CDA, al veertig jaar tegen de stroom in

maandag 28 september 2020, 13:00, Prof.Dr. Gerrit Voerman i
Drie voorzitters tekenen het fusieprotocol © 1980/ fotograaf Marcel Antonisse, Anefo (NL-HaNA 2.24.01.05 0 931-0815 )

Op 11 oktober is het veertig jaar geleden dat de Antirevolutionaire Partij, de Christelijk-Historische Unie en de Katholieke Volkspartij in het CDA opgingen. Deze drie christelijke partijen, en vanaf 1980 het CDA, hebben een groot deel van de vorige eeuw hun stempel gedrukt op de politiek en het bestuur van Nederland. Van deze dominantie is weinig meer over, als gevolg van enkele structurele, ingrijpende maatschappelijke ontwikkelingen. Het CDA lijkt een middelgrote partij te zijn geworden die wanneer alles mee zit wellicht enige tijd boven zichzelf uit kan stijgen. Momenteel zijn dergelijke gunstige omstandigheden echter ver te zoeken.

De electorale positie van het CDA is structureel ondermijnd door met elkaar verbonden maatschappelijke processen als individualisering, ontzuiling, ont­kerkelijking en secularisatie. Het christendom is in Nederland al meer dan een halve eeuw op zijn retour. Het percentage hervormden en gereformeerden (in 2004 samengegaan in de Protestantse Kerk in Nederland – PKN) en rooms-katholieken blijft dalen, waarmee de natuurlijke achterban van het CDA verder afkalft. Bovendien is de relatie tussen godsdienst en kiesgedrag steeds zwakker geworden: christenen zijn veel minder dan vroeger geneigd hun stem uit te brengen op een partij als het CDA. Tegelijk is het voor de partij, juist door haar christelijke karakter, niet eenvoudig andere (lees: seculiere) groepen voor een langere periode aan zich te binden.

Door deze trends verliest het CDA op de kiezersmarkt bijna wetmatig terrein: bij de Tweede Kamerverkiezingen zijn sinds de fusie in 1980 de pieken lager en de dalen dieper geworden. Soms overtreft de partij zich, zoals in de tweede helft van de tachtig met Ruud Lubbers en vlak na de eeuwwisseling met Jan Peter Balkenende. Electoraal attractief leiderschap lijkt momenteel echter niet voorhanden, nu minister van Financiën Wopke Hoekstra het onverwacht heeft laten afweten en het CDA met Hugo de Jonge een nieuwe leider heeft gekregen met enerzijds een legitimiteitsprobleem en anderzijds een groot afbreukrisico. Wat het eerste betreft: in de lijsttrekkersverkiezingen bleef De Jonge – die als de informele kandidaat van het partijestablishment kan worden beschouwd – tegen de verwachtingen in outsider Pieter Omtzigt maar nipt voor, wat niet duidt op een stevige machtsbasis in de partij. Daarnaast is het gevaar reëel dat De Jonge politieke schade oploopt door de toenemende kritiek op de aanpak van het kabinet van de coronacrisis. Zijn optreden als minister van Volksgezondheid bracht hem in het afgelopen half jaar weliswaar landelijke bekendheid, maar keert zich nu tegen hem nu Nederland onvoldoende voorbereid lijkt op de aanzwellende tweede golf.

De krappe overwinning (en ook de technische tekortkomingen in het digitale verkiezings­proces, die twijfel oproepen over de juistheid van de uitslag) heeft de positie van De Jonge als partijleider ondergraven: zo vroeg de binnen het CDA prominente afdeling Noord-Brabant om een gelijkwaardige rol voor Omtzigt bij het opstellen van verkiezingsprogramma en kandidatenlijst, en het bepalen van de campagnestrategie. Met De Jonge en ‘running mate’ Omtzigt is het niet voor iedereen duidelijk welke richting de partij zal inslaan na het partijleiderschap van Buma, die het CDA op rechts positioneerde en met zijn begrip voor de ’boze burger’ tegen het populisme aan schurkte. De Jonge lijkt daarvan afstand te nemen en zich op het politieke midden te richten. Omtzigt is in dit opzicht minder uitgesproken. Dat hij de steun kreeg van Mona Keijzer, die met het CDA rechtsaf wilde maar in de eerste verkiezingsronde afviel, zegt natuurlijk niet alles maar is evenmin zonder betekenis.

Verbonden aan de politieke positionering van het CDA is de strategische vraag of er met het rechts-populistische Forum voor Democratie (FvD) kan worden samengewerkt – een gevoelige kwestie in het CDA die het trauma van 2010 oproept, toen de partij verscheurd was over de steun van de PVV voor het minderheidskabinet-Rutte van de VVD en de christendemocraten. De Jonge ziet samenwerking ‘niet gebeuren’; Omtzigt is minder categorisch. Hij meent dat FvD zelf heeft gekozen om niet met het CDA te willen samenwerken, waarmee hij in beginsel ruimte open laat mocht Baudet van mening veranderen. Dat juist de CDA-afdeling in Noord-Brabant, die daar met FvD samenwerkt, voor Omtzigt opkwam is dan ook niet verwonderlijk. Overigens zal de recentelijke botsing met Baudet in de Tweede Kamer Omtzigt hebben gesterkt in zijn opvatting dat Forum niet met het CDA wil samenwerken.

Als gevolg van de secularisering van de samenleving roeit het CDA al sinds zijn oprichting in 1980 tegen de stroom in. In ideale omstandigheden, wanneer de partij het treft met de persoon van de roerganger, kan zij haar achterstand inlopen en zelfs enige tijd de koppositie verwerven. Zonder een duidelijke stuurman, maar wel met twee roeiers van wie niet duidelijk is of ze beiden dezelfde richting zullen aanhouden, is de eerste plaats ver buiten bereik. Wat dan rest is pogen het verlies te beperken.