Verbetering van de rechtsbescherming van mbo-studenten

1.

Kerngegevens

Officiële titel Verbetering van de rechtsbescherming van mbo-studenten
Document­datum 27-01-2022
Publicatie­datum 27-01-2022
Nummer HTK20212022-43-4
Kenmerk 35625
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Sprekers

De heer El Yassini (VVD)
De heer Van Baarle (DENK)
Mevrouw Hagen (D66)
Mevrouw Bouchallikh (GroenLinks)
De heer Peters (CDA)
De heer Beertema (PVV)
De heer Bisschop (SGP)
De heer De Hoop (PvdA)

Aan de orde is de behandeling van:

  • het wetsvoorstel Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs met het oog op de verbetering van de rechtsbescherming van mbo-studenten ( 35625 ).

De voorzitter:

Aan de orde is de Wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs met het oog op de verbetering van de rechtsbescherming van mbo-studenten. Een heel hartelijk welkom aan onze nieuwe minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Excuus: van. De "voors" en de "vans" zullen nog wel een aantal keren verwisseld worden. Uiteindelijk bent u de baas op het ministerie; dat drukt de "van" uit. Hartelijk welkom voor de eerste keer in deze zaal. Hartelijk welkom ook aan mijn collega's. We lopen iets achter op het schema, hetgeen mij ertoe doet komen dat ik u wil vragen om de interrupties kort en bondig te houden. Ik zou willen voorstellen om twee max drie interrupties in tweeën te doen, zodat we dit een beetje kort en bondig kunnen doen. Anders wordt het vandaag lastig in de agenda.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

De eerste spreker die zich heeft gemeld, is de heer El Yassini van de VVD. Het woord is aan hem.

©

foto Z. (Zohair)  El Yassini
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer El Yassini (VVD):

Dank, voorzitter. Voordat ik mijn bijdrage begin, wil ik als eerste spreker graag onze nieuwe minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van harte welkom heten. Welkom in Den Haag, welkom in de Tweede Kamer en welkom in de politiek! Ik ben blij dat een nieuw kabinet aan de slag gaat. We hebben heel veel uitdagingen. Die moeten we echt overwinnen en daar is een sterke en slagvaardige overheid voor nodig. Veel mensen in Nederland kennen de kersverse minister wellicht van De Wereld Draait Door, waar hij DWDD University-colleges gaf over theoretische natuurkunde. Daarnaast heeft hij ook verschillende rollen gehad in onderwijs en wetenschap, zowel nationaal als internationaal. De verwachtingen zijn dus hoog en de minister mag meteen aan de bak. ik vertrouw erop dat hij de verwachtingen gaat waarmaken.

De minister is niet alleen verantwoordelijk voor de portefeuilles hoger onderwijs, wetenschapsbeleid, lerarenbeleid, DUO en de Inspectie van het Onderwijs, maar ook voor het mbo. Ik mag dan ook zeggen: van harte gefeliciteerd, want dat is een geweldige onderwijssector. Het mbo is de ruggengraat van de Nederlandse samenleving. Het houdt alles overeind. En het gaat goed in deze onderwijslaag. Natuurlijk, het mbo kent zijn uitdagingen, maar het gaat goed. We hebben geweldige, jonge, talentvolle studenten die dit land straks niet alleen draaiende gaan houden, maar ook nog eens naar grotere hoogtes gaan brengen. We hebben goede en passievolle docenten en medewerkers die de mouwen opstropen, zich inzetten voor de toekomst van dit land en van jongeren en die de jongeren de kans bieden om het beste uit zichzelf te halen. Tot slot werken de bestuurders en het bedrijfsleven hartstochtelijk om studenten, cursisten, docenten en medewerkers te faciliteren, te ontzorgen en aansluiting te creëren op de arbeidsmarkt. Zij zijn eigenlijk bezig met vooral deze groepen succesvol te laten zijn.

