Terugzendrecht - Hoofdinhoud
Het terugzendrecht geeft één van de twee kamers binnen een tweekamerstelsel i de mogelijkheid om een wetsvoorstel i ter nadere overweging terug te sturen naar de andere kamer. In Nederland gaat het bij het terugzendrecht om terugzending van wetsvoorstellen door de Eerste Kamer. In veel landen met een tweekamerstelsel heeft de Senaat of de Eerste Kamer i dit recht, maar in Nederland niet. De Eerste Kamer kan formeel alleen een wetsvoorstel in zijn geheel aannemen of verwerpen.
In het verleden is al diverse keren gepleit voor het verlenen van een terugzendrecht aan de Eerste Kamer. Er bestond echter discussie over de vraag welke Kamer in laatste instantie moet besluiten over aanneming of verwerping. Sommige partijen willen dat na terugzending en na nieuwe behandeling in de Tweede Kamer i, de Eerste Kamer net als nu het laatste woord houdt. Andere partijen menen dat de eindbeslissing na terugzending door de Tweede Kamer moet worden genomen. De Eerste Kamer zou dan zijn absolute vetorecht verliezen.
De Staatscommissie-Remkes i (2017-2018) zette het terugzendrecht opnieuw op de agenda. De commissie achtte de groei in het aantal keren dat er gebruik werd gemaakt van novelles i en de toezeggingen van de regering i aan de Eerste Kamer omslachtig en vertragend. Het terugzendrecht wordt in het eindrapport gepresenteerd als het instrument waarmee hetzelfde bereikt kan worden op een effectievere en snellere wijze. In de versie van het terugzendrecht die de commissie-Remkes voorstelt heeft de Tweede Kamer het laatste woord.
Bij brief van 1 juli 2020 liet de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties weten de opinie van de commissie Remkes te delen. De Rijksministerraad heeft er op 13 november 2020 mee ingestemd het voorstel voor advies aan de Raad van State te zenden. Deze heeft laten weten niet overtuigd te zijn van de waarde van het terugzendrecht, omdat dit negatieve gevolgen kan hebben voor de kwaliteit en coherentie van voorstellen.
Inhoudsopgave
Het eerste voordeel is dat de Eerste Kamer (een) verbetering(en) kan voorstellen, waardoor het wetsvoorstel niet verworpen hoeft te worden. Ze krijgt daardoor de mogelijkheid om op een effectieve, snelle en transparante manier te communiceren met de Tweede Kamer, onafhankelijk van de regering. Daarbij kan het terugzendrecht de waarde van van het parlementaire debat over de formulering van wetsvoorstellen accentueren en daarmee de legitimatie van het wetgevingsproces versterken. Verder zou het terugzendrecht de niet in de Grondwet i vastgelegde novellepraktijk vervangen.
Aan de andere kant kan de optie om wetsvoorstellen terug te zenden het wetgevingsproces vertragen. Om te veel vertraging tegen te gaan zou het terugzendrecht gekoppeld kunnen worden aan een termijn, dit is in andere landen vaak het geval. Een tweede nadeel dat benoemd wordt door de staatscommissie is dat de invoering van het terugzendrecht het bestaande evenwicht tussen de kamers zou kunnen verstoren.
Het terugzendrecht voor de Eerste Kamer kwam in de jaren zeventig van de vorige eeuw op de politieke agenda. Een bij de behandeling van de Nota Grondwetsherziening ingediende motie-De Kwaadsteniet daarover werd echter ingetrokken. Een bij de behandeling van de grondwetsvoorstellen ingediende motie-Van Thijn werd verworpen.
De grondwetsherziening van 1983 gaf de Eerste Kamer wel een sterkere politieke legitimatie, wat de kans op eventuele conflicten tussen de Kamers vergrootte. Dit leidde tot hernieuwd debat dat resulteerde in de opzet van de bijzondere Commissie Vraagpunten. Deze commissie pleitte voor een terugzendrecht waarin de Tweede Kamer de definitieve beslissing zou maken.
Vervolgens gaf de Tweede Kamer de commissie-De Koning i (1991-1993) de opdracht om de positie van de Eerste Kamer te onderzoeken. Deze commissie kwam tot de conclusie dat een eenmalig terugzendrecht, waarbij het eindoordeel bij de Eerste Kamer blijft, een betere optie is. In 1993 werd er over het eindrapport van de commissie gedebatteerd in de Tweede Kamer, maar hier kwam niets uit.
Op Prinsjesdag 1999 kondigde het Kabinet-Kok II i aan te komen met een notitie over de positie van de Eerste Kamer. In deze notitie zette de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de heer Peper i, zijn standpunten uiteen ten aanzien van de positie van de Eerste Kamer. Eén van de opties om de rol van de Eerste Kamer te wijzigen, was invoering van een terugzendplicht. Als een wetsvoorstel met minder dan tweede derde van de stemmen werd verworpen dan moest het worden teruggezonden naar de Tweede Kamer. Daarna diende de Tweede Kamer het laatste woord te krijgen. Het was dus aan die Kamer om te beslissen of er iets met de kritiek op het wetsvoorstel zou worden gedaan.
De Notitie Eerste Kamer is in 2002 openbaar behandeld door de Eerste Kamer en voor kennisgeving aangenomen. Tijdens de plenaire behandeling is de Motie-Jurgens c.s. inzake uitbreiding van de huidige bevoegdheden van de Eerste Kamer, waaronder het verlenen van een terugzendrecht, ingediend. De motie is op 5 februari 2002 aangehouden en op 25 september 2018 vervallen op basis van artikel 93, derde lid, van het Reglement van Orde i van de Eerste Kamer.
Ook toen de conclusie van de commissie-De Koning nogmaals werd herhaald in het rapport van de Nationale Conventie i in 2006 bracht dit niets teweeg.