen, papier, keramiek en
  • E9, R-M: 20 MW P2H2 technologie Project risico
  • E10, R-M: 250MW P2H2
  • E11, R-M: Opschaling E10 naar 2GW In bovenstaand figuur worden industriële plannen getoetst op haalbaarheid en CO 2 impact. Deze analyse is nadrukkelijk niet bedoeld om een prioritering aan te brengen tussen projecten, maar om de urgentie van ontwikkeling van infrastructuur te
    • E12, R-M: Elektrificatie
  • E13, R-M: Toename E-vraag kunnen toetsen. De projectrisico’s zijn exclusief de bijbehorende infrastructurele risico’s. De CO 2 impact is gekwantificeerd ten opzichte van de besparingsdoelen van het cluster. De verdere methodologie van deze toetsing wordt beschreven in de Appendix.
  • 4. 
    Project beperkingen & timing – Aandachtspunten bij het aanboren van potentieel

De realisatie van projecten beïnvloedt de haalbaarheid van andere projecten.

Uit het figuur op de vorige pagina valt op te maken dat er een enorm potentieel te Prioritering van infrastructuur aanleg kent meerdere facetten ontsluiten is aan projecten die momenteel nog niet in het groene vlak linksonder zijn Zoals hierboven aangegeven vormt de inventarisatie van projecten zoals in dit rapport gepositioneerd. Juist deze projecten (die vallen in het gele en oranje vlak) verdienen weergegeven onvoldoende basis om de aanleg van infrastructuur te prioriteren. speciale aandacht als het gaat om het ontsluiten van potentieel: Hiervoor moet uitgebreider gekeken worden naar synergie voordelen en onderlinge

  • • 
    Voor projecten linksboven, in het gele vlak, geldt dat deze voorlopig beperkte CO afhankelijkheden. De juiste volgorde van infrastructuur aanleg kan decarbonisatie 2

impact hebben. De nadruk ligt hier op het bereiken van opschaling. Waar versnellen. Tegelijk is het zaak om oog te houden voor mogelijke interne competitie

prioritering van infrastructuur een rol kan spelen bij deze opschaling verdient deze tussen sectoren bij de beschikbaarheid van infrastructuur.

extra aandacht.

Afhankelijkheden tussen projecten

  • • 
    Voor projecten rechtsonder, in het oranje vlak, geldt momenteel een grotere Projecten van verschillende partijen (ook buiten een cluster) kunnen grote mate van onzekerheid (met in vele gevallen een grote mate van afhankelijkheid van andere afhankelijkheden kennen, maar ook fungeren als communicerende vaten. De projecten; zo zijn veel CCS projecten (grijs) afhankelijk van Porthos en/of Athos). afhankelijkheden van alle projecten zijn in de appendix uitgewerkt, inclusief mogelijke Gezien hun CO 2 impact heeft het welslagen een groot belang. Hier is behoefte aan besparing en tijdslijn. Het is bij het prioriteren van de aanleg van infrastructuur van beleid dat project risico weet te beperken. Daarbij kan beschikbaarheid van belang om te kijken naar de samenhang tussen de plannen van individuele clusters in infrastructuur een leidende rol spelen. een grensoverschrijdende context. Kortom: er is sterke behoefte aan een integrale

Infrastructuur reduceert lokale projectkosten systeembenadering die individuele projectrisico’s weet te verlagen en bovendien Door het balanceren van vraag en aanbod tussen meerdere partijen (al dan niet met adaptief is in de loop der tijd.

centrale opslag) werkt de beschikbaarheid van infrastructuur kostenverlagend voor Voorbeeld NZKG: Indien de CCS infrastructuur voor het project Athos wordt

individuele projecten. gerealiseerd, wordt productie van blauwe H

Voorbeeld: Industriële processen worden vaak volcontinu bedreven. Dit zal ook 2

voor partijen binnen het NZKG cluster eerder haalbaar. Als gevolg kan het dan zo zijn dat deze partijen daardoor afzien van

gelden voor de productie van blauwe H 2 en de hieraan verbonden CCS. De productie projecten op gebied van elektrificatie. Hierdoor neemt dan in het gehele NZKG cluster van groene H 2 zal daarentegen waarschijnlijk gekoppeld zijn aan actuele de druk op de elektrische infrastructuur af. Er kan dan echter wel een grotere

elektriciteitsprijzen en dus fluctueren. Beschikbaarheid van infrastructuur biedt de behoefte aan H

mogelijkheid om tussen verschillende vraag- en aanbod locaties te balanceren, en 2

infrastructuur voor in de plaats komen. Zonder de realisatie van het CCS project zou er meer druk op de elektrische infrastructuur zijn ontstaan. tevens een (grootschalige) opslagfaciliteit te realiseren. Hierdoor hoeft de totale productie in het systeem niet op de potentiële gelijktijdige piekvraag uitgelegd te worden.

  • 4. 
    Project beperkingen & timing – Afwegingskader tussen verschillende energievormen

Impact op omgeving en bijkomende maatschappelijke kosten van infrastructuur moeten worden meegenomen in een breder afwegingskader bij het maken van keuzes.

In een open en markt gebaseerde economie als Nederland worden decarbonisatie Voor elektriciteitsaansluitingen is de situatie anders: vanwege het gereguleerde projecten primair gedefinieerd door de industrie zelf. Welk project daadwerkelijk wordt karakter worden aansluitingskosten gesocialiseerd over de gebruikers op nationale gerealiseerd is hoofdzakelijk gebaseerd op de business case en de inpassing van het schaal. De aanleg van een nieuwe 380 kV lijn (exclusief stations) kost circa 5,5 project in de bestaande keten. De beschikbaarheid van infrastructuur kan hierbij MEUR/km en de kosten voor een 380kV station bedragen ruwweg 70 MEUR (kosten voorwaardenscheppend zijn. Daarnaast bestaat echter ook een omgeving van van 150kV infrastructuur liggen significant lager). [i] Net zoals op nationaal niveau (zie randvoorwaarden vanuit ruimtelijke inpassing en wetgevend kader. pagina betreft nationale kosten in hoofdstuk 2) zijn de maatschappelijke kosten van het lokaal verzwaren of uitbreiden van elektrische aansluitingen fors. Hieruit valt op te Tegelijkertijd is het bij beslissingen met een grote impact op de omgeving van belang maken dat in principe het beschikbaar maken van additionele transportcapaciteit

om een afweging te maken hoe een bepaald project past in de bredere middels H 2 infrastructuur kostenefficiënter is dan het verzwaren van het 380 kV net.

maatschappelijke context. Een zakelijke beslissing die haaks zou staan op een maatschappelijke wens is namelijk gevoelig voor toekomstige druk. Vandaar dat Met het oog op bovenstaande verschillen in maatschappelijke kosten en impact op de verwacht mag worden dat een breder afwegingskader wordt gehanteerd bij industriële omgeving lijkt het correct om de aanbeveling ‘moleculen, tenzij’ te hanteren: Daar projecten die een grote impact hebben op omgeving en infrastructuur. Onderdeel van waar netcapaciteit beschikbaar is, is er geen bezwaar voor het toepassen van dit bredere afwegingskader zijn zaken als impact op omgeving, projectrisico’s bij elektrificatie, maar op plekken waar dit niet het geval is wordt het onderzoeken van

realisatie, bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak en ook de bijkomende bijvoorbeeld H 2 als transportoptie aanbevolen. Zo dient er per situatie een

maatschappelijke kosten. systeemperspectief gehanteerd te worden waarbij een afweging gemaakt wordt tussen moleculen en elektronen op basis van kosten in de gehele keten. Uiteraard zal er per

Zo is het van belang te realiseren dat ondergrondse kabels of buisleidingen (voor situatie gekeken moeten worden naar de beschikbare decarbonisatie opties en de

bijvoorbeeld CO 2 of H 2 ) een minder grote impact hebben op de omgeving dan inpasbaarheid in de gehele productie/inkoop/gebruiksketen. Naast transportkosten zijn

bovengrondse tracés voor elektriciteit. Daarmee is vaak ook de doorlooptijd van daarbij ook de primaire brandstofkosten en bijkomende kosten met betrekking tot

ondergrondse verbindingen beperkter dan aanleg van bovengrondse infrastructuur. conversie relevant.

Aangaande de maatschappelijke kosten zijn er aanzienlijke verschillen tussen de diverse infrastructurele opties. Voor CO

2 of H 2 geldt dat lokale aansluitkosten veelal

onderdeel zijn van de industriële projecten. Aansluiting op deze infrastructuur is namelijk niet gereguleerd en derhalve worden kosten niet nationaal gesocialiseerd. Deze worden dus direct gedragen door de gebruikers van deze infrastructuur. De kosten van het aanleggen van deze infrastructuren staan op nationale schaal gerapporteerd in Hoofdstuk 2.

  • 4. 
    Project beperkingen & timing – Afhankelijkheden tussen projecten

Diverse projecten kennen een afhankelijkheid van het realiseren van andere projecten.

Om de energietransitie zo efficiënt mogelijk te kunnen realiseren is het noodzakelijk Bepaalde schakels zijn afhankelijk van het realiseren van eerste-orde projecten, waar

om een systeemperspectief te hanteren en te kijken naar de onderlinge projecten verder upstream mogelijk op zichzelf al resulteren in emissiereducties.

afhankelijkheden tussen projecten. Deze afhankelijkheden bestaan tussen De analyse heeft gevonden dat er in totaal negen eerste-orde projecten zijn, met een

technologieën, modaliteiten en industriële clusters. Bij afhankelijkheden is het altijd totale directe emissiereductie van 9,1 Mton CO 2 . Daarvan afhankelijk zijn 19 projecten noodzakelijk om vooraan in de keten te starten: zolang er geen infrastructuur of met een totale emissiereductie van 22,5 Mton CO 2 . De totale emissiereductie van de productie is, is het ombouwen van gebruiksfaciliteiten niet zinvol. Het startpunt is zeven ketens (28 projecten) bedraagt 31,6 Mton CO 2 . Deze emissiereducties zijn logischerwijze dan ook de infrastructuur voor opslag en transport van CO 2 (zoals b.v. voornamelijk gebaseerd op getallen zoals aangeleverd door de projecten zelf en

het Porthos project), en het lokaal produceren van H 2 middels elektrolysers. CO 2 kunnen wellicht een overlap, onder- of overschatting bevatten. afvang maakt daarnaast ook de productie van blauwe H 2 mogelijk, en verdere

nationale infrastructuur brengt vervolgens de productie bij de eindgebruiker. Verscheidene projecten zijn niet direct afhankelijk van andere projecten, dit betreft met name elektriciteits- en warmteprojecten. Het prioriteren van deze projecten dient

Om te garanderen dat alle projecten bijtijds zijn gerealiseerd, en de CO 2 plaats te vinden op andere gronden, welke later in deze rapportage worden vermeld.

emissiereductie zo optimaal mogelijk plaatsvindt dienen deze afhankelijkheden in kaart Er zijn 17 projecten zonder directe afhankelijkheden geïnventariseerd. Deze projecten

gebracht te worden. Zo kunnen individuele projecten worden geprioriteerd nadat er hebben een geschatte totale emissiereductie van 9,8 Mton CO 2 en zijn overigens wel

rekening is gehouden met hun positie binnen de keten. Het is dan ook logisch om de afhankelijk van het oplossen van de bijbehorende specifieke knelpunten. eerste projecten in een keten (eerste-orde projecten) als eerst te realiseren.

Projectnummer, cluster Project Mton project # afhankelijke projecten Mton afhankelijk Totale Mton

C5, R-M Porthos CCS 2,5 6 6,6 9,1

C4, NZKG Athos CCS 4,5 2 2,2 6,7

E10, R-M 250 MW P2H2 0,5 2 3,5 4,0

E1&E3, NN 100 + 20 MW pilot elektrolysers N-NL 0,2 2 3,6 3,8

C4, NZKG & C6, R-M Uitbreiding OCAP vanuit NZKG en R-M 1,0 2 1,3 2,3

E6, NZKG 100 MW pilot elektrolyser NZKG 0,2 1 1,6 1,8

E15, Ze 100 MW pilot elektrolyser Zeeland 0,2 2 1,6 1,8

C16, C6 Aanleggen lokale CO 2 netten 0 1 1,6 1,6

C9, Ze CUST CO 2 leiding 0 1 0,5 0,5

Totaal 9,1 19 22,5 31,6

  • 4. 
    Project beperkingen & timing – Afhankelijkheden H 2

Afhankelijkheden van H 2 projecten zijn verschillend van aard.

Projecten op het gebied van H 2 laten zich indelen in twee verschillende technologieën: productie in bepaalde clusters voor mogelijkheden tot uitwisseling met clusters met blauwe H 2 uit SMR (‘steam methane reforming’) of ATR (‘autothermal reforming’) in beperkte eigen productie. Hiermee kan onbalans in productie en afname op nationale combinatie met CCS, en groene H 2 uit elektrolyse. Waar verschillen bestaan tussen schaal opgevangen worden, en wordt de mogelijkheid tot nationale opslag ontsloten. individuele blauwe en groene H 2 projecten, zijn de afhankelijkheden vergelijkbaar Anderzijds zorgt de nationale backbone ook voor een verlaging van het projectrisico bij

binnen beide categorieën. de opschaling zelf. Zo zorgt het bredere scala aan afnemers voor verhoogde garantie

Blauwe H van afname, kunnen synergievoordelen kosten verlagen en faciliteert een 2 Blauwe H marktmechanisme met meerdere biedende afnemers voor betere prijzen voor 2 bestaat uit productie van H 2 uit aardgas middels SMR of ATR, in combinatie met de afvang van CO producenten. Gezien de oplevering van de eerste opgeschaalde elektrolyser gepland 2 . Hierdoor is de productie van blauwe H 2 afhankelijk van de beschikbaarheid van transport en opslag of utilisatie van de CO staat voor 2027, is het van belang dat de realisatie van een nationale H 2 backbone 2 die bij de SMR en ATR installaties afgevangen wordt. De productie van blauwe H hierop afgestemd wordt. Wanneer de backbone gereed is, kan deze vervolgens ook 2 is er op gericht om de industrie binnen het eigen cluster te voorzien van duurzame H verdere ontwikkeling van elektrolyse ontsluiten, zoals het reeds aangekondigde maar 2 . Hiermee is het transport van de H nog niet geconcretiseerde NortH2 project. 2 enkel afhankelijk van lokale infrastructuur en voldoende lokale

afname, maar niet van nationale transportinfrastructuur middels een backbone. Voor de uitrol van verdere H

2 productie als NortH2 voor en na 2030 dient ook een Groene H 2 sterkere koppeling met WoZ gerealiseerd te worden. Hiervoor dient de afweging Groene H 2 wordt geproduceerd middels elektrolyse, en is dus afhankelijk van de gemaakt te worden tussen onshore H 2 productie bij de aanlanding van WoZ, en aanwezigheid van geschikte elektriciteitsinfrastructuur. Dit, in combinatie met de wens offshore H 2 productie direct gekoppeld aan WoZ. Offshore H 2 productie kan gebruik

om eerst ervaring op te doen met de technologie, is de reden dat men in eerste maken van bestaande infrastructuur op zee zoals platforms en pijpleidingen, wat instantie begint met kleinere pilotprojecten tot 250 MW. De productievolumes uit economische voordelen op kan leveren. Hiervoor dient wel nog gekeken te worden dergelijke installaties kunnen naar verwachting binnen het eigen cluster afgezet naar de bestaande wetgeving, gezien directe koppeling momenteel niet toegestaan is.

worden middels lokale infrastructuurprojecten als CUST en het H 2 netwerk in het Alternatief kan ook gekeken worden naar offshore bekabeling binnen bestaande

Haven- en industriecomplex (HIC) Rotterdam. pijpleidingen om kosten te verlagen. Na uitrol van de initiële pilots, staan in meerdere clusters opschalingen van de pilotinstallaties gepland naar vermogens >1 GW. Dit is in lijn met de 3-4 GW capaciteit aan elektrolyse genoemd in het Klimaatakkoord. [1] Om dit te kunnen realiseren dient in

eerste instantie vaak verzwaarde elektriciteitsinfrastructuur gerealiseerd te worden. Lokale pilots (≤250 MW) Gezien de lange doorlooptijd van aanvragen voor dergelijke infrastructuur, is het van Transitiepad Opschaling

belang dat deze opschalingen op korte termijn concreet worden, zodat netbeheerders (>250 MW)

voldoende prioriteit kunnen geven aan deze verzwaringen.

Voor de opschaling van elektrolysers geldt een wederzijdse afhankelijkheid met de 2020 2025 2030

aanwezigheid van een nationale backbone. Enerzijds zorgen overschotten aan Realisatie backbone (2025-2027)

  • 4. 
    Project beperkingen & timing – Afhankelijkheden CO 2

Porthos en Athos bieden potentieel voor andere projecten, ook buiten hun clusters.

Met name Porthos en Athos hebben veel afhankelijkheden. Beide projecten bieden Athos

immers mogelijkheden tot opschaling en verdere verbindingen met andere clusters en NZKG: het produceren van blauwe H

industrieën. De afhankelijkheden van beide projecten zijn als volgt. 2

in het Cluster, resulteert in een emissiereductie

van 1,5 Mton CO 2 . De afgevangen CO 2 uit deze H 2 productie wordt met een pijplijn

Porthos getransporteerd naar Athos.

Rotterdam: het H-Vision project omvat de productie van 46 PJ aan blauwe H Het is technisch mogelijk om CO 2 , 2 af te vangen bij AEB in Amsterdam en HVC in

resulterend in een emissiereductie van 2,5 Mton CO Alkmaar, dit zou tot 0,7 Mton CO

2 . De afgevangen CO 2 uit H 2 2

besparen en men kan middels een pijplijn worden

productie wordt met een pijplijn getransporteerd naar Porthos. aangesloten op Athos. Het aansluiten van H 2 productie op Athos is relatief eenvoudig,

Verder is het technisch mogelijk om CO aangezien men in de directe nabijheid van het voorgenomen Athos tracé ligt. Het 2 af te vangen bij AVR in Rozenburg, dit zou tot 0,6 Mton CO aansluiten van AEB en HVC is complexer, aangezien een grotere afstand overbrugd 2 besparen en men kan middels een pijplijn worden aangesloten op

Porthos. Het aansluiten van deze beide projecten is eenvoudig en kostenefficiënt, moet worden.

aangezien men in de directe nabijheid van het voorgenomen Porthos tracé ligt. Zeeland, Chemelot en Cluster 6: afgevangen CO

2 uit deze clusters kan als alternatief

Zeeland: In Zeeland is momenteel een nagenoeg pure CO op Porthos ook richting Athos worden getransporteerd.

2 stroom van ongeveer 1 Mton beschikbaar met minimale kosten voor afvang. Verder wil men blauwe H 2

produceren. Deze beide projecten voorzien transport van de afgevangen CO Porthos en Athos hebben derhalve veel afhankelijkheden, welke respectievelijk 2 naar

Porthos. Een pijplijn richting Rotterdam is de meest efficiënte en veilige manier van optellen tot 6,6 en 2,2 Mton CO 2 . Het is van belang om met deze afhankelijkheden

transport, maar dit zou eventueel ook plaats kunnen vinden met schepen. rekening te houden in de dimensionering van de infrastructuur. Verder verdient het aanbeveling om infrastructuur aan te leggen waarbij het mogelijk is om CO

2 uit

Chemelot: In Chemelot is ook een nagenoeg pure CO schepen in te voeden. 2 stroom beschikbaar. In de

clusterplannen zijn geen concrete projecten benoemd, maar deze afvangst is technisch

haalbaar en men voorziet transport van de afgevangen CO 2 naar Porthos. Een pijplijn

richting Rotterdam is de meest efficiënte en veilige manier van transport, maar dit zou

eventueel ook plaats kunnen vinden met schepen. Start CCS en

Transitiepad pilots CCU Opschalen en Cluster 6: verschillende bedrijven en brancheorganisaties onderzoeken de afvang van verbinden

CO 2 in hun proces, deze afvang staat aan het eind van het decennium gepland. Gezien

de geografische spreiding van Cluster 6 is transport het efficiëntst met schepen. Aan het eind het decennium zijn Porthos én Athos naar verwachting gerealiseerd en deze 2020 2025 2030

afvang en transport is dus afhankelijk van een van beide opslagen. Realisatie Porthos Realisatie Athos

(2023) (2027)

  • 4. 
    Project beperkingen & timing – infrastructurele afhankelijkheden H 2 en CO 2

De behoefte aan hoofdinfrastructuur en timing van realisatie is gebaseerd op de clusterplannen en de voorziene oplevering van projecten.

Deze slide beschrijft wanneer een behoefte aan hoofdinfrastructuur voor transport van

H 2 en CO 2 lijkt te ontstaan. De vermelde jaartallen zijn gebaseerd op de clusterplannen

en de voorziene timing en realisatie van projecten. Hierbij is rekening gehouden met onderlinge afhankelijkheden.

H

2

In de clusters R-M, NZKG en Zeeland worden lokale private H

2 netwerken gerealiseerd,

welke qua timing in lijn zijn met de realisatie van elektrolysers tot 250 MW. De

modulaire uitrol van een nationale backbone en aansluiting van lokale H 2 netwerken

zal afgestemd moeten worden op de realisatie van opschaling. Hierbij zal het noorden van het land het meest logische startpunt zijn, gezien hier in 2027 de eerste

opschaling gerealiseerd wordt. Ook biedt dit de mogelijkheid om H 2 opslag in

Zuidwending aan te sluiten. Vervolgens dient aansluiting van Chemelot prioriteit te

krijgen, aangezien daar beperkte mogelijkheden tot eigen productie van groene H 2

bestaan. Dit biedt ook kans tot aansluiting van NRW. Tot slot kan de westelijke zijde van de backbone gerealiseerd worden, waar GW-schaal elektrolyse naar verwachting in 2029/2030 gerealiseerd wordt. Dan kan ook de koppeling van oost met west gerealiseerd worden, evenals verdere verbindingen met België via Chemelot.

CO 2

De primaire CCUS projecten zijn Porthos, Athos en het uitbreiden van OCAP, dit zijn projecten waarvan andere CCUS projecten van afhankelijk zijn. In clusters Chemelot, Zeeland en Cluster 6 is behoefte aan CCUS, echter zijn de mogelijkheden tot opslag of

utilisatie beperkt. Deze clusters kunnen hun afgevangen CO 2 transporteren naar

Porthos en Athos. Dit transport kan plaatsvinden middels leidingen of schepen. Het opleveren van transportverbindingen dient afgestemd te worden op de realisatie van CCUS in de andere clusters. Op basis van clusterplannen is dit in 2030 in Cluster 6. In

Zeeland en Chemelot zijn pure CO 2 stromen reeds beschikbaar. Een fysieke koppeling Bestaande gasleiding Primaire projecten met Porthos of Athos zou circa 2026 gerealiseerd kunnen worden. Bij transport via Nieuwe waterstofleiding Secundaire / mogelijke projecten

binnenschepen zou levering van CO 2 eerder kunnen starten; hiervoor is een

aanlandingslocatie noodzakelijk. Een dergelijke aanlandingslocatie maakt ook internationaal transport per schip mogelijk. Wanneer de infrastructuur richting grensgebieden wordt gerealiseerd, ontstaan mogelijkheden voor verbindingen met het buitenland, dit kan plaatsvinden in 2030.

5 Knelpunten

1

70 DNV GL © 2020

  • 5. 
    Knelpunten - Samenvatting

Het creëren van energie infrastructuur kent naast technische belemmeringen ook Bestuurlijke knelpunten: andere knelpunten. In feite zijn dit de knelpunten die in de weg staan om de • Het ontbeert vanuit de verschillende bestuurslagen en ministeries van de overheid technische belemmeringen, zoals beschreven in het vorige hoofdstuk, op te lossen. aan een duidelijke regierol rondom de infrastructuurplannen. Hierdoor ontwikkelen Deze knelpunten zijn opgedeeld in vier categorieën: regulatorisch, economisch, (infra)projecten onvoldoende dynamiek om te kunnen blijven concurreren met bestuurlijk en maatschappelijk. andere ruimtelijke projecten (zoals woningbouw) in een gebied. Regie is nodig bij projecten van groot maatschappelijk belang die door markcondities of andere

Regulatorische knelpunten: belemmeringen niet uit zichzelf gerealiseerd kunnen worden. • De huidige EU-ETS wetgeving en Scope 1,2,3 methode voor de levering van CO 2 en • Gebrekkige sturing, selectie en prioritering bij ruimtelijke toewijzing voor warmte aan non-ETS entiteiten en de toerekening van emissiereductie is een door infrastructuur, is momenteel en in de toekomst een belemmering. Dit geldt zowel bijna alle partijen genoemde belemmering voor de decarbonisatie van de industrie. voor private ruimte in clusters als voor publieke ruimte voor nationale infrastructuur. • Verder bestaat onduidelijkheid over cross-border uitwisseling van CO 2 en waar CO 2 Bij meerdere clusters is een gebrek aan fysieke ruimte voor infrastructuur een emissiereductie verrekend mag worden bij grensoverschrijdende projecten. groeiend probleem. Rekening houden met lange-termijn ontwikkelingen is complex • Een wettelijk kader inclusief aanwijzing van netbeheerders van H 2 -, CO 2 - warmteaangezien de relevante fysieke ruimte dan voor lange tijd dient te worden netwerken en bescherming van derde partijen. gereserveerd.

  • • 
    Het ontbreekt aan wet- en regelgeving over de opslag van CO 2 , de wettelijke

aansprakelijkheid over deze opslag, en over de kwaliteitseisen voor H •

Veel bestaande olie- en gasinfrastructuur kan worden hergebruikt voor snelle

2 en CO 2. invoering van H 2 en CO 2 transport en opslag, echter staat de ontmanteling van een Economische knelpunten: deel van deze infrastructuur op korte termijn gepland. Wanneer de overheid en • Het vollooprisico is voor individuele partijen lastig te dragen. Het vollooprisico houdt stakeholders de komende jaren geen keuzes maken voor het hergebruiken van deze

in dat vooraf geen optimale keuze kan worden gemaakt ten aanzien van de infrastructuur dreigt er veel potentieel herbruikbare infrastructuur te verdwijnen.

capaciteit van de gewenste en benodigde infrastructuur, omdat er onvoldoende Maatschappelijk draagvlak knelpunten:

zekerheid is over de verwachte benutting en het aantal gebruikers. • De energietransitie heeft een grote invloed op de maatschappij en roept daarom • Voor projecten met relatief nieuwe of weinig toegepaste technologie kunnen de veel vragen op. Transitie betekent verandering en dat leidt per definitie tot schuring,

kosten hoog zijn en de baten te onzeker. Vaak heeft dit te maken met een technisch onzekerheid en weerstand.

risico en/of een organisatorisch risico. Een technisch risico treedt op in het geval van

relatief nieuwe technologie die nog niet vaak is toegepast, waardoor er dus minder •

In de klimaatdialoog staan momenteel vooral de kosten centraal, in plaats van de mogelijke (maatschappelijke) opbrengsten en nieuwe economische kansen. Er is

ervaring en minder bekendheid en dus minder inzicht in het risico is. Het onvoldoende duiding van het maatschappelijk belang vanuit zowel het Rijk als de

organisatorische risico wordt vaak veroorzaakt door het ontbreken van een goede industrie, en de kansen van de energietransitie worden te weinig benadrukt. Er is

organisatie van een project met een duidelijke verdeling van rollen en belangen een ondoorzichtige visie ten aanzien van de inrichting van het Nederlandse

Deze risico’s leiden tot onzekerheid, wat de financiering van projecten bemoeilijkt. industriële landschap en welke (additionele) infrastructuur hierbij nodig is.

  • • 
    Tot slot is er bij het realiseren van infrastructuur regelmatig schaarste van middelen

zoals geschikte en voldoende arbeidskrachten, financiering en voldoende ruimte. Dit •

Er is een gebrek aan bestuurlijk commitment voor infrastructuur. Beperkte lokale steun van burgers resulteert in sommige gevallen in gebrekkige ondersteuning van

leidt ertoe dat niet alles altijd overal kan, en dat keuzes zullen moeten worden lokale overheden, aangezien deze overheden met name oog hebben voor het belang

gemaakt. van de eigen inwoners.

  • 5. 
    Knelpunten

    Scenario’s en beleidsplannen

    PROJECT BEPERKINGEN

    • & 
      TIMING

    NATIONAAL PERSPECTIEF,

CLUSTERPLANNEN CONCLUSIES &

EN INTERVIEWS TOETSING AANBEVELINGEN

KNELPUNTEN OPLOSSINGS-

RICHTINGEN

BUITENLAND

ANALYSE

  • 5. 
    Knelpunten – Aanpak

Vanuit de technische beperkingen zoals samengevat in het voorgaande hoofdstuk, In dit hoofdstuk worden de belangrijkste knelpunten gerapporteerd per worden in dit hoofdstuk de knelpunten geanalyseerd die men tegenkomt bij het aandachtsgebied om een duidelijk overzicht en onderscheid te kunnen maken. oplossen daarvan. Primair zijn de grondoorzaken onderzocht van deze knelpunten Bovendien biedt dit handvaten om gerichter oplossingen te identificeren. De

middels een root-cause analyse. Als uitbreiding op deze analyse zijn tevens knelpunten aandachtsgebieden die worden onderscheiden zijn: gesignaleerd en gerapporteerd die zijn aangedragen in interviews met betrokkenen, en • Bedrijfseconomische aspecten geïdentificeerd vanuit de clusterplannen. Uiteraard wordt dit vergezeld met de • Bestuurlijke aspecten benodigde duiding. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen generieke • Maatschappelijk draagvlak knelpunten – dat wil zeggen knelpunten die spelen bij projecten op het gebied van • Regulatorische aspecten

zowel H 2 , CO 2 , elektriciteit en warmte – en knelpunten die meer specifiek van In Appendix C is een meer volledig overzicht te vinden van de knelpunten (per

toepassing zijn op een of twee energiedragers. energiedrager, per project en per aandachtsgebied).

Inventarisatie knelpunten interviews

Analyse plannen en studies industrie en infrabeheerders

Clusterplannen PROJECT Analyse Analyse knelpunten vanuit project beperkingen

BEPERKINGEN &

Nationale perspectief TIMING

Interviews KNELPUNTEN

  • 5. 
    Knelpunten – Regulatorische aspecten

Het ontbreekt aan kaders voor de cross-sector uitwisseling van energiedragers en het op systeemniveau optimaliseren van de infrastructuur.

Het realiseren van infrastructuur wordt vaak gehinderd door onzekerheid ten aanzien Verder is er nog onduidelijkheid over cross-border uitwisseling van CO 2. en de van de business case voor (decarbonisatie)projecten, en een deel van deze vraag waar CO 2 emissie reductie verrekend mag worden in het geval van onzekerheid heeft te maken met regulatorische aspecten. De belangrijkste knelpunten grensoverschrijdende projecten. Internationale wetgeving beschouwt CO 2 als afval,

die hierbij spelen, vinden hun oorsprong in wet- en regelgeving die niet optimaal maar het London protocol is begin oktober 2019 aangepast en spreekt erover dat functioneert, of juist in het ontbreken van een regulatorisch kader, en onduidelijkheid dergelijk transport is toegestaan. Het London Protocol werd ervaren als niet omtrent het eigenaarschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur. faciliterend voor de bredere opschaling van CCU(S) projecten en belemmerend voor de internationale positie van Nederland als onderdeel van het bredere ARRRA (Antwerp

De huidige EU-ETS wetgeving en methode voor de toerekening van emissiereductie Rotterdam-Rhine-Ruhr Area) cluster [i] , maar de recente aanpassing zou deze middels de scope 1/2/3 methode is een door veel verschillende partijen genoemd belemmering moeten verhelpen.

knelpunt dat belemmerend werkt voor decarbonisatie van de industrie.

Zo belemmert de huidige EU-ETS wetgeving de levering van CO 2 of warmte aan non Ook het ontbreken van een regulatorisch kader leidt tot diverse knelpunten, met ETS entiteiten. Wanneer de industrie CO 2 afvangt en levert aan boten voor de afvoer name op het gebied van CO

van CO 2

, H 2 en warmte. Er is nog geen wettelijke basis voor deze 2 (CCS) of aan de glastuinbouw (CCU), of wanneer de industrie restwarmte modaliteiten. Een belangrijk knelpunt dat hierbij optreedt is onduidelijkheid omtrent levert aan de gebouwde omgeving, dan wordt de bijbehorende CO 2 emissie niet het eigenaarschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur. Een afgetrokken van de eigen emissie van de industrie. Dit betekent dat de industrie voorbeeld hiervan betreft de Porthos en Athos projecten: welke partij ziet het alsnog CO 2 emissierechten over deze emissie moet aanschaffen. En wanneer de realiseren hiervan als zijn primaire taakstelling? Deze onduidelijkheid over het industrie investeert in een nieuw (circulair/bio) productieproces, dan wordt de eigenaarschap, en over de marktordening – dus de vraag of toekomstige infrastructuur emissiereductie van de producten niet toegekend aan de industrie. Hierbij ontbreekt (H

het dus aan “carbon-accounting” principes om traditionele waardeketen 2

, CO 2 en warmte/stoom) publiek of privaat zou moeten zijn – leidt tot onzekerheid

voor diverse projecten. Een voorbeeld hiervan is het dragen van het vollooprisico. overstijgende CO

2 reducties transparant te kunnen alloceren en verrekenen, tussen Mede vanwege deze ontbrekende wet- en regelgeving is het perspectief op het sectoren maar ook over de grenzen. potentieel van nieuwe infrastructuur onvoldoende of niet voldoende geformuleerd.

Deze ontoereikende wet- en regelgeving belemmert o.a. de volgende projecten: Daarnaast ontbreekt het aan wet- en regelgeving ten aanzien van de opslag van CO 2 • CCU projecten met levering van CO 2 aan de glastuinbouw (clusters NZKG, en de wettelijke aansprakelijkheid hiervoor, op het gebied van kwaliteitseisen van H 2 Rotterdam Moerdijk, Zeeland en Chemelot). en CO 2 , en met betrekking tot de verschillende functies van H 2 (b.v. opslagmedium,

  • • 
    CCS projecten met transport via schepen voor ondergrondse opslag (clusters transport, conversie, duurzame brandstof of grondstof).

Zeeland en Chemelot).

  • • 
    CCS projecten met biomassa, de daaruit resulterende negatieve emissies welke niet Een ander regulatorisch knelpunt is dat het bedrijven ontbreekt aan mogelijkheden worden geaccrediteerd. voor informatie uitwisseling ter ondersteuning van systeemintegratie en onderlinge
  • • 
    Op het gebied van offshore elektrificatie speelt de belemmering dat TenneT als afstemming. Uitwisseling van operationele gegevens en investeringsplannen mogen in netbeheerder op zee momenteel enkel een mandaat heeft om opwek aan te sluiten, het kader van de mededingingswet niet onderling worden gedeeld. [i]

maar dat het aansluiten van offshore verbruikers van elektriciteit niet is toegestaan.

  • • 
    Projecten voor circulariteit en hergebruik reststromen (bijvoorbeeld geen EU-ETS gratis rechten voor gerecycled staal). [i]
  • 5. 
    Knelpunten – Economische aspecten (1/2)

Onzekerheden rondom de business case van projecten vanwege technische risico’s, het vollooprisico en de verwachte kosten en baten vormen een belemmering voor de financiering en uitvoering van vele projecten.

Op economisch gebied concentreren de knelpunten zich vooral rondom de Onzekerheid met betrekking tot de verwachte kosten en baten van een project

onzekerheid van de business case van projecten en schaarste van middelen. De zijn divers. In het algemeen kan worden gesteld dat voor projecten met relatief nieuwe

oorzaken die hieraan ten gronde liggen zijn zeer divers, en leiden enerzijds tot en/of weinig toegepaste technologie de kosten (te) hoog zijn en de baten te onzeker.

gebrekkige timing en andere organisatorische belemmeringen, en anderzijds tot (te) Vaak heeft dit te maken met een technisch risico en/of met een organisatorisch risico.

hoge kosten, onzekere inkomsten en lange terugverdientijden. In het geval van Een technisch risico treedt op in het geval van relatief nieuwe technologie die nog

infrastructurele projecten speelt met name het vollooprisico, wat voor individuele niet vaak of nog niet op grote schaal is toegepast. Minder ervaring en minder

partijen lastig te dragen is. bekendheid leidt tot minder inzicht in het risico –wat zou er kunnen gebeuren, wat is

de kans hiervan, wat is de consequentie en welke mitigerende maatregelen kunnen

Het zogenaamde vollooprisico speelt bij alle vier de modaliteiten, waarbij voor worden genomen. Deze grotere onzekerheid bemoeilijkt de financiering van dergelijke

gereguleerde infrastructuur dit risico wordt opgevangen door het socialiseren van projecten.

kosten over alle gebruikers. Het vollooprisico betekent in het kort dat vooraf geen

optimale keuze kan worden gemaakt ten aanzien van de capaciteit van de gewenste en Daar waar het wellicht te verwachten is dat relatief nieuwe technologieën zoals de

benodigde infrastructuur, bijvoorbeeld welke diameter een bepaalde leiding moet grootschalige productie van H 2 via elektrolyse nog niet rendabel zijn, speelt dit ook bij

hebben, omdat er onvoldoende zekerheid is over de verwachte benutting en het aantal volwassen technologieën. Zo is de elektrificatie van de warmtevoorziening voor de gebruikers. Deze onzekerheid speelt aan beide kanten, dus ook bij de eventuele industrie momenteel onvoldoende kostendekkend. Vele projecten en nieuwe gebruikers die graag gebruik zouden willen maken van de nieuwe infrastructuur. technologieën hebben nog financiële ondersteuning nodig om een business case rond

Voor bijvoorbeeld CCS dragen de kosten van CO 2 afvangst significant bij aan het te krijgen (binnen een bepaalde termijn). Een veel genoemd knelpunt met betrekking

vollooprisico van transport- en opslagprojecten. [i] Tegelijk is voor een aantal tot de flexibele inzet van elektrolyse en de elektrificatie van de warmtevoorziening is

bedrijfsprocessen CO 2 afvang reeds onderdeel van de normale bedrijfsvoering (o.a. bij dat de methodologie van kostenallocatie door capaciteitstarieven in de

de productie van ammoniak). Deze CO 2 is op zeer korte termijn beschikbaar voor netwerkaansluitingen niet faciliterend is (dubbele lasten in de vorm van

opslag tegen betrekkelijk lage additionele kosten. Hierbij is het vollooprisico voor netwerktarieven). transport en opslagprojecten dus beperkt en blijft als beperkende factor de doorlooptijd van infrastructuur voor transport naar opslaglocaties.