Voorzitter. Zoals ik zojuist al zei, zijn het mbo en de mbo'ers in Nederland de ruggengraat van dit land. We kunnen niet zonder hen. Daar wil ik wat dieper op ingaan, want als mbo'ers morgen het werk zouden neerleggen, stopt Nederland direct met functioneren. Dan zijn er geen chauffeurs die levensmiddelen vervoeren naar winkels en supermarkten. Sterker nog, dan hebben we geen geopende winkels en supermarkten, want die missen bemensing. We hebben dan ook geen verzorgenden en verpleegkundigen die zorg verlenen, geen politie, geen kappers, geen tanksta-tionmedewerkers, geen productie, geen automonteurs, geen servicemonteurs, geen koks en geen bedienend personeel; ik kan zo nog heel lang doorgaan. Mbo'ers zijn van levensbelang voor ons land, alleen al om Nederland draaiende te houden.

Om de problemen van vandaag op te lossen, heb je de mbo'ers van morgen nodig, bijvoorbeeld op het vlak van uitdagingen met betrekking tot de klimaattransitie, woningnood met volkshuisvesting, zorg, transport, horeca, innovatie en techniek, de vierde industriële revolutie en de daarbij behorende digitalisering van de 21ste eeuw. Alle ambities en oplossingen die Nederland en ook dit kabinet hebben, vallen of staan met de aanwezigheid van mbo'ers in dit land. Omdat het ondanks de uitdagingen bij deze onderwijslaag goed gaat met deze sector, kan die naast de andere portefeuilles die de minister heeft, ondersneeuwen. Dat kan. De prioriteiten verschuiven dan naar portefeuilles die direct aandacht vragen en focus opeisen ten koste van het mbo. Ik wil de minister op het hart drukken, echt op het hart drukken, dat deze sector de waardering maar ook de aandacht moet krijgen die hij verdient. Ik zal de minister de komende jaren scherp houden op het gebied van het mbo, waarbij samenwerken met de minister en de rest van de Kamer de norm is. Ik verwacht van de minister dat die samenwerking twee kanten op gaat.

Hierbij geef ik de minister een aantal tips. Wees open. Wees onbevangen, onbevreesd en vooral, zoals in de wetenschap, onbevooroordeeld. Tegen de minister zou ik willen zeggen: neem de Kamer mee in uw missie en uw uitvoering. Informeer ons tijdig en volledig en zie de Kamer als uw bondgenoot om te komen tot beter onderwijs en grotere kansen voor onze kinderen, onze jongeren en onze volwassenen in dit land. Hiermee wens ik de minister in ieder geval heel veel sterkte, wijsheid, succes en lef toe.

En dan nu mijn bijdrage, voorzitter. Ik ga nu pas beginnen.

De voorzitter:

U heeft ook ingetekend voor tien minuten, dus ...

De heer El Yassini (VVD):

Ja, ik heb nog genoeg tijd, dus het komt helemaal goed.

Voorzitter. De VVD wil dat iedereen een succes van zijn of haar leven kan maken. Goed onderwijs is daarbij cruciaal, als startpunt én springplank. We willen dat de aanleg en de talenten van studenten tot bloei komen, zodat ze straks een goed perspectief hebben, zowel op de arbeidsmarkt als in onze samenleving. Maar dat kan uiteraard alleen als studenten goed onderwijs krijgen en ondersteund worden. Studenten lopen helaas te vaak, juist als het gaat om de inzet van de mbo-scholen, goede begeleiding mis. Ze lopen met hun hoofd tegen de muur. Als studenten zonder diploma uitvallen, de voortijdige schoolverlaters, zullen ze daardoor sneller afhankelijk worden en blijven van de overheid.

De VVD wil goed mbo-onderwijs voor studenten, ouders, de arbeidsmarkt en voor de samenleving al geheel. Daar doen we het voor. Het versterken van de rechtspositie en het verbeteren van de rechtsbescherming van mbo-studen-ten zijn voor de VVD een no-brainer. Daarom zijn we zo ongelofelijk blij met het wetsvoorstel dat nu in de Kamer ligt, waardoor we de volgende stappen kunnen nemen. Het doel is dat studenten een goede opleiding met de bijbehorende ondersteuning krijgen, die hen voorbereidt op de samenleving, de arbeidsmarkt en de toekomst. Daarbij moeten de middelen ondergeschikt zijn aan het doel.

