Voorlopig verslag - Wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het stellen van voorschriften ten behoeve van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en met betrekking tot taal in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs (Wet taal en toegankelijkheid)

Dit voorlopig verslag is onder nr. H toegevoegd aan wetsvoorstel 35282 - Wet taal en toegankelijkheid i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het stellen van voorschriften ten behoeve van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en met betrekking tot taal in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs (Wet taal en toegankelijkheid); Voorlopig verslag
Document­datum 19-01-2021
Publicatie­datum 19-01-2021
Nummer KST964652
Kenmerk 35282, nr. H
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

Vergaderjaar

2020 - 2021

35 282

35 582

H1

Wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met het stellen van voorschriften ten behoeve van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en met betrekking tot taal in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs (Wet taal en toegankelijkheid)

Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, de Wet studiefinanciering 2000 en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een verbeterde regeling voor diverse onderwerpen op het terrein van het hoger onderwijs en de studiefinanciering (Variawet hoger onderwijs)

VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP 2

Vastgesteld 19 januari 2021

  • 1. 
    Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid met zijn vele amendementen. De wetstechnische onvolkomenheden zijn inmiddels hersteld in het voorstel van de Variawet hoger onderwijs. Bij de leden van de VVD-fractie leven veel vragen over doelmatigheid en uitvoerbaarheid, evenals over de noodzakelijkheid van de voorgestelde wet.

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid. Daarmee wordt invulling gegeven aan de in het regeerakkoord aangekondigde verscherping van het toezicht op de naleving van de wet dat opleidingen alleen Engelstalig zijn wanneer dit

1 Letter H heeft alleen betrekking op wetsvoorstel 35 282.

2 Samenstelling:

Essers (CDA), Ganzevoort (GL), Sent (PvdA), Van Strien (PVV), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA),), Pijlman (D66) (ondervoorzitter), Schalk (SGP), Bikker (CU) (voorzitter), Klip-Martin (VVD), De Bruijn-Wezeman(VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Vos (PvdA), Van der Burg (VVD), Dessing (FVD), Doornhof (CDA), Gerbrandy (OSF), Nicolaï (PvdD), Veldhoen (GL), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), Pouw-Verweij (Fractie-van Pareren), Baljeu (fractie-Otten)

een toegevoegde waarde heeft, de kwaliteit    mate van voldoende niveau is en er in voldoende

Nederlandstalige opleidingen zijn. Wel hebben deze leden enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid. Ze hebben enkele vragen met betrekking tot rechtmatigheid en uitvoerbaarheid.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van de Wet taal en toegankelijkheid en de Variawet hoger onderwijs. Deze leden hebben nog vragen over de wetsvoorstellen aan de regering.

De leden van de fractie van de PvdA hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid. Deze leden vragen zich af of de voorstellen over taal de beheersing van de Nederlandse taal in het hoger onderwijs daadwerkelijk zullen vergroten. Ook vragen zij zich af of de voorstellen de toegankelijkheid beperken of verruimen. Uit het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid wordt niet duidelijk wat de noodzaak of het beoogde effect is. Ook vragen deze leden zich af of de regering met dit pakket maatregelen niet te veel op de stoel van de besturen van de onderwijsinstellingen wil zitten. Meer in het algemeen vragen de leden van de PvdA-fractie naar nut en noodzaak van deze wet. Een heldere probleemanalyse lijkt te ontbreken. Zij hebben daarom de volgende vragen en opmerkingen.

  • 2. 
    Toegankelijkheid en capaciteitsbeperking (numerus fixus)

De doelstelling van het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid is, zo constateren de leden van de VVD-fractie, om de toegankelijkheid van het (hoger) onderwijs te waarborgen en de instroom van internationale studenten te beheersen. In het wetsvoorstel wordt een ministeriële toestemming ten aanzien van het instellen van een capaciteitsnorm geïntroduceerd. De vraag is of dat een effectieve bijdrage levert aan het behoud van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor Nederlandse studenten. In antwoord op de constatering van de Afdeling advisering van Raad van State dat de toegankelijkheid van het hoger onderwijs op dit moment niet in het geding is en dat internationalisering van het Nederlands hoger onderwijs nog niet heeft geleid tot een situatie waarin studies niet of minder toegankelijk zijn voor Nederlandse studenten geeft de regering aan dat zij die mening niet deelt. Zij geeft daartoe de reden dat de regering het aantal numerus-fixus-opleidingen wil terugdringen.