De additionele kosten voor de afvoer van CO 2 vanuit Chemelot zijn relatief hoog, en

EU-ETS regelgeving wijst geen credits toe bij afvoer per schip. De koppeling met industrie in Duitsland voor CCU toepassing wordt door de huidige regelgeving niet gefaciliteerd waardoor mogelijke synergie voordelen over de grens onbenut blijven.

  • 5. 
    Knelpunten – Economische aspecten (2/2)

Onzekerheden rondom de business case van projecten vanwege organisatorische risico’s en schaarste van middelen vormen een belemmering voor de financiering en uitvoering van vele projecten.

In het geval dat er een positieve business case is, en het technisch risico inzichtelijk is, Tot slot is er bij het realiseren van infrastructuur regelmatig een schaarste van betekent dit niet automatisch dat het project wordt uitgevoerd. Dit wordt vaak middelen zoals geschikte en voldoende arbeidskrachten, financiering en voldoende veroorzaakt door een organisatorisch risico, waarbij het ontbreekt aan een goede ruimte. Dit leidt ertoe dat niet alles altijd overal kan, en dat keuzes zullen moeten

organisatie van een project met een duidelijke verdeling van rollen en belangen (wie worden gemaakt. De schaarste aan middelen omvat onder andere: doet wat, wie draagt welk risico). Hieronder enkele voorbeelden van organisatorische • Ten aanzien van human resources is het de verwachting dat de huidige krapte van belemmeringen die bijdragen aan onzekerheid: technisch geschoold personeel in de arbeidsmarkt de komende jaren niet wezenlijk

  • • 
    Op het gebied van CO 2 is er onduidelijkheid rondom (inter)nationale post-storage zal veranderen. [i] Een duidelijk afstemmingsproces tussen overheid, onderwijs en

    aansprakelijkheid van CCS, wat de business case onzeker maakt. Daarnaast hindert bedrijfsleven ontbreekt. Het is onbekend hoe de verdeling over de verschillende

    de onduidelijkheid met betrekking tot de komst en timing van een CCS expertise gebieden gaat zijn. De verschillende infrastructuren vereisen andere

    infrastructuur investeringsbeslissingen voor CO 2 afvang. expertises.

  • • 
    Op het gebied van H 2 hindert de onduidelijkheid over de materialiteit en timing van • Wat betreft financiering ontbreekt het de industrie aan mogelijkheden om de de beschikbaarheid van H 2 adequate investeringsbeslissingen of final investment investeringen in decarbonisatie projecten te prioriteren. Deze projecten renderen

decisions (FID). Verder is er onzekerheid over de aansluitingsmogelijkheden van minder dan de reguliere investeringen en moeten ook concurreren met

Cluster 6, wat leidt tot onzekerheid in kosten. internationale zustervestigingen. Het ontbreekt aan specifieke • Op het gebied van warmte vrezen bedrijven een lange termijn “lock-in”: lange financieringsconstructies. De industrie wil geen infrastructuur assets op de balans

termijn verplichtingen om warmte te leveren aan de externe omgeving kan als hebben, omdat het geen onderdeel van haar kernproces is.

beperkend worden ervaren. Dit treedt op aangezien de typische investeringstermijn • In verschillende clusters bestaat een gebrek aan fysieke ruimte voor infrastructuur.

bij een warmtenet rond de 40 jaar ligt, terwijl deze termijnen bij de industrie veel Rekening houden met lange termijn ontwikkelingen is hierbij een complicerende

korter zijn. Daarnaast leiden de zeer lange terugverdientijden bij de aanleg van factor aangezien gebieden voor langere tijd dienen te worden gealloceerd.

warmte infrastructuur en de optredende project risico’s tot een slechte Daarnaast leiden grondspeculaties bij locaties die benodigd zijn voor projecten

financierbaarheid van het gebruik van restwarmte. De organisatorische vraag regelmatig tot een negatieve impact op business cases en vertraging.

betreft dan de vraag welke partij investeert in de infrastructuur en deze op zijn • Ook de beschikbare tijd tot 2030 is een beïnvloedende factor. Wat hier verder speelt

balans kan nemen. Bovendien zijn er vaak additionele kosten verbonden aan de is een mismatch in timing. Op het gebied van elektriciteit vertragen de lange

beschikbaarheid van piek of back-up faciliteiten. Verder geldt dat wanneer een doorlooptijden van capaciteitsuitbreiding (7-12 jaar) investeringsbeslissingen, met

afnemende partij zijn afname niet waarmaakt de leverende partij verantwoordelijk name bij de aansluiting/opschaling elektrolysers en de elektrificatie van de

gehouden wordt. Een concreet voorbeeld van de effecten van deze onzekerheden is warmtevoorziening.

het EnergyWebXL warmteleveringsproject in Moerdijk dat recent voorlopig is • Tot slot worden mogelijkheden tot hergebruik van bestaande buisleidingen beperkt

stopgezet door een gebrek aan financiering. doordat het einde van de economische levensduur niet samenvalt met eventueel

toekomstig gebruik.

  • 5. 
    Knelpunten – Bestuurlijke aspecten (1/3)

Het ontbreken van regie vertraagt de oplevering van projecten. Naast onderlinge afstemming is een regisseur noodzakelijk om stappen te maken.

Verschillende bestuurlijke knelpunten zijn geïdentificeerd, waardoor een gebrek aan Tot slot is ‘het rijk’ een meervoudige entiteit waarbij verschillende ministeries een regie ontstaat, en het snel kunnen nemen van beslissingen wordt belemmerd: invloed hebben op infrastructuur die benodigd is voor de industriële energietransitie.

  • • 
    Er is geen marktmeester of regisseur die een leidende rol neemt. Dit betreft de volgende ministeries: • Er is een gebrek aan doorzettingsmacht. Geleidelijk ontstaan wel publiek - private • Het ministerie van EZK is beleidsmatig verantwoordelijk. coalities in clusters, die gezamenlijk tot transitieplannen en regionale • Het ministerie van Financiën is enig aandeelhouder van de staatsdeelnemingen klimaatakkoorden komen. Er ontbreekt echter een passend instrument om deze TenneT en Gasunie en daarmee van belangrijke infrastructuur. afspraken voor de hoofdinfrastructuur vast te leggen. • Het ministerie van I&W is verantwoordelijk voor bovengrondse infrastructuur en • Er is geen verbindende instantie door alle overheidslagen, industrieën, clusters veiligheid. en sectoren heen. • Het ministerie van Binnenlandse Zaken vormt beleid omtrent ruimtelijke inrichting. • Het samenwerken over landsgrenzen heen is in een pril stadium van

ontwikkeling, terwijl de systemen zich uitstrekken tot ver over onze landsgrenzen Deze verschillende verantwoordelijkheden zijn een complicerende factor, waarbij

heen. De coördinatie is dan zo mogelijk nog ingewikkelder. afstemming noodzakelijk is.

Hierdoor ontwikkelen (infra-)projecten onvoldoende dynamiek om te kunnen blijven concurreren met andere ruimtelijke projecten (zoals woningbouw) in een gebied. Dit kan ertoe leiden dat de regionale of lokale dynamiek bepalend gaat zijn over het oorspronkelijke (infra-)project. Een kritisch aspect hierin is de ruimtelijke inpassing van projecten en de bijbehorende infrastructuur. Bij gebrek aan een duidelijke keuze over “wie, wat en waar” is het voor de industrie lastig om te kiezen voor specifieke emissiereductieprojecten, gezien de onduidelijkheid over toekomstvastheid en opschalingspotentieel.

Het gebrek aan regie leidt tot specifieke knelpunten bij meerdere modaliteiten:

  • • 
    Voor H 2 heeft de vraag-aanbod problematiek een lokaal, regionaal, nationaal en

internationaal karakter. Onvoldoende afstemming van lokale initiatieven en

landelijke plannen kan leiden tot suboptimale of tegenstrijdige uitkomsten.

  • • 
    Voor CO 2 is er behoefte aan keuzes wat betreft “wie, wat en waar”, maar dergelijke

beslissingen zijn niet eenvoudig en kunnen nieuwe dilemma’s presenteren. Zo zijn

de transportkosten en risico’s van afvoer van CO 2 lager aan de kust dan in het

binnenland, maar het non-discriminatoir principe beperkt de mogelijkheid om

geografisch onderscheid te maken met betrekking tot beschikbaarstelling van

gereguleerde infrastructuur. [i]

  • • 
    Voor warmte ontbreekt een proces voor de inpassing van industriële restwarmte in lokale “van-gas-los” programma’s voor de gebouwde omgeving.
  • 5. 
    Knelpunten – Bestuurlijke aspecten (2/3)

Weinig zicht op belemmeringen en bevoegdheden resulteert in vertraging. Infrastructuur die mogelijk herbruikbaar is dreigt verloren te raken door een gebrek aan keuzes. Er is onvoldoende synchronisatie van vraag en aanbod.

Bestaande wet- en regelgeving kan op verschillende manieren de energietransitie van bij de netbeheerders. Zo is er vooraf niet altijd zekerheid of investeringen op basis van de industrie belemmeren. Deze belemmeringen zijn niet direct zichtbaar voor toekomstige ontwikkelingen terugverdiend kunnen worden. Daarnaast zijn er gevallen bestuurders, waardoor deze nog niet in beweging komen. Aan de andere kant waarbij het wel zeker is dat er netverzwaringen en –uitbreidingen moeten komen, ondervinden projecten belemmeringen door de complexe inrichting van de maar tegelijkertijd is het nog niet duidelijk wat de exacte toename in vraag is en waar bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de Nationale, Regionale en deze toename in vraag zich precies bevindt. Hierdoor investeert de netbeheerder vaak Lokale overheden. Voor bedrijven is het niet altijd duidelijk hoe de bestuurslagen alleen bij een concrete klantaanvraag, met een beperkte anticipatie op verdere

zich tot elkaar verhouden en welke instanties wanneer betrokken moeten worden in toename van de vraag. Dit vertraagt de elektrificatie van de industrie. het realisatietraject.

Infrastructuur die voor bijvoorbeeld aardgas in de toekomst niet meer nodig is, biedt goede kansen voor hergebruik. Dit lijkt een uitgelezen mogelijkheid voor snelle

invoering van de transport en opslag van H 2 en CO 2 . De komende tien jaar staat er Weinig zicht op Rijk

ontmanteling op het programma van diverse overbodige leidingen, vanwege belemmeringen

regelgeving. Dit omdat de meeste van deze leidingen het einde van de economische

levensduur behaalt en buisleidingen onbruikbaar raken zodra ze niet meer in Gebrekkige Suboptimale afstemming

onderhoud zijn. Als de stakeholders de komende jaren geen keuzes maken op het synchronisatie

gebied van CO 2 -infrastructuur en CCS, dan dreigt er waarschijnlijk veel potentieel vraag en aanbod

herbruikbare infrastructuur te verdwijnen. [i] Verschil in timing, publieke perceptie en

onduidelijke bevoegdheden spelen hier eveneens een rol. Provincies

Op het gebied van elektriciteit zijn de bestuurlijke knelpunten vooral gelegen in het

proces rondom het nemen van beslissingen voor netverzwaringen en - Suboptimale afstemming

uitbreidingen. Het toekennen van een uitbreiding gebeurt na de formele aanvraag door de industrie, met als gevolg dat de doorlooptijd van het gehele proces – ontwerp, vergunningsaanvraag en realisatie – start na de investeringsbeslissing van de

industrie. Hierdoor is de synchronisatie van vraag en aanbod beperkter dan Gemeentes

gewenst is. Wat hier aan bijdraagt is dat er onvoldoende inzicht is in de industriële plannen. Het ontbreekt TenneT en regionale netbeheerders aan een proces voor het opbouwen en gebruiken van relevant inzicht in de ontwikkeling van lokaal vraag en

aanbod. Complexe inrichting

Tot slot legt het doelmatigheidsprincipe in het reguleringskader van de Industrie

bevoegdheden

infrastructuurbeheerders de risicoallocatie van niet-doelmatige investeringen eenzijdig

  • 5. 
    Knelpunten – Bestuurlijke aspecten (3/3)

Lange doorlooptijden van het verwezenlijken van nieuwe infrastructuur belemmert de realisatie van projecten, die verder te maken hebben met diverse knelpunten bij ruimtelijke toewijzing voor infrastructuur.

Diverse projecten ondervinden hinder van het feit dat het verwezenlijken van nieuwe Projecten ondervinden bij ruimtelijke toewijzing voor infrastructuur diverse

infrastructuur een lange doorlooptijd kent, waarbij een doorlooptijd van meer dan knelpunten. Dit geldt zowel voor private ruimte in clusters als voor publieke ruimte

tien jaar niet uitzonderlijk is. Dit maakt het voor verscheidene partijen lastig om hier voor nationale infrastructuur. Bij meerdere clusters is een gebrek aan fysieke ruimte

goed op te kunnen plannen en anticiperen, wat leidt tot onzekerheid. Het is echter voor infrastructuur een groeiend probleem. Complicerende factoren bij het reserveren

verklaarbaar en onontkoombaar dat het realiseren van (grotere) infrastructurele van ruimte zijn:

projecten complex en tijdrovend is, onder andere vanwege de omvang en de • De ondergrond raakt vol, al is dit niet altijd fysiek zichtbaar, en overheid stelt ook

betrokkenheid van diverse stakeholders. Deze benodigde doorlooptijd van veiligheidseisen.

vergunningsprocessen wordt in onderstaand diagram weergegeven en kan, met • Overheden lijken de ondergrondse infrastructuur vaak ondergeschikt te maken aan

name door inspraakprocedures, flink oplopen. Tenslotte kunnen incidenten – bovengrondse. Hierdoor moeten netbeheerders regelmatig ondergrondse infra

bijvoorbeeld een bouwstop als gevolg van de stikstofmaatregelen - de procedures verleggen, waarbij de ondergrondse infrabeheerder kosten maakt.

substantieel verlengen. Dit staat haaks op de urgentie van infrastructurele • Rekening houden met lange-termijn ontwikkelingen is complexer aangezien de

investeringen. relevante fysieke ruimte dan voor lange tijd dient te worden gereserveerd.

  • • 
    De lange procedures, waarbij de decentrale overheden pas bij de laatste fase van

Een herziening van beslistermijnen en inspraakprocedures is niet voorzien. [i] Bij de projectplannen duidelijk hoeven te maken waar de infra moet komen te liggen.

overheid is aandacht voor het verbeteren van de besluitvormingsprocedures; dat blijkt • De concurrentie met andere lokale ruimtelijke investeringen zoals woningbouw.

uit bijvoorbeeld de nieuwe Omgevingswet of de MIRT-aanpak. Tijdwinst kan met name • Tegengestelde belangen van stakeholders, die zich vervolgens onvoldoende

gezocht worden in intensievere samenwerking van alle partijen en efficiëntere meegenomen voelen waardoor er beperkt draagvlak is.

voorbereidingsprocedures, zonder ruimtelijke ontwikkeling en veiligheid uit het oog te • Grondspeculatie kan plaatsvinden door gebrek aan reservering en regie, wat

verliezen. [i] resulteert in onnodig hoge kosten.

Voorbereiding Aanvraag Beslistermijn Ontwerp besluit Zienswijzen Definitief besluit Beroepstermijn Geen beroep

3 mnd – 3 jaar 6 mnd (+ evt. verlenging 6 wk) Bevoegd Gezag 6 weken Bevoegd Gezag 6 weken

Beroep Onherroepelijke

Onherroepelijke Uitspraak Raad Raad van State Hoger beroep Uitspraak Rechtbank vergunning

vergunning van State procedure rechtbank procedure

~1 jaar ~1 jaar

Geen hoger beroep

  • 5. 
    Knelpunten – Acceptatie en maatschappelijk draagvlak

Het ontbreekt regelmatig aan maatschappelijk draagvlak voor het realiseren van infrastructuur, dit wordt met name veroorzaakt door onvoldoende duiding van het maatschappelijk belang en gebrek aan bestuurlijk commitment

De energietransitie heeft een grote invloed op de omgeving en de levens van burgers • Er is onduidelijkheid en gebrek aan objectieve informatie over de technische en roept daarom veel vragen op. Transitie betekent verandering en dat leidt per mogelijkheden en implicaties van CCS: er heerst een perceptie van gelimiteerde

definitie tot schuring, onzekerheid en weerstand. Verschillende plannen en offshore opslag capaciteit en perceptie dat het CO 2 afvang proces ter allen tijde zeer

projecten ervaren knelpunten op het gebied van acceptatie en maatschappelijk energetisch ongunstig is. draagvlak, dit geldt met name voor projecten met een ruimtelijke impact. • De publieke weerstand tegenover windenergie (voornamelijk op land) uit zich in Verschillende projecten ondervinden een gebrek aan bestuurlijk commitment voor vertraagde realisatie van de benodigde duurzame elektriciteitsproductie om het infrastructuur. Beperkte lokale steun van burgers resulteert in sommige gevallen in klimaatakkoord te behalen. Lokale tegenstand kan zich uiten in radicale vormen en gebrekkige ondersteuning van lokale overheden, aangezien deze overheden met name de politiek dient hier actie tegen te ondernemen door zorgen weg te nemen en oog hebben voor het belang van de eigen inwoners. Hierdoor ontstaat geen stimulans draagvlak te creëren. voor gereguleerde netwerkbedrijven om onshore infrastructuur te ontwikkelen terwijl beheer van en verantwoordelijkheid voor infrastructuur niet tot de primaire activiteiten van de industrie behoren.

In de klimaatdialoog staan momenteel vooral de kosten centraal, in plaats van de mogelijke (maatschappelijke) opbrengsten en nieuwe economische kansen. Er is onvoldoende duiding van het maatschappelijk belang vanuit zowel het Rijk als de industrie, en de kansen van de energietransitie worden te weinig benadrukt. Er is een ondoorzichtige visie ten aanzien van de inrichting van het Nederlandse industriële landschap en welke (additionele) infrastructuur hierbij nodig is. Het is nu niet duidelijk dat ‘Niet-Alles-Kan’, dat er keuzes gemaakt moeten worden over hoe de industrie aangesloten wordt op infrastructuur en welke consequenties dit heeft. Burgerparticipatie is beperkt mogelijk binnen het huidige proces.

Ondanks dat infrastructuur cruciaal is voor het behalen van de klimaatdoelstellingen, en dus maatschappelijk noodzakelijk is, conflicteren lokale belangen en sentimenten desondanks regelmatig met nationale belangen, met een gebrek aan draagvlak ten gevolge. Voorbeelden van knelpunten op dit gebied die ervaren worden door verschillende emissiereductie projecten en technologieën zijn : [i] • CCS heeft in Nederland geen volledig maatschappelijk draagvlak. Dit is een risico voor de realisatie van CCS projecten en doet het lange termijn perspectief van CCS

teniet: op langere termijn zijn er negatieve CO 2 emissies te realiseren. Uit eerder

gestrande CCS projecten zoals in Barendrecht dienen lessen te worden getrokken.

6 Oplossingen

1

81 DNV GL © 2020

  • 6. 
    Oplossingen - Samenvatting

Voor de verschillende knelpunten zijn oplossingsrichtingen gedefinieerd, welke zijn warmte/stoom infrastructuur is het essentieel om een repeteerbare ingedeeld naar de vier categorieën uit de knelpunten analyse: regulatorisch, organisatiestructuur en risicoverdeling te ontwikkelen en toe te passen. Er is een

economisch, bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak. De oplossingsrichtingen zijn behoefte aan standaardisatie van de keten, en dit betreft potentieel vele projecten. gebaseerd op input die is aangedragen tijdens interviews en expert sessies alsmede de

analyse van plannen en studies. Oplossingen bestuurlijke knelpunten: De bestuurlijke oplossingsrichtingen versnellen het realisatieproces van projecten,

Oplossingen regulatorische knelpunten: verbeteren de regie over projecten, en stimuleren dat de meest maatschappelijk De regulatorische oplossingsrichtingen geven een stimulerende prikkel aan de industrie gewenste keuzes kunnen worden gemaakt. Dit is met name relevant voor grote,

voor de uitrol van decarbonisatie projecten. Dit is relevant voor projecten op het complexe projecten met meerdere stakeholders.

gebied van CO 2 , H 2 en warmte. Drie oplossingen komen naar voren: • Creëer een periodiek afwegingskader van hoofdinfrastructuur in samenspraak met

  • • 
    Het inrichten van stimulerende regelgeving en carbon accounting: richt regelgeving industrie en infrastructuurbedrijven: een Meerjarenprogramma Infrastructuur zodanig in dat investeringen in ambitieuze emissiereductie maatregelen met Energie en Klimaat (MIEK), waarbij de rijksoverheid haar regietaak zwaarder invult aanzienlijke reducties aantrekkelijker worden. dan voorheen binnen een gezamenlijk afgesproken kader.
  • • 
    Het creëren van nieuwe wet- en regelgeving voor H 2 , CO 2 en warmte. Binnen dit • De plannen van industrie en infrastructuur vragen om een integrale aanpak en

    nieuw juridisch kader moet worden gedacht aan aspecten zoals de aanwijzing van afstemming met andere ruimtelijke plannen van bijvoorbeeld landbouw, de

    infrastructuur beheerders, wettelijk verankerde taken en bevoegdheden, gebouwde omgeving en transport. Hier zijn de NOVI, en POVI’s en PEH voor

    bescherming van afnemers, het regelen van toegang van derden, regulering voor de ingesteld. Sluit bij deze instrumenten ook de industriële clusters aan en maak de

    opslag van CO 2 inclusief wettelijke aansprakelijkheid, en kwaliteitseisen en energietransitie en bijbehorende infrastructuur een hoofdonderwerp.

    veiligheidsvoorschriften voor met name H 2 . Hierbij dient rekening gehouden te • Vergroot de vrijheid binnen het besluitvormingsproces infrastructuurbeheerders en

    worden met bestaande (private) infrastructuur. maakt het wettelijk mogelijk om investeringen eenvoudiger te kunnen classificeren • Het creëren van een safehouse voor bedrijfsgevoelige data: het is opportuun om als doelmatige investering (bijvoorbeeld als een gebied meer vraag verwacht maar

    noodzakelijke, bedrijfsgevoelige data uit te wisselen bij projecten waar het niet 100% zeker is bij welke afnemer). Dit zorgt dat infrastructuurbeheerders en

    concurrerende bedrijven gezamenlijk deelnemen en timing essentieel is. ontwikkelaars de infrastructuur die maatschappelijk relevant is voor de

Oplossingen economische knelpunten: energietransitie eerder kunnen opleveren of opschalen. Hierbij hoort ook een De economische oplossingsrichtingen reduceren het risico van industriële projecten en expliciete rol voor toezicht door de ACM.

dragen daarmee bij aan de betaalbaarheid. Dit is relevant voor alle projecten, en met Oplossingen maatschappelijk draagvlak: name voor H 2 en elektriciteit projecten. De volgende oplossingen komen naar voren: Om breed draagvlak te creëren is het van belang dat er politiek en bestuurlijk een • Aanpassen van de subsidieprocedure en timing: zorg dat projecten voor het heldere structuur ontstaat met bijbehorende verantwoordelijkheden, waarin vergunningstraject een indicatieve subsidie krijgen. gewaarborgd is dat de perspectieven van de stakeholders op het juiste niveau en op • Garanties en risico’s afdekken: creëer een infrastructureel fonds voor de financiering de juiste wijze meegenomen worden. Een goede wisselwerking tussen burgers en de en afdekking van financiële risico’s bij infrastructuur, zoals het vollooprisico. overheid is hierbij van belang. De participatie van burgers in de RES-en zorgt voor • Adequate implementatie SDE ++ : zorg dat de subsidiering voor de verschillende lokaal momentum en draagvlak. Het Rijk en de industrie dienen gezamenlijk verdere technologieën adequaat is, voldoende volume heeft, en langdurige zekerheid biedt. nadruk te leggen op de mogelijke opbrengsten en nieuwe economische kansen van de • Gestandaardiseerd marktmodel warmte en stoom: voor de lokale aanleg van nieuwe energietransitie, alsmede het belang van de industrie.

  • 6. 
    Oplossingen

    Scenario’s en beleidsplannen

    PROJECT BEPERKINGEN

    • & 
      TIMING

    NATIONAAL PERSPECTIEF,

CLUSTERPLANNEN CONCLUSIES &

EN INTERVIEWS TOETSING AANBEVELINGEN

KNELPUNTEN OPLOSSINGS-

RICHTINGEN

BUITENLAND

ANALYSE

  • 6. 
    Oplossingen – Aanpak

Om vanuit de inventarisatie van knelpunten toe te werken naar een planmatige De geïdentificeerde oplossingsrichtingen zijn gecategoriseerd naar de vier categorieën aanpak voor de realisatie van industriële projecten, is het noodzakelijk om uit de knelpunten analyse: regulatorisch, economisch, bestuurlijk en maatschappelijk oplossingsrichtingen te definiëren. Dit maakt het eenvoudiger om oplossingen draagvlak. Per categorie zijn twee slides opgesteld. In de eerste slide worden de holistisch en project overstijgend door te voeren, en biedt beter zicht op de potentiële oplossingsrichtingen beschreven, alvorens in de tweede slide te analyseren welke impact. Om tot deze richtingen te komen, is in eerste instantie een overzicht projecten in welk cluster door de oplossingsrichtingen kunnen worden beïnvloed.

gecreëerd van individuele oplossingen die aangedragen zijn vanuit de stakeholders. Verder is in de tweede slide aangegeven wat de totale potentiële CO 2 reductie is van

Dit is gedaan middels een combinatie van bottom-up en top-down analyse. De alle projecten die door een oplossingsrichting worden beïnvloed. Het implementeren bottom-up analyse heeft zich hierbij gebaseerd op de interviews, plannen en studies van deze oplossingsrichting garandeert niet dat dit potentieel direct en volledig vanuit industrie en infrabeheerders die ook ten grondslag lag aan de gerealiseerd wordt, aangezien projecten meerdere knelpunten ervaren, en dus ook knelpuntenanalyse in fase 1. De top-down analyse heeft plaatsgevonden op basis van meerdere oplossingsrichtingen behoeven. De emissiereducties van consultatiesessies en expert sessies met vertegenwoordigers van EZK, BZK, IPO, oplossingsrichtingen tellen niet op, gezien het feit dat meerdere oplossingsrichtingen wetenschap, de infrabeheerders en industrie. relevant kunnen zijn voor dezelfde projecten. Ten slotte zijn per oplossingsrichting ook de mogelijke spin-offs naar andere sectoren en de bijdrage aan het verdienmodel van

Nederland in kaart gebracht.

Analyse interviews, plannen en studies industrie en

infrabeheerders

Inventarisatie aangedragen oplossingen Bottom-up

analyse Analyse op compleetheid oplossingen vs. knelpunten

Knelpunten

OPLOSSINGS- RICHTINGEN

Expert meetings

Aandragen oplossingen en aanbevelingen voor beleid Top-down

analyse

  • 6. 
    Oplossingen

Oplossingsrichting Regulatorisch

Het oplossen van regulatorische knelpunten kan meerdere industriële projecten Het nieuwe juridisch kader voor H 2 , CO 2 en warmte dient onder andere de volgende

ontsluiten of opleveren, en is met name relevant voor projecten op het gebied van aspecten te bevatten:

CO 2 , H 2 en warmte. Drie primaire oplossingsrichtingen worden geïdentificeerd: • Wettelijke basis en aanwijzing H 2 , CO 2 en warmte infra beheerder. • Marktordening voor H 2 en CO 2 analoog aan E en G.

  • 1. 
    Inrichten stimulerend regulatorisch klimaat en carbon accounting • Er dienen afspraken gemaakt te worden over toegang van derden, waarbij Richt het regulatorisch klimaat zodanig in dat investeringen in ambitieuze rekening gehouden moet worden met bestaande (private) infrastructuur.

emissiereductie maatregelen met aanzienlijke reducties aantrekkelijker worden dan • Regulering voor de opslag CO 2 inclusief wettelijke aansprakelijkheid. investeringen in gangbare en conventionele technologieën waarbij enkel incrementele • Verduidelijking van de kwaliteitseisen voor H 2 (b.v. voor gebruik in industrie,

reducties worden gerealiseerd. Het verduidelijken van het lange-termijn perspectief is mobiliteit of de gebouwde omgeving).

hierbij essentieel. Voorbeelden van maatregelen zijn: • Opstellen en implementeren veiligheidsvoorschriften en standaarden voor H 2

  • • 
    Het binnenlands verrekenen van kosten van EU-ETS emissierechten bij de levering • Eigenaarschap voor niet gereguleerde infra verduidelijken (b.v. door verbreden rol

    van CO 2 en warmte aan non-ETS entiteiten zoals boten of de gebouwde omgeving. netbeheerders of model met garanties van overheid). • Het mogelijk maken om de industriële emissies uit productie van verduurzaamde • Verbreden GvO systeem met groene H 2 .

of circulaire producten te kunnen verrekenen met de emissiereductie die in de • De huidige tariefstructuur voor elektriciteit dient aangepast te worden om te keten gerealiseerd wordt als gevolg van het gebruik van deze producten (scope voorkomen dat het gehanteerde capaciteitstarief een belemmering gaat vormen 1/2/3). Een mogelijke oplossing is het creëren van een systeem analoog aan het voor geplande elektrificatieprojecten. Dit geldt met name voor hybride projecten, Garantie van Oorsprong (GvO) systeem voor elektriciteit. De bespaarde emissie gezien deze op basis van hun dubbele aansluiting momenteel ook dubbele kosten

over de keten kan ook worden gecompenseerd middels de prijs van de hebben.

bijbehorende CO 2 emissierechten, zo ontvangt de investeerder een financiële

beloning voor de emissiereductie, ondanks dat deze niet in zijn scope valt. Voorafgaand aan deze wet- en regelgeving dient een systematisch plan te worden

  • • 
    Het inrichten van de voorziene CO opgesteld waarin alle aanpassingen worden besproken, inclusief tijdslijn. Dit biedt de 2 heffing zodat deze daadwerkelijk een incentive

    biedt voor bedrijven om decarbonisatie projecten door te voeren. Bijvoorbeeld infrastructuurbeheerders en industrie investeringszekerheid om projecten tijdig te

    door de mogelijkheid te geven om een overschot aan emissiereductie t.o.v. de ontsluiten.

    doelstelling te verrekenen met een eerder tekort. Verder wordt aanbevolen dat de

    heffing rekening houdt met de mogelijkheden voor decarbonisatie van individuele 3. Creëren safehouse voor bedrijfsgevoelige data

    bedrijven, en de aanwezige infrastructuur en ontwikkelingen hiervan. Het dient mogelijk gemaakt te worden om, zonder de Mededingingswet te overtreden, noodzakelijke bedrijfsgevoelige data uit te wisselen bij projecten waar concurrerende

  • 2. 
    Creëren van nieuwe wet- en regelgeving: bedrijven gezamenlijk deelnemen en timing essentieel is. Dit geldt met name voor

Voor de nieuwe gassen H Porthos, stoom en elektrolyse projecten met meerdere industriële afnemers. Een in te 2 en CO 2 en warmtenetten bestaat een beperkt juridisch

kader. H stellen safehouse kan vertrouwelijk de voorgenomen investeringen van de industrie en

2 en CO 2 en warmtenetten zullen een kritische rol spelen in de energietransitie

van de industrie alsmede de gebouwde omgeving en andere sectoren. Om de plannen van de netbeheerders voor infrastructuur toetsen en voorstellen doen voor mogelijkheden tot emissiereductie volledig te kunnen ontsluiten dient nieuwe wet- en nieuwe of beter te benutten infrastructuur zonder concurrentiegevoelige informatie

regelgeving opgesteld te worden. prijs te geven.

  • 6. 
    Oplossingen Regulatorische oplossingsrichtingen Projectnummer, cluster, project Carbon accounting Nieuwe wetten Safehouse

    H1 NN Afname H 2 industrie X

Oplossingsrichting Regulatorisch H2 NZKG Blauwe H 2 Athos X X

H3 R-M H-vision, blauwe H 2 , 46 PJ. X X H4 R-M Lokaal H 2 netwerk (HIC) X H5 Ze Lokaal H 2 netwerk (CUST) X

  • 1. 
    Inrichten stimulerend regulatorisch klimaat en carbon accounting (23,0 Mton) H6 Ch Vergroenen H 2 productie uit biomassa (afval)

Spin-offs naar: Verdienvermogen NL: H7 Ch Pilotplant H 2 uit koolwaterstoffen H8 C6 Productie H

2 op offshore platforms X

Gebouwde omgeving, ontsluiten Handelshub CO C1 NN Biofuel met CO 2 X 2 , import C2 NN CO

2 net Eemshaven – Delfzijl X

warmteprojecten en reductie CO 2 uit DE, BE met schepen C3 NZKG Athos CC(U)S X X

aardgasvraag C4 NZKG OCAP 1,1 Mton CCU X C5 R-M Porthos CCS

X X X

Glastuinbouw, ontsluiten warmte / CO C6 R-M CCU OCAP 1,2 Mton X 2 Bevorderen circulaire economie projecten, reductie aardgasvraag C7 R-M Porthos Zeeland en Chemelot. X X C8 Ze 0,5 Mton CCU ‘alternative concrete’ X

C9 Ze 1,7 Mton CCS bij H 2 productie X X

Handelshub producten C10 Ze CC(U)S 1 Mton reeds beschikbare pure CO 2 X X C11 Ze CO

2 leiding Gent (BE), Terneuzen en Vlissingen X

uit afval en biomassa C12 Ch Reductie N 2 O emissie

C13 Ch CCU glastuinbouw X X C14 C6 CCS keramiek

  • 2. 
    Creëren van nieuwe wet- en regelgeving (26,8 Mton) X C15 C6 CC(U)S AVI’s X X

Spin-offs naar: Verdienvermogen NL: C16 C6 Aanleggen lokale CO 2 netten X W1 NN Restwarmte leiding X X

Transport, mogelijk Handelshub H W2 NN Uitbreiden restwarmte X X 2 en CO 2 ,

maken transport op H W3 NN Uitbreiden stoomnet X 2 im- en export met DE, BE W4 NZKG Uitbreiden warmtenet X X

W5 R-M Uitbreiden warmtenetten X X

Elektriciteitssector, mogelijk W6 R-M Uitbreiden stoomnetwerk Botlek X maken flex door productie W7 Ch Uitbreiden HGN, 30 MW restwarmte X X

W8 C6 Restwarmte datacenters

H X 2 uit overtollige WoZ W9 C6 Geothermie voor FNLI, papier- en keramiekindustrie X Gebouwde omgeving, ontsluiten W10 C6 Gebruik LT restwarmte voor FNLI en papierindustrie X X X W11 C6 Gebruik restwarmte AVI’s X X

warmteprojecten en reductie E1 NN 20MW P2H2 X

aardgasvraag E2 NN Opschaling E1 naar 250MW E3 NN 100MW P2H2 X

  • 3. 
    Creëren Safehouse (14,9 Mton) E4 NN Opschaling E3 naar 850MW + 1GW X E5 NN Extra elektrificatie X

Spin-offs naar: Verdienvermogen NL: E6 NZKG 100MW P2H2 X

E7 NZKG Opschaling E6 naar 1GW X

Geen directe spin-offs naar andere sectoren E8 NZKG Elektrificatie X E9 R-M 20 MW P2H2

Handelshub CO , import X 2 E10 R-M 250MW P2H2 X

CO E11 R-M Opschaling E10 naar 2GW X 2 uit DE, BE met schepen

E12 R-M Elektrificatie X E14 Ze Elektrificatie X E15 Ze 100MW P2H2 X E16 Ze Opschaling E15 naar 1GW X E17 Ch Elektrificatie X E19 C6 Elektrificatie offshore platforms X E20 C6 Gedeeltelijke elektrificatie FNLI, VNP, KNB, FME X

  • 6. 
    Oplossingen

Oplossingsrichting Economisch

Het oplossen van economische knelpunten is noodzakelijk om de onzekerheid rondom 3. Gestandaardiseerd marktmodel warmte en stoom de onzekerheid van de business case van projecten weg te nemen, om zo te zorgen Voor de lokale aanleg van nieuwe warmte en stoom infrastructuur is het essentieel om voor de tijdige realisatie van geplande projecten. Dit is relevant voor alle projecten, een repeteerbare organisatiestructuur te ontwikkelen en toe te passen. Er is een

maar met name op het gebied van elektriciteit en H 2 . Vier primaire duidelijke behoefte aan standaardisatie van de keten, aangezien dit in potentie vele

oplossingsrichtingen worden geïdentificeerd: projecten betreft. Bovendien spelen deze projecten veelal op een lokaal niveau in een meer versnipperd speelveld waarbij verschillende partijen een belang hebben. Een

  • 1. 
    Aanpassen subsidieprocedure en timing: standaard marktmodel kan zorgen dat de financiering en uitvoering van deze projecten Pas manier van subsidie verstrekken aan, zorg dat men een indicatieve subsidie krijgt gestroomlijnd plaatsvindt. Een dergelijk standaard marktmodel moet een heldere voorafgaand aan het vergunningstraject. Zo zijn business cases sneller zeker en rolverdeling voorschrijven tussen leveranciers van warmte/stoom, de beheerder van kunnen meer projecten worden ontsloten. infrastructuur en afnemers van warmte/stoom. Daarnaast moet het model ook een organisatorische structuur neerzetten voor de financiering van een project. Deze 2. Garanties/risico afdekken: structuur moet duidelijkheid verschaffen aan betrokken partijen rondom vraagstukken

De industrie is in principe zelf verantwoordelijk voor de financiering van eigen zoals ‘wie doe wat’ en ‘wie draagt welk risico’. [i] projecten. Echter zijn voor bepaalde projecten de financiële risico’s of investeringen te groot voor individuele bedrijven. Om deze projecten toch te kunnen realiseren kan een 4. Adequate implementatie SDE ++ : infrastructureel fonds worden gebruikt voor de financiering en het afdekken van Ten tijde van de inventarisatie van knelpunten en oplossingen binnen deze studie was risico’s. Hierbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen het financieren van het eindadvies SDE ++ nog niet gepubliceerd, en werd een uitbreiding van de SDE ++

projecten met 1.) dominante technische risico, 2.) een significant vollooprisico en 3.) met additionele CO 2 -reducerende opties als belangrijke oplossingsrichting aangestipt.

het financieren met projecten die bewust zijn over gedimensioneerd. Gezien de Met de publicatie van het eindadvies half februari 2020, is het aangestipte knelpunt op

verscheidene aard van deze risico’s is behoefte aan verschillende vormen van papier opgelost door middel van een uitbreiding met technologieën als CCS en H 2

financiering. Zo lijkt het InvestNL fonds goed gepositioneerd om een rol te spelen bij productie uit elektrolyse. Of het SDE ++ instrumentarium adequaat is moet nog blijken projecten gedomineerd door technische risico's, terwijl het Groeifonds of Europese uit de implementatie. Het is van belang dat de subsidiering voor de verschillende fondsen (zoals het CEF, Connecting Europe Facility i) zich meer richten op grotere technologieën adequaat is, voldoende volume heeft, en langdurige zekerheid biedt. projecten met een dimensioneringsrisico. Daarnaast is er behoefte aan garantie Hierbij moet een level playing field gecreëerd worden voor de verschillende

producten, bijvoorbeeld bij specifieke transport- en opslagprijzen voor CO 2 . Zo worden technologieën dat zorgt voor een juiste balans tussen de verschillende technologische

voorlopers van CCS beter beschermd tegen, en beloond voor, het door hen genomen opties, en voorkomt dat perverse prikkels ontstaan die leiden tot een focus op een

risico. Zo kunnen de voorlopende projecten gerealiseerd worden, waarna andere enkele technologische oplossing.

bedrijven kunnen aansluiten.