Met de inwerkingtreding van de Wet educatie en beroepsonderwijs in 1996 is de onderwijsovereenkomst in het mbo geïntroduceerd. Afspraken tussen studenten en instellingen zouden op papier worden gezet, met een handtekening van de student en de instelling onder de afspraak dat ze zich beiden zouden committeren aan de gemaakte afspraken. Het klinkt goed: maatwerk voor de student met betrekking tot begeleiding en eventueel extra ondersteuning en duidelijkheid over de rechten en plichten van zowel de student als de mbo-instelling. De onderwijsovereenkomst zou een goede rechtspositie moeten verzekeren. Maar 25 jaar later blijft van die rechtsbescherming van studenten helaas weinig over. Het is een bureaucratisch afvinkdocument geworden, dat wordt uitgespuwd door de school in een modelovereenkomst. In de praktijk vindt er geen gesprek plaats met de student over het contract dat wordt aangegaan, laat staan dat het contract kan worden aangepast. Het document is nodig voor de bekostiging en zo wordt het in de praktijk ook behandeld, vergelijkbaar met de terms and conditions van veel techbedrijven. Afvinken bij het hokje.

Liever ziet de VVD dat de regels en algemene afspraken onder andere ook worden vastgelegd in een onderwijs- en examenregeling van de opleiding en in de leerweg die de student gaat volgen. Hierdoor wordt er ruimte gemaakt voor studenten die eventueel aanvullende en specifieke afspraken met een instelling willen maken in een aparte overeenkomst. De wetswijziging verplicht scholen om met studenten met een beperking of een chronische ziekte afspraken te maken over begeleiding en ondersteuning. Dit is een ontwikkeling waar de VVD al jaren om vraagt en zich echt hard voor maakt, want ook wij willen dat studenten met een beperking of een chronische ziekte het beste uit zichzelf kunnen halen. Onderwijs is daar de springplank voor.

We vragen ons wel af waarom er alleen voor is gekozen om dit te doen met studenten met een beperking of een chronische ziekte. Hoewel dit heel goed is — we juichen dit toe en blijven ons daarvoor inzetten — willen we ook aandacht vragen voor excellente studenten. Die mis ik in deze wetswijziging. Denk aan excellente studenten die bijvoorbeeld hun mbo versneld willen doen. Die kunnen toch ook rekenen op begeleiding en ondersteuning? Voor een student die een vierjarige opleiding in drie jaar wil doen, of een driejarige opleiding in twee jaar wil doen, moet er toch ook ruimte zijn om te excelleren, om zich meer te verdiepen en te verbreden en om als topprofessional op de arbeidsmarkt te komen? De vraag aan de minister is wat de afweging is geweest bij de beslissing om de mogelijkheid voor schriftelijke afspraken tussen student en instelling niet breder te trekken en het alleen te laten bij studenten met een beperking en studenten met een chronische ziekte. Ik herhaal, nogmaals, dat ik dat wel heel goed vind en dat we dat ook moeten blijven houden, maar ik zou het iets breder willen zien.

Ik heb ook de volgende vraag. Ik zie in de memorie van toelichting dat studenten met een beperking en studenten met een chronische ziekte afspraken af kunnen dwingen als blijkt dat afspraken niet worden nagekomen. Waar kan dat dan? Dat vraag ik me namelijk af. Op het moment dat er dan private afspraken zijn gemaakt en die niet worden nagekomen door een school, moet je daarvoor ergens een plek hebben. Ik zie dat nu in de memorie van toelichting alleen de optie wordt gegeven om bij de bestuurlijke rechter langs te gaan, terwijl we eigenlijk bij deze wetswijziging hebben gezien dat je nu volgens die onderwijsovereenkomst naar de bestuurlijke rechter moet, en we dat juist willen veranderen door het in de wet te verankeren. We doen het dus bijvoorbeeld wel voor studenten in het algemeen, maar de studenten met een chronische ziekte of een beperking moeten toch nog steeds gebruikmaken van die optie van die bestuurlijk rechter. Kan de minister erop ingaan waarom daarvoor is gekozen? Griffierechten zijn ook een belangrijk argument om dit op deze manier te doen. Waarom wordt daar eigenlijk niet op gefocust bij studenten met een beperking of chronische ziekte?