Kan de regering de leden van de VVD-fractie inzichtelijk maken hoe de numeri fixi die thans gelden zich verhouden tot het aantal buitenlandse studenten, met andere woorden wordt de numerus fixus veroorzaakt door buitenlandse studenten? En kan de regering aangeven waarom de voorgestelde wet noodzakelijk is, nu het aantal numerus-fixus-opleidingen de afgelopen jaren is afgenomen?

De verwachting van de regering is dat de mogelijkheid om achteraf de onrechtmatigheid van een numerus fixus te kunnen beoordelen leidt tot een meer weloverwogen beslissing van een instelling. Kan de regering dat nader toelichten? Is het dan zo dat onderwijsinstellingen de capaciteitsnorm thans ten onrechte of op oneigenlijke gronden gebruiken? De regering gaat ervanuit dat de toetsing achteraf bij numerus-fixus-opleidingen een belangrijke bijdrage kan leveren aan het verder terugdringen van het aantal bacheloropleidingen met een numerus fixus en daarmee het verbeteren van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Kan de regering dat nader toelichten, zo vragen de leden van de VVD-fractie. Met name ook omdat de Afdeling advisering van de Raad van State die visie op doelmatigheid niet deelt.

In haar Voorlichting van 28 mei 2020 stelt de Afdeling advisering van de Raad van State - zich beroepend op empirisch onderzoek dat bij de opstelling van het wetsvoorstel nog niet betrokken kon worden - dat de internationalisering van het Nederlandse hoger onderwijs nog niet heeft geleid tot een situatie waarin studies niet of minder toegankelijk zijn voor Nederlandse studenten, zo lezen de leden van de GroenLinks-fractie. De regering heeft aangegeven dat zij wél een noodzaak ziet voor een toestemmingsvereiste middels ministeriële voorhang voor de capaciteitsnorm. Deze leden zouden graag een cijfermatige onderbouwing ontvangen van de problematiek van numerus-fixus-opleidingen. Hoeveel procent van de huidig beschikbare opleidingen zijn numerus fixus? In wat voor vakgebieden? Tot hoeveel afwijzingen leidt het, en tot hoeveel situaties waarin de toegankelijkheid van een bepaalde studie voor Nederlandse studenten verminderd wordt, zo vragen deze leden.

Onder de capaciteitsfixus-maatregelen worden ook maatregelen getroffen die specifiek zien op anderstalige trajecten en niet-EER studenten. Er wordt een mogelijkheid ingesteld om een capaciteitsfixus te hanteren die specifiek geldt voor het anderstalige traject van een opleiding, en er worden zowel een mogelijkheid tot een capaciteitsnorm voor niet-EER-studenten als een mogelijkheid voor een noodcapaciteitsfixus voor niet-EER-studenten ingevoerd. Deze maatregelen worden vooral onderbouwd met de doelstelling dat er altijd genoeg plaatsen moeten zijn voor Nederlandse studenten en (Nederlandstalige) EER-studenten. Hoe verhouden deze maatregelen zich tot de constatering van de Raad van State dat de internationalisering van het Nederlandse hoger onderwijs nog niet heeft geleid tot een situatie waarin studies niet of minder toegankelijk zijn voor Nederlandse studenten, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Kan de regering de noodzaak van deze maatregelen met empirisch onderzoek duiden? Op basis van welke cijfers heeft de regering deze maatregel gemotiveerd? Liggen hier ook rapporten aan ten grondslag? Heeft de regering hier in overleg met de universiteiten over gesproken? Hoe kijkt zij aan tegen het standpunt van de Afdeling advisering van de Raad van State dat Nederlandse studenten niet worden verdrongen? Hoe is de regering op dit standpunt gekomen? Kan de regering de effecten van deze, op het eerste oog, slecht onderbouwde maatregel duiden? Is zij het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat dit zal zorgen voor hogere barrières voor buitenlandse niet-EER studenten?