  • 6. 
    Oplossingen Economische oplossingsrichtingen Projectnummer, cluster, project Subsidieprocedure Garanties Marktmodel SDE++ en timing warmte/stoom

Oplossingsrichting Economisch H1 NN Afname H 2 industrie H2 NZKG Blauwe H

2 Athos X X H3 R-M H-vision, blauwe H 2 , 46 PJ. X X X H4 R-M Lokaal H 2 netwerk (HIC) X

  • 1. 
    Aanpassen subsidieprocedure en timing (18,8 Mton): H5 Ze Lokaal H 2 netwerk (CUST) X

    H6 Ch Vergroenen H 2 productie uit biomassa (afval) X

Spin-offs naar: Verdienvermogen NL: H7 Ch Pilotplant H 2 uit koolwaterstoffen X

Gebouwde omgeving, ontsluiten H8 C6 Productie H 2 op offshore platforms X Handelshub CO

2 door C1 NN Biofuel met CO 2 X warmteprojecten en reductie opleveren CO C2 NN CO 2 net Eemshaven – Delfzijl X

2 projecten

aardgasvraag C3 NZKG Athos CC(U)S X X X C4 NZKG OCAP 1,1 Mton CCU X

C5 R-M Porthos CCS X X X

Glastuinbouw, ontsluiten warmte / C6 R-M CCU OCAP 1,2 Mton X

CO C7 R-M Porthos Zeeland en Chemelot. X X 2 projecten, reductie aardgasvraag C8 Ze 0,5 Mton CCU ‘alternative concrete’ X

C9 Ze 1,7 Mton CCS bij H 2 productie X X X

  • 2. 
    Garanties/risico afdekken (30,5 Mton): C10 Ze CC(U)S 1 Mton reeds beschikbare pure CO 2 X

Spin-offs naar: Verdienvermogen NL: C11 Ze CO 2 leiding Gent (BE), Terneuzen en Vlissingen X C12 Ch Reductie N

2 O emissie

Gebouwde omgeving, ontsluiten Handelshub CO C13 Ch CCU glastuinbouw X 2 door

warmteprojecten en reductie C14 C6 CCS keramiek X opleveren CO

2 projecten C15 C6 CC(U)S AVI’s X

aardgasvraag C16 C6 Aanleggen lokale CO 2 netten X

W1 NN Restwarmte leiding X X X

Glastuinbouw, ontsluiten warmte / CO W2 NN Uitbreiden restwarmte X X X 2

projecten, reductie aardgasvraag W3 NN Uitbreiden stoomnet X X X W4 NZKG Uitbreiden warmtenet X X X

W5 R-M Uitbreiden warmtenetten X X X

  • 3. 
    Gestandaardiseerd marktmodel warmte en stoom (3,9 Mton) W6 R-M Uitbreiden stoomnetwerk Botlek X X X

    W7 Ch Uitbreiden HGN, 30 MW restwarmte X X X

Spin-offs naar: Verdienvermogen NL: W8 C6 Restwarmte datacenters X X X

Gebouwde omgeving, ontsluiten W9 C6 Geothermie voor FNLI, papier- en keramiekindustrie X X W10 C6 Gebruik LT restwarmte voor FNLI en papierindustrie X X X

warmteprojecten en reductie W11 C6 Gebruik restwarmte AVI’s X X X

aardgasvraag E1 NN 20MW P2H2 E2 NN Opschaling E1 naar 250MW X X

E3 NN 100MW P2H2 X

Glastuinbouw, ontsluiten warmte / CO 2 E4 NN Opschaling E3 naar 850MW + 1GW X X projecten, reductie aardgasvraag E5 NN Extra elektrificatie X

E6 NZKG 100MW P2H2 X E7 NZKG Opschaling E6 naar 1GW X X

  • 4. 
    Adequate implementatie SDE++ (35,1 Mton): E8 NZKG Elektrificatie X

Spin-offs naar: Verdienvermogen NL: E9 R-M 20 MW P2H2 E10 R-M 250MW P2H2 X

Mobiliteit, mogelijk maken Handelshub H E11 R-M Opschalen E10 naar 2GW X X 2 en CO 2 , E12 R-M Elektrificatie X

transport op H

2 im- en export met DE, BE E14 Ze Elektrificatie X

E15 Ze 100MW P2H2 X E16 Ze Opschaling E15 naar 1GW X X

Elektriciteitssector, mogelijk maken Uitbreiden maturiteit E17 Ch Elektrificatie X

flex door gebruik overtollige WoZ elektrische applicaties E19 C6 Elektrificatie offshore platforms X binnen industrie E20 C6 Gedeeltelijke elektrificatie FNLI, VNP, KNB, FME X

  • 6. 
    Oplossingen

Oplossingsrichting Bestuurlijk

Het oplossen van knelpunten op bestuurlijk gebied kan veel industriële projecten Het MIEK is een wederzijds commitment over infrastructuur, bijbehorende ontsluiten. Deze oplossingsrichting is met name relevant voor grote, complexe instrumenten en afspraken en contracten. Projecten komen voort uit de clusters en projecten met meerdere stakeholders. Drie primaire oplossingsrichtingen worden worden voor elk van de zes clusters in samenspraak met de netbeheerders geïdentificeerd: geïntegreerd tot een Cluster Energie Strategie (CES). De projecten in deze CES-en worden middels een verkenningstraject beoordeeld. Projecten die het niveau van de

  • 1. 
    Creëren MIEK programma met Rijksuitvoering en beoordelingskader: CES-en ontstijgen, bijvoorbeeld omdat ze meerdere clusters omvatten of van nationaal

Creëer een strategische visie van hoofdinfrastructuur en systeemintegratie met een belang zijn, komen in aanmerking voor het MIEK. Het aanmerken van projecten van periodiek afwegingskader in samenspraak met de industrie en infrastructuurbedrijven: nationaal belang dient volgens een nieuw beoordelingskader plaats te vinden waarin een Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). In het MIEK wordt kosten in de gehele keten, emissiereductie, systeemintegratie, internationale

de coördinatie en regie van infrastructurele projecten die essentieel zijn voor de verbindingen, verdienmodel industrie en innovatie kunnen worden meegenomen. energietransitie opgetild naar Rijksniveau. Dit meerjarenprogramma moet worden Hierbij dient gewaarborgd te worden dat alle clusters voldoende mogelijkheden tot opgezet in samenspraak met industrie en infrastructuurbedrijven, waarbij de decarbonisatie hebben. Indien CCS of H

rijksoverheid haar regietaak zwaarder invult dan voorheen binnen een gezamenlijk 2

onvoldoende reductiepotentieel bieden, bijvoorbeeld in Cluster 6, kan dit een aanleiding zijn om elektrische infrastructuur hier

afgesproken kader. Voor de inrichting van het MIEK kan geprofiteerd worden van te prioriteren.

decennialang ervaringen met het MIRT.

Met een dergelijk programma kan de besluitvorming efficiënter plaatsvinden en wordt draagvlak vergroot. De tijdige oplevering van infrastructuur ontsluit industriële projecten. Gezien het belang van het MIEK, zou de verantwoordelijkheid idealiter op een hoog niveau binnen de Rijksoverheid – zoals bij een DG - moeten worden gelegd. De omvang, complexiteit en het grote aantal partijen zou een nieuwe eenheid binnen het ministerie van EZK rechtvaardigen.

Meerdere ministeries dienen betrokken te zijn binnen het MIEK. Hierin ligt de verantwoordelijkheid bij EZK, en participeren alle stakeholders (Financiën, I&W, BZK, industrie, decentrale overheden, investeerders, clustercoördinatoren of regisseurs, buitenlandse partners, kennis, netbeheerders, ministeries). De netbeheerders zullen actief deelnemen met kennis en uitvoeringservaring.

Het MIEK zal afspraken bevatten tussen de stakeholders, en het platform zijn om besluiten te nemen voor projecten op het gebied van verkenningen, planstudies en realisatie. Daarnaast is het van belang om het programma regelmatig te evalueren en te updaten, waarbij het de aanbeveling is om qua timing aan te sluiten bij de investeringsplannen van de netbeheerders.

  • 6. 
    Oplossingen

Oplossingsrichting Bestuurlijk

  • 2. 
    Ruimtelijke reservering middels afstemming NOVI, POVI’s en PEH om maatschappelijk onwenselijke aanvragen (zoals datacenters in een congestie

De plannen van industrie en infrastructuur vragen om afstemming met andere gebied) te kunnen weigeren zou dit verder kunnen faciliteren. Hierbij hoort ook een ruimtelijke plannen van bijvoorbeeld landbouw, de gebouwde omgeving en transport. expliciete rol voor toezicht door de ACM.

De Omgevingswet heeft de NOVI en POVI’s ingesteld om deze afstemming te faciliteren. Verder hangt de NOVI sterk samen met het Programma Energie Hoofdinfrastructuur (PEH). Bij de NOVI en POVI’s zijn de meeste departementen, regio’s en infrastructuurbeheerders aangesloten. Sluit hierbij ook de industriële clusters aan en maak de energietransitie en bijbehorende infrastructuur een hoofdonderwerp. Het is van belang om de industriële plannen en het gebruik van de ondergrond hierbij aandacht te geven, zodat er een basis gelegd wordt voor ruimtelijke reserveringen voor de infrastructuur. Ook kan hierbij rekening gehouden worden met de relatieve positie van ondergrondse en bovengrondse infrastructuur.

De NOVI, POVI’s en PEH kunnen dienen als basis voor een structureel samenwerkingsprogramma. Hierbij dient internationale afstemming een van de onderdelen te zijn. Een dergelijk programma zorgt voor meer continuïteit en afstemming dan individuele projecten zoals TIKI en ii3050, en creëert draagvlak op alle bestuursniveaus door de relevante partijen de mogelijkheid tot inspraak te bieden.

  • 3. 
    Vergroten vrijheid besluitvormingsproces infrastructuurbeheerders: (lat en proces/methode)

Het wettelijk mogelijk maken voor infrastructuurbeheerders om investeringen eenvoudiger te kunnen classificeren als doelmatige investering (b.v. als een gebied meer vraag verwacht maar het niet 100% zeker is bij welke afnemer), zorgt dat infrastructuurbeheerders en ontwikkelaars de infrastructuur die maatschappelijk relevant is voor de energietransitie eerder kunnen opleveren of opschalen.

Om de meest maatschappelijk gewenste infrastructuur te kunnen opleveren dient het beslissingsproces van het huidige ‘least regret’ naar een ‘highest opportunity’ uitgangspunt te worden getransformeerd. Hierbij is het noodzakelijk om de maatschappelijke baten mee te kunnen nemen in business case berekening en enige inefficiëntie te accepteren. Tegelijkertijd dienen de kosten van nieuwe infrastructuur bewaakt te worden. Het toekennen van mogelijkheden aan infrastructuurbeheerders

  • 6. 
    Oplossingen Bestuurlijke oplossingsrichtingen Projectnummer, cluster, project MIEK Afstemming ruimte Vrijheid infrabeheerders H1 NN Afname H

    2 industrie

Oplossingsrichting Bestuurlijk H2 NZKG Blauwe H 2 Athos

H3 R-M H-vision, blauwe H 2 , 46 PJ. X X H4 R-M Lokaal H 2 netwerk (HIC) X H5 Ze Lokaal H 2 netwerk (CUST) X

  • 1. 
    Creëren MIEK programma met Rijksuitvoering en beoordelingskader (23,1 Mton): H6 Ch Vergroenen H 2 productie uit biomassa (afval)

    H7 Ch Pilotplant H 2 uit koolwaterstoffen

Spin-offs naar: Verdienvermogen NL: H8 C6 Productie H 2 op offshore platforms X

Mobiliteit, partiele integratie C1 NN Biofuel met CO 2 Efficiëntere realisatie van C2 NN CO

2 net Eemshaven – Delfzijl X

met MIRT en mogelijk maken infrastructuur C3 NZKG Athos CC(U)S X X

transport op H C4 NZKG OCAP 1,1 Mton CCU X 2 C5 R-M Porthos CCS

X X

Efficiëntieverbeteringen door C6 R-M CCU OCAP 1,2 Mton X

Elektriciteitssector, mogelijk maken integratie overige infrastructuur C7 R-M Porthos Zeeland en Chemelot. X X

C8 Ze 0,5 Mton CCU ‘alternative concrete’

flex door gebruik overtollige WoZ C9 Ze 1,7 Mton CCS bij H 2 productie X

Handelshub H C10 Ze CC(U)S 1 Mton reeds beschikbare pure CO 2 2 en CO 2 ,

im- en export met DE, BE C11 Ze CO 2 leiding Gent (BE), Terneuzen en Vlissingen X C12 Ch Reductie N

2 O emissie C13 Ch CCU glastuinbouw

C14 C6 CCS keramiek

  • 2. 
    Ruimtelijke reservering middels afstemming NOVI, POVI’s en PEH (15,4 Mton): C15 C6 CC(U)S AVI’s

    C16 C6 Aanleggen lokale CO 2 netten X

Spin-offs naar: Verdienvermogen NL: W1 NN Restwarmte leiding

W2 NN Uitbreiden restwarmte

Gebouwde omgeving, mogelijke Efficiëntere realisatie W3 NN Uitbreiden stoomnet W4 NZKG Uitbreiden warmtenet

integratie met industrie van infrastructuur W5 R-M Uitbreiden warmtenetten

W6 R-M Uitbreiden stoomnetwerk Botlek W7 Ch Uitbreiden HGN, 30 MW restwarmte W8 C6 Restwarmte datacenters

Efficiëntieverbeteringen door W9 C6 Geothermie voor FNLI, papier- en keramiekindustrie integratie overige infrastructuur W10 C6 Gebruik LT restwarmte voor FNLI en papierindustrie

W11 C6 Gebruik restwarmte AVI’s E1 NN 20MW P2H2 E2 NN Opschaling E1 naar 250MW X E3 NN 100MW P2H2

  • 3. 
    Vergroten vrijheid besluitvormingsproces infrastructuurbeheerders (16,1 Mton): E4 NN Opschaling E3 naar 850MW + 1GW X X

Spin-offs naar: Verdienvermogen NL: E5 NN Extra elektrificatie X E6 NZKG 100MW P2H2

E7 NZKG Opschaling E6 naar 1GW X X

Gebouwde omgeving, efficiëntere Efficiëntere realisatie en E8 NZKG Elektrificatie X

E9 R-M 20 MW P2H2

realisatie lokale e-infra dimensionering van infrastructuur E10 R-M 250MW P2H2

E11 R-M Opschaling E10 naar 2GW X X E12 R-M Elektrificatie X

Mogelijkheid tot first-mover E14 Ze Elektrificatie X

E15 Ze 100MW P2H2

voordeel E16 Ze Opschaling E15 naar 1GW X X

E17 Ch Elektrificatie X E19 C6 Elektrificatie offshore platforms X X E20 C6 Gedeeltelijke elektrificatie FNLI, VNP, KNB, FME X

  • 6. 
    Oplossingen

Oplossingsrichting maatschappelijk draagvlak

Om breed draagvlak te creëren is het van belang dat er politiek en bestuurlijk een heldere structuur ontstaat met bijbehorende verantwoordelijkheden, waarin gewaarborgd is dat de perspectieven van de stakeholders op het juiste niveau en op de juiste wijze meegenomen worden. Hierbij is bestuurlijk commitment en het nemen van verantwoordelijkheden van belang.

Vanuit de opdracht die de industrie heeft meegekregen voor emissiereductie, zijn op clusterniveau plannen uitgewerkt voor de realisatie van de transitie met hierin de projecten die in dit rapport reeds zijn besproken. Het is echter van belang dat deze projecten niet enkel op lokaal of regionaal niveau worden meegenomen. In het geval van cluster-overstijgende projecten of projecten van nationaal belang dienen deze op een hoger niveau binnen de overheid meegenomen te worden in plannen en strategieën. Dit kan plaatsvinden middels de CES-en en het MIEK.

Om draagvlak te creëren is een goede wisselwerking tussen burgers en de overheid van belang. De participatie van burgers in de RES-en zorgt voor lokaal momentum en draagvlak. Dit biedt kansen voor het vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor de benodigde infrastructuur voor de energietransitie van de industrie. Hierbij is het van belang om te bewaken en garanderen dat de RES-en niet uitsluitend regionaal zijn maar ook omliggende regio’s meenemen qua infrastructuur en context. Brede aansturing van de RES-en is hierbij essentieel. Ook transparantie tussen de overheid en industrie is van belang. Hiervoor kunnen de CES-en dienen, welke informatie uitwisselen met het MIEK (op Rijksniveau) en de RES- en (op regionaal niveau).

Het creëren van maatschappelijk draagvlak is vaak ook een kwestie van informatievoorziening en manier van communiceren. Het Rijk en de industrie gezamenlijk dienen dan ook verdere nadruk te leggen op de mogelijke opbrengsten en nieuwe economische kansen van de energietransitie. Hiernaast zorgt de Nederlandse industrie voor werkgelegenheid en economische ontwikkeling. Het is daarom van belang dat overheden én de industrie benadrukken wat haar toegevoegde waarde is. Zo kan het maatschappelijk draagvlak toenemen.

7 Toetsing

1

93 DNV GL © 2020

  • 7. 
    Toetsing – Samenvatting

Waar de plannen tot 2030 redelijk concreet zijn, is de ontwikkelingsrichting naar 2050 Toekomstbeeld CO 2 onduidelijker. Om hier toch duiding aan te kunnen geven, toetst dit hoofdstuk de lijn Na 2030 zal de afvang van CO 2 zich naar verwachting verder uitbreiden, zowel via

die nu ingezet is in clusterplannen en projecten aan de hand van verschillende visies aansluiting van additionele locaties en industrieën in Nederland als internationaal. Ook

en plannen voor 2050. Het uitgangspunt hierbij zijn de vier scenario's en bijbehorende utilisatie van CO 2 gaat een belangrijkere rol spelen. Vanwege de bredere uitrol van

sturingsmodellen uit de ii3050 studie in opdracht van Netbeheer Nederland: regionaal, afvang en toepassing van utilisatie is het waarschijnlijk dat hierin een nationaal, Europees of internationaal. Deze scenario’s vormen de ‘hoekpunten’ grensoverschrijdend marktmechanisme zal ontstaan. Uitgebreide koppeling van waarbinnen het Nederlandse energiesysteem zich zou kunnen ontwikkelen. industrieën in het ARRRA cluster zal de meest effectieve methode zijn om deze bredere

Elk sturingsmodel leidt tot een verschillend transitiepad met betrekking tot markt te ontsluiten. Hierbij zou het voor Nederland het voordeligst zijn als de

oplossingsrichtingen, technologiekeuzes, H transportleidingen vanuit Antwerpen of Rotterdam naar Nordrein Westfalen via 2 , toepassing CCS en de mate van

zelfvoorziening van RES elektriciteitsproductie. De plannen voor 2050 liggen vooral in Chemelot lopen. Chemelot zal zo een belangrijke rol vervullen als spil in een CO 2 lijn met het scenario nationale sturing, waarbij Nederland grotendeels zelfvoorzienend rotonde. Vanwege de mogelijkheid tot multi-use, kan CO 2 infrastructuur op termijn ook

is in haar elektriciteitsproductie uit wind op zee, welke is gekoppeld aan grootschalige hergebruikt kan worden het transport van andere grondstoffen.

elektrolyse die met een nationale backbone vervoerd wordt. Ook bevatten de plannen Toekomstbeeld elektriciteit elementen van regionale en EU sturing. Regionale sturing verbetert het Belangrijke ontwikkelingen in de elektriciteitssector richting 2050 zijn de toenemende maatschappelijke draagvlak, en EU sturing is noodzakelijk voor het creëren van een vraag uit P2H en P2H2 en de toenemende productie uit duurzame bronnen. De Europees level playing field voor de industrie. De buitenlandanalyse uit Hoofdstuk 3 ontwikkeling van Wind op Zee zal richting 2050 leiden tot infrastructurele uitdagingen geeft aan dat Duitsland en België ook vooral aan nationale sturing doen, maar dat er en vraagstukken met betrekking tot de mogelijke aanlanding. Hierbij speelt per genoeg ruimte blijft voor samenwerking en uitwisseling van grondstoffen. situatie de vraag hoe je deze opgewekte energie het beste kan transporteren – via

Verder is ook per modaliteit het verwachte toekomstbeeld richting 2050 geschetst. moleculen of elektronen. Er zullen in een vroeg stadium keuzes gemaakt worden om congestie op het landelijke transportnet te voorkomen. Ook zal verdere verzwaring van

Toekomstbeeld waterstof lokale distributienetten nodig blijven.

Na 2030 is de verwachting dat in Nederland op grote schaal groene en blauwe H 2

geproduceerd wordt, waarbij de groei met name in het groene segment zal Toekomstbeeld warmte plaatsvinden. Voorwaarde is een sterkere koppeling van Wind op Zee en elektrolyse. De potentie voor gebruik van stoom en restwarmte uit de industrie zal in 2030 niet Hierbij moeten partijen belangrijke keuzes maken, met name met betrekking tot volledig gerealiseerd zijn, waardoor na 2030 een significant potentieel voor productie en transport. Hierbij kan gekozen worden voor onshore of offshore productie. decarbonisatie van de warmtevoorziening blijft bestaan. Het is van belang om richting

Via een nationale H 2050 het resterende potentieel te realiseren. Ook andere technologieën kunnen na 2 backbone kunnen alle clusters voorzien worden. 2030 een rol gaan spelen in de warmtetransitie, zoals HT-warmtepompen, een

Gezien de ontwikkelingen op het gebied van een H uitgebreide toepassing van geothermie of aquathermie.

2 backbone in Duitsland en de vraag

naar H

2 in NRW is een koppeling tussen beide landen logisch. Voor handel met België kan gebruik gemaakt worden van bestaande H 2 leidingen. Op deze manier is Nederland ideaal gepositioneerd om zich te ontwikkelen tot H 2 hub voor Noordwest Europa.

  • 7. 
    Toetsing

    Scenario’s en beleidsplannen

    PROJECT BEPERKINGEN

    • & 
      TIMING

    NATIONAAL PERSPECTIEF,

CLUSTERPLANNEN CONCLUSIES &

EN INTERVIEWS TOETSING AANBEVELINGEN

KNELPUNTEN OPLOSSINGS-

RICHTINGEN

BUITENLAND

ANALYSE

  • 7. 
    Toetsing – Aanpak

Waar de plannen tot 2030 redelijk concreet zijn, is de ontwikkelingsrichting naar 2050 Qua additionele bronnen is voor deze toetsing gebruik gemaakt van: onduidelijker. Om hier toch duiding aan te kunnen geven, toetst dit hoofdstuk de lijn die nu ingezet uit clusterplannen en projecten wordt aan de hand van verschillende • Conceptrapportage integrale infrastructuurverkenning 2030-2050 fase 1. [44] visies en plannen voor de periode 2030-2050. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van • TenneT & Gasunie Infrastructure Outlook Phase I & II. [3][45] twee soorten bronnen: scenario's en beleidsplannen die impact gaan hebben op het • Brief Minister Wiebes “Structurele duurzame economische groei” aan de Tweede nationale beleid, en de resultaten van de buitenlandanalyse in Hoofdstuk 3. Kamer der Staten-Generaal, gedateerd 13 december 2019. [46] • Plannen EU Green Deal voor thema’s Clean Energy en Sustainable Industry. [47] Dit zal ten eerste leiden tot een algemeen beeld van de verschillende mogelijke ontwikkelingsrichtingen, alvorens in te zoomen op de vier modaliteiten. Per modaliteit worden visies, keuzemogelijkheden, benodigdheden en mogelijke no-regret stappen geanalyseerd.

Integrale infrastructuurverkenning 2030-2050

Infrastructure Outlook 2050 Scenarios &

beleidsplannen Brief Minister Wiebes “Structurele duurzame

economische groei”

EU Green Deal

TOETSING

BUITENLAND BUITENLAND ANALYSE ANALYSE

96 DNV GL © 2020

  • 7. 
    Toetsing – Scenarios & beleidsplannen

Het startpunt voor deze toetsing zijn de vier scenario's uit de Integrale Ook de visie uit de Groeibrief van Minister Wiebes (Groeibrief) voorziet

Infrastructuurverkenning 2030-2050 (ii3050). De scenario's uit de ii3050 zijn investeringen vanuit Nederland in sleuteltechnologieën als H 2 en CCS op nationaal

immers zeer divers van richting en schatten de samenstelling van de niveau om afhankelijkheid van het buitenland hierin te voorkomen. Verder sluit het energievoorziening in 2050 radicaler in dan andere bronnen. Hiermee kunnen ze nationale perspectief ook het beste aan bij de resultaten van de buitenlandanalyse gezien kunnen worden als vier hoekpunten waarbinnen de transitie in Nederland zich uit dit rapport. Hierin voorziet Nederland, evenals Duitsland en België, waar mogelijk in zal bewegen. haar eigen energievoorziening, maar bestaat de ruimte om overschotten en tekorten van elektriciteit en andere modaliteiten internationaal uit te wisselen. Dit stelt ook de De scenario's zijn gebaseerd op verschillende niveaus van sturing: regionaal, industrie in de betreffende landen in staat om vanuit hun huidige posities te

nationaal, Europees of internationaal (mondiaal). De vorm van sturing heeft hierbij verduurzamen, zonder hierbij hinder te ondervinden van regionale knelpunten. sterke invloed op de ontwikkeling van de energievraag in industrie, alsmede hoe men aan deze vraag voldoet. Hierbij is een belangrijk uitgangspunt hoe regionaler het Het scenario met Europese sturing voorziet dat de ETS wetgeving wordt aangepast en

niveau van sturing, des te minder ruimte er is voor industrie in Nederland. Het dat nationale CO 2 targets worden afgeschaft om gezamenlijk als Europa invulling te

regionale scenario voorziet op energiegebied een focus op lokale zelfvoorzienendheid geven aan decarbonisatie. Hierdoor kunnen verduurzamingsontwikkelingen plaats gaan

door energieproductie uit de RES, warmtevoorziening uit warmtenetten middels vinden waar dit het goedkoopst is. De sturing hiervoor komt vanuit een EU-brede CO 2

geothermie en elektrificatie. Hierdoor is er minder ruimte voor landelijke voorzieningen belasting die over de jaren heen hoger wordt. Dit zal leiden tot een level playing field

als WoZ en groene H 2 productie. Ook zal de focus op de regio leiden tot een keuze voor waar Nederland middels kennis en innovatie een competitieve voorsprong kan nemen

de industrie om radicaal te verduurzamen, of te vertrekken – met de verwachting dat op haar concurrenten in het buitenland, om op deze wijze de komst van industrie naar dit zal leiden tot industriële krimp. Door de focus op de regio, zal echter het draagvlak Nederland te stimuleren en verdere economische groei te faciliteren. Dit sluit hiermee onder burgers voor gekozen oplossingen wel het beste zijn in dit scenario. Dit ook aan op elementen uit de Groeibrief, waarin onderzoek en innovatie in combinatie benadrukt de noodzaak van draagvlakcreatie middels de RES-en. met een level playing field zouden moeten leiden tot groeisectoren in plaats van

krimpsectoren. Ook elementen uit de Europese Green Deal als een CO 2 heffing aan

Het nationale scenario sluit het beste aan bij de lijn die momenteel uitgezet is in de de poorten van Europa vinden hierin hun plek, gezien ook deze elementen waarborgen oplossingsrichtingen, met de realisatie van grote nationale projecten waarbij het Rijk dat de Europese industrie niet blootgesteld wordt aan oneerlijke concurrentie uit de risico’s afdekt en ook projecten met hoge aanlooprisico’s gerealiseerd kunnen worden. rest van de wereld. Waar dit scenario afwijkt van de huidige plannen qua Hierbij is het doel om als land waar mogelijk zelfvoorzienend te worden door middel energievoorziening is een nationale focus op groen gas, met beperkte nationale

van grootschalige elektriciteitsproductie uit WoZ, gekoppeld aan grote hoeveelheden productie en daarmee een afhankelijkheid van import voor H 2 .

elektrolyse. Dit wordt dan middels een nationale backbone door het land verspreid. Dit scenario sluit ook aan op de Infrastructure Outlook 2050 (IO2050) van TenneT & Het scenario met internationale sturing voorziet globale samenwerking en Gasunie. De IO2050 raadt aan om elektrolysecapaciteit nabij grootschalige overeenstemming, waardoor oplossingen volledig aan de markt worden overgelaten en hernieuwbare elektriciteitsproductie te plaatsen. Ook wordt aangegeven dat het oplossingen geïmplementeerd worden waar deze het goedkoopste zijn. Hierdoor hoeft

bestaande gasnetwerk kan worden gesplitst in een netwerk voor H 2 en methaan, met Nederland minder zelfvoorzienend te zijn in haar energievoorziening.

voldoende capaciteit.

  • 7. 
    Toetsing – Perspectief na 2030

H 2 en CO 2

H

2 CO 2 • Perspectief H 2 na 2030 wordt gekenmerkt door opschaling van productie, waarbij de • Na 2030 zal de afvang van CO

voorkeur gegeven wordt aan groene H 2

zich naar verwachting verder uitbreiden, zowel middels

2 over blauwe H 2 . de aansluiting van additionele locaties en industrieën in Nederland als internationaal. • Om grootschalige productie van groene H 2 mogelijk te maken, dienen elektrolyse en • Naast opslag zal ook utilisatie van CO

WoZ sterk aan elkaar gekoppeld te worden. Hierbij zal gekozen moeten worden 2

een steeds belangrijke rol gaan spelen om grootschalige circulariteit in de industrie mogelijk te maken.

tussen onshore en offshore elektrolyse. Dergelijke afwegingen gaan een belangrijke

rol spelen in toekomstige projecten als NortH2. Per situatie dient voor WoZ gekozen • Vanwege de bredere uitrol van afvang en toepassing van utilisatie is het waarschijnlijk

te worden tussen transport middels elektronen en moleculen. In deze afweging is het dat hierin een marktmechanisme zal ontstaan. Het realiseren van koppelingen met het

van belang dat de mogelijkheid tot hergebruik van bestaande infrastructuur buitenland zal voor Nederland voordelig zijn, aangezien Nederland op het gebied van

meegenomen wordt. Dit geldt voor mogelijke productielocaties op offshore platforms, CC(U)S voor ligt op andere landen, en de opslag van CO

transport middels bestaande leidingen en grootschalige opslag in gebruikte olie- en maatschappelijk draagvlak heeft.

2 in Duitsland geen volledig

gasvelden. Alternatief kunnen ook HVDC kabels in bestaande buizen gelegd worden • Uitgebreide koppeling van industrieën in het ARRRA cluster zal de meest effectieve

om projecten te versnellen en kosten te verlagen. methode zijn om deze bredere markt te ontsluiten, waarbij het voor Nederland

  • • 
    Voor transport van H voordelig zou zijn als de transportleidingen vanuit Antwerpen of Rotterdam via 2 op land kan gebruik gemaakt worden van de voorziene

nationale backbone. Gezien de focus op H Chemelot naar NRW lopen. Hiermee wordt Chemelot de spil in een CO 2 in België en Duitsland ligt internationale 2 rotonde.

koppeling voor de hand. In Duitsland zijn reeds plannen voor een eigen backbone, • Naast de transport van CO 2 biedt transport via Chemelot mogelijkheden om via

waarop Nederland kan aansluiten om internationale handel te faciliteren. Mocht de dezelfde corridors tussen het ARRRA cluster ook andere grondstoffen voor de

backbone in Nederland eerder gerealiseerd worden, kan het Ruhrgebied mogelijk chemische industrie te transporteren. Hierbij zou multi-use infrastructuur optimaal

reeds vanuit Nederland van H 2 voorzien worden voordat koppeling op nationale zijn, wanneer transport van CO 2 niet langer nodig is, kan de infrastructuur gebruikt

schaal plaatsvindt. Voor handel met België kan gebruik gemaakt worden van worden voor transport van andere grondstoffen.

bestaande H 2 leidingen. Op deze manier is Nederland ideaal gepositioneerd om zich

te ontwikkelen tot H •

Het toepassen CCS wordt voorzien voor een periode van 30 jaar. Bij aanleg van

2 hub voor Noordwest Europa. infrastructuur kan rekening gehouden worden met toekomstig transport van andere • Grootschalige productie van groene H grondstoffen (multi-use). Hiermee wordt aanleg van infrastructuur voor het 2 presenteert ook kansen tot kosteneffectieve

gebouwde omgeving. Tijdslijn waterstof Tijdslijn CO

2

98 DNV GL © 2020

  • 7. 
    Toetsing – Perspectief na 2030

Elektriciteit en warmte/stoom

Elektriciteit Warmte/stoom

  • • 
    Belangrijke ontwikkelingen in de elektriciteitssector richting 2050 zijn de toenemende • De uitwisseling van warmte en stoom tussen bedrijven en sectoren bieden een vraag uit P2H en P2H2, en toenemende productie uit duurzame bronnen. significant potentieel voor decarbonisatie voor de industrie. Met name in Cluster 6 is

    de uitkoppeling van restwarmte een belangrijke decarbonisatie optie. • De precieze hoogte van vraag en aanbod zijn nog in het ongewisse, gezien deze sterk

afhankelijk zijn van uitvoering van het klimaatakkoord en ontwikkelingen na 2030. Zo • Richting 2030 is het van belang dat het reeds geïdentificeerde potentieel voor warmte

voorziet de ii3050 tussen de 136-214 GW aan duurzame opwek uit een wisselend uitwisseling verder gerealiseerd gaat worden. Dit geldt zowel voor uitwisseling van

aanbod van bronnen, met 3-42 GW elektrolyse en 6-26 GW aan P2H aan de warmte en stoom tussen bedrijven, als de uitkoppeling van industriële restwarmte

vraagkant. naar de gebouwde omgeving.