Er is nog een andere vraag die ik voor de minister heb. Beslissingen van het bevoegd gezag waarbij studenten een beperkend gevoel hebben, kunnen alleen bij het College voor de Rechten van de Mens worden aangekaart. Dus op het moment dat er een beslissing wordt genomen door het bestuur en een student het gevoel heeft beschadigd te worden vanwege z'n beperking, kan diegene alleen daar terecht. Waarom daar, aangezien het College voor de Rechten van de Mens geen doorzettingsmacht en geen afdwingbaarheid heeft? Ik ben daar benieuwd naar.

Tot slot, voorzitter, als afronding. Om ervoor te zorgen dat studenten beter geïnformeerd zijn over hun bestaande en nieuwe rechten en plichten, verplicht dit wetsvoorstel instellingen om deze rechten en plichten in de studentenstatuten op te nemen. Dat is echt een hele goede ontwikkeling, maar ik vraag mij af wat de minister gaat doen om schoolbesturen te dwingen deze studentenstatuten in begrijpelijke taal beschikbaar te maken. Het lijkt me namelijk niet logisch dat alleen een meester in de rechten deze studentenstatuten zou kunnen lezen. Het is juist de bedoeling dat onze top-mbo'ers ook weten wat hun rechten en plichten zijn en zich uiteindelijk die rechtsbescherming en rechtspositie toe-eigenen. Ik weet dat DENK met een amendement wil komen over dit onderwerp. Ik ben heel erg benieuwd naar de antwoorden van de minister en op basis daarvan besluit ik hoe ik met dat amendement omga.

Ik wil de minister bedanken, voorzitter. Ik wens hem nogmaals veel succes, veel wijsheid en heel veel lef toe.

De voorzitter:

Dank. Dan geef ik nu het woord aan de heer Van Baarle, DENK.

©

foto S.R.T. (Stephan) van Baarle
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Van Baarle (DENK):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. De heer El Yassini heeft net terecht enorm veel tijd besteed aan het welkom heten van deze minister. Dat bespaart mij weer veel tijd, want dan kan ik aansluiten bij de woorden van de heer El Yassini. Die waren terecht. Rest mij te zeggen dat de fractie van DENK deze minister van harte welkom heet in het Haagse en hem veel geluk en wijsheid toewenst, en dat wij hopen op een constructieve samenwerking. We hebben het vandaag immers over het mbo en ook daar had de heer El Yassini mooie woorden over; ik sluit mij vandaag veel aan bij de VVD, dus het moet wat dat betreft niet gekker worden. Want, inderdaad, het mbo is de ruggengraat van onze arbeidsmarkt en onze samenleving. Uit onderzoeken komt vaak naar voren dat DENK de jongste achterban heeft van alle politieke partijen. Dus het lijkt mij evident dat DENK een grote passie heeft voor het mbo en voor de jongeren in het mbo. Het is voor ons van ontzettend groot belang dat al die jongeren zich kunnen ontplooien. Dit wetsvoorstel raakt ook aan een andere kernmissie van DENK, namelijk het empoweren van onze jongeren, opdat jongeren weten wat hun rechten en wat hun plichten zijn. En daar gaat het vandaag over.

Dat brengt mij bij het wetsvoorstel. Aanleiding daarvan is onder andere dat een kwart van de mbo-studenten aangeeft slecht geïnformeerd te zijn over hun rechten en plichten en dat bijna een derde aangeeft ontevreden te zijn over de manier waarop hun instelling klachten afhandelt. Wanneer een student een probleem heeft met zijn school, is voor hem of haar nog te vaak onduidelijk hoe het zit met de mogelijkheden. Als we vanuit de beleving van een 16-jarige mbo-student spreken, dan komt het neer op: ik heb een probleem met mijn school maar ik weet niet wat ik moet doen. DENK maakt zich dan ook zorgen om die rechtspositie van onze jongeren. Studenten, onze jongeren behoren onbezorgd en zonder angst hun onderwijs te kunnen volgen, behoren zichzelf te kunnen ontplooien en moeten weten wat hun rechten zijn als ze een probleem of een klacht hebben over een instelling.