In de Handelingen van de Tweede Kamer van 11 december 2019 meldt de regering dat een onderzoeksrapport naar de effecten van numerus fixus op diversiteit in opleidingen in het najaar van 2020 zal verschijnen. Kan de regering de leden van de D66-fractie aangeven of dit rapport ondertussen is verschenen? Zo ja, wat zijn de belangrijkste conclusies uit dat rapport? Hoe verhouden die conclusies zich tot het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid? Wat zijn de conclusies van dat rapport met betrekking tot loting? Is er op basis van dit onderzoeksrapport reden om de voorliggende wet aan te passen?

De Afdeling advisering van de Raad van State concludeert in haar Voorlichting van 28 mei 2020 dat de voorgestelde wetswijziging met betrekking tot het stellen van een capaciteitsfixus geen effect zal hebben aangezien er geen problemen zijn met toegankelijkheid van opleidingen voor Nederlandse studenten. Kan de regering de aan het woord zijnde leden aangeven waarom zij de noodzaak van de onderhavige wetswijziging dan toch ziet?

Een van de doelen van het voorliggende wetsvoorstel is om het aantal opleidingen met een capaciteitsfixus zoveel mogelijk te beperken. Gezien het feit dat bepaalde opleidingen zoals geneeskunde, diergeneeskunde en biomedische wetenschappen in den brede, al sinds jaar en dag een numerus fixus hanteren, vragen de leden van de fractie van D66 of de regering ook voor die opleidingen beoogt dat de numerus fixus op termijn verdwijnt. Indien voor langere tijd bij bepaalde opleidingen, zoals voornoemde, een capaciteitsfixus door de regering noodzakelijk wordt geacht, voorziet het voorliggende wetsvoorstel taal en toegankelijkheid hier dan in voldoende mate in gezien de in het wetsvoorstel beperkte tijd dat een opleiding een capaciteitsfixus mag toepassen ingevolge artikel 7.53a lid 5 in de geconsolideerde wetstekst?

Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat er bij de wetsbehandeling in de Tweede Kamer een groot aantal amendementen is aangenomen. Het wetsvoorstel is blijkens zijn titel gericht op de toegankelijkheid van het onderwijs. Kan de regering toelichten welk effect dit wetsvoorstel heeft voor de toegankelijkheid van het onderwijs? De Raad van State adviseert de regering om in het wetsvoorstel rekening te houden met de uitkomsten van onderzoeken die gerelateerd zijn aan het thema internationalisering van het onderwijs, zoals die van het SCP en de Onderwijsraad. De regering wil daar niet op wachten. Voor de leden van de PvdA is niet duidelijk waarom niet. Kan de regering dit toelichten?

De aan het woord zijnde leden vragen in het verlengde daarvan de regering toe te lichten waarom zij niet gekozen heeft voor een meer stapsgewijze benadering om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs niet onnodig te beperken voor studenten van buiten de EER. Waarom is bijvoorbeeld niet gekozen voor het beperken van het wetsvoorstel tot elementen die te maken hebben met het gebruik en de kwaliteit van de Nederlandse taal in het middelbaar en hoger onderwijs? Zouden deze kwaliteitseisen niet het effect kunnen hebben dat het Nederlandse onderwijs minder aantrekkelijk wordt voor buitenlandse studenten en daarmee de noodzaak tot capaciteitsbeperking via een capaciteitsfixus onnodig maken? Graag ontvangen de aan het woord zijnde leden een reactie van de regering op dit punt.