  • • 
    Wat echter onderdeel is van alle scenario’s, is de grootschalige ontwikkeling van • De uitkoppeling van restwarmte en uitwisseling van stoom is vanwege het lokale WoZ. Deze ontwikkeling zal richting 2050 leiden tot infrastructurele uitdagingen en karakter niet in alle gebieden mogelijk. Wanneer de kosten van gasverbruik stijgen en vraagstukken betreffende de mogelijke aanlanding. nieuwe technologieën als HT-warmtepompen en geothermie competitief worden, zal

    de warmtetransitie op korte termijn kunnen versnellen. • In de discussie omtrent moleculen versus elektronen is reeds benoemd dat rekening

gehouden dient te worden met bestaande infrastructuur voor moleculen, echter dient • Verdere decarbonisatie is mogelijk middels een daling van de warmtevraag, welke

aan de kant van de elektronen ook gekeken te worden naar de ontwikkeling van de gerealiseerd kan worden door middel van toenemende procesefficiëntie in de industrie

vraag naar groene stroom. en verbeterde isolatie in de gebouwde omgeving.

  • • 
    Gezien de ontwikkeling van de vraag naar groene stroom met name verwacht wordt in de buurt van reeds voorziene aanlandingspunten van WoZ, is ook de elektronenoptie voor (een deel van) WoZ een valide keuze. Echter dient vervolgens wel gestimuleerd te worden dat dergelijke vraagontwikkeling ook specifiek in deze gebieden plaatsvindt, om grootschalige congestie in landelijke transmissienetten te voorkomen. Ook zal verdere verzwaring van distributienetten noodzakelijk blijven.

Tijdslijn elektriciteit Tijdslijn warmte/stoom

8 Conclusies en aanbevelingen

1

100 DNV GL © 2020

  • 8. 
    Conclusies en aanbevelingen

    Scenario’s en beleidsplannen

    PROJECT BEPERKINGEN

    • & 
      TIMING

    NATIONAAL PERSPECTIEF,

CLUSTERPLANNEN CONCLUSIES &

EN INTERVIEWS TOETSING AANBEVELINGEN

KNELPUNTEN OPLOSSINGS-

RICHTINGEN

BUITENLAND

ANALYSE

  • 8. 
    Conclusies en aanbevelingen

Aanleiding Buitenlandanalyse Volgens het Klimaatakkoord mag transitie van de industrie niet stuklopen op een België en Duitsland staan voor een vergelijkbare opgave omtrent de energietransitie, gebrek aan infrastructuur. Een Taskforce Infrastructuur, Klimaat en Industrie (TIKI) is maar kiezen voor een andere aanpak. In Duitsland wordt gekozen voor een top-down ingesteld om zicht te krijgen op de plannen van de industrie en welke infrastructurele benadering, die investeringen in duurzame alternatieven tot de enige rationele optie behoeften hieruit voortvloeien. Hierbij zijn technische beperkingen en niet technische verheft. In de praktijk heeft dit met name geleid tot pilotprojecten. In België zijn er knelpunten geïdentificeerd, waarvoor oplossingen zijn aangedragen. Middels dit geen concrete industriële targets, en ontstaan initiatieven bottom-up. In beide landen

rapport ondersteunt DNV GL de Taskforce in de uitvoering van haar opdracht. ligt de focus op H 2 en CCS. Hierbij ontstaan kansen voor Nederland voor internationale

Aanpak samenwerking en koppeling van infrastructuur, waarbij Nederland een positie kan De input voor deze studie is in eerste instantie gekomen uit de plannen van elk van de verwerven als internationale rotonde voor energie, CO 2 en industriële grondstoffen. vijf industriële clusters (Noord-Nederland, Rotterdam-Moerdijk, Noordzeekanaalgebied, Hierbij is het van belang om samen te werken met onze buurlanden op het gebied van

Smart Delta Region Zeeland & Chemelot) alsmede de decentrale industrieën die samen onder andere regelgeving, kwaliteitseisen en subsidies.

Cluster 6 vormen. Dit is aangevuld met interviews met verschillende stakeholders, Project beperkingen & timing zoals industriële clusters, individuele bedrijven, beheerders van infrastructuur, De geïnventariseerde decarbonisatie projecten uit de clusterplannen en interviews zijn

kennisinstellingen en de overheid. Ook is een inventarisatie gemaakt van de plannen beoordeeld op basis van het CO 2 besparingspotentieel en projectrisico. Dit wordt

op het gebied van energietransitie in Duitsland en België. weergegeven in onderstaand kwadrant.

Nationaal perspectief De eerste stap in deze studie was het creëren van een nationaal perspectief, met hierin een beschrijving van de verschillende facetten van het huidige energiesysteem en de onderliggende infrastructuur. Hieruit kan opgemaakt worden dat: Op het landelijke hoogspanningsnet (380/220 kV) zijn voor de tot 2030 geplande projecten nog aansluitmogelijkheden. Afhankelijk van de precieze locatie en vraagontwikkeling kunnen lokaal capaciteitsproblemen ontstaan. Na 2030 worden verdere beperkingen op het 380/220 kV net verwacht, waardoor op korte termijn keuzes gemaakt moeten worden. Op lagere niveaus zijn er lokaal beperkingen te verwachten.

Het gasnet in Nederland bestaat uit parallelle leidingen. Capaciteit op deze leidingen kan op veel plekken vrijgemaakt worden waardoor het technisch mogelijk is om op korte termijn een landelijke H

2 backbone te realiseren.

Nederland is zowel nationaal als internationaal via buisleidingen sterk verbonden. Veel van deze capaciteit aan pijpleidingen komt de komende tien jaar vrij. In de buurt van de industriële clusters, inclusief Cluster 6, is een hoge potentie voor de uitkoppeling van restwarmte naar de gebouwde omgeving en glastuinbouw.

  • 8. 
    Conclusies en aanbevelingen

De projecten zijn gecategoriseerd in vier modaliteiten (H 2 , CO 2 , elektriciteit en Onderstaande kaarten geven weer wanneer een behoefte aan hoofdinfrastructuur voor warmte/stoom). Elk van deze modaliteiten heeft haar eigen beperkingen, maar voor transport van H 2 en CO 2 ontstaat. De vermelde jaartallen zijn gebaseerd op de

oplossing is het van belang dat een integraal perspectief genomen wordt waarin de clusterplannen en de voorziene timing en realisatie van projecten.

modaliteiten en de mogelijkheden die deze bieden tegen elkaar afgewogen worden. CO

2 afvang in Cluster 6 is mogelijk vanaf 2030. Zeeland en Chemelot hebben reeds

Voor elektriciteit is reeds geconstateerd dat voor de geplande projecten tot 2030 CO 2 beschikbaar. Fysieke koppeling aan Porthos is vanaf 2026 mogelijk; bij transport aansluitmogelijkheden zijn, maar dat voor de periode na 2030 keuzes gemaakt moeten middels schepen kan levering eerder starten. De modulaire realisatie van de H 2 worden. Voor netverzwaring zijn de doorlooptijden lang, en in veel gevallen is het niet backbone dient gekoppeld te worden aan GW-schaal elektrolyse, waarvan de eerste de meest kostenefficiënte optie. Wanneer de transportcapaciteit voor elektriciteit tegen oplevering in 2027 in Noord-Nederland is. Dit maakt ook de ontsluiting van H 2 opslag zijn grenzen aanloopt, is transport middels moleculen een alternatief met voldoende mogelijk. Vervolgens dient aansluiting van Chemelot prioriteit te hebben, aangezien capaciteit dat tegen lagere kosten gerealiseerd kan worden. Derhalve beveelt deze daar beperkte groene H 2 productie mogelijk is. Tot slot kan de westelijke zijde van de

rapportage aan om het perspectief ‘moleculen, tenzij’ te hanteren, en bij besluiten backbone gerealiseerd worden.

omtrent infrastructuur integraal te kijken naar de volledige keten om zo per situatie de maatschappelijk optimale keuze te maken. Uit een analyse van afhankelijkheden tussen geplande projecten is gebleken dat het grootste besparingspotentieel dan ook

ligt in grootschalige projecten op het gebied van H 2 en CO 2 .

Voor H 2 geldt dat projecten tot 2025 overwegend lokaal van aard zijn, waarbij de geproduceerde H 2 middels infrastructuur binnen het cluster getransporteerd wordt. Na

2025 staat opschaling van elektrolyse naar GW-schaal gepland, en is landelijke

infrastructuur in de vorm van een H 2 backbone wenselijk voor uitwisseling van H 2

tussen clusters.

Vijf van de industriële clusters hebben plannen voor CO 2 afvang. Om dit mogelijk te

maken is hoofdinfrastructuur voor transport en opslag benodigd. Hiervoor is het van belang dat de CCS projecten Porthos en Athos op korte termijn gerealiseerd worden en

dat levering van CO 2 uit Chemelot, Zeeland en Cluster 6 aan Porthos of Athos mogelijk

gemaakt wordt.

Er is een groot potentieel voor projecten op het gebied van stoomuitwisseling en de benutting van restwarmte. Er zijn hierbij geen technische beperkingen of afhankelijkheden geconstateerd. Warmteprojecten kunnen gerealiseerd worden wanneer de niet-technische knelpunten worden opgelost. Naast de industrie faciliteert dit ook de decarbonisatie van de gebouwde omgeving en glastuinbouw.

  • 8. 
    Conclusies en aanbevelingen

Knelpunten en oplossingen Maatschappelijk draagvlak Op basis van de clusterplannen alsmede de interviews zijn knelpunten en de daarop Gebrek aan maatschappelijk draagvlak bemoeilijkt de energietransitie en wordt mede toepasbare oplossingen geïdentificeerd. Deze knelpunten en oplossingen zijn ingedeeld veroorzaakt door gebrek aan bestuurlijk commitment en onvoldoende duiding van het in vier categorieën: regulatorisch, economisch, bestuurlijk en maatschappelijk belang van de industrie en de kansen van de energietransitie. Het is aan het Rijk en de draagvlak. Per categorie zijn de belangrijkste knelpunten en oplossingen uiteengezet: industrie om dit gezamenlijk te duiden. Ook zorgt de participatie van burgers in de RES-en voor lokaal momentum en draagvlak. Hierbij is het van belang dat de RES-en Regulatorisch breed worden aangestuurd, zodat geborgd kan worden dat regio-overstijgende Er bestaat momenteel geen wettelijke basis voor H

2 , CO 2 en warmte. Een nieuw infrastructuur in de RES-en wordt meegenomen.

juridisch kader kan projecten ontsluiten, en dient onder andere een netbeheerder voor

H 2 , CO 2 en warmte aan te wijzen, en de markt in te richten voor H 2 en CO 2 analoog

aan elektriciteit en gas. Ook dient een safehouse opgezet te worden voor de uitwisseling van bedrijfsgevoelige data.

Economisch De onzekerheid rondom de business case belemmert investeringen. Met name het vollooprisico dient afgedekt te worden om infrastructurele projecten te ontsluiten. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door financiering en garanties uit een investeringsfonds. Ook bestaat een organisatorisch risico dat met name relevant is voor warmte/stoom projecten. Dit kan worden opgelost door een standaard marktmodel voor dergelijke projecten te ontwikkelen, waarin rol- en risicoverdeling wordt vastgelegd.

Bestuurlijk Het belangrijkste knelpunt op bestuurlijk gebied is het gebrek aan regie vanuit de overheid. Dit kan worden opgelost door het oprichten van een afwegingskader waarbij de coördinatie en regie van projecten omtrent hoofdinfrastructuur en decarbonisatieprojecten van nationaal belang wordt opgetild naar Rijksniveau: het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). Ook dient ruimtelijke reservering plaats te vinden middels afstemming tussen de NOVI, POVI’s en de PEH.

  • 8. 
    Conclusies en aanbevelingen

Om de klimaatdoelstellingen van 2030 te halen is het noodzakelijk om nu te handelen Door hierin het voortouw te nemen kan Nederland zichzelf een first mover advantage

en keuzes te maken. In dit rapport is een breed scala aan knelpunten en bijbehorende verschaffen, wat haar economische positie in de regio zal verstevigen.

oplossingen geïdentificeerd die hier richting aan kunnen geven. Onder deze knelpunten

en oplossingen vallen geen onoverkomelijke zaken, dus handelen op korte termijn is Dit rapport presenteert de knelpunten en oplossingen om industriële energietransitie

mogelijk, en gezien de urgentie: noodzakelijk. te faciliteren. Verder geeft het rapport de handvaten voor besluitvormers om keuzes te

maken. Het is nu aan die besluitvormers om deze keuzes te maken, over te gaan tot

Bij het opstellen van dit rapport zijn veel plannen, haalbaarheidsstudies en implementatie en zo de energietransitie van de industrie te bewerkstelligen.

beleidsnota’s geïnventariseerd. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er op veel

onderwerpen een goed beeld bestaat over de mogelijkheden, kansen en haalbaarheid. H1 C1 C2 E1

Het is nu van belang om hier een volgende stap in te zetten, en om plannen te E2 E3 E5 E4

concretiseren. Onderwerpen die met name geconcretiseerd moeten worden zijn: W1 W2 W3 • De timing van oplevering van de H 2 backbone, en wanneer welke clusters worden

aangesloten.

  • • 
    Het aansluiten van clusters Zeeland, Chemelot en cluster 6 op Porthos en Athos, en het effect hiervan op de dimensionering van Porthos en Athos.
  • • 
    Concretisering van plannen op het gebied van cross-border infrastructuur en hoe dit de internationale uitwisseling van modaliteiten kan bespoedigen. H2 C3 C4 E7
  • • 
    Het koppelen van bestaande infrastructuur (on- en offshore) aan de infrastructurele E6 E8 W4

behoefte van de industrie en energietransitie.

Met het oog op 2050 zijn ook keuzes binnen afzienbare tijd gewenst. Dit is enerzijds H8 C16 C17 H3 H4 C5 C6

vanwege de lange doorlooptijd van infrastructurele projecten en C18 E19 E20 W8 besluitvormingsprocessen, maar ook voor Nederland om de economische kansen die C7 C8 E9 E10 E11

zullen ontstaan te benutten. Wanneer gekeken wordt naar de transitie in Duitsland en W9 W10 W11 E12 E13 W5 W6

België, bewegen deze landen dezelfde kant op. Vanuit een economisch perspectief zou

koppeling van infrastructuur en systeem op het gebied van H 2 en CO 2 een logische

stap zijn, met een positief effect op de business case van Nederlandse projecten. Ook H5 C9 C10 is er de mogelijkheid om de internationale koppeling uit te breiden met de uitwisseling C11 C12 C13 E14 van verdere economische grondstoffen. Door in te zetten op toekomstig hergebruik

van infrastructuur (multi-use), kan op termijn de infrastructuur voor transport en E15 E16 W7

opslag van CO

2 worden hergebruikt voor andere doeleinden. Met het oog op de H6 H7 C15 verwachte toekomstige schaalgrootte van uitwisseling van H 2 , CO 2 en andere

grondstoffen is investering in infrastructuur op korte termijn al een no-regret stap. C14 E18 E17

  • 8. 
    Conclusies en aanbevelingen

Graag doet dit rapport een aantal concrete aanbevelingen. Deze aanbevelingen vloeien voort uit de onderliggende informatie die in de afgelopen maanden is verzameld, de gevoerde expert gesprekken, consultatie sessies en interviews met de industrie.

  • 1. 
    Besef de urgentie Met de projecten die dit rapport besproken zijn projecten kan de industriële doelstelling van het klimaatakkoord worden gehaald. Echter is het hierbij van belang om op korte termijn keuzes te maken. Anders zullen niet alle projecten voor 2030 gerealiseerd kunnen worden, of zullen kosten hoger uitvallen dan noodzakelijk. Dit is met name van belang vanwege de lange doorlooptijden van infrastructuur. Ook zal veel bestaande infrastructuur niet meer beschikbaar zijn voor hergebruik vanwege (verplichte) ontmanteling binnen de komende tien jaar.
  • 2. 
    Creëren MIEK (=Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat) • Het MIEK is een strategische visie van hoofdinfrastructuur en systeemintegratie met een periodiek afwegingskader in samenspraak met industrie en infrabeheerders. • In het MIEK wordt de coördinatie en regie van infrastructurele projecten die essentieel zijn voor de energietransitie opgetild naar Rijksniveau. Dit meerjarenprogramma moet worden opgezet in samenspraak met industrie en infrastructuurbedrijven, waarbij de rijksoverheid haar regietaak zwaarder invult dan voorheen binnen een gezamenlijk afgesproken kader. • Betrek meerdere ministeries en stakeholders binnen het MIEK. Hierin ligt de verantwoordelijkheid bij een DG van EZK, en participeren alle stakeholders (zoals Financiën, I&W, BZK, industrie, infrabeheerders en decentrale overheden). • Besluitvorming in het MIEK vindt tweejaarlijks plaats. Aansluiting bij het ritme van de Investeringsplannen, de cluster- en Regionale Energie Strategieën en de Nationale Agenda Laadinfrastructuur is cruciaal. De input voor het MIEK wordt op voorstel van de netbeheerders en in nauw overleg met en met inbreng van de representatieve organisaties van netgebruikers opgesteld. Hierbij dienen de clusters voor de noodzakelijke input te zorgen. • Het aanmerken van projecten die in aanmerking komen voor het MIEK dient volgens een nieuw beoordelingskader plaats te vinden waarin kosten in de gehele keten, emissiereductie, systeemintegratie, internationale verbindingen, verdienmodel industrie en innovatie kunnen worden meegenomen.
  • 8. 
    Conclusies en aanbevelingen
  • 3. 
    Mogelijk maken CO 2 afvang, utilisatie en opslag 5. Creëer een afwegingskader voor verschillende modaliteiten • De realisatie van CCS projecten Porthos en Athos is van essentieel belang voor de Gezien de beperkingen die worden verwacht op het elektriciteitsnet is het van belang transitie naar een duurzame industrie, voor het behalen van de doelstellingen uit een keuze te maken voor transport middels elektronen of moleculen. Voor het Klimaatakkoord en voor het creëren van nieuwe economische kansen voor infrastructurele projecten dient men niet enkel te kijken naar de directe projectkosten, Nederland. Verder bieden Porthos en Athos andere clusters additionele maar een systeemperspectief te hanteren waarin de verschillende mogelijkheden en

mogelijkheden tot decarbonisatie. Levering van CO 2 uit de andere clusters kan effecten in de gehele keten worden meegenomen. Aangezien ontsluiting van

plaatsvinden middels schepen of pijpleiding, de keuze tussen deze twee transportcapaciteit middels een H 2 backbone over het algemeen goedkoper is dan het

modaliteiten dient verder onderzocht te worden. ontsluiten van vergelijkbare capaciteit op het hoogspanningsnet, raadt deze

  • • 
    EU-ETS regelgeving betreffende de levering van CO 2 aan non-ETS entiteiten (boten rapportage aan om het perspectief ‘moleculen, tenzij’ te hanteren. Op locaties met en opslagen) dient aangepast te worden om de geleverde CO 2 af te mogen trekken beschikbare netcapaciteit is er geen bezwaar voor het toepassen van elektrificatie. Op

    van de eigen emissie. plekken waar dit niet het geval is wordt aanbevolen om andere modaliteiten zoals • De dimensionering van Porthos en Athos dient afgestemd te worden op toekomstige waterstof te onderzoeken. Echter dient niet enkel gekeken te worden naar de

    CO 2 levering, bijvoorbeeld vanuit de andere clusters of eventueel het buitenland. transportkosten maar naar de kosten voor opwek, conversie en de toepasbaarheid in • Het beheer van de CO 2 -infrastructuur moet worden toegewezen aan een partij die de productie/inkoop/gebruiksketen. Hierbij moet de beschikbaarheid van voldoende

beschikt over de nodige expertise, zoals EBN. decarbonisatieopties in alle clusters worden gegarandeerd. Indien CCS of H 2

  • • 
    Er dienen afspraken gemaakt te worden over toegang van derden waarbij rekening onvoldoende reductiepotentieel bieden, zoals bijvoorbeeld in Cluster 6, kan dit een gehouden wordt met bestaande (private) infrastructuur. aanleiding zijn om elektrische infrastructuur op deze locatie te prioriteren.
  • • 
    Het Rijk dient de wettelijke aansprakelijkheid voor opgeslagen CO 2 te dragen.
  • 4. 
    Realisatie H 6. Creëer een safehouse voor bedrijfsgevoelige data 2 backbone passend bij opschaling productie
  • • 
    Met het oog op de verwachte toename van productie van en vraag naar H Het dient mogelijk gemaakt te worden om, zonder de Mededingingswet te overtreden, 2 is een nationale H noodzakelijke bedrijfsgevoelige data uit te wisselen bij projecten waar concurrerende 2 backbone noodzakelijk om de uitwisseling van H 2 tussen clusters te

    faciliteren. Het is van belang dat deze modulair wordt opgebouwd en de agenda van bedrijven gezamenlijk deelnemen en timing essentieel is. Dit geldt met name voor

opschaling van H Porthos, stoom en elektrolyse projecten met meerdere industriële afnemers. Een in te 2 projecten volgt. • Het beheer van de H stellen safehouse kan vertrouwelijk de voorgenomen investeringen van de industrie en 2 backbone moet worden toegewezen aan een partij die

beschikt over de nodige expertise, zoals Gasunie. plannen van de netbeheerders voor infrastructuur toetsen en voorstellen doen voor • Er dienen afspraken gemaakt te worden over toegang van derden waarbij rekening nieuwe of beter te benutten infrastructuur zonder concurrentiegevoelige informatie

gehouden wordt met bestaande (private) infrastructuur. prijs te geven.

  • • 
    Kwaliteitseisen, veiligheidsvoorschriften en standaarden voor H 2 moeten worden

opgesteld, hierbij wordt aanbevolen om af te stemmen met België en Duitsland in

verband met mogelijke koppeling van H 2 infrastructuur in de toekomst.

  • 8. 
    Conclusies en aanbevelingen
  • 7. 
    Financiering energie infrastructuur 8. Nader onderzoek

Om energie infrastructuur op tijd te kunnen realiseren kan de overheid bepaalde • Grensoverschrijdend H 2 en CO 2 netwerk. Laat onderzoek uitvoeren naar de projectrisico’s afdekken die deelnemende partijen nu niet kunnen overzien. Hierbij zijn mogelijkheid van een grensoverschrijdend H 2 en CO 2 netwerk waarmee de clusters

het technisch risico en het vollooprisicio relevant. Zo bestaat de behoefte om sommige Chemelot en Zeeland kunnen worden verbonden. Het onderzoek zou zich moeten infrastructuur te overdimensioneren om daarmee toekomstige ontwikkelingen te richten op de bijdrage van een dergelijk netwerk aan de versterking van de positie faciliteren. Verder spelen er organisatorische vraagstukken (“wie doet wat en is van de Nederlandse industrie binnen het ARRRA cluster. Het verdient aanbeveling

waarvoor aansprakelijk?”). dit onderzoek in nauwe samenwerking met alle betrokken partijen uit te voeren.

Financiering van projecten vindt primair plaats vanuit de markt. Echter is het van • Standaard voor lokale warmte en stoom projecten. Om de potentie aan het gebruik belang dat er additionele mogelijkheden komen om voor individuele bedrijven van industriële restwarmte en de uitwisseling van stoom te realiseren, is er behoefte onoverkomelijke financiële risico’s adequaat af te dekken. aan onderzoek naar een gestandaardiseerd marktmodel. Dit model moet een • Het Invest-NL fonds is goed gepositioneerd voor het afdekken van het technisch heldere rolverdeling en organisatorische structuur neerzetten, en duidelijkheid risico van projecten. verschaffen aan betrokken partijen rondom vraagstukken zoals ‘wie doe wat’ en ‘wie

  • • 
    Voor technologieën met een zeer sterk innovatief karakter zou een innovatiefonds draagt welk risico’. een goede aanvulling zijn.
  • • 
    Het nieuw te vormen Groeifonds zou zich voornamelijk moeten richten op het 9. Het updaten van dit onderzoek financieren van projecten met een groot vollooprisico. Het is de aanbeveling om dit overzicht van decarbonisatie projecten en de
  • • 
    Om het dimensioneringsvraagstuk adequaat te adresseren verdient het aanbeveling inventarisatie van infrastructurele behoeften regelmatig te updaten. In dat licht valt om te onderzoeken welke financieringsmaatregelen mogelijk zijn in aanvulling op deze studie te zien als het startpunt van de bovengenoemde MIEK structuur en zou het het Groeifonds en Europese financieringsopties. nuttig zijn om deze studie iedere twee jaar te updaten.

    APPENDICES

    1

    A Bevindingen industriële clusters en infrastructuur

    1

110 DNV GL © 2020

Bevindingen

Analyse en vergelijking van plannen industrie met infrastructurele plannen leidt tot technische beperkingen

  • • 
    In dit hoofdstuk analyseren we per cluster de industriële en infrastructurele plannen. Hier baseren we ons op diverse interviews met bedrijven (voor overzicht van geïnterviewde partijen zie Appendix D) en bestaande literatuur zoals clusterplannen en bestaande studies.
  • • 
    De presentatie van voorbeelden en projecten hieronder kent verschillende mate van detail en concreetheid. Dit is niet altijd een reflectie van de staat van het project zelf, maar vooral het resultaat van de vertrouwelijkheid die op deze gegevens berust. Het streven is ter alle tijde zo concrete mogelijk te rapporteren, hetgeen

gelimiteerd wordt vanwege vertrouwelijkheid.

  • • 
    De diverse plannen worden op realiteitszin en haalbaarheid voor 2030 geëvalueerd. (Voor de aanpak van deze analyse, zie de volgende pagina.)
  • • 
    Uit deze analyse ontstaat duidelijkheid waar de verschillen tussen behoefte en infrastructuur gaan ontstaan voor 2030. Deze verschillen worden benoemd als technische beperkingen en worden op clusterniveau gerapporteerd.

Bevindingen – Scoremethodiek industriële plannen

Methodiek om industriële plannen te analyseren op haalbaarheid en impact

Voor vele projecten is de beschikbaarheid van infrastructuur voorwaardenscheppend. Tegelijkertijd lijkt het –vanwege bijvoorbeeld realisatietijd en beschikbaarheid van financiële middelen- onhaalbaar

om per 2030 op alle gebieden complete infrastructuur overal in Nederland aan te leggen. Daarom is het van belang de industriële plannen te toetsen op haalbaarheid en daarbij oog te hebben voor de

potentiele CO 2 impact van de plannen. Deze analyse is nadrukkelijk niet bedoeld om een prioritering aan te brengen tussen projecten, maar juist om de urgentie van ontwikkeling van infrastructuur te

kunnen toetsen.

Voor deze toets hanteren we de volgende methodologie: • Een inschatting van het projectrisico (mate van haalbaarheid om het project binnen gestelde termijn te realiseren; bij laag project risico wordt de haalbaarheid als hoog ingeschat) wordt verkregen door een project (of collectief aan projecten) in te schatten (door DNV GL) op gebied van (o.a.): • Concreetheid • Track record van project partner(s) • Aantal project partner(s) • Financierbaarheid • Afhankelijkheid subsidie en politiek draagvlak • Maatschappelijk draagvlak • Veiligheid • Toekomstvastheid

  • • 
    Separaat wordt de resulterende CO 2 impact gekwantificeerd ten opzichte van de besparingsdoelen van Proeven Ontwikkelingen

het cluster. Dit is op basis van een inschatting van DNV GL.

  • • 
    De projectrisico’s zijn exclusief de bijbehorende infrastructurele risico’s. ing

Laag

De resultaten van deze toets worden als volgt gerapporteerd:

  • • 
    Zowel projectrisico als CO par 2 impact worden uitgedrukt zijnde “laag” of “hoog”; zie de hiernaast

afgebeelde matrix.

  • • 
    Projecten linksonder, in het groene vlak, zijn zowel realistisch en hebben een groot belang gegeven hun bes

CO 2 impact. 2

  • • 
    Projecten linksboven, in het gele vlak, zijn realistisch maar hebben voorlopig beperkte CO 2 impact. De

nadruk ligt hier op het bereiken van opschaling. Prioritering van infrastructuur kan wellicht een rol

spelen bij deze opschaling. CO

g

  • • 
    Projecten rechtsonder, in het oranje vlak, hebben een grotere onzekerheid, maar groot belang van Hoo Zekerheden Beloften

slagen gezien hun CO 2 impact. Hier is behoefte aan beleid dat project risico weet te beperken.

  • • 
    Projecten rechtsboven, in het paarse vlak, hebben grotere onzekerheid en beperkte CO 2 impact. Voor

2030 zouden deze projecten niet maatgevend moeten zijn voor infrastructurele planning.

Laag Hoog

Project risico

A.1 Noord-Nederland

1

113 DNV GL © 2020

A.1 Bevindingen – Noord-Nederland – Overzicht

Het industriële cluster Noord-Nederland kent een grote mate van connectiviteit en de industriële plannen zijn divers van aard

Huidige situatie: Verbruik 2018 (PJ)

IC capaciteit • Totale cluster emissie 2018: 1,6 Mton CO 2 3 2

Aardgas

Wind op zee DE/DK/NO • Beoogde emissie: 2030 = 1,2 Mton; 2050 = 0,5 Mton CO 2

2018: 10 PJ 2018: 44 PJ • Momenteel chemische processen uit >90% aardgas Elektriciteit

2030: 21 PJ 2030: 44 PJ 13 26

2050: 88 PJ • 2018: ca 18 PJ vraag naar H Biomassa 2 voor productieprocessen

  • • 
    Aanwezigheid grote e-centrales en interconnecties Restafval

Cluster

Noord-NL

E-verbruik

2018: 20 PJ Aardgas import 2030: 50 PJ 2018: 35 PJ 2050: 153 PJ 2030: 17 PJ

Aansluiting Aansluiting op

CO H 2 backbone 2 backbone

H

CO 2 2

Conclusie:

  • Veel projecten voor 2025 gericht op productie en gebruik H 2 - CCS niet essentieel voor het behalen van de CO [52] 2 reductie doelstellingen - Geen concrete CO 2 infra plannen voor de industrie

H 2 - Mogelijkheden tot lokaal gebruik restwarmte uit industrie en datacenters, maar momenteel CO 2 geen infra aanwezig. Aan de vraagkant geen knelpunten

Warmte - Knelpunten in transportcapaciteit elektriciteit, zowel voor transport richting nationaal ringnet

Elektriciteit als lokaal in het LS-MS net

Aardgas - Onderzoek naar buizen voor energiedragers en producten in Eemshaven – Delfzijl – Emmen

Gearceerd: CO 2 consequentie nog niet uitgewerkt in concrete plannen (en daarmee tevens

niet aanwezig in het waterval diagram aan rechterzijde) concludeert dat buizen voor CO , restwarmte en H 2 2 in 2030 zeer waarschijnlijk benodigd zijn

A.1 Bevindingen – Noord-Nederland - Waterstof

In cluster Noord-Nederland staat een significant aantal projecten voor productie en gebruik van H 2 gepland

(Volumes) Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

  • Toename vraag van 18 PJ naar 30-70 PJ [48] - Mogelijke overschakeling op 100%

Offshore H groene grondstoffen incl. H [48] 2 na 2030 - 33 projecten met investeringen in groene 2 ; 6-7

waterstof 2030 inclusief 2 GW P2H2 [48] GW H 2 behoefte, >1 GW productie

[i]

Cluster - Plannen voor 3-4 GW additionele P2H2 in - Onzekerheid over productie en

Noord-NL NortH2, met opschaling tot 10 GW [i]* transport H 2 – mogelijk behoefte aan offshore infrastructuur en/of nieuwe

H 2 intern: - 42 PJ H 2 is (bij 5.000 vollasturen) 3 GW. transportinfrastructuur [i] H 2 opslag 2018: 18 PJ vraag

2030: 30-70 PJ vraag en - Afhankelijk van de toepassing kan directe - Opschaling H 2 transport regio Delfzijl

70 PJ productie (42 verbinding WoZ en P2G nodig zijn [i] via netwerk Gasunie [i]

groen, 28 blauw)

Infra tot 2030 Infra na 2030

  • Opslag van H 2 bij Zuidwending, infra en - Aanlanding offshore H 2 productie [52] transport H 2 ter realisering plannen [49], [i]

Aansluiting op

H - Omzetting industrie en opwek naar H

[49] 2

2 backbone H 2 naar regio (incl.

Assen & Emmen) - 2,5 miljard investering in conversie en 250

miljoen in infra tussen 2020-2030 [49]

  • Bestaande gasinfra kan voor 2030

H 2 hergebruikt worden voor H

2

Technische beperkingen tot 2030:

  • Het is niet waarschijnlijk dat lokaal het gasverbruik snel genoeg afgebouwd wordt dat bestaande infrastructuur al voor 2025 hergebruikt kan worden voor de elektrolysers en afnemers die gepland staan, waardoor op korte termijn lokaal nieuwe infra nodig zal zijn. [i]

2019 2030 2050

bestaande onzekerheden, niet is meegenomen in de scoring en berekeningen van emissiereductie

A.1 Bevindingen – Noord-Nederland – CO 2

Gebruik CO 2 als grondstof in het cluster is gepland, maar afvang en infrastructuur ontbreken

(Volumes) Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

  • CO 2 als grondstof industrie: behoefte aan - Indien 100% groene grondstoffen niet zowel bronnen als infra [i] haalbaar blijkt, zal grootschalig gebruik
  • E-centrales RWE en Vattenfall CCS-ready, van CCS nodig zijn [i] kunnen als CO 2 bron dienen [i] - Bijmengen CO

Cluster 2

in industriële

  • CCS bij blauwe H productieprocessen (1,3 Mton) [50]

Noord-NL 2

en infra voor CO 2 -opvang

en transport [10] - Voorkomen CO

2 productie uit kraken Intern gebruik van CO 2 - CO 2 netwerk naar Delfzijl [10], [52] , of van aardgas (700 kton) [50]

als grondstof industrie landelijke backbone [10]

CO 2

Infra tot 2030 Infra na 2030

  • Er is nog geen infrastructuur beschikbaar - Er is nog geen infrastructuur

of gepland voor CCS of het gebruik van CO 2 beschikbaar of gepland voor CCS of het

Aansluiting als grondstof [i] gebruik van CO 2 als grondstof

landelijke - CCS niet essentieel om de doelstellingen

backbone voor CO 2 -reductie te halen [52]

CO 2

Technische beperkingen tot 2030:

  • Er is nog geen infra beschikbaar of concreet gepland voor CCS en voor het gebruik van CO 2

als grondstof voor de industrie.

  • Momenteel wordt er bij de industrie geen CO [49] 2 afvang toegepast of gepland , centrales RWE

en Vattenfall zijn CCS-ready [i]

2019 2030 2050

A.1 Bevindingen – Noord-Nederland – Warmte/stoom

Restwarmte is beschikbaar voor gebruik in het cluster of de regio. Infrastructuur binnen het cluster is aanwezig maar onvoldoende compleet voor de opgave tot 2030

(Volumes) Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

  • Restwarmteleiding van Eemshaven naar - Geen industriële plannen met Groningen voor afvoer warmte uit betrekking tot warmte na 2030

datacenters en industrie [10] [52]

  • Uitbreiding/gebruik restwarmte industrie

Cluster en H 2 productie (LT en HT warmte).