Het is dan ook goed dat er in het verleden moties zijn ingediend op dit onderwerp, dat er een onderzoek is uitgevoerd en dat we met dit wetsvoorstel stappen in de goede richting zetten om de rechtspositie van onze jongeren op het mbo te verbeteren. De overgang van de civiele procedure naar de bestuursrechtelijke procedure bij de Raad van State maakt procederen toegankelijker en ook betaalbaar-der. De oprichting van een toegankelijke faciliteit zorgt ervoor dat studenten een plek hebben voor hun vragen en klachten. De rechten en plichten opnemen in de wet zorgt voor duidelijkheid, waardoor iedereen weet waar men aan toe is. Het is ook goed dat een financiële regeling voor studenten die een bestuursfunctie gaan bekleden, in de wet wordt opgenomen. Het kan nooit het hoofddoel zijn, maar dat het leidt tot een vermindering van 3 miljoen euro aan administratieve lasten is een bijkomend voordeel van deze wet. Maar dat is nooit het hoofddoel, het gaat om het belang van onze jongeren.

Voorzitter. Over een aantal onderdelen heeft de fractie van DENK nog een aantal vragen. Ik begin bij het studentenstatuut. Voor DENK is het van ontzettend groot belang dat dit studentenstatuut begrijpelijk en toegankelijk wordt opgesteld voor alle studenten. Het is goed dat we een studentenstatuut opstellen waarin staat waar iedereen aan toe is op het gebied van rechten en plichten, maar het moet niet zo zijn dat alleen een geschoolde jurist of mensen die als hobby lang in de wetboeken gezeten hebben dit kunnen begrijpen. Het is een vervanging van een onderwijsovereenkomst. Ik heb een aantal van die onderwijsovereenkomsten erbij genomen om te kijken hoe het in het verleden ging en daar is bijna niet doorheen te komen. Het is dus echt wel een uitdaging om dit soort dingen voor onze jongeren zo begrijpelijk en toegankelijk mogelijk op te stellen.

Daarom hebben wij een amendement op dit punt ingediend om onderwijsinstellingen, het bevoegd gezag, een inspanning mee te geven om dit studentenstatuut begrijpelijk en toegankelijk op te stellen. In de eerste versie van dit amendement stonden ook de woorden "voor eenieder". Daar hebben wij nog eens over nagedacht. We hebben vraagtekens bij wat daar precies de juridische implicaties van zijn. We hebben dus een gewijzigd amendement waar we mee zullen komen, waarin we het hebben over de toegankelijkheid en begrijpelijkheid as such van dat studentenstatuut. Wij zien graag uit naar de reactie van de minister op dit amendement. Wij zien het als een veilige stap om dit in de wet op te nemen.

Voorzitter. Het volgende punt lijkt ons ook van belang, dat we een inspanning meegeven aan het bevoegd gezag van een onderwijsinstelling om ook de kennis van het studentenstatuut te bevorderen. Als we uit onderzoek zien dat een groot gedeelte van de mbo-studenten niet weet wat hun rechten en plichten zijn, volstaat het niet om met elkaar te zeggen: hier is het studentenstatuut. Dan moeten we ook aan onderwijsinstellingen de taak meegeven om dat ook naar studenten toe te brengen en studenten in te lichten om er zo voor te zorgen dat we de jongeren empoweren. Ook op dit punt hebben wij een amendement ingediend en ook op dat amendement zien wij uit naar de reactie van de minister.

Mijn volgende vraag, mevrouw de voorzitter. Bij de onderwijsovereenkomst had de studentenraad instemmingsrecht. Bij het studentenstatuut heeft de studentenraad geen instemmingsrecht. Ik zou de minister graag willen vragen wat daar de reden van is en of het niet goed zou zijn om ook de studentenraad dan wel de studentenvereniging weer een vorm van inspraak te geven bij de totstandkoming van dat studentenstatuut. Daar graag een reactie over. Hoe gaat hij de participatie van onze jongeren op dat punt borgen?

Voorzitter, dan de toegankelijke faciliteit. Het is goed dat er een toegankelijke faciliteit wordt ingericht waar studenten laagdrempelig terechtkunnen met klachten en vragen, maar we hebben daarover twee vragen aan de minister. Ten eerste: hoe wordt ook geborgd dat instellingen de taak op zich nemen om studenten op een begrijpelijke wijze in te lichten over het bestaan van deze toegankelijke faciliteit? Net zoals het bij het studentenstatuut niet volstaat om te zeggen dat er een studentenstatuut is, moeten instellingen echt wel de taak op zich nemen om studenten hierop te wijzen. Hoe gaat de minister dat bewaken?