De regering wil een numerus fixus kunnen blokkeren mede omdat het de kansengelijkheid kan vergroten. De regering stelt namelijk dat studenten uit bepaalde groepen - eerstegeneratiestudenten, studenten met een functiebeperking en studenten met een migratieachtergrond - minder vaak kiezen voor een numerus-fixus-opleiding. De aan het woord zijnde leden vragen naar onderzoek of een cijfermatige en causale onderbouwing van deze stelling. Deze leden zijn het met de regering eens dat indien het zo is dat bepaalde groepen aspirant-studenten worden afgeschrikt door een numerus fixus daar maatregelen voor moeten worden genomen. Deze leden vragen de regering echter of het gekozen middel in deze wet het doel bereikt. Ziet de regering ook andere maatregelen die de kansengelijkheid voor deze groepen studenten vergroten? En indien deze er zijn, is de regering van plan om extra inzet te plegen op die maatregelen?

Door amendering van de Tweede Kamer is de toetsing van de numerus fixus veranderd; deze toetsing wordt achteraf gedaan. De Eerste Kamer heeft de Raad van State daarover voorlichting gevraagd. Hieruit volgen enige wetstechnische verbeteringen die in de Variawet hoger onderwijs worden opgenomen. De Raad van State blijft van mening dat - ook nu de toetsing achteraf plaatsvindt - dit niet zal leiden tot behoud van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, omdat de toegankelijkheid niet in het geding is. Nut en noodzaak van deze toetsing ontbreken nog steeds. De regering stelt dat de toetsing er ook toe kan leiden dat meer inzicht kan worden verkregen in de motivatie van instellingen om een numerus fixus in te stellen. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de regering die motivaties en redenen niet gewoon aan de instellingen kan vragen, in plaats van door middel van een wetswijziging die extra administratieve lasten aan de instellingen oplegt. De regering verwacht dat de toetsing er ook toe zal leiden dat instellingen meer weloverwogen beslissingen maken. Kan de regering aangeven bij welke numerus fixus geen weloverwogen beslissing is gemaakt? Wanneer en bij welke opleiding hebben instellingen lichtzinnig besloten over een numerus fixus?

De leden van de PvdA-fractie vragen voorts wat de regering verstaat onder toegankelijk onderwijs. Het wetsvoorstel beperkt de toegankelijkheid voor studenten van buiten de EER en binnen Nederland door de mogelijkheid van instellingen in het onderwijs om een zogeheten capaciteitsfixus in te stellen. Bovendien wordt voor hen een minimum- en geen maximumcollegegeld ingesteld. Hoe kan voorkomen worden dat uit die landen alleen studenten naar Nederland komen van welgestelde ouders? Welke verantwoordelijkheid ziet de regering voor zichzelf in dezen?

Artikel 7.53c gaat in op selectiecriteria en -procedure. Het instellingsbestuur moet selecteren op kwalitatieve criteria zonder dat nader geduid is wat die zijn. Dit roept een aantal vragen op bij de leden van de PvdA-fractie. Wat verstaat de regering onder 'kwalitatieve criteria'? Op basis van welke wetenschappelijke onderzoeken is vast komen te staan dat het selecteren van studenten op kwalitatieve criteria de voorkeur heeft boven andere vormen van selectie, zoals loting? Welk effect heeft deze wijze van selecteren voor de toegankelijkheid van aanstaande studenten uit lage inkomensgroepen of de zogeheten 'stapelaars'? Hoe wordt daarbij gezorgd dat de wijze van selecteren transparant verloopt en wie ziet daarop toe? Op welke wijze wordt gemonitord welke effecten de selectie heeft op de toegankelijkheid van het onderwijs voor alle jeugdigen met verschillende achtergronden, leeftijd, geslacht, inkomenspositie van ouders en dergelijke? Ook vragen de leden van de PvdA-fractie hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het wetsvoorstel decentrale loting dat eind 2020 door de regering is aangekondigd. Kan de regering inzichtelijk maken op welke punten de aangekondigde wet van invloed is op de doelen en bepalingen van het voorstel van de Wet taal en toegankelijkheid?