Noord-NL Efficiënte benutting in stedelijk gebied en voor stadswarmte wordt onderzocht [i]

  • Industrie behoefte is vooral HT, LT toepassingen zijn te elektrificeren. Belangrijke rol biomassa [10]

Infra tot 2030 Infra na 2030

  • Restwarmteleiding Eemsdelta – Groningen - Uitbouw van warmtenetten op basis

momenteel in haalbaarheidsfase [i] van RES

  • Uitbreiding biostoomnet Delfzijl [50]
  • Ontwikkeling warmtekoppeling Eemshaven, - Na 2030 warmteinfrastructuur Warmteleiding

eerste betrokken partijen Holland Malt en noodzakelijk ter ontsluiting restwarmte Groningen

centrale RWE [i] toekomstige datacenters en mogelijk

  • Realisatie warmtenet Emmen gepland voor elektrolysers

2020

Technische beperkingen tot 2030:

  • Gebrek aan infrastructuur voor efficiënt gebruik van restwarmte uit industrie en datacenters

2019 2030 2050

A.1 Bevindingen – Noord-Nederland – Elektriciteit

Sterke toename elektriciteitsvraag in de regio en productie uit WoZ. Bestaande knelpunten in het HS net worden voor 2025 opgelost, maar kunnen na 2030 opnieuw optreden

(Volumes) Wind op zee Behoefte tot 2030 [10] : Behoefte na 2030 [10] :

2018: 10 PJ - Additionele transportcapaciteit richting - 7 GW wind op zee nodig, om vraag 2030: 21 PJ nationaal ringnet en richting lokaal te voorzien

middenspanningsnet

IC capaciteit - Additionele transportcapaciteit

2018: 44 PJ - Industrieel gelijkstroomnet voor koppeling richting nationaal ringnet

Cluster 2030: 44 PJ bronnen en productieprocessen met gelijkstroom - Capaciteit voor aansluiting 3 GW

Noord-NL 2050: 88 PJ

  • Geplande P2H2 vereist nu al investeringen in vermogen voor datacenters

E-prod. cap. / verbruik infra 2018: 153 PJ / 20 PJ

2030: 133 PJ / 50 PJ - 1 GW aan nieuwe datacenters (12,5 PJ)

[52]

2050: 133 PJ / 153 PJ

Infra tot 2030 Infra na 2030

  • Aanlanding 4-6 GW offshore wind [51] - Zonneparken en elektrificatie
  • Grote toename zonneparken creëert gebouwde omgeving en mobiliteit

knelpunten op LS-MS net [52] creëren verdere knelpunten op LS- MS net [52]

  • Opwaardering 380kV Diemen–Lelystad–Ens [51] - Windparken leiden tot knelpunten op
  • Aanleg nieuw 380kV tracé Oudeschip – 380kV net, met name tracé Vierverlaten en station Vierverlaten [51] Eemshaven – Meeden – Zwolle [52]
    • P2H2 bij aanbod essentieel [51], [52]

Technische beperkingen tot 2030:

  • Schakelstation in Delfzijl fysiek vol qua kabels en ruimte [i]
  • Bij de huidige plannen zijn transportproblemen opgelost in 2025, maar beginnen deze opnieuw te ontstaan in 2030 [51]
  • Voor de periode na 2030 zijn nog geen concrete plannen voor infrastructuur om dit op te lossen. Uitbreiding van de bestaande netten zal tegen grenzen aan gaan lopen, waardoor

alternatieven als omzetting naar H 2 nodig zullen zijn voor het integreren van de beschikbare

productie uit offshore wind

[10], [52]

2019 2030 2050

A.1 Bevindingen – Noord-Nederland – Realiteit en technische beperkingen

Tot 2030 zijn in de realisatie van geplande projecten reeds beperkingen voorzien in het transport van H , CO 2 2 en warmte

Tot 2030 Na 2030

Waterstof - P2H2: 20 MW elektrolyser - H2: Overschakeling op 100% Nouryon/Gasunie (mogelijke groene grondstoffen incl. 6-7

opschaling tot 200 MW), zie E1 GW H 2

  • P2H2: 100 MW elektrolyser - H3: Aanlanding offshore H ing Laag E1 C2 2 W3

H 2 ENGIE/Gasunie (mogelijke opschaling productie E3

tot 850 MW en 1 GW), zie E2 par C1

  • H1: Afname van H W1 2 bij industrie

    bes E2 H1

    2 W2

CO g 2 - C1: Lokale biofuel productie met H 2 en - C3: Bijmengen CO 2 in

CO 2 industriële productie

CO 2 - C2: CO

CO

2 netwerk Eemshaven – Delfzijl processen Hoo E4

Warmte/stoom - W1: Restwarmteleiding van

Eemshaven naar Groningen voor Laag afvoer warmte uit datacenters en Project risico Hoog

industrie - W2: Uitbreiding/gebruik restwarmte

industrie Technische beperkingen Tot 2030

  • W3: Uitbreiding biostoomnet Delfzijl Waterstof - Eventuele lokaal knelpunten voorzien bij het vrijspelen van

Elektriciteit - E1: 20MW elektrolyser - E4: Capaciteit voor bestaande aardgas leidingen - E2: Opschaling E1 naar 250MW aansluiting 3 GW vermogen

  • E3: 100MW elektrolyser voor datacenters CO 2 - Momenteel geen concrete plannen infra, bij gebruik van CO 2
  • E4: Opschaling E2 naar 850MW + 1 GW als grondstof is een beperking aan infra voorzien

    Warmte/stoom - Ja; potentieel belemmering voorzien in uitbreiding warmtenet

    Elektriciteit - Ja; aansluitingsbeperkingen zijn tijdelijk opgelost, maar ontstaan richting 2030 opnieuw. Knelpunten op LS-MS net in 2030, op 380kV-net na 2030

119 DNV GL © 2020

A.2 NZKG

1

120 DNV GL © 2020

A.2 Bevindingen – Noordzeekanaalgebied – Overzicht

De plannen van het industriële cluster Noordzeekanaalgebied zijn divers van aard, maar worden gedomineerd door en kennen sterke afhankelijkheid van het Athos CCS project

Volumes Huidige situatie: Vraag 2018 (PJ)

  • Totale cluster emissie: 14,4 Mton CO 2 21
  • Tata Steel en Velsen centrales: 12,4 Mton CO Cokes

Warmtevraag Aansluiting op H 2 2 H

2

2020: 5PJ backbone Gasunie - Beoogde emissie 2030 = 5,7 Mton; 2050 = 1,6 Mton CO 2 82 Aardgas

2050: 11-37PJ - Totaal energieverbruik 2018: 61 PJ 61

  • 0,5 Mton CO Elektriciteit 2 levering aan tuinders via OCAP

E-verbruik 2018: 21 PJ

Athos CCS 2030: 71-76 PJ

na 2027: 4-5 Mton

Cluster NZKG

Fossiel (vnl. aardgas):

Wind op zee: 2018: 61 PJ 2030: 34 PJ 2030: 29 PJ

2050: 66 PJ

OCAP CCU 2018: 0,4 Mton 2030: 1,1 Mton

2050: 3,9 Mton Conclusie

  • 86% van NZKG emissies (2018) van Tata Steel en Velsen-centrales

Cluster - Athos project is essentieel voor behalen doestellingen; momenteel in vroege fase, final H 2 investment decision verwacht in 2023 [i]

CO Rotterdam 2 - CC(U)S grote afhankelijkheid van Tata Steel; behoefte aan lange-termijn afspraken

Warmte Moerdijk - E-net ondervindt in 2020 zware en in 2030 extreme congestie; verzwaring essentieel

Elektriciteit - E-vraag in plannen 2030 vier maal hoger dan huidig, ondanks congestie E-net Aardgas - H

2 via H 2 backbone en leiding NZKG, voor lokale elektrolyse geen capaciteit op e-net Gearceerd: CO2 consequentie nog niet uitgewerkt in concrete plannen (en daarmee tevens

niet aanwezig in het waterval diagram aan rechterzijde)

A.2 Bevindingen – Noordzeekanaalgebied – Waterstof

Plannen bestaan voor significante hoeveelheden productie en verbruik waterstof. Voor uitwisseling met andere clusters via een nationale backbone is nog additionele infrastructuur nodig

(Volumes) Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

  • 100MW groene H 2 ; mogelijk opschaling tot - Gascentrale Hemweg 9 ombouwen

    1GW [i] naar H 2 als brandstof (13,4 PJ H [55] 2 ) H 2 - Aanwezigheid Athos maakt blauwe

H - Import van H

[55]

2 opslag Aansluiting op H Aansluiting op H waterstof productie mogelijk [53], [55]

2 via schepen

2 2

backbone Gasunie backbone Gasunie - Om doelstellingen na 2030 te halen dient - Aanlanding offshore H 2 productie

[55]

vanwege doorlooptijden al voor 2030 - Vraag 16-88 PJ in 2050, 4-10 PJ gestart te worden met de aanleg van een elektrische output [55]

Offshore H 2 H 2 backbone [i]

  • Opschaling groene H 2 naar 5 GW [i]

Infra tot 2030 [53] : Infra na 2030 [53], [55] :

Cluster NZKG - Gasleiding is enkelvoudig, dus voor H

2 - Verdere uitbreiding waterstofnet

H2 import na 2030 H 2 productie: moet een nieuwe leiding worden gelegd om 2030: 2,3-23 PJ aan te sluiten op nationale H

2 backbone - Bunkerfaciliteiten H 2

2050: 16-88 PJ - H

2 netwerk van IJmuiden naar Amsterdam - H 2 import facilities - Pilot voor bunkerfaciliteiten H 2 , H2Ships

Uitwisseling H 2 H 2 naar regio andere clusters Technische beperkingen tot 2030:

  • Elektrolyse kan beperkt lokaal plaatsvinden i.v.m. zware congestie op het elektriciteitsnet [55]
  • H 2 backbone belangrijk voor behalen emissiereductiedoelen, backbone moet lokaal worden aangevuld met nieuwe H 2 leidingen.
  • Bij realisatie van Athos is NZKG potentieel een exporter van blauwe waterstof. Dit vervroegt

Cluster de noodzaak tot aansluiting op H 2 backbone.

Rotterdam Moerdijk

2019 2030 2050

122 DNV GL © 2020

A.2 Bevindingen – Noordzeekanaalgebied – CO 2

CC(U)S kan op grote schaal toegepast worden middels Athos en aansluiting van AVIs op OCAP

(Volumes) Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

  • Athos project: 4,5 Mton CC(U)S (na 2027) - Project voor productie synthetische
  • Extra aansluitingen OCAP: 1,1 Mton CCU. kerosine uit CO 2 (CCU), water en groene

Afhankelijk van beschikbaarheid van windstroom [53], [54], [55]

restwarmtelevering. [54], [55] - Geschatte CCU vraag glastuinbouw en

  • Aanbod CCU AEB: 0,5 Mton [55] synfuel productie: 3,9 Mton

    [55]

  • Aanbod CCU HVC: 0,1 Mton 2025; 0,2 - Aanbod CO [55] 2 stijgt tot 6 Mton in 2050

Mton 2030 [55] - Aramis CCS (Den Helder) voorbereid.

  • Voor CCU dient CO 2 Tata gereinigd te Hergebruik van bestaande offshore gasworden,

CO 2 AVI’s niet [55] infrastructuur. Momenteel geen verdere

  • Vraag CCU 2020 = 0,4 Mton CO info beschikbaar waardoor het verder Athos CCS 2

    ; 2025 =

1,1 en 2050 = 3,9 [55] niet in de analyse wordt meegenomen.

na 2027: 4-5 Mton

Cluster NZKG Infra tot 2030 Infra na 2030

  • Athos infrastructuur, incl. Amsterdam en - Gereedmaken bestaande kerosine IJmuiden connecties leiding voor synthetische kerosine [53],
  • Extra aansluitingen OCAP [54], [55] [54], [55]
  • Aansluiten AVI’s op OCAP technisch realistisch, reeds gebeurd in Duiven [i]

OCAP CCU CO 2 Technische beperkingen tot 2030: 2018: 0,4 Mton - Athos CCS kritisch voor behalen targets, afhankelijkheid van CO 2030: 1,1 Mton 2

levering door vnl. een partij geeft LT risico’s en behoeft afspraken, bijvoorbeeld m.b.t. het vollooprisico

2050: 3,9 Mton

  • Vraag CCU is kleiner dan aanbod, verder is het leveren van CO 2 aan de glastuinbouw

afhankelijk van de beschikbaarheid van restwarmtelevering.

Cluster

Rotterdam Moerdijk

2019 2030 2050

A.2 Bevindingen – Noordzeekanaalgebied – Warmte/stoom

Restwarmte is beschikbaar, maar infrastructuur om dit te gebruiken in warmtenetten ontbreekt

(Volumes) Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

  • Bronnen: datacenters, AVI’s, - Vraag naar warmte voor warmtenetten

biomassacentrales, restwarmte industrie neemt toe naar 11-37 PJ in 2050 [55]

[55]

  • Warmtelevering van grote datacenters aan - Aangesloten woningen 2050: 135.000

Warmtevraag gebouwde omgeving: 400 kton CO -279.000 [55] 2

2020: 5PJ besparing [i]

2050: 11-37PJ - Aangesloten woningen 2020: 87.000 [55]

Cluster NZKG Infra tot 2030 Infra na 2030

  • Uitbreiden en integreren warmtenet regio - Geen plannen gespecificeerd

Amsterdam, Purmerend, Zaanstad en IJmond [54], [55]

  • Aansluiten datacenters op warmtenetten

[55]

Technische beperkingen tot 2030:

  • Warmtenetten zijn op zichzelf niet in staat om de capaciteitsvraagknelpunten van het elektriciteitsnet te voorkomen
  • Geen concrete plannen om datacenters aan te sluiten op warmtenetten
  • Geothermie in Noord-Holland zuid nog onzekerheid; potentieel biedt dit volume voor

Cluster warmteafzet gebouwde omgeving en tuinders Rotterdam - Looptijd van het uitbreiden van warmtenetten is kritisch, looptijd momenteel te lang.

Moerdijk 2019 2030 2050

A.2 Bevindingen – Noordzeekanaalgebied – Elektriciteit

Sterke toename elektriciteitsvraag vanuit elektrificatie, elektrolyse en toename datacenters leidt tot knelpunten op het 150kV-net

(Volumes) Behoefte tot 2030 [55] : Behoefte na 2030 [55] :

  • E-vraag cluster 2020: 19 PJ E-vraag cluster 37-118 PJ
  • Additionele e-vraag cluster in 2030:
    • 11 PJ H E-vraag datacenters: 32 PJ 2 productie
    • 9 PJ groei industrie
    • 6 PJ elektrificatie
    • 5 PJ Tata
  • E-vraag cluster 2030: 50 PJ
  • E-vraag datacenters: 2030: 24 PJ

Wind op zee: Infra tot 2030 Infra na 2030

2030: 34 PJ Cluster NZKG - Knelpunt E-net bij 150kV stations en - Verdere toename knelpunten 150kV

2050: 66 PJ E-prod. cap. / verbruik verbindingen [55] stations en verbindingen [55] 2018: 78 PJ / 21 PJ - Aanlanding WoZ IJmuiden 2,1 GW [55]

2030: 39 PJ / 74 PJ - Evt. verdere aanlanding WoZ IJmuiden: 2050: 39 PJ / 69-150 PJ - Sluiting Centrales Hemweg 8, Velsen 24 en +2 GW

Velsen 25 (totaal 1,4 GW) [55] - Totaal opgesteld vermogen

  • Uitbreiding onderstations voor facilitering hernieuwbaar 5,5-18 GW [55]

datacenters en elektrificatie industrie [55] - E productie hernieuwbaar: 55-120 PJ

  • Plannen deels afhankelijk van Tata Steel [i] [55]

Technische beperkingen tot 2030:

  • 150kV: in 2020 vertonen 37% van de bestaande 150 KV-stations in Noord Holland vraag- of aanbodknelpunten. Dit loopt op naar 75% in 2030 en 95% in 2050 [55]
  • <50 KV: in 2030 vertonen 50% van de middenspanningsruimtes vraag- of aanbodknelpunten, dit loopt op naar 60-80% in 2050 [55]
  • Huidige elektriciteitsinfra kan elektrificatie en groei industrie niet faciliteren

Cluster - Grote toename e-vraag datacenters kan elektrificatie van de industrie hinderen

Rotterdam - Eventuele uitbreiding van WoZ zal gepaard moeten gaan met versterking van waterstofproductie, i.v.m. met beperkte capaciteit van het 380kV station bij Beverwijk. [3]

Moerdijk

2019 2030 2050

A.2 Bevindingen – Noordzeekanaalgebied – Realiteit en technische beperkingen

Tot 2030 zijn in de realisatie van geplande projecten reeds beperkingen voorzien met betrekking tot infrastructuur voor H 2 , warmte en

elektriciteit

Tot 2030 Na 2030

Waterstof - P2H2 100MW, elektrolyser met - Opschaling groene H 2 naar

alleen E impact, (zie E1) 5GW, zie E4 ing

E1

  • P2H2 opschalen tot 1GW, - H2: Import van H Laag E3 2 over zee C3

H elektrolyser met alleen E impact, - H3: Aanlanding offshore H 2 2 par

(zie E2) productie

  • H1: Blauwe waterstof productie bes C2 g H1

i.c.m. Athos E2

2 W1

CO 2 - C1: Athos 4-5 Mton CC(U)S (na - C3: Project voor productie 2027) synthetische kerosine uit CO 2

  • C2: extra aansluiting OCAP tot 2030 (CCU), water en groene CO Hoo C1

1,1 Mton CCU windstroom - C4: Geschatte CCU vraag

CO

2 glastuinbouw en synfuel Laag Hoog

productie: 3,9 Mton Project risico

  • C5: Evt. plastic grondstoffabriek met CCU van Tata Steel (8 Mton)

    Technische beperkingen Tot 2030

Warmte/stoom - W1: Uitbreiden warmtenet regio

Amsterdam, Purmerend, Zaanstad Waterstof - Lokale H

en IJmond 2 infrastructuur en aansluiting op landelijke H 2

backbone noodzakelijk voor 2030

CO 2 - Athos: ja; alle infra is nieuw aan te leggen

  • OCAP: uitbreiding van bestaande infra, geen technisch knelpunt voorzien

Elektriciteit - E1: P2H2 100MW - E4: Opschaling groene H 2 naar

  • E2: P2H2 opschalen naar 1GW 5GW Warmte/stoom - Ja; potentieel knelpunt voorzien in uitbreiding warmtenet - E3: Additionele e-vraag cluster in - E5: E-vraag toename 2030 (9 PJ groei industrie; 5 PJ Tata (Datacenters: 32 PJ) Elektriciteit - Ja; vraagtoename vanuit industrie en elektrolysers zorgt voor technische belemmering in 2030

A.3 Rotterdam-Moerdijk

1

127 DNV GL © 2020

A.3 Bevindingen – Rotterdam Moerdijk – Overzicht

De plannen van het industriële cluster Rotterdam-Moerdijk zijn divers van aard waarbij de invloed van het Porthos CCS project breder rijkt dan het cluster zelf

(Volumes) IC capaciteit UK Huidige situatie: Verbruik 2018 (PJ)

2018: 32 PJ Cluster NZKG 17 - Totale cluster emissie: 18,6 Mton CO

2 Restgassen

2030: 32 PJ OCAP CCU Aansluiting op H - Vijf raffinaderijen: 9 Mton CO Raffinage

2050: 76 PJ 2 2 2018: 0,5 Mton backbone Gasunie - Beoogde emissie 2030 = 8,1 – 10,4 Mton (scope 1) 120 Gas

2025: 1,2 Mton H 2 Beoogde emissie 2050 = 2 Mton CO 2

  • Totaal energieverbruik: 254 PJ 117 Elektriciteit

E-verbruik - 0,5 Mton CO 2 levering aan tuinders via OCAP

Porthos CCS 2018: 26 PJ

2030: 2,5 Mton 2030: 47 PJ 2050: 190 PJ

Cluster

Rotterdam Wind op zee Moerdijk Aardgas 2018: 1,5 PJ 2018: 117 PJ 2025: 43 PJ 2030: 70 PJ

2050: 180 PJ

Warmtelevering:

Offshore H 2 2018: 5,5 PJ Conclusie

na 2030 Evt. verbinding 2030: 40 PJ - 50% van de cluster emissies (2018) komen van de vijf raffinaderijen

met Porthos CCS - Bij alle plannen spelen diverse technische en niet-technische knelpunten

  • Flexibele E-vraag (H

    2 en P2H) essentieel bij aanlanding offshore wind Cluster Zeeland Evt. verbinding - Porthos project is essentieel voor behalen doestellingen

met Porthos CCS - Porthos heeft krappe tijdslijn, met name gezien vergunningverlening

Cluster - Emissiereducties Warmtenet en OCAP CCU volgens huidige regelgeving vnl. in scope 2 en 3 H

2

CO Chemelot - Diverse H 2 projecten voor 2030 behoeven aansluiting op landelijke H 2 backbone en 2

Warmte uitbreiding lokale H 2 infrastructuur

Elektriciteit - Energiehub binnen NW-Europa. Significante import (5.950 PJ) en export (5.830 PJ) olieproducten. Het verschil is de 120 PJ restgassen gebruikt als energie (ook 120 PJ in 2030).

Aardgas

Gearceerd: CO2 consequentie nog niet uitgewerkt in concrete plannen (en daarmee tevens

niet aanwezig in het waterval diagram aan rechterzijde) 2019 2030 2050

A.3 Bevindingen – Rotterdam Moerdijk – Waterstof

De H-Vision voorziet op korte termijn een transitie naar blauwe H 2 in combinatie met CCS, met op termijn een groei van groene H 2 . De

realisatie hiervan is afhankelijk van Porthos en de aanwezigheid van een nationale backbone

(Volumes) Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

  • H-Vision: 46 PJ, 2 ATR’s op restgassen - Geleidelijk overstap van blauwe naar

Cluster NZKG raffinage, 2,5 Mton/a CO 2 reductie

[11] groene waterstof

  • Oplevering H-vision in 2026 en opschaling

Uitwisseling H voor 2030; realisatie H - Elektrolyse groene H 2

2 backbone en infra 2

opschalen: 1-2

Offshore H andere clusters restgassen raffinage naar ATR’s nodig [11] GW (14-28 PJ); vraag groene 2 na 2030

  • Pilot groene H elektriciteit 180 PJ

    [5]

    2 elektrolyse van 20 MW (0,3

PJ) [5]

Aansluiting op H 2 - Groene H2 elektrolyser van 250 MW (5,4 backbone H 2 PJ) [24], , opschaling naar 2GW [i]

H Cluster 2 import na 2030 Rotterdam Infra tot 2030 [24] Infra na 2030 [5]

Moerdijk - Aansluiting op H

  • Waterstofproductie op zee

    2 backbone, en interne backbone in HIC - Aanleg van import, overslag- en

H 2 intern: - Opschaling nodig van het regionale opslagfaciliteiten

2018: 35 PJ uit E, G en raff waterstofnetwerk

2030: 20PJ blauwe en groene - Evt. levering aan andere clusters

2050: 100 PJ uit E - Aansluiting op Porthos

Uitwisseling H 2 H 2 naar regio andere clusters Technische beperkingen tot 2030:

  • H-Vision is afhankelijk van Porthos en business case. Tijdige realisatie van de H 2 backbone

kan landelijke opschaling bevorderen.

H - Opschaling regionale waterstofnetwerk wordt genoemd om H-Vision en pilot elektrolyse 2 opslag na 2030 projecten te faciliteren

Cluster Zeeland Cluster

Chemelot

2019 2030 2050

A.3 Bevindingen – Rotterdam Moerdijk – CO 2

Grootschalige CC(U)S staat gepland middels Porthos en uitbreiding van OCAP. Knelpunten voor deze projecten zijn niet-technisch van aard

(Volumes) Behoefte tot 2030 [5] : Behoefte na 2030:

  • Porthos project: 2,5 Mton/jr CCS (37 Mton

CO - Verdere opslagcapaciteit Porthos, extra 2

Cluster NZKG opslag over 15 jaar) aansluiting van o.a. AVI’s

[i]

  • Extra aansluitingen OCAP: 1,2 Mton CCU. - OCAP naar 2,5 Mton/jaar CCU in 2040 [i] OCAP CCU Afhankelijk van de beschikbaarheid van

2018: 0,5 Mton restwarmtelevering.

2025: 1,2 Mton - Verbinding andere clusters: plannen met

CO 2 cluster Zeeland en Chemelot.

Porthos CCS

2025: 2,5 Mton

2030: 5 Mton

Cluster Infra tot 2030 Infra na 2030

Rotterdam - Porthos 2,5 Mton/jr CCS. Leiding capaciteit

Moerdijk ongeveer 5 Mton (normale druk), in theorie

10 Mton (superkritisch). [i]

  • OCAP: ambitie voor verdere uitbreiding, commercieel gedreven [i]

CO 2 Technische beperkingen tot 2030:

CO 2 Evt. verbinding - Porthos: project is in een vergevorderde initiële fase. Infra ligt er nog niet. Planning onder

druk i.v.m. diverse niet-technische knelpunten. Mededingingswetgeving maakt afstemmen

Evt. verbinding met Porthos CCS turnaround voor inpassing Porthos moelijk, terwijl dit kritisch is voor business-case.

met Porthos CCS - OCAP: Knelpunt is onzekerheid aanbod CO

2 , dit hangt met name af van Porthos en ETS

Cluster Zeeland Cluster regelgeving. Uitbreiding beperkt door doorlooptijd vergunningen. Verder is het leveren van Chemelot CO 2 aan de glastuinbouw afhankelijk van de beschikbaarheid van restwarmtelevering.

2019 2030 2050

A.3 Bevindingen – Rotterdam Moerdijk – Warmte/stoom

Grote hoeveelheden LT restwarmte beschikbaar, met mogelijkheden tot afzet in stedelijke gebieden en kassen. Infrastrucuur ontbreekt nog, maar is wel voorzien

(Volumes) Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030: - Additionele warmte uitkoppeling richting

gebouwde omgeving: 5 PJ in 2018; 40 PJ - In de clusterplannen wordt dit niet

Cluster NZKG in 2030 (reductie 2,1 Mton) [5] expliciet gemaakt

  • Beschikbaarheid LT restwarmte grote bedrijven ordegrootte tientallen PJ [i]
  • Verdere stoomuitwisseling tussen industrie: 2 PJ in 2018; 9 PJ in 2030 (reductie 0,5 Mton) [5]

Cluster

Rotterdam Infra tot 2030

[5] Infra na 2030 - Uitbreiden van warmtenetten richting

Moerdijk kassen en steden (zoals EnergyWebXL en - Verdere ontwikkelingen voor

Warmte-Alliantie ZH) warmte/stoom zijn tot op heden niet

Interne Warmtelevering: gepland warmtelevering: 2018: 5,5 PJ - Uitbreiden en integreren van stoomnetwerk

2018: 2 PJ 2030: 40 PJ Botlek met andere bedrijven zoals AVI’s.

2030: 9 PJ

Technische beperkingen tot 2030:

  • Zowel uitbreiding warmtenet, als uitbreiding stoomnetwerk voorzien.

Cluster Zeeland Cluster

Chemelot

2019 2030 2050

A.3 Bevindingen – Rotterdam Moerdijk – Elektriciteit

Invoeding WoZ en grootschalige elektrificatie leiden tot knelpunten in het elektriciteitsnet. Lokale aanpassingen op korte termijn en koppeling tussen lokale E-vraag en WoZ kan de druk verder verlagen

(Volumes) Behoefte tot 2030 [5] : Behoefte na 2030 [5] :

  • Elektrificatie, P2H via warmtepompen, - P2H2

Cluster NZKG elektromotoren, e-boilers. Voor P2H 1,7 GW capaciteit nodig voor realisatie CO - Elektrificatie krakers [i]

2

reductiepotentieel van 1,7 Mton. [i, 31] Voor - E-vraag industrie neemt verder toe tot P2H2 tenminste 250MW capaciteit nodig. 190PJ

IC capaciteit UK - Voldoende WOZ capaciteit voor constante

2018: 32 PJ aanlevering duurzaam vermogen voor

2030: 32 PJ elektrificatie

2050: 76 PJ - E-vraag neemt toe naar 47 PJ

Cluster Infra tot 2030 Infra na 2030

Rotterdam - Aanlanding offshore wind: HK Zuid (1,4 GW - Toename behoefte capaciteit

Moerdijk 220kV AC) en IJmuiden Ver (2GW 525kV aansluitingen ordegrootte GW [i]

E-prod. cap. / verbruik DC) Wind op zee

2018: 161 PJ / 26 PJ

2018: 1,5 PJ - Aanpassing net havengebied middels lokale 2030: 137 PJ / 47 PJ aanpassingen (TenneT en Stedin)

2025: 43 PJ 2050: 137 PJ / 190 PJ

2050: 180 PJ - Toename behoefte capaciteit aansluitingen ordegrootte enkele GW [i, 24,31]

Technische beperkingen tot 2030:

  • Elektrificatie vaak afhankelijk van turnaround, planning hiervan komt vaak niet overeen met planning en doorlooptijden elektrische infrastructuur (TenneT en Stedin).
  • Beperkte ruimte voor uitbreiding netwerk. P2H zal tot knelpunten leiden op 150kV niveau.
  • Accommodatie P2H en P2H2 projecten en aanlanding offshore wind hebben de potentie

Cluster Zeeland Cluster elkaar te faciliteren bij benutting flexibiliteit

Chemelot

2019 2030 2050

A.3 Bevindingen – Rotterdam Moerdijk – Realiteit en technische beperkingen

Tot 2030 zijn in de realisatie van geplande projecten reeds beperkingen voorzien met betrekking tot infrastructuur voor H 2 , CO 2 ,

warmte en elektriciteit

Tot 2030 Na 2030 E5

E1 Waterstof

  • H1: H-vision, blauwe H 2 , 46 PJ. - H3: Aanleg van H 2 import,
  • H2: Lokaal H

H 2

netwerk (HIC) overslag- en opslagfaciliteiten ing

2 Laag E2

CO 2 - C1: CCS Porthos : 2,5 Mton/jr - C5: Uitbreiden OCAP naar 2,5 par W2

  • C2: CCU OCAP: 1,2 Mton extra Mton/jaar CCU in 2040 E4 C2

CO aansluitingen 2

  • C3: Porthos verbinding met clusters bes H2

Zeeland en Chemelot. g

W1

2

Warmte/stoom - W1: Uitbreiden van warmte-netten

richting kassen en steden CO

E3

(EnergyWebXL, Warmte-Alliantie ZH) Hoo

H1

  • W2: Uitbreiden en integreren van C3 C1

stoomnetwerk Botlek met andere

bedrijven zoals AVI’s Laag Hoog

Elektriciteit - E1: P2H2, 20 MW pilot project - E6: Elektrificatie complete Project risico

  • E2: P2H2, 250 MW H2050 project krakers. Aansluitingen - E3: Opschaling E2 naar 2GW ordegrootte GW Technische beperkingen Tot 2030 - E4: Elektrificatie, P2H via - E7: E-vraag neemt toe naar warmtepompen, elektromotoren, e 190PJ Waterstof - Ja; potentieel belemmering i.v.m. aankoppelingen H-vision; boilers. Aansluitingen ordegrootte primair focus op verzwaring lokaal netwerk en aansluiting enkele GW. op landelijke H
  • E5: E-vraag neemt toe naar 47 PJ 2

    backbone.

    CO 2 - Ja, Porthos vereist nieuwe infrastructuur

    Warmte/stoom - Ja; potentieel knelpunt voorzien in uitbreiding warmtenet

    Elektriciteit - Ja; vraagtoename vanuit industrie en P2H zorgt voor technische belemmering in 2030

A.4 Zeeland

1

134 DNV GL © 2020

A.4 Bevindingen – Zeeland – Overzicht

De plannen van het industriële cluster Zeeland kennen grote mate van verwevenheid met het cluster Rotterdam-Moerdijk en België

(Volumes) Cluster Rotterdam

Moerdijk Huidige situatie:

Evt. verbinding - Cluster Smart Delta Resources (SDR): Vlissingen, Terneuzen en Gent (BE) met Porthos CCS - Cluster op internationaal niveau en dus inclusief Gent (BE). DNV GL schat welke

emissiereducties van toepassing zijn op het Nederlandse deel van het cluster

Wind op zee - Totale cluster emissie: 21,4 Mton CO

2018: 1,5 PJ 2 ; NL: 10,9 Mton CO 2

2025: 43 PJ H - Dow, Yara en Zeeland Refinery: 9,3 Mton CO 2 aanvoer pijpleiding 2 = 85% van emissie NLs deel SDR

2050: 180 PJ - Geschatte emissie NL deel SDR 2030 = 6,4 Mton; 2050 = 1,5 Mton CO CCU 2030: 14 – 36 PJ 2

2018: 1,3 Mton 2050: 49 – 128 PJ 2030: 3,7 Mton 20 -1,9

Evt. CCS via -0,7

schepen E-verbruik 15 9,5 -0,6

7,6

2018: 3,5 PJ -0 2 -0,2 -1,0

2030: 8-16 PJ CO -1,8 6,9

n 6,3 10

to -1,0

6,3

-1,0 6,1 5,1

IC capaciteit BE Cluster Zeeland M -0,5 -0,2 -1,0

2018: 44 PJ 5 10,9

2025: 44 PJ 9,1 8,1 7,1 6,6 6,4

2050: 88 PJ Aardgas 5,4

2018: 135 PJ (heel SDR) 0 2030: 75-125 PJ Emissie CCU CCS Warmte Elektrificatie H2 p.m.

2018 Emissie NL Reductie NL Emissie BE Reductie BE

CO 2 leiding Gent (BE) – NL Conclusie

H 2030: 2 Mton CCU Steel2Chemicals - Cluster is grensoverschrijdend en emissiereductieplannen zijn niet altijd land-specifiek 2 leiding BE – NL

2050: 15 PJ uit E 2050: >5 Mton CCS - Emissiereductie voornamelijk afhankelijk van CC(U)S, elektrificatie en groene waterstof H

2 - Elektrificatie wordt bemoeilijkt door onvoldoende capaciteit op bestaand net (vnl. 150kV)

CO 2 - Steel2Chemicals CC(U)S resulteert in scope 1 reductie in BE en scope 3 reductie in NL. Warmte Huidige CO

Elektriciteit 2 accounting regels vormen dus een knelpunt voor dit project.

  • Impact van dit additionele H Aardgas 2

vraag voor Steel2Chemicals project op H 2 beschikbaarheid voor

andere emissiereductieplannen is onduidelijk Gearceerd: CO2 consequentie nog niet uitgewerkt in concrete plannen (en daarmee tevens

niet aanwezig in het waterval diagram aan rechterzijde) - Emissiereductie bij uitvoering alle huidige plannen = 41%

135 DNV GL © 2020

A.4 Bevindingen – Zeeland – Waterstof

Huidige plannen voor opschaling H 2 productie zullen leiden congestie op het elektriciteitsnet. Om aan de H 2 vraag in het cluster te

voldoen is aansluiting op een landelijke backbone essentieel

Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

Cluster Rotterdam Moerdijk - Huidige H 2 vraag is 57 PJ (400 kton) [38] , - 15 PJ (105 kton) groene H vraag inkoop H 2 bij Engie

2 in 2030 tot 270 kton [39] Rodenhuize (BE) [38]

  • 100 MW elektrolyse pilot plant in 2025, met - 144 PJ groene elektriciteit voor mogelijke uitbreiding tot 1 GW voor 2030 [38] productie H [39]

    2

  • Significante extra H 2 vraag bij

Steel2Chemicals CCU project [38] - Opschalen P2H2 naar >1 GW

[i]

  • Ruimte binnen industrie voor >500 MW - Inkoop H [39] 2 tot circa 910 kton

groene H [i] 2 elektrolyse capaciteit

  • 37 PJ groene stroom voor productie H [39] 2 H 2 aanvoer backbone

2030: 14 – 36 PJ

2050: 49 – 128 PJ Infra tot 2030 Infra na 2030 H 2 import na 2030 - Aansluiting op nationale H

2 backbone is

essentieel voor halen doelstellingen [38] - H 2 netwerk van Gent naar Vlissingen H [38]

2

  • Verzwaring E-net voor elektrolyse [38], [i] - Aanlanding voldoende WOZ [38]
  • Aanlanding voldoende WOZ [38]
  • Uitbreiding CUST-netwerk (lokaal H 2 net)

Cluster Zeeland binnen het havengebied en voor koppeling met de regio [55]

H 2 intern:

2018: 57 PJ (grijs)

2030: 28 PJ (groen) Technische beperkingen tot 2030:

2050: 108 PJ (groen) - Congestie op elektriciteitsnet (150 kV – kanaalzone Terneuzen – Gent) beperkt lokale

elektrolyse, H [38], [i] 2 transport van centrale locatie naar afnemers noodzakelijk

  • Het is onduidelijk wat de impact is van het Steel2Chemicals project (door bijbehorende H 2

vraag) op de beschikbaarheid van H

2 voor andere emissiereductieplannen

  • Voldoende aanlanding van WOZ en een verzwaard E-net is noodzakelijk voor het duurzaam

H opwekken van de (reeds bestaande) waterstofvraag [i] 2 leiding BE – NL

2050: 15 PJ uit E

2019 2030 2050

A.4 Bevindingen – Zeeland – CO 2

Grootschalige CC(U)S staat gepland bij zowel industrie als productie blauwe H 2 , met transport via schepen, België of eventueel

Porthos

Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

Cluster Rotterdam Moerdijk - In totaal 3,7 Mton CCU

[38] - Vanaf 2050 CCS bij alle major sources,

  • 1,3 Mton reeds bij Yara, wordt niet met een capture efficiency van 80%,

verrekend i.v.m. ETS regelgeving geschat op 7 Mton CCS [38]

  • 2 Mton bij Arcelor Mittal Gent (BE) als

Steel2Chemicals, CO + H - Potentiële uitbreiding CCS tot ca. 18 2 → CxHy, dus

ook significante extra H Mton bij het uitblijven van lokale 2 vraag

  • 0,5 Mton ‘alternative concrete plant’ duurzame elektriciteitsproductie en/of Evt. verbinding toepassing circulaire productie [39]

met Porthos CCS - 4-7,5 Mton CCS, incl. 1,7 bij blauwe H [39]

2

  • 1 Mton pure CO 2 reeds beschikbaar,

beperkte investering voor CC(U)S [i]

CCU

2018: 1,3 Mton Infra tot 2030 Infra na 2030

2030: 3,7 Mton - CO 2 leiding tussen Gent (BE), Terneuzen en Vlissingen [38] - Verdere ontwikkelingen voor CO

CCS via 2 worden niet expliciet gemaakt in de

schepen - Evt. verbinding met Porthos CCS clusterplannen

Rotterdam [55] , pure CO 2 stromen kunnen

starten als first enabler [i]

Cluster Zeeland Cluster Zeeland - Reeds CO 2 levering aan schepen,

frequentie kan worden uitgebreid [i]

  • Intern CUST-netwerk voor transport CO [39] 2

Technische beperkingen tot 2030:

  • Vergunningsprocedures voor leidingen en tracés veroorzaken vertraging. Met name relevant bij kruising Westerschelde (Natura 2000) en Hollands Diep [i]
  • Steel2Chemicals CC(U)S resulteert in scope 1 reductie in BE en scope 3 reductie in NL. Huidige CO [i]

CO leiding Gent (BE) – NL 2

accounting regels vormen dus een knelpunt voor dit project

2

2030: 2 Mton CCU Steel2Chemicals - Geen reductie van EU-ETS kosten bij het leveren van CO 2 aan non-ETS entiteiten (CCS via

2050: >5 Mton CCS schepen of CCU aan kleine afnemers)

2019 2030 2050

137 DNV GL © 2020

A.4 Bevindingen – Zeeland – Warmte/stoom

Plannen richten zich op energiebesparing. Technische knelpunten voorkomen P2H, en er zijn geen concrete plannen voor het gebruik van restwarmte

(Volumes) Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

Cluster Rotterdam Moerdijk - 20% reductie van energievraag (1 Mton - In de clusterplannen wordt dit niet CO 2 reductie) door toepassing innovatieve expliciet gemaakt

technologieën zoals warmtepompen en vapour recompression [38]

  • Beschikbaarheid restwarmte in de regio, en lokale behoefte van 50 MW [39]

Infra tot 2030 Infra na 2030

  • Verzwaring e-net om toename e-vraag - Verdere ontwikkelingen voor t.g.v. warmtepompen en boilers te warmte/stoom worden niet expliciet faciliteren [38] gemaakt in de clusterplannen
  • Gesprekken aangaande tussen producenten en potentiële afnemers restwarmte in de

Cluster Zeeland regio [39]

Technische beperkingen tot 2030:

  • In Zeeuws Vlaanderen geen ruimte op e-net om extra vraag t.g.v. P2H te accomoderen [i], [38] (zie ook de volgende slide over elektriciteit).

2019 2030 2050

A.4 Bevindingen – Zeeland – Elektriciteit

380kV infrastructuur wordt uitgebreid om transport van lokale opwek en invoeding WoZ af te voeren richting nationaal ringnet. Beperkingen in het lokale 150kV net beperken toepassing elektrificatie en lokale afname WoZ

(Volumes) Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

Cluster Rotterdam Moerdijk - Huidige E-vraag: 3,5 PJ; 2030: 8-16 PJ [38] - Elektrisch kraken: GW’s aan elektrisch

  • Uitbreiding transportcapaciteit HS net vermogen

    [i]

vanuit Borssele wegens bouw Sloe en vertrek lokale grootverbruikers [51]

  • Robuust regionaal HS netwerk om lokale

industrie toegang te geven tot windenergie

[38]

Wind op Zee

2018: 0 PJ

2030: 45 PJ Infra tot 2030 4 Infra na 2030

2050: 180 PJ - Aanlanding Borssele 1-4: 1,5 GW WoZ - Verzwaring aansluitingen bedrijven

  • Evt. aanlanding IJmuiden Ver A: 2 GW WoZ ordegrootte meerdere GW [i]
  • Opwaardering verbinding Geertruidenberg - Evt. aanlanding extra WOZ [38]
  • Project Zuid-West 380kV: nieuwe 380kV verbinding van Borssele naar Tilburg via

Cluster Zeeland Cluster Zeeland Rilland en nieuw 380kV station Rilland

E-prod. cap. / verbruik 2018: 52 PJ / 3,5 PJ

2030: 52 PJ / 8–16 PJ Technische beperkingen tot 2030:

2050: 38 PJ / 30 PJ • Huidig 150kV net in de kanaalzone van Terneuzen vormt voor sommige bedrijven momenteel al een barrière, verzwaring noodzakelijk voordat verdere elektrificatie kan plaatsvinden. [i], [38]

IC capaciteit BE

2018: 44 PJ

Uitbreiding van 380kV verbindingen in Zeeland is voorzien ten noorden van de Westerschelde, met de nieuwe verbinding vanuit Borssele en het opwaarderen van bestaande

2025: 44 PJ verbindingen. Het 150 kV net in de regio (met name de kanaalzone) is niet toereikend om 2050: 88 PJ lokale industrie aan te sluiten op WOZ die in Borssele evt. aan land komt. [i]

2019 2030 2050

A.4 Bevindingen – Zeeland – Realiteit en technische beperkingen

Tot 2030 zijn in de realisatie van geplande projecten reeds beperkingen voorzien met betrekking tot infrastructuur voor H 2 , CO 2 en

elektriciteit

Tot 2030 Na 2030

Waterstof - P2H2: 100MW pilot elektrolyser - H2: Tot 105 kton groene H 2 bij

2025, zie E2 Engie Gent

  • H1: Significante extra H ing 2 vraag bij Laag E2

H Steel2Chemicals CCU project 2

  • H2: Lokaal H E1 2 net (uitbreiding CUST- par

netwerk) C2

H1

CO 2 - C1: 2 Mton CCU ‘Steel2Chemicals’ - C7: Vanaf 2050 CCS bij alle bes C4

bij Arcelor Mittal Gent (BE), CO + H 2 major sources, met een 2 C1

→ CxHy. Significante extra H capture efficiency van 80% g 2 vraag C3 C5

  • C2: 0,5 Mton CCU ‘alternative E3

concrete plant’ CO C6

CO 2 - C3: 1,7 Mton CCS bij H

Hoo

2 productie

  • C4: CC(U)S 1 Mton reeds

    beschikbare pure CO 2 - C5: CO 2 leiding tussen Gent (BE),

Terneuzen en Vlissingen Laag

  • C6: Evt. verbinding met Porthos CCS Project risico

Hoog

Warmte/stoom Technische beperkingen Tot 2030

Waterstof - Ja, voor lokale elektrolyse ontbreekt de elektrische infra (zie elektriciteit hieronder). Voor centrale elektrolyse

Elektriciteit - E1: Elektrificatie, P2H via - E4: Elektrificatie complete ontbreekt een waterstofnetwerk vanuit een centrale

warmtepompen, elektromotoren, ekrakers. Aansluitingen locatie waar wel 380kV aanwezig is.

boilers. Aansluitingen ordegrootte ordegrootte GW

honderden MW - E5: E-vraag neemt toe naar CO 2 - Ja; nieuwe infrastructuur vereist

  • E2: 100MW elektrolyser 190PJ - E3: Opschaling E2 naar 1GW Warmte/stoom - Nee, beperkingen spelen aan E-zijde

    Elektriciteit - Ja; met name in Zeeuws Vlaanderen (kanaalzone – 150kV) geen ruimte om de extra vraag door elektrificatie en lokale elektrolyse te accommoderen

140 140 DNV GL © 2020

A.5 Chemelot

1

141 DNV GL © 2020

A.5 Bevindingen – Chemelot – Overzicht

De plannen van het industriële cluster Chemelot zijn divers van aard en hebben een sterke afhankelijkheid van de beschikbaarheid van infrastuctuur

(Volumes) Huidige situatie:

  • • 
    Totale clusteremissie 2017: 6,0 Mton CO 2 e (hiervan is 1,1 Mton CO e lachgas (N 2 2 O))

Aardgas • Beoogde emissie: 2030 = 3,6 Mton CO 2 ; 2050 = Klimaatneutraal

2018: 62 PJ • Cluster heeft pijpleiding connecties met België (Antwerpen) en Duitsland (Ruhr gebied)

2030: 62 PJ • Bedrijven aangesloten op gesloten distributienet met eigen utiliteiten (stoom, elektriciteit) Aansluiting op inclusief beperkte eigen opwek

H 2 backbone H 2 E-verbruik • Tot cluster Chemelot worden alleen bedrijven gerekend die onder de vergunning van

2018: 8 PJ Chemelot vallen. De belangen van andere bedrijven in de regio worden geborgd door het Limburgs Energie Akkoord.

2030: 12 PJ

CO 2 Verbinding met 2050: 25 – 75 PJ

Porthos CCS – 0,8 Mton

Evt. verbinding

CO 2 met glastuinbouw

Uitwisseling H 2 Uitwisseling H 2

buitenland Cluster buitenland Chemelot

Evt vervolgproject HGN

Koppeling HGN, 10MW, 300TJ/jr Conclusie

  • CO 2 emissie reductie is haalbaar, maar afhankelijk van beschikbaarheid CO 2 infrastructuur. - Investeringsbeslissing 0,6 Mton N O reductie heeft reeds plaatsgevonden, business case 2

resterende 0,3 Mton nog niet rond. - Zonder CCS (export richting Porthos) haalt Chemelot de reductie doelstelling niet. Geen back H 2 up optie. Barges optimaal transportmiddel bij gebrek aan pijpleiding (meest optimaal). CO 2 - Vanuit Chemelot is vraag om over voldoende capaciteit te beschikken om de sterke groei naar Warmte groene stroom te kunnen accommoderen. Momenteel zijn hiervoor geen concrete plannen. Elektriciteit - Plannen vanuit België en verkenningen vanuit TRILOG trilateraal gebied voor pijpleidingen en Aardgas tracés van Antwerpen naar Geleen en het Rühr gebied. [57], [42] Gearceerd: CO2 consequentie nog niet uitgewerkt in concrete plannen

A.5 Bevindingen – Chemelot – Waterstof

Vraag naar H 2 in Chemelot groeit, maar productiecapaciteit lokale groene H 2 is beperkt. Aansluiting op externe H 2 bronnen of aanvoer WoZ benodigd voor vergroenen H 2 vraag

(Volumes) Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

  • Huidig gebruik 28 PJ, gaat groeien [i] - Verbruik: 35 PJ [i]
  • Wil waterstof vergroenen via CCS (blauwe

waterstof), via lokale elektrolyse, - Mede door nieuwe technologieën

vergassing van biomassa(afval) of voorziet Chemelot steeds meer vervanging door groene waterstof van zelfvoorzienend te zijn van groene H [i] 2

H 2 backbone. naar Chemelot brengen. Business case zal bepalen met welk tempo dit gaat

Aansluiting op en voor welke opties gekozen wordt. 100% H 2 backbone vergroening voor 2030 niet haalbaar [i]

  • Pilotplant voor H 2 uit koolwaterstoffen [56]

Infra tot 2030 Infra na 2030

  • Aansluiting op H 2 backbone wenselijk [i] - E-net wordt uitgebreid, maar het is

Cluster Chemelot - Concreet bezig met groene waterstof uit onzeker of dit op tijd gebeurt om

biomassa (afval) voor 2030, dit project zal grootschalige elektrolyse uit groene H 2 intern: [i] zo’n 150 kt CO

2 reductie teweeg kunnen stroom te faciliteren

[i]

2018: 28 PJ (blauw)

2030: 0-7 PJ (groen) brengen

[i]

en 21-28 PJ (blauw) - Onderzoek BE naar nieuw leidingentracé 2050: 35 PJ (groen) Antwerpen – Geleen – Duitsland [57]

Uitwisseling H Technische beperkingen tot 2030: 2

buitenland - Als externe H 2 beschikbaar is tegen een aantrekkelijke prijs wordt het onderdeel van de

transitie. Aansluiting op H

2 backbone is een wenselijke opties om waterstof voorziening te

vergroenen en kan een springplank bieden voor verbinding met België en Duitsland.

  • Tegelijk loopt lokale electrolyse direct tegen beperkingen in het elektriciteitsnetwerk aan (zie pagina betreft elektriciteit hieronder).

2019 2030 2050

A.5 Bevindingen – Chemelot – CO 2

Chemelot is afhankelijk van CCS voor het halen van haar doelstellingen voor 2030. Hiervoor is echter nog geen infrastructuur beschikbaar. Aansluiting op Porthos of transport via binnenvaart zijn de meest waarschijnlijke opties

(Volumes) Behoefte tot 2030 : [56] Behoefte na 2030:

  • Reductie N 2 O emissie van 0,9 Mton CO 2 e: - De doelstelling is klimaatneutraliteit.
  • • 
    0,6 Mton reeds FID, Indien toevoer van 100% duurzame

Verbinding met

Voor 0,3 Mton momenteel geen business

case maar wordt voor 2030 verwacht [i] grondstoffen en groene stroom niet

Porthos CCS – 0,8 mogelijk is, is grootschalige CCS

Mton/jr - Richting 2050 is Chemelot van plan stappen nodig. [i] te zetten die in 2030 tot 50% CO

CO 2

-reductie 2 moeten leiden t.o.v. 2015 [56] - Maximaal potentieel CCS: 4,5 Mton. [i]

CO 2 - CCS: Aansluiting (leiding of barge) op Porthos Rotterdam (0,8 Mton) [56]

Evt. verbinding - CCU: evt. verbinding met glastuinbouw (0,1

met glastuinbouw Mton)

[56] [i]

Infra tot 2030 Infra na 2030

  • Er is nog geen infra beschikbaar en er zijn - Beschikbaar komen van CO

nog geen samenwerkingen opgezet met 2

CO infrastructuur voor grootschalige CO 2

andere partijen (of landen). [i] 2 afvoer. Een -internationale-

Modaliteiten voor transport van CO 2 naar pijpleidinginfrastructuur is hierbij de

Porthos zijn onderzocht. Vooralsnog optimaal

Cluster Chemelot meest optimale oplossing. [i] is transport via barges. [i] Eventuele

uitbreiding van de gashaven zou dit verder kunnen faciliteren. [57]

  • Porthos moet live zijn, moet op kunnen worden aangesloten. [i] .

Technische beperkingen tot 2030:

  • Zonder CCS haalt Chemelot de reductie doelstelling niet. Uitrol CCS is afhankelijk van Porthos, regulering en beschikbaarheid van infrastructuur.

2019 2030 2050

A.5 Bevindingen – Chemelot –Warmte/stoom

Restwarmte uit het cluster is beschikbaar, en er zijn gesprekken bezig om dit in te koppelen in het lokale warmtenet HGN

(Volumes) Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

  • Meer restwarmte is beschikbaar op - Beschikbare restwarmte: op 90°C max Chemelot. Overleg met het ‘Groene Net’ 75 MW op 70°C max 250 MW [i]

(HGN) over vervolgprojecten vindt plaats, om restwarmte van NAFTA-krakers te leveren aan woningen [i]

Infra tot 2030 Infra na 2030

  • Momenteel een ontkoppeling in één van de - Geen infrastructurele plannen met

krakers van SABIC voor restwarmte. betrekking tot warmte na 2030

Gepland is dat volgend jaar wordt aangesloten op HGN te Sittard waarmee restwarmte (10 MW, 300 TJ) [56], [i]

Cluster Chemelot - Levering van 30MW restwarmte lijkt haalbaar voor 2030, afhankelijk van opgave

Evt vervolgproject HGN Regionale Energie Strategieën [i]

(30MW, 0,9 PJ) Technische beperkingen tot 2030:

Koppeling HGN,

10 MW, 0,3 PJ - De uitbreiding van warmtenetten presenteert typische beperkingen (zie paginas 2.2 Nationaal

Perspectief – Regionale transitie).

2019 2030 2050

A.5 Bevindingen – Chemelot – Elektriciteit

Bestaande knelpunten in het elektriciteitsnet worden naar verwachting voor 2030 opgelost, wat de geplande elektrificatie kan faciliteren. Bij toenemende elektrificatie na 2030 is het onzeker of de transportcapaciteit in het benodigde tempo mee kan groeien

(Volumes) Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

  • Elektrificatie, toename van ongeveer 250 - Na 2030 zal verbruik snel ruim meer

MW naar 400 MW (diverse projecten, excl dan verdubbelen richting 2050.

P2H2) [i] Afhankelijk van de gekozen

technologie kan een stijging tot - Uitbreiding van de transportcapaciteit op maximaal 2.600 MW plaatsvinden [i]

380kV is noodzakelijk Dit is momenteel nog geen concrete

behoefte. - Behoefte aan hernieuwbare elektriciteit

(b.v. uit wind op zee) [10], [56], [i]

Infra tot 2030 Infra na 2030

Cluster Chemelot - Huidige aansluiting: 150 kV - Voor grote elektrificatie volumes is

  • Bestaande regionale knelpunten (niet tijdige aansluiting van Chemelot op

E-prod. cap. / verbruik [i] voldoen aan n-1 criterium) naar 380kV net (uitbreiding naar Greatheide)

2018: 6,6 PJ / 8 PJ verwachting voor 2030 opgelost [51], [i] cruciaal [i]

2030: 0 PJ / 12 PJ - Zeer onzeker of de

2050: 0 PJ / 25 - 70 PJ - WoZ zal niet voor 2030 in de regio van

Chemelot direct worden aangesloten [i] elektriciteitsvoorziening voldoende tijdig uitgebreid is / kan worden [i]

Technische beperkingen tot 2030:

  • Tot 2030 geen knelpunten verwacht op 150kV aansluiting.
  • Momenteel bestaan in de regio knelpunten op het 380kV-net. Hiervoor is uitbreiding van de aankoppeling op het 380kV-net nodig, evenals verhoging van de transportcapaciteit naar het landelijke ringnet. Deze uitbreidingen staan gepland voor 2030, waarna tot 2030 geen

technische knelpunten verwacht worden.

  • Bij lokale elektrolyse en sterkere elektrificatie dan voorzien een directe beperking.

2019 2030 2050

A.5 Bevindingen – Chemelot – Realiteit en technische beperkingen

Tot 2030 zijn in de realisatie van geplande projecten reeds beperkingen voorzien met betrekking tot infrastructuur voor CO 2

Tot 2030 Na 2030

Waterstof - H1: Vergroenen waterstofproductie - H3: Demonstratieplant voor H 2 * C3

uit biomassa (afval) uit lichte koolwaterstoffen met H2 H1

  • Lokale elektrolyse, zie E2 behulp van groene stroom ing Laag

H 2 W1 E2 - H2: pilotplant H 2 uit

koolwaterstoffen par

E1

CO bes 2 - C1: Reductie N 2 O emissie met 0,9

Mton CO 2 e 2 g C2 E3

  • C2: 0,8 Mton CCS, evt via Porthos

CO 2 - C3: Evt. verbinding met CO

C1

glastuinbouw (CCU) Hoo

Warmte/stoom - W1: Vervolgprojecten HGN, - W2: Uitbreiding/gebruik

uitkoppelen 30 MW restwarmte restwarmte industrie Laag Hoog

Project risico

Technische beperkingen Tot 2030

Elektriciteit - E1: Elektrificatie - E3: Grootschalige elektrolyse

  • E2: Lokale elektrolyse Waterstof - Nee, aansluiten op backbone is een van de opties

    CO 2 - Ja; behoefte aan aansluiting op Porthos

    Warmte/stoom - Nee; generieke belemmering voorzien in uitbreiding warmtenet (zie nationale paginas)

  • CO Elektriciteit - Nee, tot 2030 geen belemmering voor Chemelot. Wel 2 besparing inschatting DNV GL.

Niet gekwantificeerd in clusterplannen. uitbreiding 380kV aansluiting Maasbracht voorzien. Bij grootschalige elektrificatie en elektrolyse wel een beperking

A.6 Cluster 6

1

148 DNV GL © 2020

A.6 Bevindingen – Cluster 6 – Overzicht

Het industriële cluster 6 kent diverse plannen waarbij schaalbaarheid en het bereiken van lokale synergiën centraal staan

De informatie voor Cluster 6 is aangeleverd door de respectievelijke brancheorganisaties Huidige situatie:

Energievraag industrie (PJ) - Sectoren levensmiddelen, olie- en gasproductie, technologie (machinebouw, automotive,

90 elektronica), papier, metaal* en keramiek (incl. glas)

80

70 - Totale energievraag 2018: 250 PJ

60 - Gemiddeld 50% van de energievraag uit aardgas, 80-85% voor sectoren keramiek en papier

50 - Aardgas functioneert naast brandstof ook als grondstof, wat afstappen van aardgas bemoeilijkt

40 - Totale CO 2 emissies 2018: 10,6 Mton

30

20 - Meeste sectoren beogen een emissiereductie van 49% t.o.v. 1990 (= ca. 5,2 Mton reductie)

10 - De levensmiddelenindustrie heeft de grootste energievraag en emissies

0 - ICT verbruikt enkel elektriciteit en heeft derhalve geen directe emissies

Levensmiddelen** Olie- en Technologie Papier Metaal* Keramiek

gasproductie - M.u.v. olie- en gasproductie en ICT: 116 EU ETS-plichtige bedrijven, gem. 40 kton per bedrijf

Aardgas Elektriciteit Overig - Locaties geografisch verspreid, sectoren papier en keramiek vaak aanwezig in de periferie

Emissie 2018 (Mton CO 2 )

Conclusie:

0,5 - Cluster bevat veel bedrijven met een relatief kleine CO 2 uitstoot, weinig mogelijkheid tot

0,8 Levensmiddelen** opschalen van infrastructuur, maakt plannen met grote CAPEX beperkt haalbaar.

  • Sectoren en individuele bedrijven zijn geografisch verspreid, met grote verschillen in lokale

3,6 Technologie 1,2 context (vb. Natura 2000 gebieden); planning van infra op nationaal niveau is onhaalbaar

Olie- en gasproductie - Reducties kunnen plaatsvinden bij elektrificeren van: offshore platforms (1 Mton), papier,

Papier levensmiddelen en keramiek industrie (2 Mton) en uitkoppelen van restwarmte van

Metaal* datacenters (0,6 Mton).

  • Het gebruik van LT restwarmte voor de levensmiddelen- en papierindustrie is niet

2,0 Keramiek geïnventariseerd. Dit lijkt echter technisch haalbaar en zou de het aardgasverbruik (4,5 Mton)

grotendeels kunnen vervangen. Potentieel leidt dit tot minder druk op het elektriciteitsnet en

eventuele verzwaringen.

2,5 - Tevens zijn er verspreid over Nederland diverse chemische bedrijven. Gezien de sterke

  • Cijfers voor de metaalindustrie zijn excl. Tata Steel, aangezien Tata Steel onder cluster NZKG valt. vertegenwoordiging in andere clusters laten we de sector hier buiten beschouwing.

** Energievraag en emissies levensmiddelen o.b.v. 2016 CBS gegevens. Infrastructurele behoeften zijn analoog aan eerdere bevindingen.

A.6 Bevindingen – Cluster 6 – Waterstof

Er zijn plannen in de keramiek- en metaalindustrie om over te schakelen op H 2 als grondstof, middels lokale elektrolyse of aansluiting op een landelijk H 2 net. Dit wordt echter bemoeilijkt door de geografische spreiding van afnemers

De informatie voor Cluster 6 is aangeleverd door de respectievelijke brancheorganisaties

Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

Keramiek (incl. glas) Levensmiddelen • Offshore platforms: pilots voor offshore H 2 - Keramiek: omschakelen naar H 2 ,

productie bij bestaande platforms huidige gasvraag 600 miljoen m 3 , indien H

  • • 
    Metallurgische industrie & gieterijen: 2

    niet via gasnet is lokale

Elektriciteit innovatie & demonstratie projecten H elektrolyse ordegrootte 300 MW

H 2 vereist 2

  • • 
    Papier: geen H 2 behoefte, gemaakt met LT

Oven Ovens warmte, waardoor directe elektrificatie, - Levensmiddelen: HT processen zoals Keramiek Restwarmte

restwarmte of geothermie goedkoper zijn drogen, steriliseren en ovens wellicht

Klei /geothermie &

Product omschakelen naar H

2

ketels

Aardgas Infra tot 2030 Infra na 2030

  • • 
    Mogelijkheid om windenergie offshore om - Aansluiting keramische industrie en te zetten in waterstof middels elektrolyse levensmiddelenindustrie op landelijke

valt te onderzoeken (inclusief aansluiting H 2 infrastructuur

Metaal nationale infrastructuur). Opschaling niet

voor 2030.

H Technische beperkingen tot 2030: 2

Smelter Metaal - Wetgeving belemmert productie H 2 op offshore platforms

  • Eigen e-aansluitingen van industrie niet afdoende voor lokale elektrolyse, aansluitingen

Erts dienen verzwaard te worden, of H 2 moet worden getransporteerd vanaf centrale

productielocaties middels aansluiting op landelijke H 2 backbone.

  • Door grote geografische spreiding van industrie is nationale planning op H 2 niet haalbaar.

Tegelijkertijd is de potentiele impact dermate groot dat er nagedacht moet worden over maatregelen om deze impact zoveel mogelijk te beperken.

2019 2030 2050

A.6 Bevindingen – Cluster 6 – CO 2

CCS wordt gezien als potentiële vorm van emissiereductie in meerdere industrieën in Cluster 6. Hiervoor is echter aansluiting op CO 2

transportleidingen (Athos/Porthos) en/of afnemers nodig

De informatie voor Cluster 6 is aangeleverd door de respectievelijke brancheorganisaties

Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

Keramiek (incl. glas Metaal • CCS nodig voor procesemissies keramiek - Voor de papierindustrie is op lange

industrie, efficiënt bij geografische termijn behoefte aan biomassa in

Aardgas concentraties zoals in ‘Brick Valley’ Cokes combinatie met CCS. Hiervoor is wel

  • • 
    CC(U)S mogelijk bij AVI’s, vooral biogene voldoende schaalgrootte nodig

Oven Keramiek Smelter CO Metaal 2 , reeds gedemonstreerd bij AVR Duiven. 0,6 Mton CCU met in-ontwikkeling - Beschikbaarheid subsidie en e-infra

Klei Erts zijnde projecten, potentie van 2 Mton veroorzaken onzekerheid in

CCU. [i] haalbaarheid elektrificatie →

  • • 
    Ontwikkeling CC(U)S in metallurgische industriële partijen kiezen voor CCS

CO 2 CO 2 industrie & gieterijen

  • Potentie van 4 Mton CCU bij AVI’s. [i]

CCS CCS Infra tot 2030 Infra na 2030

  • • 
    Aanleggen lokale CO 2 netten naar • Geen concrete plannen gerapporteerd

gebruikers (glastuinbouw) en aansluiting

AVI’s op Porthos/Athos voor opslag.

Aardgas

Ketel Elektriciteit

Afval Technische beperkingen tot 2030:

  • Kleine bedrijfsgrootte van keramische- en papierindustrie maakt CC(U)S infrastructuur slecht

CO haalbaar i.v.m. beperkte opschaling 2

  • Door grote geografische spreiding en soms beperkte bedrijfsgrootte van de keramische

industrie is nationale planning op CO 2 niet haalbaar. Tegelijkertijd is de potentiele impact

dermate groot dat er nagedacht moet worden over maatregelen om deze impact zoveel

CC(U)S mogelijk te beperken

2019 2030 2050

A.6 Bevindingen – Cluster 6 – Warmte/stoom

Het gebruik van restwarmte als input of output is mogelijk in meerdere industrieën. Hiervoor is echter koppeling met warmtenetten nodig

De informatie voor Cluster 6 is aangeleverd door de respectievelijke brancheorganisaties Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

Papier / Levensmiddelen AVI’s • 51-99 PJ aanbod restwarmte datacenters. - Uitbreiding toepassing warmtenetten Veel datacenters nabij grote steden technologische & metallurgische

(Amsterdam, Rotterdam, Eindhoven), industrie

Elektriciteit Aardgas potentiele CO 2 reductie: 0,6 Mton

  • Uitbreiding geothermie papier (2 PJ of
  • • 
    Gebruik van (ultra-)diepe geothermie 15% van totale vraag) en

Ketels & Ketel Elektriciteit (UDG) voor papier, levensmiddelen en levensmiddelenindustrie

Restwarmte Afval keramiek

/geothermie drogers Product

  • ovens • Geothermie papier: 1 PJ (5% van vraag) Rest•

    Aanbod van restwarmte papierindustrie

    warmte zal afnemen door efficiëntie [i] Aardgas

    • • 
      Restwarmte potentie bij AVI’s 31-41 PJ. [i]

    Warmtenet

    Infra tot 2030 Infra na 2030

    • Warmtenetten voor afvoer restwarmte - Momenteel niet in kaart gebracht

Datacenters Metaal datacenters richting gebouwde omgeving

  • Warmtenetten voor aanvoer restwarmte of geothermie richting papier- en

keramiekindustrie en Levensmiddelen

Datacenter Cokes Elektriciteit Smelters

  • ovens Metaal Technische beperkingen tot 2030:

Erts - De papierindustrie en levensmiddelenindustrie gebruiken LT warmte, desondanks wordt het

Restgebruik van restwarmte uit andere industrieën door geografische spreiding beperkt.

warmte Rest- Warmtenetten voor efficiënte uitkoppeling van restwarmte datacenters zijn noodzakelijk

warmte maar complexiteit en doorlooptijd van warmtenetten is barrière

Warmtenet Warmtenet

2019 2030 2050

A.6 Bevindingen – Cluster 6 – Elektriciteit

Elektrificatie van (deel)processen wordt in veel industrieën gezien als optie. Dit zal echter zorgen voor knelpunten in lokale netten, welke lastig zijn op te lossen door de geografische spreiding van afnemers

De informatie voor Cluster 6 is aangeleverd door de respectievelijke brancheorganisaties Behoefte tot 2030: Behoefte na 2030:

Papier (huidig) Datacenters - Datacenters 40-300% groei in - Grootschalige elektrificatie keramiek

energieverbruik, van 47 naar 57 - 110 PJ (i.c.m. alternatief gas); maximaal 10

  • Elektrificatie papierindustrie d.m.v. warmte PJ e-vraag, gemiddeld 1,2 GW

pompen of weerstandsverwarming; e-vraag - E-vraag papier blijft 40% van totale

Elektriciteit Ketels & Elektriciteit Datacenter 2018: 5,3 PJ; 2030: 7,5 PJ vraag maar neemt af naar 5,3 PJ drogers Papier door efficiëntie verbeteringen

  • Levensmiddelen: elektrificatie LT processen,

vervangen van 30% aardgas vraag d.m.v. - E-vraag levensmiddelenindustrie

warmtepompen, stoomrecompressie; neemt toe door elektrificatie HT

e-vraag 2016: 20 PJ; 2030: 30 PJ processen

Levensmiddelen - Offshore platforms: elektrificatie 8-10 - Uitbreiding elektrificatie in

grootste platforms (tot 1,0 Mton reductie) technologische industrie

  • Elektrificatie deelprocessen keramiek

Elektriciteit

Infra tot 2030 Infra na 2030

Warmte Ovens & - Elektrificatie en eigen opwek in industrie - Verzwaring van aansluitingen en ketels Product

  • Verzwaring van aansluitingen en lokale netten lokale netten

Aardgas - Aansluiten offshore platforms op E-net

Technische beperkingen tot 2030:

  • Groot deel datacenters momenteel in Noord-Holland, hier ontstaan beperkingen op het e-net.

Technologie Bij gebrek aan ruimte op e-net zullen datacenters verspreiden over het land. Coördinatie is

belangrijk om de impact van datacenters op (lokale) e-netten en op de elektrificatie van de industrie te minimaliseren

Elektriciteit Elektronica, Ketels &

machines & - Door relatief kleine e-vraag en grote geografische spreiding van overige industrieën is

productie transportnationale coördinatie van elektriciteit voor deze partijen niet haalbaar. Tegelijkertijd is de Aardgas

middelen potentiele impact dermate groot dat er nagedacht moet worden over maatregelen om deze impact zoveel mogelijk te beperken

2019 2030 2050

A.6 Bevindingen – Cluster 6 – Realiteit en technische beperkingen

De informatie voor Cluster 6 is aangeleverd door de respectievelijke brancheorganisaties

C1 Tot 2030 Na 2030

W2

Waterstof - H1: Productie H 2 op offshore - H2: Omschakelen E2

platforms en aansluiting op keramiekindustrie op H ing 2 Laag

landelijke H C3 2 infra middels lokale elektrolyse C2 W3

  • H3: Omschakelen par

H keramiekindustrie op H 2 2 middels aansluiting op W4

landelijke H bes 2 infrastructuur

  • H5: omschakelen FNLI op H 2 W1 E1 2 g H1

    CO

CO 2 - C1: CCS keramiek - C4: CCS papierindustrie

  • C2: CC(U)S AVI’s Hoo

CO

2 - C3: aanleggen lokale CO 2 netten

Warmte/stoom - W1: Uitkoppelen restwarmte Laag Hoog

datacenters richting (nieuwe)

warmtenetten Project risico

  • W2: Geothermie voor levensmiddelen, papier- en

keramiekindustrie Technische beperkingen Tot 2030

  • W3: Gebruik LT restwarmte voor

FNLI en papierindustrie (niet Waterstof - Ja, regelgeving belemmert H 2 productie op offshore

benoemd) platforms - W4: Gebruik restwarmte AVI’s

CO 2 - Ja, bedrijfsgrootte van keramische- en papierindustrie

Elektriciteit - E1: Elektrificatie offshore platforms - E3: Grootschalige elektrificatie maakt CC(U)S infrastructuur slecht haalbaar i.v.m. - E2: Gedeeltelijke elektrificatie FNLI, keramiek en technologie beperkte volume

levensmiddelen, papier, keramiek en

technologie Warmte/stoom - Ja, lokale knelpunten komen voor bij constructie van warmtenetten, dit dient lokaal te worden onderzocht

Elektriciteit - Ja, lokale knelpunten worden verwacht binnen het elektriciteitsnet, dit dient lokaal te worden onderzocht

154 154 DNV GL © 2020

B B. Project afhankelijkheden en timing

Project afhankelijkheden en timing

Ketens van projecten en attributen - Porthos

Porthos CCS

Project Start Vanaf Doorloop Oplevering ‘20 ‘21 ‘22 ‘23 ‘24 ‘25 ‘26 ‘27 ‘28 ‘29 ‘30

C5, R-M: CCS Porthos 2021 FID 3 jr 2024 g

Laag

rin – C15, C6: CC(U)S AVI AVR Rozenburg 2021 FID 3 jr 2024

  • – 
    H3, R-M: H-vision, blauwe H spa C15 2 , 46 PJ. 2023 FID 3 jr 2026 be
  • C7, R-M: Porthos Zeeland en Chemelot. 2022 Start VT 4 jr 2026 2 C10
    • – 
      C9, Ze: 1,7 Mton CCS bij H CO C9 2 productie 2025 Start VT 2 jr 2027
    • – 
      C10, Ze: CC(U)S 1 Mton reeds beschikbare pure CO Hoog

      C7

      2 2024 Start VT 2 jr 2026 H3

      C5

      Laag Hoog Project risico

Project Mton CO 2 Kosten (MEUR) Bijdrage verdienmodel NL Spin-off transport & GO

C6, R-M: CCS Porthos 2,5 400 – 500 Mogelijkheid tot internationale speler op toekomstige

  • – 
    C17, C6: CC(U)S AVI AVR Rozenburg 0,6 80 – 100 internationale CO 2 markt, CO 2

    import uit Rührgebied en – H3, R-M: H-vision, blauwe H 2 , 46 PJ. 2,5 2.000 Vlaanderen. Mogelijk maken transport met

  • C7, R-M: Porthos Zeeland en Chemelot. 0,8 110 – 130 waterstof. Competitiviteit NLse industrie

C15

  • – 
    C9, Ze: 1,7 Mton CCS bij H bij stijgende EU-ETS prijzen Nabijheid van transport 2 productie 1,7 100 – 120 en evt. verdere CO

    2 hotspots (haven Rotterdam) bij

belastingen. C6 – C10, Ze: CC(U)S 1 Mton reeds beschikbare pure CO 1 60 – 70 waterstofproductie.

2 H3

Toegang tot internationale H C7

Totaal 9,1 2.750 – 2.970 2 markt, mogelijkheden tot H

2

im- en export. C9 C10

C7

Project afhankelijkheden en timing

Ketens van projecten en attributen – Athos en Elektrolyse R-M

Athos CCS

Project Start Vanaf Doorloop Oplevering 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030

C3, NZKG: CCS Athos 2023 FID 4 2027

g Laag

  • – 
    H2, NZKG: Blauwe H 2 Athos 2025 FID 2 2027 rin

    C15

  • – 
    C15, C6: CC(U)S AVI’s HVC & AEB 2025 FID 2 2027 spa

    be H2 Project Mton CO 2 2 Kosten (MEUR) Bijdrage verdienmodel NL Spin-off transport & GO

C3, NZKG: CCS Athos 4,5 350 – 600 Competitiviteit Tata Steel bij stijgende EU- CO – H2, NZKG: Blauwe H ETS prijzen en evt. verdere CO 2 belastingen Mogelijk maken mobiliteit met 2 Athos 1,5 120 – 150

waterstof, im- en export van Hoog

  • – 
    C15, C6: CC(U)S AVI’s HVC & AEB 0,7 100 – 120 C3 Toegang tot internationale H

    2 markt, waterstof Totaal 6,7 570 – 870 mogelijkheden tot H 2 im- en export.