  • 3. 
    Instellingscollegegeld en eigen bijdragen

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat er in het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid vele barrières worden opgeworpen voor niet-EER-studenten. Naast de numerus-fixus-maatregelen die hierboven genoemd zijn, wordt er een minimumbedrag ingesteld voor instellingscollegegeld voor niet-EER-studenten, en wordt het mogelijk om bij ministeriële regeling de kosten die verband houden met de inschrijving (zoals diplomawaardering en het toetsen van het taalniveau bij inschrijving - zaken die voornamelijk bij niet-EER-studenten benodigd zullen zijn) op de zich inschrijvende student te verhalen. Deze leden hebben begrip voor het verschil in verantwoordelijkheid dat de overheid voelt voor Nederlandse en EER-studenten vergeleken met niet-EER studenten. Echter willen ze de regering graag vragen om verdere onderbouwing van deze maatregelen. Zo stelt de regering dat het instellen van een minimumbedrag voor instellingscollegegeld voor niet-EER-studenten geen probleem zal vormen voor kapitaalkrachtige niet-EER-studenten, omdat die de kosten kunnen dekken, en omdat minder kapitaalkrachtigen een beroep kunnen doen op eventuele beurzen. Kan de regering een overzicht geven van de algemene beschikbaarheid van studiebeurzen voor niet-EER-studenten in Nederland, en de selectiecriteria daarvoor? Hoeveel procent van de aanmeldingen voor dit soort beurzen wordt gemiddeld gesproken afgewezen? En kan de regering op basis hiervan duiden of het doelbewust hoog houden van het instellingscollegegeld voor niet-EER-studenten niet zal leiden tot een sterke inperking van de mogelijkheden voor niet-EER-studenten om in Nederland te studeren, met een mogelijk gebrek aan diversiteit qua nationaliteiten op universiteiten tot gevolg?

De leden van de GroenLinks-fractie zouden graag een overzicht willen ontvangen van de staat van de diversiteit van de studentenaantallen, uitgesplitst naar het aantal nationaliteiten, dubbele paspoorten (twee keer EU, één keer EU met één keer niet-EU enzovoorts). Ook zouden deze leden graag het aantal buitenlandse niet-EER-studenten met beurs inzichtelijk willen krijgen ten opzichte van de niet-beursstudenten. Tevens verzoeken zij de regering inzicht te geven in het huidige percentage niet-EER-studenten in opleidingen in Nederland, en hoe is deze groep is verdeeld qua nationaliteit (dus niet alleen sec de nationaliteit). Kan deze groep daadwerkelijk gezien worden als een oorzaak van een mogelijk toegankelijkheidsprobleem voor Nederlandse studenten, zo vragen de aan het woord zijnde leden.

  • 4. 
    Taal

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom een uitbreiding van de plicht tot het bevorderen van Nederlandse uitdrukkingsvaardigheid naar ook niet-Nederlandstalige studenten noodzakelijk is en of dat niet onnodig kostenverhogend werkt. Waarom zou een student die een Engelstalige opleiding in Nederland volgt de Nederlandse taal machtig moeten zijn? In Nederland werken immers heel veel mensen, zeker ook in het internationale bedrijfsleven, die geen Nederlands spreken en wel goed zijn ingebed in onze samenleving.

De opleiding dient onder het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid in het Nederlands te worden gegeven en een andere taal wordt de uitzondering waarvoor toestemming van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie

Commissie (NVAO) noodzakelijk is. De leden van de VVD-fractie vragen de regering om een paar concrete voorbeelden te geven aan de hand van bestaande opleidingen, waarbij inzichtelijk wordt gemaakt hoe de toetsingscriteria in die specifieke gevallen zouden worden ingevuld. Deze leden vragen de regering om daarbij de rol van de Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) te betrekken.