    Laag Hoog Project risico

    Elektrolyse R-M

Project Start Vanaf Doorloop Oplevering 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030

E10, R-M: 250 MW P2H2 2021 FID 2 2023

g Laag

  • E11, R-M: Opschaling E10 tot 2GW 2021 Aanvraag net cap. 8 2030 E10 rin
  • – 
    H4, R-M: Lokaal H 2 netwerk (HIC) 2021 FID 2 2023 spa be

Project Mton CO 2 2 Kosten (MEUR) Bijdrage verdienmodel NL Spin-off transport & GO H4 E10, R-M: 250 MW P2H2 0,5 100 – 150 CO

  • E11, R-M: Opschaling E10 tot 2GW 3,5 700 – 1.050 Toegang tot internationale H

    2 markt, Mogelijk maken transport met Hoog

    E11

  • – 
    H4, R-M: Lokaal H 2 netwerk (HIC) 0 40 – 60 mogelijkheden tot H 2 im- en export. waterstof.

    Totaal 4,0 840 – 1.260 Laag Hoog Project risico

Project afhankelijkheden en timing

Ketens van projecten en attributen – Elektrolyse Noord-Nederland & OCAP uitbreiding

Elektrolyse Noord-Nederland

Project Start Vanaf Doorloop Oplevering 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030

E1&E3, NN, 120 MW P2H2 Noord-Nederland 2020 FID 2 2022

  • – 
    E2&E4, opschaling tot 250 MW en 1850 MW 2020 NC 7 2027 g Laag

    E3

    rin

  • – 
    C1, NN, Biofuel met CO E1 C1 2 2020 FID 2 2022

    spa E2

    be

    2

Project Mton CO 2 Kosten (MEUR) Bijdrage verdienmodel NL Spin-off transport & GO CO

E1&E3, NN, 120 MW P2H2 Noord-Nederland 0,2 40 – 60

  • – 
    E2&E4, opschaling tot 250 MW en 1850 MW 3,6 560 – 940 Hoog Toegang tot internationale H E4

    2 markt, Mogelijk maken transport met – C1, NN, Biofuel met CO 2 n.b. n.b. mogelijkheden tot H 2 im- en export. waterstof.

Totaal 3,8 600 – 1.000 Laag Hoog

Project risico

OCAP uitbreiding

Project Start Vanaf Doorloop Oplevering 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030 g Laag OCAP RM (C6) en NZKG (C4) 2021 Start verg. traject 4 2025 rin C15

  • – 
    C15, C6: CC(U)S AVI’s 2025 Start verg. traject 3 2028

    spa C4 C6

    be

    2

Project Mton CO 2 Kosten (MEUR) Bijdrage verdienmodel NL Spin-off transport & GO CO

OCAP RM (C7) en NZKG (C5) 1 70 – 90

  • – 
    C17, C6: CC(U)S AVI’s 1,3 90 – 110 Competitiviteit NLse industrie bij stijgende EU- Verdere verduurzaming en reductie van Hoog ETS prijzen en evt. verdere CO

    2 belastingen. gasverbruik glastuinbouw.

    Totaal 2,3 160 – 200

    Laag Hoog Project risico

Project afhankelijkheden en timing

Ketens van projecten en attributen – Elektrolyse NZKG & Zeeland

Elektrolyse NZKG

Project Start Vanaf Doorloop Oplevering 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030

E6, NZKG: 100MW P2H2 2023 Start verg. traject 3 2025 g

Laag

rin – E7, NZKG: opschalen 1GW P2H2 2023 Aanvraag netcapaciteit 7 2030

spa E5

be

2 E7 Project Mton CO 2 Kosten (MEUR) Bijdrage verdienmodel NL Spin-off transport & GO CO

E6, NZKG: 100MW P2H2 0,2 40 – 60

  • – 
    E7, NZKG: opschalen 1GW P2H2 1,6 260 – 440 Toegang tot internationale H 2 markt, Hoog mogelijkheden tot H

    2 im- en export.

    Mogelijk maken transport met waterstof.

    Totaal 1,8 300 – 500

    Laag Hoog Project risico

Elektrolyse Zeeland

Project Start Vanaf Doorloop Oplevering 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030

E15, Ze: 100MW P2H2, 2022 Start verg. traject 3 2025

  • – 
    E16, Ze: opschaling naar 1GW 2022 Aanvraag netcapaciteit 7 2029 g

    Laag

    rin – H5, Ze: CUST H 2 netwerk 2020 Start ontwerp 5 2025 E15

    spa be

    2 H5

Project Mton CO 2 Kosten (MEUR) Bijdrage verdienmodel NL Spin-off transport & GO CO E16

E15, Ze: 100MW P2H2, 0,2 40 – 60

  • – 
    E15, Ze: opschaling naar 1GW 1,6 260 – 440 Hoog Toegang tot internationale H

    2 markt, – H5, Ze: CUST H 2 netwerk 0 40 – 60 mogelijkheden tot H 2 im- en export.

    Mogelijk maken transport met waterstof.

Totaal 1,8 340 – 560 Laag Hoog

Project risico

Project afhankelijkheden en timing

Ketens van projecten en attributen – CCS Cluster 6 en CUST CO 2 leiding

CCS Cluster 6

C14

Project Start Vanaf Doorloop Oplevering 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030 g Laag C16, C6: aanleggen lokale CO 2 netten 2026 Start VT 4 2030 rin

  • – 
    CCS Cluster 6 (C14) 2027 Start VT 3 2030 C16

    spa be

    2

Project Mton CO 2 Kosten (MEUR) Bijdrage verdienmodel NL Spin-off transport & mobiliteit CO

C16, C6: aanleggen lokale CO 2 netten 0 30 – 50 Competitiviteit NLse industrie bij stijgende Mogelijkheid tot internationale speler op

  • – 
    CCS Cluster 6 (C14) 1,6 90 – 100 EU-ETS prijzen en evt. verdere CO Hoog 2 toekomstige internationale CO 2 markt,

    Totaal 1,6 120 – 150 belastingen. CO 2 import uit Rührgebied.

    Laag Hoog Project risico

CUST CO

2 leiding

Project Start Vanaf Doorloop Oplevering 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030 g Laag C11, Ze: CUST CO 2 leiding 2022 Start ontwerp 5 2027 rin

  • – 
    C8, Ze: Mton CCU alternative concrete 2025 FID 2 2027

    spa C8

    be

    2

Project Mton CO 2 Kosten (MEUR) Bijdrage verdienmodel NL Spin-off transport & GO CO C11

C11, Ze: CUST CO 2 leiding 0 50 – 70

  • – 
    C8, Ze: CCU alternative concrete 0,5 30 – 40 Competitiviteit NLse industrie bij stijgende EU- Verduurzaming gebouwde omgeving bij Hoog ETS prijzen en evt. verdere CO

    2 belastingen. gebruik CCU beton in bouwsector.

    Totaal 0,5 80 – 110

    Laag Hoog Project risico

Afhankelijkheden en timing

Projecten zonder afhankelijkheden

Project Start Oplevering Mton CO 2 Kosten (MEUR) Bijdrage verdienmodel NL Spin-off transport & GO C12, Ch: Reductie N 2 O emissie 2020 2023 0,9 50 – 70 - -

Mogelijkheid tot internationale E12

E8 W9

C13, Ch: Evt. CCU glastuinbouw 2022 2025 0,1 5 – 10 speler op toekomstige internationale CO - E20

2 markt, CO 2

import uit Rührgebied. Laag E17 H7

E5, NN: Extra elektrificatie 2020 2030 0,8 80 – 100 H6 g W3

E8, NZKG: Elektrificatie 2020 2030 0,4 40 – 50 Uitbreiden van de maturiteit van elektrische applicaties rin W7

E12, R-M: Elektrificatie 2020 2030 1,3 130 – 150 binnen industrie. E14

W6

spa E5 C13

E14, Ze: Elektrificatie P2H 2020 2030 0,8 80 – 100 Uitbreiden van elektrische Mogelijkheid tot direct applicaties richting GO. be

E17, Ch: Elektrificatie en energie efficiëntie 2025 2030 0,4 40 – 50 invoeden van overtollige 2

CO E19 W2

E19, C6: Elektrificatie offshore platforms 2022 2030 1 n.n.b. productie WoZ als flex in de industrie

E20, C6: Gedeeltelijke elektrificatie C6 2020 2030 1,9 180 – 220 C12 H8

H6, Ch: Vergroenen 50kton H 2 productie 2025 2030 0,8 50 - 220 Hoog

H7, Ch: Pilotplant P2H2 uit koolwaterstoffen Onbekend Onbekend Onbekend

H8, C6: Productie H 2 op offshore platforms Onbekend Onbekend Onbekend Uitbreiden van NLse kennis en

W2, NN: Uitbreiding restwarmte 2023 2025 0,3 30 – 50 kunde alsmede maakindustrie Reductie gasverbruik GO Laag Hoog

op het gebied van restwarmte en glastuinbouw Project risico

W3, NN: Uitbreiding stoomnet 2021 2023 0,2 5 – 10 Verdere integratie en

efficiëntie en daarmee Mogelijkheid tot

2020 2025 0,5 15 – 20 competitiviteit van NLse

aankoppeling op W6, R-M: Uitbreiden stoomnetwerk Botlek

industrie warmtenetten richting GO

W7, Ch: Vervolg HGN, 30 MW restwarmte 2020 2022 0,05 30 – 50 - Reductie gasverbruik GO

Uitbreiden kennis en

W9, C6: Geothermie FNLI, papier- en keramiek 2030 Onbekend 0,3 250 – 300 maturiteit van toepassing Eventuele aansluiting GO geothermie binnen de op geothermie

industrie

Totaal 9,8 985 – 1.260

C Overzicht knelpunten per project

1

162 DNV GL © 2020

  • 5. 
    Knelpunten – Regulatorische aspecten [1/2]

Het ontbreekt aan kaders voor cross-sector en cross-industrie uitwisseling van energiedragers en het op systeem niveau optimaliseren van de infrastructuur.

Generieke knelpunten • Grensoverschreidende projecten worden bemoeilijkt door de vraag waar CO 2 emissie

  • • 
    Het realiseren van infrastructuur en het vollooprisico worden gekweld door reductie verrekend mag worden: onzekerheid vanuit de business case voor decarbonizatieprojecten, een deel hiervan • Het Steel2Chemicals CC(U)S project vanuit de samenwerking tussen cluster betreft regulering: Het ontbreekt aan “Carbon-accounting” principes om traditionele Zeeland en België resulteert in scope 1 reductie in BE en scope 3 reductie in

waardeketen-overstijgende CO 2 reducties transparant te kunnen alloceren en NL. Huidige CO 2 accounting regels vormen dus een knelpunt voor dit project [i]

verrekenen. CO 2 voordelen of reducties bij de afnemende partij zijn in principe

direct te verrekenen met de leverende industrie, maar in de praktijk resulteert dit in Waterstof

slecht werkbare oplossingen. Voor voorbeelden, zie de specificering op de volgende • De wetgeving rondom “nieuwe gassen” zoals waterstof, biogas en CO 2 , zijn nog niet

pagina bij CO 2 en warmte. duidelijk, zoals bijvoorbeeld over de kwaliteitseisen voor invoeding in de

  • • 
    Het ontbreekt bedrijven aan mogelijkheden voor informatie uitwisseling ter infrastructuur.

ondersteuning van systeemintegratie en onderlinge afstemming. Uitwisseling van • In Cluster 6 belemmert de Mijnbouwwet de productie van H 2 op offshore platforms,

operationele gegevens en investeringsplannen mogen in het kader van de ondanks dat het e-net minder verzwaard hoeft te worden bij offshore H 2 productie.

mededingingswet niet onderling worden gedeeld. [i]

  • • 
    De wetgeving rondom “nieuwe gassen” zoals waterstof, biogas en CO 2 , zijn nog niet

duidelijk, zoals bijvoorbeeld over de kwaliteitseisen voor invoeding in de

infrastructuur.

  • • 
    De benodigde doorlooptijd van vergunningsprocessen kan, met name door inspraakprocedures, flink oplopen. Dit staat haaks op de urgentie van de

investeringen zoals hierboven aangegeven. Een herziening van beslistermijnen en

inspraakprocedures is niet voorzien. [i] Bij de overheid is continu aandacht voor het

verbeteren van de besluitvormingsprocedures (zoals in de nieuwe Omgevingswet of

de MIRT-aanpak). Tijdwinst kan met name gezocht worden in intensievere

samenwerking van alle partijen en efficiëntere voorbereidingsprocedures, zonder

ruimtelijke ontwikkeling en veiligheid uit het oog te verliezen. [i]

  • • 
    SDE ++ subsidie dekt een beperkt aantal technologieën. Daarbij zijn bedragen afgestemd op de beste in zijn klasse waardoor maar beperkt aantal bedrijven hier gebruik van kan maken.
  • • 
    Er heerst onzekerheid over de vraag of toekomstige infrastructuur (waterstof, CO 2

en warmte/stoom) publiek of privaat zou moeten zijn. Dit geeft spanning met de

wettelijke taak van organisaties als EBN en GTS. Dit is met name van belang voor

het dragen van het vollooprisico.

  • 5. 
    Knelpunten – Regulatorische aspecten [2/2]

Internationale afstemming van de kaders voor de afvang, transport en hergebruik van CO 2 ontbreekt.

CO 2 Elektriciteit • Internationale wetgeving beschouwt CO 2 als afval, er is onduidelijkheid betreft de • Het toekennen van een uitbreiding gebeurt pas ná de formele aanvraag door de

voorwaarden waaronder cross-border transport plaats mag vinden. Het London industrie.

protocol is begin oktober 2019 aangepast en spreekt erover dat dergelijk transport • Gevolg: De doorlooptijd van het gehele proces, ontwerp, vergunningsaanvraag

onder bepaalde criteria is toegestaan, zonder deze te specificeren. Het London en realisatie start pas ná de FID van de industrie.

Protocol werd ervaren als niet faciliterend voor de bredere opschaling van CCU(S) • Het doelmatigheidsprincipe in het reguleringskader van de infrastructuurbeheerders

projecten en belemmerend voor de internationale positie van Nederland als legt de risicoallocatie van niet-doelmatige voorinvesteringen eenzijdig bij de

onderdeel van het bredere ARRRA cluster [i] (zie pagina 13). De invloed van de netbeheerders. Zo is er vooraf geen zekerheid of investeringen op basis van

recente wijzigingen hierop is nog onduidelijk. toekomstige ontwikkelingen, dus zonder dat er een concrete klantenaanvraag aan

  • • 
    De benodigde doorlooptijd van vergunningsprocessen kan, met name door ten grondslag ligt, terugverdiend kunnen worden middels tarieven. Hierdoor wordt er inspraakprocedures, flink oplopen alleen geïnvesteerd indien er een concrete klantenaanvraag is.
  • • 
    Het ontbreekt aan een duidelijke internationale allocatie van aansprakelijkheid en • Het ontbreekt TenneT en regionale netbeheerders aan een proces voor het

eigendomsrecht voor opgeslagen CO [i] 2 . Hierdoor zijn risico’s voor private partijen opbouwen én gebruiken van relevant inzicht in de ontwikkeling van lokale vraag én

niet transparant. aanbod.

  • • 
    Het ontbreekt aan duidelijke kwaliteitseisen voor het op te slaan CO 2 . Hierdoor • Belemmerend voor de industrie is de methodiek voor de toewijzing van CO 2 emissies

    heerst er onzekerheid over de kosten van de benodigde reinigingsinstallatie. [i] op basis van de Nederlandse opwekportfolio, welke niet gelijk loopt met de realisatie

  • • 
    Er is geen regulatorisch kader voor het selecteren van gebruikte gasvelden op de van CO 2 -vrije opwekking (additionaliteit) [i] . Noordzee met het oog deze te gebruiken voor CO 2 opslag.
  • • 
    De huidige EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van CO 2 aan non-ETS entiteiten Warmte (b.v. CCS per schip, CCU aan glastuinbouw) levert volgens de emissie accounting • De huidige EU-ETS “Carbon-accounting” principes onvoldoende CO 2 -credits voor de

regels geen reductie voor de industrie op. Dit reduceert de financiële prikkel voor levering van restwarmte toe aan bedrijven (scope 2) . [i]

dergelijke projecten en weerhoudt investeringsbeslissingen omtrent de afvangst van

CO 2 . Dit belemmert:

  • • 
    CCU projecten met levering aan kassen (clusters NZKG, Rotterdam Moerdijk, Zeeland en Chemelot)
  • • 
    CCS projecten met levering aan schepen voor ondergrondse opslag (clusters Noord-Nederland, Zeeland en Chemelot)
  • • 
    CCS projecten met biomassa, de daaruit resulterende negatieve emissies worden niet geaccrediteerd
  • • 
    Projecten voor circulariteit en hergebruik reststromen (bijvoorbeeld geen EU- ETS gratis rechten voor gerecycled staal) [i]
  • 5. 
    Knelpunten – Economische aspecten [1/2]

Het ontbreken van inzicht in de lange termijn kaders maakt het nemen van beslissingen voor bedrijven risicovol.

Generieke knelpunten: Waterstof:

  • • 
    Het realiseren van infrastructuur en het vollooprisico worden gekweld door • Toekomstige elektriciteitsprijzen zullen meer dynamisch zijn vanwege onzekerheid vanuit de business case voor decarbonizatieprojecten. elektriciteitsproductie uit zon en wind. Productie van groene waterstof (uit
  • • 
    Een deel van deze onzekerheid komt voort uit onzekerheid over toekomstige elektriciteit afkomstig van zon of wind) zal daarmee fluctuaties kennen, wat

    prijsontwikkelingen van bijvoorbeeld CO grootschalige waterstofopslag noodzakelijk maakt. In geen van de clusterplannen 2 , fossiele brandstoffen en groene

    energiedragers. lijkt dit onderkend.

    • • 
      Een andere bron van onzekerheid komt uit het gebrek aan transparantie van • Er worden veel projecten m.b.t. waterstof productie gerapporteerd, de

    het interne beslissingsproces bij bedrijven. Een groot aantal industriële beschikbaarheid van subsidies is wellicht onvoldoende om al deze projecten te

    bedrijven/locaties in Nederland is in handen van buitenlandse partijen, welke realiseren. [i]

uiteindelijk beslissen over strategische vraagstukken. Investeringen in • Voor bedrijven in Cluster 6 is het onbekend of er een mogelijkheid zou kunnen zijn decarbonisatie moeten hier dan binnen passen, voldoende zekerheid bieden om aan te sluiten op een dichtbij gelegen leiding. De benodigde investeringen voor

en de competitiviteit niet aantasten. specifieke bedrijven kunnen daardoor veel lager (of hoger) uitvallen dan wanneer

  • • 
    Onzekerheid over toekomstig overheidsingrijpen (beschikbaarheid van uitgegaan wordt van gemiddelden. [i]

subsidies of heffingen) maakt het moeilijk voor bedrijven om de • Lokale initiatieven voor infrastructuur (voor bijvoorbeeld pilots) zijn niet per bedrijfsactiviteiten toekomstbestendig te maken. [i] definitie afgestemd met landelijke plannen. Dit kan tot suboptimale oplossingen of

  • • 
    Grondspeculaties bij locaties die benodigd zijn voor decarbonisatie projecten of tegenstrijdige uitkomsten leiden. [i]

infrastructurele uitbreidingen hebben een negatieve impact op business cases en • Onduidelijkheid over de materialiteit en timing van de beschikbaarheid van

kunnen vertragend werken. waterstof belemmert de bedrijven in meerdere clusters om adequaat over een FID

  • • 
    Infrastructurele projecten kennen meerdere risico’s, met name het vollooprisico is te beslissen. [i]

voor individuele partijen lastig te dragen.

  • • 
    Mogelijkheden tot hergebruik van bestaande buisleidingen wordt mogelijk beperkt doordat het einde van de economische levensduur niet samenvalt met toekomstig gebruik. Daardoor zullen leidingen niet altijd geconserveerd worden.
  • • 
    Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruikers. Zo kan een wens tot uitbreiding van capaciteit vanuit eindgebruikers belemmerd worden door de beheerder van de infrastructuur.
  • • 
    Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarschap bij het realiseren van nietgereguleerde infrastructuur. Een individueel bedrijf wil infrastructuur niet altijd op zijn balans.
  • 5. 
    Knelpunten – Economische aspecten [2/2]

De beperkte mogelijkheid om “buiten de poort” reducties transparant te maken beperkt de mogelijkheden voor systeemoptimalisaties.

CO 2 : congesties op het E net beperken als ze flexibel worden ingezet ten tijde van • De kosten van CO 2 afvangst dragen significant bij aan het vollooprisico van offshore wind productie. Wanneer deze systemen volcontinu worden ingezet transport- en opslagprojecten [i] . Tegelijk is voor een aantal bedrijfsprocessen CO 2 veroorzaken ze juist beperkingen. De methodologie van kosten allocatie door

afvang reeds onderdeel van de normale bedrijfsvoering (o.a. bij de productie van capaciteitstarieven in de netwerkaansluitingen faciliteren deze flexibele inzet nog

ammoniak). Deze CO 2 is op zeer korte termijn beschikbaar voor opslag tegen niet.

betrekkelijk lage additionele kosten. Hierbij is vollooprisico voor transport en opslagprojecten dus beperkt en blijft als beperkende factor de doorlooptijd van Warmte: infrastructuur voor transport naar opslaglocaties. • De huidige EU-ETS wetgeving is dusdanig dat het uitkoppelen van restwarmte aan

  • • 
    De additionele kosten voor de afvoer van CO 2 vanuit Chemelot zijn relatief hoog, en non-ETS entiteiten (b.v. aan de gebouwde omgeving of glastuinbouw) geen reductie

EU-ETS regelgeving wijst geen credits toe bij afvoer per schip. De koppeling met in CO 2 emissie voor de industrie oplevert. Dit reduceert de financiële prikkel voor

industrie in Duitsland voor CCU toepassing wordt hierdoor niet gefaciliteerd dergelijke projecten en weerhoudt investeringsbeslissingen omtrent uitkoppeling waardoor mogelijke synergie voordelen over de grens onbenut blijven. van warmte.

  • • 
    De onduidelijkheid rondom Post-Storage aansprakelijkheid van de CCS optie • Bedrijven vrezen een lange termijn “lock-in”: verplichtingen om warmte te leveren (nationaal en internationaal) maakt de business case onzeker. [i] aan externe omgeving kan als beperkend worden ervaren. Dit treedt op aangezien
  • • 
    Onduidelijkheid met betrekking tot het eventueel beschikbaar komen van een CCS de typische investeringstermijn bij een warmtenet rond de 40 jaar ligt, terwijl deze infrastructuur en tevens over de timing ervan weerhoudt de beslissingen omtrent termijnen bij de industrie veel korter zijn.

investeringen van bedrijven in CO 2 afvang. • De zeer lange terugverdientijden bij aanleg van warmte infrastructuur en de

optredende project risico’s zorgen voor slechte financierbaarheid van het gebruik Elektriciteit: van restwarmte.

  • • 
    Het is voor TenneT slechts mogelijk na een formele aanvraag de benodigde • Een voorbeeld hiervan is een project in Moerdijk op gebied van

capaciteitsuitbreiding te realiseren. De benodigde doorlooptijd hiervoor is 7-12 warmtelevering wat vooralsnog stopgezet is door gebrek aan financiering

jaar

[i] . De lengte van deze doorlooptijd vertraagt investeringsbeslissingen. (EnergyWebXL).

  • • 
    Een voorbeeld hiervan betreft partijen die overwegen hun warmtevoorziening

te elektrificeren: doorlooptijd en onzekerheid betreft beschikbare capaciteit

voor verruiming van de E-aansluiting is een knelpunt voor de

investeringsbeslissing.

  • • 
    Ook is er aanzienlijk risico dat aansluitingen van bijvoorbeeld (opschaling

van) elektrolysers niet tijdig gerealiseerd kunnen worden.

  • • 
    Elektrificering van de warmtevoorziening is momenteel voor industrie nog niet

kostendekkend (zie generieke opmerking over kostprijs aardgas hierboven). Ook

beperkingen uit de SDE++ regeling (max. 2000 uur groene stroom) belemmeren dit

[i] . In de DNV GL studie over P2H is dit verder geanalyseerd en zijn oplossingen

geïdentificeerd [43].

  • • 
    De elektrificering van de warmte voorziening, en ook P2H2 kunnen potentieel
  • 5. 
    Knelpunten – Bestuurlijke aspecten

Het ontbreekt aan inzicht in de bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de verschillende overheidslagen.

Generiek: nodig. Voor locaties langs de kust zijn transportkosten en risico’s van afvoer van

  • • 
    Op bestuurlijk vlak ontbreekt er voor bedrijven inzicht in de bevoegdheden en CO 2 lager dan in het binnenland. Bij gebrek aan een duidelijke keuze over “waar,

verantwoordelijkheden tussen de Nationale, Regionale en Lokale overheden. wat?” is het voor de industrie lastig te beslissen voor specifieke • Vanuit de verschillende bestuurslagen bestaat geen duidelijke regierol in de decarbonisatieprojecten gezien onduidelijkheid over toekomstvastheid en

visievorming rondom de infrastructuurplannen. opschalingspotentieel. • Voorbeeld: Voor buisleidingen zijn er bestaande SVB (StructuurVisieBuisleidingen) 2. Het non-discriminatoir principe daarentegen beperkt de mogelijkheid om tracés / corridors die door de verschillende overheden gerespecteerd dienen te geografisch onderscheid te maken met betrekking tot beschikbaarstelling van worden, ook wanneer er maatschappelijke druk wordt uitgeoefend. Zo is onlangs gereguleerde infrastructuur. [i]

een reservering voor een indicatief tracé ongedaan gemaakt. Onder druk van • Er is geen consensus dat het aanleggen en beheren van een CO 2 infrastructuur een

omwonenden, pasten lokale overheden de bestemmingsplannen niet aan en commercieel rendabele activiteit is, en derhalve door private partijen opgepakt zal bouwden huizen op het beoogde tracé. [i] worden. Bij gebrek aan maatschappelijke keuze en bestuurlijk commitment ontstaat

Waterstof: geen stimulans voor gereguleerde netwerkbedrijven om onshore CO 2 infrastructuur te ontwikkelen terwijl de industrie worstelt om beheer en verantwoordelijkheid op zich te

  • • 
    De vraag-aanbod problematiek van waterstof heeft een lokaal, regionaal, nationaal en

internationaal karakter. Het bestuurlijke proces voor de benodigde afstemming en nemen. sturing ontbreekt. Dit gebrek aan regie is een belemmering bij het maken van cruciale • Hergebruik van bestaande leidingen lijkt een kans voor snelle invoering van CO 2 - keuzes: transport maar heeft te kampen met een verschil in timing, publieke perceptie en een

  • 1. 
    Voor lokale productie van waterstof is óf grootschalige stroomcapaciteit benodigd onduidelijke regie. De komende 10 jaar staat er ontmanteling op het programma van

    voor groene waterstof, óf afvoer capaciteit van CO diverse overbodige leidingen. Als de komende 10 jaar geen keuze gemaakt wordt op 2 voor blauwe waterstof. De vraag

is op welke locatie we via welke technologie schaalgrootte weten te bereiken. gebied van CO 2 infrastructuur en CCS, dan is er waarschijnlijk veel potentieel

  • 2. 
    Bij keuzes tussen groene of blauwe waterstof (zie appendix) speelt ook geografie herbruikbare infra verdwenen (omdat komende 10 jaar meeste infra einde

een rol: de beschikbaarheid van groene stroom vanuit offshore wind kent minder economische levensduur behaalt).

[i] Merk op dat buisleidingen onbruikbaar raken zodra

beperkingen voor industrie aan de kuststrook dan verder land inwaarts. Voor deze ze niet meer in onderhoud zijn.

locaties zijn ook transportkosten en risico’s van afvoer van CO 2 lager dan in het Elektriciteit: binnenland. Bij gebrek aan een duidelijke keuze over “waar, wat?” is het voor de • Belemmerend voor de industrie is de gebruikte methodiek voor de toewijzing van CO 2

industrie lastig te beslissen voor specifieke decarbonisatieprojecten gezien emissie van industrie sectoren op basis van de totale Nederlandse opwekportfolio.

onduidelijkheid over toekomstvastheid en opschalingspotentieel. Hierdoor kan een individuele partij op basis van GVO’s de eigen energieverbruik

  • 3. 
    Het non-discriminatoir principe daarentegen beperkt de mogelijkheid om “vergroenen”, maar wordt dit niet toegerekend aan de industriesector als geheel [i] .

geografisch onderscheid te maken met betrekking tot beschikbaarstelling van

gereguleerde infrastructuur. [i] Warmte:

  • • 
    Er ontbreekt regie en een bestuurlijk proces voor de inpassing van industriële

CO : 2 restwarmte in lokaal “van-gas-los” programma’s voor de gebouwde omgeving. [i] Dit

  • • 
    Net zoals bij waterstof ontbreekt het ook voor CO 2 aan regie en centrale sturing voor leidt tot een situatie van besluiteloosheid en inactiviteit terwijl er geen technische het maken van cruciale keuzes: beperkingen zijn om juist op korte termijn veel potentiële CO 2 besparing te realiseren.
  • 1. 
    Voor de afvoer van CO 2 (vanuit CCS en blauwe waterstof productie) is infrastructuur
  • 5. 
    Knelpunten – Acceptatie en maatschappelijk draagvlak

Het ontbreekt aan maatschappelijk draagvlak voor het realiseren van infrastructuur, maar deze is cruciaal voor het halen van de doelstellingen.

  • • 
    Een nationale ondersteuning, duiding, van het maatschappelijk belang van industriële activiteiten ontbreekt, waardoor de maatschappelijke loskoppeling tussen, gepercipieerd, industrieel winstbejag en duurzaam ondernemen niet afneemt. Verschillende verduurzamingsprojecten zijn in het verleden vroegtijdig gestaakt onder druk van de publieke opinie [i] .
    • • 
      Zo heeft specifiek CCS in NL geen groot maatschappelijk draagvlak. Dit is een risico voor de realisatie van CCS en doet het lange termijn perspectief van

    CCS teniet: op langere termijn zijn er daadwerkelijk negatieve CO 2 emissies te realiseren (en kort-cyclische CO 2 in lang-cyclische CO 2 om te zetten).

    • • 
      Ook is er onduidelijkheid en gebrek aan objectieve informatie over de technische mogelijkheden en implicaties van CCS: er heerst een perceptie van

    gelimiteerde offshore opslag capaciteit en perceptie dat het CO 2 afvang proces

    ter allen tijde zeer energetisch ongunstig is.

  • • 
    Het ontbreekt vanuit de Rijksoverheid aan een duiding van de verschillende maatregelen en het realiseren van maatschappelijk draagvlak [i] . In het klimaatdebat staan kosten centraal, i.p.v. investeringen. Daarmee wordt het gepresenteerd als een opgave in plaats van een kans voor Nederland. Juist voor de Nederlandse industrie is het van belang om dit om te draaien en daarmee de internationale potenties (zie pagina 13) te realiseren.
  • • 
    Een duidelijke visie, met toelichting van de gemaakte keuzes en consequenties ontbreekt: “`Niet-Alles-Kan’ en bij de inrichting van het Nederlandse industriële landschap zullen er keuzes gemaakt moeten worden over hoe deze aangesloten worden op de infrastructuur. Voor een toekomstbestendige duurzame Nederlandse economie kiest de rijksoverheid voor…. En wel hierom:….”
  • • 
    De maatschappelijke trend BANANA (Build Absolutely Nothing, Anywhere Near Anybody) beperkt de lokale steun, ook van lokale overheden, voor infrastructuur projecten.
  • 5. 
    Knelpunten – Schaarste van middelen

Het niet maken van keuzes verschuift de uitdaging maar maakt deze wel groter, want einddata staan vast.

Generiek • Alle (infra-)voornemens met een grote ruimtelijke impact ondervinden • Het ontbreekt aan nationaal inzicht vanuit back-casting voor verschillende scenario’s acceptatieproblemen bij bestaande eigenaren en gebruikers in een gebied. • het ontbreekt aan dynamisch inzicht in de “wat”, “wanneer” en “hoeveel” van de • Gebrek aan (gepercipieerde) urgentie en organisatorisch vermogen beïnvloedt de infrastructuur. continuïteit van (infra-)projecten in verschillende stadia van ontwikkeling, • Zolang keuzes ontbreken en er geen realisatie wordt opgestart, wordt het probleem planvorming en uitvoering. In die situaties ontwikkelen (infra-)projecten naar achteren verschoven, daarmee wordt het niet kleiner; “bulldozeren”. onvoldoende dynamiek om te blijven concurreren met andere ruimtelijke projecten • Het ontbreekt aan een proces voor de programmatisch aanpak van de op- en (zoals woningbouw) in een gebied. Zo gaat de regionale of lokale dynamiek uitbouw van de infrastructuur. bepalend zijn over het oorspronkelijke (infra-)project.

Human Resources Materiaal • De huidige krapte aan beschikbaarheid van technisch geschoold personeel zal de • Levertijden van componenten kan oplopen tot meerdere jaren [i]. Dit is bijvoorbeeld komende jaren niet wezenlijk verbeteren [i] . Een afstemmingsproces tussen relevant bij transformatorstations. overheid, onderwijs en bedrijfsleven ontbreekt. • Het is onbekend hoe de verdeling over de verschillende expertise gebieden gaat zijn. De verschillende infrastructuren vereisen andere expertises.

Financiële middelen • Het ontbreekt de industrie aan mogelijkheden om de investeringen in decarbonisatie projecten te prioriteren. Deze projecten renderen minder dan de reguliere investeringen en moeten ook concurreren met internationale zustervestigingen. • Het ontbreekt aan specifieke financieringsconstructies. De industrie wil geen infrastructuur assets op de balans hebben, omdat het geen onderdeel van het kernproces is.

Ruimte • Bij meerdere clusters is een gebrek aan fysieke ruimte voor infrastructuur een groeiend probleem. Rekening houden met lange termijn ontwikkelingen is hierbij een complicerende factor aangezien gebieden voor lange tijd dienen te worden gealloceerd. • Er ontbreekt sturing, selectie en prioritering bij de toewijzing van schaarse ruimte aan infrastructuur. Dit geldt voor private ruimte in de clusters, én voor publieke ruimte voor de nationale infrastructuur.

Knelpunten per project (1/9)

Categorie Cluster Project Knelpunten • Doorlooptijd vergunningsprocedures • Carbon accounting principes (scope 1,2,3)

CO2 Noord-Nederland -C1, NN: biofuel met CO2 • Wetgeving nieuwe gassen • De vraag-aanbod problematiek van CCS heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor de benodigde afstemming en sturing ontbreekt

  • • 
    Doorlooptijd vergunningsprocedures • De vraag-aanbod problematiek van CCS heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor de benodigde afstemming en sturing ontbreekt

CO2 Noord-Nederland -C2, NN: CO2 net Eemshaven – Delfzijl • Er is geen consensus dat het aanleggen en beheren van een CO2 infrastructuur een commercieel rendabele activiteit is, en derhalve door private partijen opgepakt zal worden

  • • 
    Onduidelijkheid met betrekking tot komst en timing CC(U)S infrastructuur hindert investeringsbeslissingen CO2 afvang • Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruiker • Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarsschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur • Doorlooptijd vergunningsprocedures • Beschikbaarheid SDE++ • Ontbreken kwaliteitseisen op te slaan CO2 • Ontbreken allocatie van liability en eigendomsrecht van opgeslagen CO2 • Ontbreken regulatorisch kader voor selecteren van gebruikte gasvelden voor CO2 opslag. • EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van CO2 aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor de industrie op • Carbon accounting principes (scope 1,2,3) • Wetgeving nieuwe gassen • Hergebruik van bestaande leidingen lijkt een kans voor snelle invoering van CO2-transport maar heeft te kampen met een verschil in timing, publieke perceptie en een onduidelijke regie.

CO2 NZKG -C3, NZKG: Athos CC(U)S • De komende 10 jaar staat er ontmanteling op het programma van diverse overbodige leidingen. Als de komende 10 jaar geen keuze gemaakt wordt op gebied van CO2 infrastructuur en CCS, dan is er waarschijnlijk veel potentieel herbruikbare infra verdwenen

  • • 
    De vraag-aanbod problematiek van CCS heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor de benodigde afstemming en sturing ontbreekt
  • • 
    Er is geen consensus dat het aanleggen en beheren van een CO2 infrastructuur een commercieel rendabele activiteit is, en derhalve door private partijen opgepakt zal worden
  • • 
    De kosten van CO2 afvang dragen significant bij aan het vollooprisico van transport- en opslagprojecten • De onduidelijkheid rondom Post-Storage liability van de CCS optie (nationaal en internationaal) maakt de business case onzeker • Onduidelijkheid met betrekking tot komst en timing CC(U)S infrastructuur hindert investeringsbeslissingen CO2 afvang • Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruikers • Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarsschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur

Knelpunten per project (2/9)

Categorie Cluster Project Knelpunten • Doorlooptijd vergunningsprocedures • EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van CO2 aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor de industrie op

CO2 NZKG -C4, NZKG: OCAP 1,1 Mton CCU • Carbon accounting principes (scope 1,2,3) -C6, R-M: OCAP 1,2 Mton CCU

  • • 
    De vraag-aanbod problematiek van CCS heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor de benodigde afstemming en sturing ontbreekt
  • • 
    Onduidelijkheid met betrekking tot komst en timing CC(U)S infrastructuur hindert investeringsbeslissingen CO2 afvang • Doorlooptijd vergunningsprocedures • Beschikbaarheid SDE++ • Ontbreken kwaliteitseisen op te slaan CO2 • Ontbreken allocatie van liability en eigendomsrecht van opgeslagen CO2. • Ontbreken regulatorisch kader voor selecteren van gebruikte gasvelden voor CO2 opslag. • EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van CO2 aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor de industrie op • Carbon accounting principes (scope 1,2,3) • Wetgeving nieuwe gassen • Hergebruik van bestaande leidingen lijkt een kans voor snelle invoering van CO2-transport maar heeft te kampen met een verschil in timing, publieke perceptie en een onduidelijke regie.