Zij vragen of dit extra loket noodzakelijk is en of het uitvoerbaar is. Zal dit niet tot een onnodige ambtelijke papierwinkel leiden, die onderwijsinstellingen enorm veel tijd gaan kosten, tijd die ze ook aan onderwijs kunnen besteden? En gaat het ook niet onnodig veel geld kosten? Kan de regering een raming geven van de kosten die met een dergelijke toetsing gepaard zullen gaan? Is het niet beter om dat geld aan opleidingen te besteden, opleidingen waar de Nederlandse samenleving behoefte aan heeft, zoals bijvoorbeeld AI en cybersecurity? Kan de regering de leden van de VVD-fractie aangeven op welke wijze arbeidsmarktperspectief een rol speelt bij dit wetsvoorstel?

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat studenten uit het buitenland moeten worden aangemoedigd om zo mogelijk langer in Nederland te blijven, zodat zij hun talenten langer in kunnen zetten voor Nederland. Qua taalvaardigheid is het uitgangspunt de meertaligheid. Deze leden zijn van mening dat zowel Nederlandse als internationale studenten baat hebben als er in de opleiding ook aandacht is voor het Nederlands. Ook moet iedereen Engels kunnen spreken. Sleutel tot deelname aan de Nederlandse samenleving is dat je ook het Nederlands beheerst. Dit geldt zowel voor Nederlandse studenten die uiteindelijk vaker in een Nederlandse dan internationale context komen te werken en er dan ineens bijvoorbeeld achter komen dat ze brieven in goed Nederlands moeten schrijven en dat ze een taalachterstand hebben. De kans dat internationale studenten na hun opleiding blijven, neemt toe als ze de Nederlandse taal in enige mate beheersen.

Het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid beoogt om paal en perk te stellen aan deze ontwikkeling. De uitwerking van de wet dient echter consequent en heel scherp te zijn, zodat we niet alleen een papieren tijger optuigen. Dat brengt de leden van de CDA-fractie tot de volgende vragen. Met de toets anderstaligheid gaat de NVAO bij de (her)accreditatie na of het terecht is dat een opleiding in het Engels wordt aangeboden. De regering heeft de term ’noodzaak' vervangen door de term ’meerwaarde' en een procedure opgetuigd. De term ’meerwaarde' moet nog worden uitgewerkt en aan het parlement worden voorgelegd. Kan de regering meer concreet aangeven hoe aan dit meerwaardecriterium inhoud wordt gegeven?

Daarnaast is het voor de leden van de CDA-fractie belangrijk dat de inspanningsplicht van hogeronderwijsinstellingen tot het bevorderen van de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands wordt geconcretiseerd. Dit betekent dat instellingen taalbeleid moeten formuleren. Dit beleid gaat zowel over het werken aan het niveau van Engels als Nederlands. Daarnaast moet er een norm voor Nederlands opgesteld worden. Deze norm ligt hoger dan het eindexamenniveau van de middelbare school. Tevens kan deze norm per opleiding of groep van opleidingen verschillen. Kan de regering aangeven hoe zij ervoor gaat zorgen dat deze inspanningsverplichting wordt nagekomen? Zijn er in dat kader modellen voorhanden waar deze instellingen zich aan kunnen houden? Hoe wordt een en ander getoetst door de regering? In hoeverre zal de coronapandemie, die tot een sterke toename heeft geleid van het onderwijs aan buitenlandse studenten op afstand (mogelijk structureel), deze inspanningsverplichting naar verwachting in de weg kunnen staan?

Het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid voorziet in een - per AMvB te specificeren - invulling van de plicht om de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands van studenten te bevorderen, zo lezen de leden van de GroenLinks-fractie. Hiervoor worden als voorbeelden een benodigd niveau van uitdrukkingsvaardigheid bij afronding van de opleiding of het organiseren van specifieke begeleiding voor studenten genoemd. Hoe ziet de regering de mogelijke invulling hiervan in volledig Engelstalige opleidingen? Zouden dit (voor Nederlandse studenten) verplichte lessen of activiteiten buiten het normale curriculum zijn? Hoe schat de regering de uitvoerbaarheid hiervan in, zowel voor studenten - die vaak al een extreem hoge werkdruk ervaren, en die zich in het geval van een Engelstalige opleiding op dat moment juist aan het concentreren zijn op het aanpassen op onderwijs in een andere taal - als voor onderwijsinstellingen, die al een ontzettend hoge werkdruk ervaren? Wat is de inschatting van de regering wat dit extra gaat kosten voor de onderwijsinstellingen? Schat de regering in dat onderwijsinstellingen hiervoor de financiële capaciteit hebben?

Het wetsvoorstel taal en toegankelijkheid vraagt de instellingen in artikel 1.3 lid 5 en 6 om de uitdrukkingsvaardigheid in de Nederlandse taal van studenten te versterken. Kan de regering de leden van de D66-fractie toelichten hoe zij zich de uitvoering van dit wetsartikel voorstelt? Worden vorderingen in de uitdrukkingsvaardigheid ook getoetst in de opleidingen?

Via artikel 1.3 van het wetsvoorstel krijgt de regering de mogelijkheid om regels vast te stellen over de uitdrukkingsvaardigheden in het Nederlands, zo lezen de leden van de fractie van de PvdA. Zien zij het goed dat daarmee de overheid ingrijpt in de eindtermen van het academisch onderwijs? Kan deze bepaling ook betekenen dat de regering instellingen verplicht taalonderwijs in het curriculum op te nemen? Zo ja, wat rechtvaardigt deze ingreep in de autonomie van instellingen voor hoger onderwijs? Zo nee, hoe moeten zij de mogelijkheid om regels vast te stellen dan begrijpen? Als niet-verplichte adviezen of opening van het gesprek met instellingen?

  • 5. 
    Overige vragen wetsvoorstel taal en toegankelijkheid

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om in te gaan op hun zorg dat het wetsvoorstel voor verschraling van het onderwijsaanbod in Nederland kan zorgen en uiteindelijk voor een negatieve invloed op de reputatie van het (wetenschappelijk) onderwijs in Nederland. De afgelopen jaren is ingezet op het operationaliseren van internationaliseringsambities. Die hebben toegevoegde waarde voor studenten, onderwijsinstelling en de Nederlandse kenniseconomie. Deze leden vragen de regering of die positieve effecten door de voorgestelde wet niet juist weer worden afgebroken. En kunnen hogescholen en universiteiten die de afgelopen jaren hebben gewerkt aan die internationalisering nu mogelijk gevraagd worden om die operationalisering weer terug te draaien? Wat vinden de hogescholen en universiteiten daar zelf van? Kan de regering inzichtelijk maken waar de verwachting op is gebaseerd dat de groei van buitenlandse studenten zal doorzetten? En zo ja, in welke mate?

Kan de regering de leden van de D66-fractie aangeven hoe de samenwerking met Britse universiteiten vorm kan gaan krijgen naar aanleiding van de afspraken die gemaakt zijn rond Brexit? Blijven er mogelijkheden tot uitwisseling van studenten met Britse universiteiten? Wat zijn na de Brexit voor Nederlandse studenten de mogelijkheden om aan Britse universiteiten te studeren? Zijn er wetstechnisch nog aanpassingen nodig in de WHW naar aanleiding van de Brexit-afspraken? Worden er nieuwe mogelijkheden onderzocht om toegankelijkheid van het Britse onderwijs voor Nederlandse studenten na de Brexit op niveau te houden en vice versa voor Britse studenten die in Nederland willen studeren?

Bij de behandeling van de Variawet in de Tweede Kamer op 19 november 2020 is een motie aangenomen (nr. 14) die vraagt om een verkennend onderzoek naar de mogelijke aankleding van onderzoeksbekostiging voor wo-opleidingen in het hbo. Kan de regering deze leden aangeven of dit onderzoek ondertussen is uitgevoerd? Wat zijn in dat geval de conclusies en hoe gaat de regering hier invulling aan geven?