CO2 Rotterdam• De komende 10 jaar staat er ontmanteling op het programma van diverse overbodige leidingen. Als de komende 10 jaar geen keuze gemaakt wordt op Moerdijk -C5, R-M: CCS Porthos gebied van CO2 infrastructuur en CCS, dan is er waarschijnlijk veel potentieel herbruikbare infra verdwenen

  • • 
    De vraag-aanbod problematiek van CCS heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor de benodigde afstemming en sturing ontbreekt
  • • 
    Er is geen consensus dat het aanleggen en beheren van een CO2 infrastructuur een commercieel rendabele activiteit is, en derhalve door private partijen opgepakt zal worden
  • • 
    De kosten van CO2 afvang dragen significant bij aan het vollooprisico van transport- en opslagprojecten De onduidelijkheid rondom Post-Storage liability van de CCS optie (nationaal en internationaal) maakt de business case onzeker Onduidelijkheid met betrekking tot komst en timing CC(U)S infrastructuur hindert investeringsbeslissingen CO2 afvang
  • • 
    Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruikers • Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur • Uitwisseling informatie (mededingingswet) • Carbon accounting principes (scope 1,2,3) • Wetgeving nieuwe gassen

CO2 Zeeland -C10, Ze: 0,5 Mton CCU ‘alternative concrete’ • Onzekerheid/onduidelijkheid internationale wetgeving CO2, zoals cross-border transport.

  • • 
    De vraag-aanbod problematiek van CCS heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor de benodigde afstemming en sturing ontbreekt

Knelpunten per project (3/9)

Categorie Cluster Project Knelpunten

CO2 Zeeland -C11, Ze: 1,7 Mton CCS bij H2 productie • Ontbreken kwaliteitseisen op te slaan CO2.

  • • 
    Onduidelijkheid met betrekking tot komst en timing CC(U)S infrastructuur hindert investeringsbeslissingen CO2 afvang CO2 Zeeland -C12, Ze: CC(U)S 1 Mton reeds beschikbare pure CO2 • Onduidelijkheid met betrekking tot komst en timing CC(U)S infrastructuur hindert investeringsbeslissingen CO2 afvang
  • • 
    Doorlooptijd vergunningsprocedures • De vraag-aanbod problematiek van CCS heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor de benodigde afstemming en sturing ontbreekt • Onzekerheid/onduidelijkheid internationale wetgeving CO2, zoals cross-border transport.

CO2 Zeeland -C13, Ze: CO2 leiding Gent (BE), Terneuzen en Vlissingen • Er is geen consensus dat het aanleggen en beheren van een CO2 infrastructuur een commercieel rendabele activiteit is, en derhalve

door private partijen opgepakt zal worden

  • • 
    Onduidelijkheid met betrekking tot komst en timing CC(U)S infrastructuur hindert investeringsbeslissingen CO2 afvang
  • • 
    Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruikers
  • • 
    Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarsschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur

CO2 Chemelot -C14, Ch: Reductie N2O emissie Onbekend

  • • 
    EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van CO2 aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor

CO2 Chemelot -C15, Ch: Evt. CCU glastuinbouw de industrie op

  • • 
    Onduidelijkheid met betrekking tot komst en timing CC(U)S infrastructuur hindert investeringsbeslissingen CO2 afvang
  • • 
    Ontbreken kwaliteitseisen op te slaan CO2.
  • • 
    Onduidelijkheid met betrekking tot komst en timing CC(U)S infrastructuur hindert investeringsbeslissingen CO2 afvang

CO2 Cluster 6 -C16, C6: CCS keramiek • De vraag-aanbod problematiek van CCS heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor de benodigde afstemming en sturing ontbreekt

  • • 
    De additionele kosten voor de afvoer van CO2 vanuit Cluster 6 zijn relatief hoog, en EU-ETS regelgeving wijst geen credits toe bij afvoer aan non-ETS entiteiten
  • • 
    EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van CO2 aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor de industrie op

CO2 Cluster 6 -C17, C6: CC(U)S AVI’s • De vraag-aanbod problematiek van CCS heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor de benodigde afstemming en sturing ontbreekt

  • • 
    Onduidelijkheid met betrekking tot komst en timing CC(U)S infrastructuur hindert investeringsbeslissingen CO2 afvang • Doorlooptijd vergunningsprocedures • De vraag-aanbod problematiek van CCS heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor de benodigde afstemming en sturing ontbreekt

CO2 Cluster 6 -C18, C6: aanleggen lokale CO2 netten • Er is geen consensus dat het aanleggen en beheren van een CO2 infrastructuur een commercieel rendabele activiteit is, en derhalve door private partijen opgepakt zal worden

  • • 
    Onduidelijkheid met betrekking tot komst en timing CC(U)S infrastructuur hindert investeringsbeslissingen CO2 afvang • Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruikers Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur

Knelpunten per project (4/9)

Categorie Cluster Project Knelpunten • EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van CO2 aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor de industrie op

CO2 Cluster 6 -C20, C6: CC(U)S AVI’s • De vraag-aanbod problematiek van CCS heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor de

benodigde afstemming en sturing ontbreekt • Onduidelijkheid met betrekking tot komst en timing CC(U)S infrastructuur hindert investeringsbeslissingen CO2 afvang

  • • 
    Doorlooptijd vergunningsprocedures • De vraag-aanbod problematiek van CCS heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor de benodigde afstemming en sturing ontbreekt

CO2 Cluster 6 -C21, C6: aanleggen lokale CO2 netten • Er is geen consensus dat het aanleggen en beheren van een CO2 infrastructuur een commercieel rendabele activiteit is, en derhalve door private partijen opgepakt zal worden

  • • 
    Onduidelijkheid met betrekking tot komst en timing CC(U)S infrastructuur hindert investeringsbeslissingen CO2 afvang • Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruikers Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur • Doorlooptijd vergunningsprocedures

Elektriciteit Noord-Nederland -E1, NN: 20MW P2H2 • Beschikbaarheid SDE++ • De methodologie van kostenallocatie door capaciteitstarieven in de netwerkaansluitingen faciliteren de flexibele inzet van P2H2 en

geëlektrificeerde warmtevoorziening niet • Doorlooptijd vergunningsprocedures

Elektriciteit Noord-Nederland -E3, NN: 100MW P2H2 • Beschikbaarheid SDE++ • De methodologie van kostenallocatie door capaciteitstarieven in de netwerkaansluitingen faciliteren de flexibele inzet van P2H2 en

geëlektrificeerde warmtevoorziening niet • Methodiek toewijzing CO2 besparing (grid mix), geen additionaliteit • Belemmerend voor de industrie is de gebruikte methodiek voor de toewijzing van CO2 emissie van industrie sectoren op basis van de totale

Elektriciteit Noord-Nederland -E5, NN: extra elektrificatie • Nederlandse opwekportfolio. Hierdoor kan een individuele partij op basis van GVO’s de eigen energieverbruik “vergroenen”, maar wordt dit niet toegerekend aan de industriesector als geheel

  • • 
    Elektrificering van de warmtevoorziening is momenteel voor industrie nog niet kostendekkend, en beperkingen uit de SDE++ regeling belemmeren dit
  • • 
    Doorlooptijd vergunningsprocedures • Beschikbaarheid SDE++

Elektriciteit Noord-Nederland NN opschaling P2H2 850 MW • Lange doorlooptijd capaciteitsuitbreiding (7-12 jaar) vertraagt investeringsbeslissingen, met name bij elektrificatie warmtevoorziening en aansluiting/opschaling elektrolysers.

  • • 
    Onzekerheden voorinvesteren / doelmatigheid. • Gebrek aan inzicht in concrete toekomst vaste ontwikkeling vraag en aanbod.

Knelpunten per project (5/9)

Categorie Cluster Project Knelpunten • Doorlooptijd vergunningsprocedures

Elektriciteit NZKG -E6, NZKG: 100MW P2H2 • Beschikbaarheid SDE++ • De methodologie van kostenallocatie door capaciteitstarieven in de netwerkaansluitingen faciliteren de flexibele inzet van P2H2 en

geëlektrificeerde warmtevoorziening niet • Doorlooptijd vergunningsprocedures

  • • 
    Beschikbaarheid SDE++

Elektriciteit NZKG -E7, NZKG: opschalen 1GW P2H2 • Lange doorlooptijd capaciteitsuitbreiding (7-12 jaar) vertraagt investeringsbeslissingen, met name bij elektrificatie warmtevoorziening en aansluiting/opschaling elektrolysers.

  • • 
    Onzekerheden voorinvesteren / doelmatigheid. • Gebrek aan inzicht in concrete toekomst vaste ontwikkeling vraag en aanbod. • Methodiek toewijzing CO2 besparing (grid mix), geen additionaliteit • Belemmerend voor de industrie is de gebruikte methodiek voor de toewijzing van CO2 emissie van industrie sectoren op basis van de totale

Elektriciteit NZKG -E8, NZKG: elektrificatie Nederlandse opwekportfolio. Hierdoor kan een individuele partij op basis van GVO’s de eigen energieverbruik “vergroenen”, maar wordt dit niet toegerekend aan de industriesector als geheel

  • • 
    Elektrificering van de warmtevoorziening is momenteel voor industrie nog niet kostendekkend, en beperkingen uit de SDE++ regeling belemmeren dit
  • • 
    Doorlooptijd vergunningsprocedures

Elektriciteit Rotterdam• Beschikbaarheid SDE++ Moerdijk -E10, R-M: 250MW P2H2

  • • 
    De methodologie van kostenallocatie door capaciteitstarieven in de netwerkaansluitingen faciliteren de flexibele inzet van P2H2 en geëlektrificeerde warmtevoorziening niet
  • • 
    Methodiek toewijzing CO2 besparing (grid mix), geen additionaliteit • Belemmerend voor de industrie is de gebruikte methodiek voor de toewijzing van CO2 emissie van industrie sectoren op basis van de totale

Elektriciteit Rotterdam Nederlandse opwekportfolio. Hierdoor kan een individuele partij op basis van GVO’s de eigen energieverbruik “vergroenen”, maar wordt dit niet Moerdijk -E12, R-M: Elektrificatie toegerekend aan de industriesector als geheel

  • • 
    Elektrificering van de warmtevoorziening is momenteel voor industrie nog niet kostendekkend, en beperkingen uit de SDE++ regeling belemmeren dit
  • • 
    Methodiek toewijzing CO2 besparing (grid mix), geen additionaliteit • Belemmerend voor de industrie is de gebruikte methodiek voor de toewijzing van CO2 emissie van industrie sectoren op basis van de totale

Elektriciteit Zeeland -E14, Ze: Elektrificatie P2H Nederlandse opwekportfolio. Hierdoor kan een individuele partij op basis van GVO’s de eigen energieverbruik “vergroenen”, maar wordt dit niet toegerekend aan de industriesector als geheel

  • • 
    Elektrificering van de warmtevoorziening is momenteel voor industrie nog niet kostendekkend, en beperkingen uit de SDE++ regeling belemmeren dit

Knelpunten per project (6/9)

Categorie Cluster Project Knelpunten • Doorlooptijd vergunningsprocedures

Elektriciteit Zeeland -E15, Ze: 100MW P2H2 • Beschikbaarheid SDE++ • De methodologie van kostenallocatie door capaciteitstarieven in de netwerkaansluitingen faciliteren de flexibele inzet van P2H2 en

geëlektrificeerde warmtevoorziening niet • Methodiek toewijzing CO2 besparing (grid mix), geen additionaliteit • Belemmerend voor de industrie is de gebruikte methodiek voor de toewijzing van CO2 emissie van industrie sectoren op basis van de totale

Elektriciteit Chemelot -E17, Ch: Elektrificatie Nederlandse opwekportfolio. Hierdoor kan een individuele partij op basis van GVO’s de eigen energieverbruik “vergroenen”, maar wordt dit niet toegerekend aan de industriesector als geheel

  • • 
    Elektrificering van de warmtevoorziening is momenteel voor industrie nog niet kostendekkend, en beperkingen uit de SDE++ regeling belemmeren dit
  • • 
    Methodiek toewijzing CO2 besparing (grid mix), geen additionaliteit • Belemmerend voor de industrie is de gebruikte methodiek voor de toewijzing van CO2 emissie van industrie sectoren op basis van de totale

Elektriciteit Cluster 6 -E19, C6: Elektrificatie offshore Nederlandse opwekportfolio. Hierdoor kan een individuele partij op basis van GVO’s de eigen energieverbruik “vergroenen”, maar wordt dit platforms niet toegerekend aan de industriesector als geheel

  • • 
    Elektrificering van de warmtevoorziening is momenteel voor industrie nog niet kostendekkend, en beperkingen uit de SDE++ regeling belemmeren dit
  • • 
    Methodiek toewijzing CO2 besparing (grid mix), geen additionaliteit

-E20, C6: Gedeeltelijke elektrificatie • Belemmerend voor de industrie is de gebruikte methodiek voor de toewijzing van CO2 emissie van industrie sectoren op basis van de totale

Elektriciteit Cluster 6 levensmiddelen, papier, keramiek en Nederlandse opwekportfolio. Hierdoor kan een individuele partij op basis van GVO’s de eigen energieverbruik “vergroenen”, maar wordt dit

technologie niet toegerekend aan de industriesector als geheel

  • • 
    Elektrificering van de warmtevoorziening is momenteel voor industrie nog niet kostendekkend, en beperkingen uit de SDE++ regeling belemmeren dit
  • • 
    Wetgeving nieuwe gassen • De vraag-aanbod problematiek van waterstof heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor

H2 Noord-Nederland -H1, NN: Afname H2 industrie de benodigde afstemming en sturing ontbreekt • Onvoldoende afstemming lokale initiatieven en landelijke plannen kan leiden tot suboptimale of tegenstrijdige uitkomsten • Onduidelijkheid over de materialiteit en timing van de beschikbaarheid van waterstof belemmert adequate FID beslissingen • Doorlooptijd vergunningsprocedures

  • • 
    Beschikbaarheid SDE++ • De vraag-aanbod problematiek van waterstof heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor

H2 Rotterdam-Moerdijk -H3, R-M: H-vision, blauwe H2, 46 PJ. de benodigde afstemming en sturing ontbreekt

  • • 
    Onvoldoende afstemming lokale initiatieven en landelijke plannen kan leiden tot suboptimale of tegenstrijdige uitkomsten • Onduidelijkheid over de materialiteit en timing van de beschikbaarheid van waterstof belemmert adequate FID beslissingen • Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruikers • Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur

Knelpunten per project (7/9)

Categorie Cluster Project Knelpunten • Doorlooptijd vergunningsprocedures • Beschikbaarheid SDE++ • De vraag-aanbod problematiek van waterstof heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor

H2 Zeeland -H5, Ze: Lokaal H2 netwerk (CUST) de benodigde afstemming en sturing ontbreekt

  • • 
    Er is geen consensus dat het aanleggen en beheren van H2 infrastructuur een commercieel rendabele activiteit is, en derhalve door private partijen opgepakt zal worden
  • • 
    Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruikers Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur

-H6, Ch: Vergroenen H2 productie uit H2 Chemelot biomassa (afval) / dan wel elektrolyse / dan Zie knelpunten elektrolyse en blauwe H2.

wel blauw

H2 Chemelot -H7, Ch: pilotplant H2 uit koolwaterstoffen Onbekend

  • • 
    Doorlooptijd vergunningsprocedures • Beschikbaarheid SDE++ • Wetgeving nieuwe gassen • De vraag-aanbod problematiek van waterstof heeft een lokaal, regionaal, nationaal en internationaal karakter; het bestuurlijke proces voor

H2 Cluster 6 -H8, C6: Productie H2 op offshore platforms de benodigde afstemming en sturing ontbreekt en aansluiting op landelijke H2 infra • Onvoldoende afstemming lokale initiatieven en landelijke plannen kan leiden tot suboptimale of tegenstrijdige uitkomsten

  • • 
    Onduidelijkheid over de materialiteit en timing van de beschikbaarheid van waterstof belemmert adequate FID beslissingen • Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruikers • Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur • Belemmering vanuit Mijnbouwwet voor offshore H2 productie. • EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van warmte aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor de industrie op • Er ontbreekt regie en een bestuurlijk proces voor de inpassing van industriële restwarmte in lokaal “van-gas-los” programma’s voor de gebouwde omgeving

Warmte Noord-Nederland -W1, NN: Restwarmte leiding • Mogelijke lock-in van levering aan externe omgeving door kortere investeringstermijn industrie t.o.v. warmtenet • De zeer lange terugverdientijden bij aanleg van warmte infrastructuur en de optredende project risico’s (vollooprisico) zorgen voor slechte financierbaarheid van het gebruik van restwarmte.

  • • 
    Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruikers Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur

Knelpunten per project (8/9)

Categorie Cluster Project Knelpunten • EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van warmte aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor de industrie op

Warmte Noord-Nederland -W2, NN: Uitbreiding restwarmte • Er ontbreekt regie en een bestuurlijk proces voor de inpassing van industriële restwarmte in lokaal “van-gas-los” programma’s voor de gebouwde omgeving

  • • 
    Mogelijke lock-in van levering aan externe omgeving door kortere investeringstermijn industrie t.o.v. warmtenet • EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van warmte aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor de industrie op • Er ontbreekt regie en een bestuurlijk proces voor de inpassing van industriële restwarmte in lokaal “van-gas-los” programma’s voor de gebouwde omgeving

Warmte Noord-Nederland -W3, NN: Uitbreiding stoomnet • Mogelijke lock-in van levering aan externe omgeving door kortere investeringstermijn industrie t.o.v. warmtenet • De zeer lange terugverdientijden bij aanleg van warmte infrastructuur en de optredende project risico’s (vollooprisico) zorgen voor slechte financierbaarheid van het gebruik van restwarmte.

  • • 
    Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruiker Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur
  • • 
    EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van warmte aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor de industrie op
  • • 
    Er ontbreekt regie en een bestuurlijk proces voor de inpassing van industriële restwarmte in lokaal “van-gas-los” programma’s voor de gebouwde omgeving

Warmte NZKG -W4, NZKG: Uitbreiden warmtenet • Mogelijke lock-in van levering aan externe omgeving door kortere investeringstermijn industrie t.o.v. warmtenet • De zeer lange terugverdientijden bij aanleg van warmte infrastructuur en de optredende project risico’s (vollooprisico) zorgen voor slechte financierbaarheid van het gebruik van restwarmte.

  • • 
    Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruikers Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur
  • • 
    EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van warmte aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor de industrie op
  • • 
    Er ontbreekt regie en een bestuurlijk proces voor de inpassing van industriële restwarmte in lokaal “van-gas-los” programma’s voor de gebouwde omgeving

Warmte Rotterdam-Moerdijk -W5, R-M: Uitbreiden warmtenetten • Mogelijke lock-in van levering aan externe omgeving door kortere investeringstermijn industrie t.o.v. warmtenet • De zeer lange terugverdientijden bij aanleg van warmte infrastructuur en de optredende project risico’s (vollooprisico) zorgen voor slechte financierbaarheid van het gebruik van restwarmte.

  • • 
    Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruikers Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur

Knelpunten per project (9/9)

Categorie Cluster Project Knelpunten • EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van warmte aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor de industrie op

  • • 
    Er ontbreekt regie en een bestuurlijk proces voor de inpassing van industriële restwarmte in lokaal “van-gas-los” programma’s voor de gebouwde omgeving (GO)

Warmte Rotterdam-Moerdijk -W6, R-M: Uitbreiden stoomnetwerk Botlek • Mogelijke lock-in van levering aan externe omgeving door kortere investeringstermijn industrie t.o.v. warmtenet De zeer lange terugverdientijden bij aanleg van warmte infrastructuur en de optredende project risico’s (vollooprisico) zorgen voor slechte financierbaarheid van het gebruik van restwarmte.

  • • 
    Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruikers Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur
  • • 
    EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van warmte aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor de industrie op

Warmte Zeeland -W7, Ze: Innovatieve warmte • Er ontbreekt regie en een bestuurlijk proces voor de inpassing van industriële restwarmte in lokaal “van-gas-los” programma’s voor GO

  • • 
    Mogelijke lock-in van levering aan externe omgeving door kortere investeringstermijn industrie t.o.v. warmtenet

Warmte Chemelot -W7, Ch: Vervolgprojecten HGN, uitkoppelen 30 MW restwarmte Onbekend

  • • 
    EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van warmte aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor de industrie op

Warmte Cluster 6 -W8, C6: Restwarmte datacenters • Er ontbreekt regie en een bestuurlijk proces voor de inpassing van industriële restwarmte in lokaal “van-gas-los” programma’s voor GO

  • • 
    Mogelijke lock-in van levering aan externe omgeving door kortere investeringstermijn industrie t.o.v. warmtenet
  • • 
    Er ontbreekt regie en een bestuurlijk proces voor de inpassing van industriële restwarmte in lokaal “van-gas-los” programma’s voor de gebouwde omgeving

Warmte Cluster 6 -W9, C6: Geothermie voor FNLI, papier- en • De zeer lange terugverdientijden bij aanleg van warmte infrastructuur en de optredende project risico’s (vollooprisico) zorgen voor slechte keramiekindustrie financierbaarheid van het gebruik van restwarmte.

  • • 
    Bij niet-gereguleerde infrastructuur lopen belangen uiteen tussen de beheerder/eigenaar van de infrastructuur en eindgebruikers • Er is onduidelijkheid omtrent het eigenaarschap bij het realiseren van niet-gereguleerde infrastructuur • Er ontbreekt regie en een bestuurlijk proces voor de inpassing van industriële restwarmte in lokaal “van-gas-los” programma’s voor GO

Warmte Cluster 6 -W10, C6: Gebruik LT restwarmte voor FNLI en papierindustrie (niet benoemd) • Mogelijke lock-in van levering aan externe omgeving door kortere investeringstermijn industrie t.o.v. warmtenet

  • • 
    EU-ETS wetgeving m.b.t. de levering van warmte aan non-ETS entiteiten levert volgens de emissie accounting regels geen reductie voor de industrie op

Warmte Cluster 6 -W11, C6: Gebruik restwarmte AVI’s • Er ontbreekt regie en een bestuurlijk proces voor de inpassing van industriële restwarmte in lokaal “van-gas-los” programma’s voor GO

  • • 
    Mogelijke lock-in van levering aan externe omgeving door kortere investeringstermijn industrie t.o.v. warmtenet

D Achtergrondinformatie

1

179 DNV GL © 2020

Appendix – Referentielijst [1/2]

Referenties staan benoemd bij het hoofdstuk waar deze voor het eerst worden gebruikt. Hoofdstuk 3 Terugkerende referenties zijn niet herhaald. • [17]: https://www.chemieatlas.de/[18]: https://www.umweltbundesamt.de/en/indicator-greenhouse-gas-emissions Algemeen[19]: Agora Energiewende; “Climate Neutral Industry”; 2020 • [i]: Gesprekken met industrie. Zie volgende pagina voor een lijst met deelnemende partijen. • [20]: Ministerium für Klimaschutz NRW; “The Climate Protection Plan for NRW at a glance”; 2016 Hoofdstuk 1[21]: EnergieAgentur NRW; “Power-to-Gas in Germany and North-Rhine Westphalia (NRW)”; • [1]: Klimaatakkoord 28 juni 2019 2016 • [2]: Staatscourant 2019, 56982 • [22]: https://www.tennet.eu/news/detail/gasunie-tennet-and-thyssengas-reveal-detailedgreen-sector-coupling-plans-using-power-to-gas-tec/ Hoofdstuk 2[23]: https://www.energieatlas.nrw.de/site/werkzeuge/energiestatistik[3]: TenneT & Gasunie; “Infrastructure Outlook 2050”; 2019 • [24]: Enervis; “META-Studie Sektorenkopplung: ‚Analyse einer komplexen Diskussion‘ “; • [4]: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/goederenvervoer/transport-van-gevaarlijke 2018 stoffen-via-buisleidingen[25]: https://www.cleanenergywire.org/news/merkel-puts-contentious-ccs-technology-back[5]: Bijdrage van de werkgroep industriecluster Rotterdam-Moerdijk aan het german-agenda hoofdlijnenpakket voor het klimaatakkoord; “In drie stappen naar een duurzaam • [26]: https://www.fnb-gas.de/fnbindustriecluster Rotterdam-Moerdijk in 2050”; 2018 gas/veroeffentlichungen/pressemitteilungen/fernleitungsnetzbetreiber-veroeffentlichen-karte[6]: https://www.noordzeeloket.nl/functies-gebruik/olie-gaswinning/ fuer-visionaeres-wasserstoffnetz-h2-netz/[7]: Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035, Min. I&M en Min. EL&I, oktober 2012 • [27]: FNB Gas; “Gas Network Development Plan 2020–2030”; 2019 • [8]: Via Parijs, Een ontwerpverkenning naar een klimaatneutraal Nederland, College van • [28]: German TSOs; “ANHANG ZUM NETZENTWICKLUNGSPLAN STROM 2030, VERSION Rijksadviseurs, September 2019 2019, ZWEITER ENTWURF“; 2020 • [9]: Masterplan Aardwarmte in Nederland, Stichting Platform Geothermie, DAGO, Stichting • [29]: https://www.tno.nl/nl/aandachtsgebieden/energietransitie/roadmaps/naar-co2- Warmtenetwerk, EBN, mei 2018 neutrale-brand-en-grondstoffen/waterstof-voor-een-duurzame-energievoorziening/opslag-en• [10]: TNO; “Inventarisatie van de behoefte van de industrieclusters aan grootschalige transport-waterstof/project-hy3-nederland-en-duitsland-onderzoeken-opschaling-groeneinfrastructuur voor transport van elektriciteit, waterstof, warmte en CO2 nodig voor het waterstof/ realiseren van klimaatdoelstellingen”; 2019 • [30]: https://northsearegion.eu/northsee/e-energy/transnational-energy-cooperation[11]: H-vision: blue hydrogen as accelerator and pioneer for energy transition in the industry between-north-sea-countries/[12]: Acht A. Salzkavernen zur Wasserstoffspeicherung. RWTH Aachen; 2013 • [31]: FOD Economie K.M.O.; “Energy Key Data - maart 2019”; 2019 • [13]: ING Economics Department; “Further efficiency gains vital to limit electricity use of • [32]: Nationaal Energie en Klimaatplan 2021-2030; december 2019 data”; 2019 • [33]: https://docplayer.nl/8602436-Thema-3-industrielandschappen.html[14]: At Osborne, Witteveen + Bos, Panteia, Buisleidingen in Nederland. Een • [34]: https://www.klimaat.be/nl-be/ marktverkenning • [35]: https://ec.europa.eu/info/energy-climate-change-environment/overall-targets/long[15]: TenneT Holding B.V., Integrated Annual Report 2018 term-strategies_en[16]: https://offshorewind.rvo.nl/ • [36]: Climact, Vito, November 2013, Scenarios for a low carbon Belgium by 2050 • [37]: TNO; “Een vergelijkende analyse van industriële decarbonisatie in een aantal EU landen”; 2018

Appendix – Referentielijst [2/2]

Hoofdstuk 3 (vervolg) Chemelot[38]: CE Delft; “Roadmap towards a climate neutral industry in the Delta region”; 2018 • [56]: Chemelot; “Brochure Duurzaamheidstransitie”; 2018 • [39]: CE Delft; RHDHV. “Onderzoek Clean Underground Sustainable Transport (CUST)”; 2019 • [57]: BCI, Movares; “MKBA naar een modal shift voor Chemelot - Brandbaar gas-”; 2019 • [40]: ELIA; “ELECTRICITY SCENARIOS FOR BLEGIUM TOWARDS 2050”; 2017 • [58]: https://www.dnvgl.nl/news/filling-the-data-gap-an-update-of-the-2019-hydrogen• [41]: ELIA; “Adequacy and flexibility study for Belgium 2020-2030”; 2018 supply-in-the-netherlands-162721 • [42]: TRILOG; “Project Working Group on Infrastructure Workshop Planning Pipeline Corridors”; 2019

Hoofdstuk 5[43]: DNV GL; “Facilitating the integration of offshore wind with Power-to-Heat in industry”; 2018

Hoofdstuk 7[44]: Berenschot & Kalavasta; Conceptrapportage “Scenariostudie ten behoeve van de integrale infrastructuur verkenning 2030-2050”; 25 februari 2020 • [45]: TenneT & Gasunie; “Infrastructure Outlook 2050 phase II”; 2020 • [46]: E. Wiebes; brief aan Tweede Kamer “Structurele duurzame economische groei”; 13 december 2019 • [47]: https://ec.europa.eu/info/strategy/priorities-2019-2024/european-green-deal_en

Appendices Noord Nederland[48]: Provincie Groningen; “Investeringsagenda waterstof Noord-Nederland”; 2019 • [49]: Stichting UFO; “Kansenkaart buiszone Eemshaven”; 2019 • [50]: Industrietafel Noord-Nederland; “Eindrapport Industrietafel Noord-Nederland”; 2018 • [51]: TenneT; “Kwaliteits- en Capaciteitsdocument 2017”; 2017 • [52]: CE Delft; “Systeemstudie energie-infrastructuur Groningen & Drenthe 2020-2050”; 2019

NZKG[53]: Klimaattafel Industrie NZKG; “Industrie in het Noordzeekanaalgebeid: vliegwiel voor een duurzame metropool”; 2018 • [54]: NZKG; “Vliegwiel voor een duurzame toekomst”; 2018 • [55]: CE Delft; “Rapportage systeemstudie energie-infrastructuur Noord-Holland 2020- 2050”; 2019

Appendix – Lijst met geconsulteerde partijen

Dit rapport maakt gebruik van informatie verkregen vanuit informatie van en interviews met de volgende partijen:

  • • 
    Autoriteit Consument en Markt (ACM) • Netherlands Oil and Gas Exploration and Production Association (NOGEPA)
  • • 
    Air Liquide • Nouryon
  • • 
    Air Products • OCAP
  • • 
    Alliander • OCI Nitrogen
  • • 
    BioMCN • Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)
  • • 
    De Brauw Blackstone Westbroek • Port of Amsterdam
  • • 
    Deltalinqs • Port of Rotterdam
  • • 
    DOW • Projectbureau Noordzeekanaalgebied (NZKG)
  • • 
    Energie Beheer Nederland (EBN) • Provincies Groningen, Limburg, Noord-Holland, Zeeland, Zuid-Holland
  • • 
    Enexis • Sabic
  • • 
    ExxonMobil • Smart Delta Resources (SDR)
  • • 
    Federatie voor Metaal- en Elektrotechnische industrie (FME) • Shell
  • • 
    Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) • Sitech
  • • 
    Gasunie • Stedin
  • • 
    Groningen Seaports • Tata Steel
  • • 
    ING • TenneT
  • • 
    InvestNL • Topconsortium Kennis en Innovatie (TKI), nieuw gas
  • • 
    Inter-Provinciaal Overleg (IPO) • TU Delft
  • • 
    Koninklijke Nederlandse Bouwkeramiek (KNB) • Utility Support Group (USG)
  • • 
    Lyondellbasell • Vereniging Afvalbedrijven
  • • 
    McKinsey • Vereniging Nederlandse Chemische Industrie (VNCI)
  • • 
    Ministerie van Binnenlandse Zaken • Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG)
  • • 
    Ministerie van Defensie • Vereniging Nederlandse Glasfabrikanten (VNG)
  • • 
    Ministerie van Economische Zaken en Klimaat • Vereniging Nederlandse Papier- Kartonfabrieken (VNP)
  • • 
    Ministerie van Financiën • Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie (VNPI)
  • • 
    Nexstep • Vopak
  • • 
    NLdigital • Yara
  • • 
    Netbeheer Nederland

Waterstof

Waterstof als grondstof en energiedrager in de industrie

Aardgas Deze verschillende aanpakken worden benoemd door “kleuren” van waterstof:

De Nederlandse industrie heeft intensief gebruik gemaakt van aardgas voor de energie – Grijs voorziening. Het gaat daarbij om zowel L-gas (Laagcalorisch) als H-gas (Hoogcalorisch). Het Zoals hiervoor beschreven maakt het proces om deze waterstof te produceren gebruik Groningen-gasveld (Slochteren) bevat aardgas met een laagcalorische waarde. Daarmee wijkt van aardgas (of kolen) als grondstof (in combinatie met stoom) en er komt dan ook veel het af van de meeste andere velden in de wereld. Dit komt doordat het gas een relatief groot koolstofdioxide vrij. Deze waterstof wordt vanwege de emissies als “grijs” bestempeld. aandeel (14%) stikstof bevat. Dit laagcalorische aardgas is de standaard geworden voor vele Vrijwel de gehele huidige Nederlandse waterstofproductie is “grijs”. gastoepassingen, niet alleen in Nederland, maar ook in België, Duitsland en Noord-Frankrijk. De huidige Nederlandse productie is vooral bestemd voor Naast het gas uit het Slochteren-veld wordt gas uit de zogenaamde kleine velden en/of het • raffinaderijen om zware olie om te zetten naar lichtere brandstoffen zoals benzine buitenland met stikstof aangelengd als aanvulling voor de hoeveelheid L-gas. H-gas bevat • ammoniak productie voor de kunstmest industrie. minder stikstof en meer hogere koolwaterstoffen. De installaties van de industrie zijn geschikt Om deze hoeveelheid waterstof uit (offshore) wind te produceren is 13 tot 16 GW aan gemaakt voor de beschikbare aardgaskwaliteit. windparken nodig.

Aardgas heeft twee belangrijke bijdragen aan klimaatverandering: bij de verbranding komt CO 2 – Blauw vrij en bij lekkage het nog sterkere broeikasgas CH 4 . Het koolstofdioxide die met de waterstof in het hiervoor genoemde proces wordt Waterstof geproduceerd kan vrij gemakkelijk worden afgevangen. Als deze CO 2 ondergronds wordt Waterstof is net als aardgas een gasvormige brandstof, maar bevat geen koolstofatomen en opgeslagen (Carbon Capture and Storage: CCS) dan vermindert de uitstoot met 85% [13]

draagt dus niet bij aan de uitstoot van CO Deze waterstof wordt daarom “blauw” genoemd. 2 . Het kan dus in plaats van aardgas ingezet worden

als energiebron. Dit zal met name gebeuren waar andere opties, zoals elektrificatie of – Groen alternatieve processen te kostbaar of nog niet beschikbaar zijn. Ook kan waterstof gebruikt Waterstof kan ook geproduceerd

worden als bouwsteen voor processen waar nu aardgas worden uit elektriciteit. Bij dit (of olie) als feedstock wordt ingezet. elektrolyse-proces wordt Er wordt momenteel door de industrie al veel waterstof gelijkstroom door water geleid geproduceerd (zie nevenstaande figuur [58]). Deze en splitsen de moleculen in waterstof wordt nu nog vrijwel geheel geproduceerd uit zuurstof en waterstof. Als de aardgas door Steam Methane Reforming. Bij dit proces elektriciteit die voor de elektrolyse

komt veel CO wordt ingezet, groen wordt 2 vrij (25% tot 45% meer dan aardgas

per eenheid van energie). geproduceerd (uit wind en zon) Er zijn echter ook processen waar aardgas als dan komt er geheel geen CO 2 vrij. feedstock of procesgas wordt ingezet waar vervanging Deze waterstof is “groen”.

niet mogelijk is of nog geen alternatief proces Er bestaat binnen de industrie ruime voorhanden is (met name bij mineralogische en expertise met het gebruik van waterstof metallurgische processtappen). voor een veilige en doelmatige inzet ervan. Om al deze emissies te vermijden zijn er twee Deze kennis en de infrastructuur die voor belangrijke mogelijkheden. Enerzijds kan de CO2 de industrie beschikbaar komt kan dan ook (gemakkelijker en goedkoper dan uit de afgassen van als basis worden gebruikt voor andere verbrandingsprocessen) worden afgevangen en toepassingen, zoals zwaar verkeer, Voorbeeld van een elektrolyser

Huidige productie van waterstof in opgeslagen, en anderzijds kan de waterstof worden scheepvaart en de gebouwde omgeving. (bron: Hydrogenics) Nederland [58] geproduceerd uit duurzame elektriciteit. Zie ook het schema op de volgende pagina.

183 DNV GL © 2020

Contact gegevens

Martijn Duvoort

martijn.Duvoort@dnvgl.com

+31 6 4671 3616

www.dnvgl.com

The trademarks DNV GL ® , DNV ® , the Horizon Graphic and Det Norske Veritas ®

SAFER, SMARTER, GREENER are the properties of companies in the Det Norske Veritas group. All rights reserved.

184 DNV GL © 2020


3.

Hoofddocument

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.