De leden van de fractie van de PvdA stellen vast dat in de afgelopen jaren het ministerie van OCW en de onderwijsinstellingen hebben ingezet op het versterken van de internationale dimensies van het onderwijs. Internationalisering van het onderwijs werd ingezet vanwege economische redenen (toestroom van hooggekwalificeerde studenten als potentiële arbeidskrachten), politiek maatschappelijke factoren (bijdrage aan het kennisniveau in andere landen), om bij te dragen aan de onderwijs-en onderzoekskwaliteit en - op instellingsniveau - vanwege financiële, onderwijskundige en/of organisatorische redenen. Met dit wetsvoorstel lijkt de regering wat betreft de internationalisering van het onderwijs op de rem te gaan staan. De leden van de PvdA-fractie vragen de regering aan te geven welk effect het wetsvoorstel heeft op elk van de hiervoor genoemde aspecten. Welk effect verwacht de regering met het wetsvoorstel te bereiken wat betreft het aantal studenten uit het buitenland? Op dit moment komt bijvoorbeeld één op de vier studenten in de WO-masterfase uit het buitenland. Welk percentage wordt dit volgens de regering over 5 jaar ten gevolge van de voorgestelde maatregelen in dit wetsvoorstel?

In eerdere debatten over het onderwijs hebben deze leden met de regering van gedachten gewisseld over de kosten die verbonden zijn aan de selectieprocedure. Uitgangspunt was toen dat de volledige kosten van de selectieprocedure voor rekening zijn van de onderwijsinstellingen. De aan het woord zijnde leden gaan ervan uit dat het onderhavige wetsvoorstel daar geen verandering in brengt. Zij willen de regering vragen dit te bevestigen.

  • 6. 
    Specifieke vragen over voorstel Variawet hoger onderwijs

Aangaande de het voorstel van de Variawet hoger onderwijs hebben de leden van de GroenLinks-fractie de volgende vraag. Is de regering bereid om toe te zeggen dat het bindend negatief studieadvies in de huidige jaargang door de coronapandemie niet wordt toegepast omdat studenten geen volwaardige studiebegeleiding hebben kunnen ontvangen en het niet proportioneel is om een student van de opleiding te weigeren die nooit fysiek aanwezig heeft kunnen zijn?

Door aanpassing van artikel 7.25 van de WHW via de Variawet Hoger Onderwijs, met name lid 4 en 5, vragen de leden van de D66-fractie of de doorstroom van MBO-HBO juridisch nu geborgd is in acht nemend de rol van het instellingsbestuur. Ziet de regering een onverenigbaarheid tussen lid 4 en 5 en kan zij daarover een toelichting geven?

Door de aanpassing van artikel 7.25 van de WHW via de Variawet Hoger Onderwijs wordt een situatie gecreëerd waarin een instellingsbestuur zelf kan vaststellen voor welke opleidingen wordt afgeweken van de nadere vooropleidingeisen zoals die door andere instellingen voor die opleidingen worden vastgesteld. Is deze vaststelling juist, zo vragen deze leden van de D66-fractie. Kan hierdoor een ongewenste willekeur ontstaan voor studenten? Zijn er voor de regering in voorkomende gevallen mogelijkheden om in te grijpen en onder welke voorwaarden zal de regering dan daadwerkelijk ingrijpen?

Hebben de leden van de D66-fractie het goed begrepen dat voor de aanpassing van artikel 7.25 van de WHW via de Variawet Hoger Onderwijs leerlingen in het havo en vwo die in het derde respectievelijk vierde leerjaar een profiel en aanvullende examenvakken dienen te kiezen, kunnen worden geconfronteerd met andere nadere vooropleidingseisen als ze reeds in de profielfase zitten, door de vrijheid om als instellingsbestuur deze eisen aan te passen? Als dat inderdaad zo is, vindt de regering dit een onwenselijke situatie? Zijn er mogelijkheden om deze situatie voor aspirant-studenten te voorkomen?

D

e commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet met belangstelling uit naar de memorie van antwoord en ontvangt deze graag binnen vier weken na vaststelling van dit voorlopig verslag.

De voorzitter van de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bikker

De griffier van de commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Bergman

9 / 9


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.