Ten tweede: hoe wordt geborgd dat deze toegankelijke faciliteit in de praktijk ook daadwerkelijk toegankelijk is? In de memorie van toelichting hebben we gelezen dat ook de mogelijkheid bestaat om die toegankelijke faciliteit digitaal in te richten. Hoe voorkomen we dat die toegankelijke faciliteit niet weggestopt wordt op een achterafpagina op een website van de school en daardoor in de praktijk helemaal niet toegankelijk is? Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Dan de implementatie van de wet. Daar waren een aantal zorgen over van mensen die gereageerd hebben, onder andere in de internetconsultatie. Ik zou graag aan de minister willen vragen hoe hij de implementatie van deze wet in goede banen gaat leiden. Twee: hoe denkt de minister dat mbo-instellingen de implementatie van deze wet aankunnen, ook gezien het feit dat we uit een corona-crisis komen? Mbo-instellingen hebben het al erg lastig. Kan de minister deze zorg wegnemen?

Voorzitter, tot slot een punt over de zorgen van het Interstedelijk Studenten Overleg en het Landelijk Studenten Rechtsbureau over de overgang van het CBHO naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hoewel wij dat een goede stap vinden, omdat het zorgt voor toegankelijkheid en lagere proceskosten, hebben deze organisaties daar zorgen bij. Zij geven aan dat zij überhaupt onvoldoende betrokken zijn geweest bij het wetsvoorstel. Mijn vraag aan de minister is of dat klopt en, zo ja, waarom dat het geval is. Kan de minister aangeven hoe hij in de toekomst eerder dit soort belangrijke organisaties bij wetswijzigingen gaat betrekken?

Voorzitter. Als bezwaar geven deze organisaties aan dat niet alle kennis en kunde die nu bij het CBHO belegd is behouden zal blijven in deze overgang. Wat is de reactie van de minister op deze zorg?

Het laatste punt. Hoe gaat de regering waarborgen — dat is een andere zorg van deze organisaties — dat de doorlooptijden niet uit de klauwen gaan lopen? Zowel de Raad van State als deze organisaties geven als suggestie aan de regering mee: codificeer die doorlooptijden, leg in de wet vast wat die doorlooptijden moeten zijn, zodat dat er niet toe leidt dat zij veel te lang gaan worden. Ik zou graag van de minister willen weten waarom we dat niet vastleggen in de wet en of dat geen goede stap zal zijn.

Voorzitter, ik dank u. Dat was mijn bijdrage.

De voorzitter:

Dank aan de heer Van Baarle. Mevrouw Hagen, D66.

©

foto K.B.  (Kiki)  Hagen
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
Mevrouw Hagen (D66):

Dank, voorzitter. Ik begin vandaag natuurlijk ook met het hartelijk welkom heten van onze nieuwe minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ik wens hem de aankomende jaren heel veel succes op het belangrijkste ministerie dat Nederland rijk is.

Het is niet alleen een speciale dag voor minister Dijkgraaf. De belangrijkste reden voor mij om politiek actief te worden is mijn grote hart voor het onderwijs. Het is de eerste keer dat ik in deze zaal sta als onderwijswoordvoerder.

Voorzitter. Elf jaar geleden begon ik voor groep 4. Leraar zijn is het mooiste dat er is. Vertrouwen geven, vaardigheden leren waar kinderen hun leven lang op voort kunnen borduren. Het geluk in de ogen van een kind als ze na een week zwoegen die moeilijke som zelf oplost, of hij die geen boek aanraakt en veel liever met zijn laarzen door de polder liep maar na het aanreiken van het juiste boek stiekem tijdens de les onder tafel boeken verslond. Ik ben er sterk van overtuigd dat de plek van jouw wieg niet mag bepalen waar je het leven eindigt, dat het leven je volop kansen biedt en dat je in staat bent deze aan te pakken. Dat begint altijd bij de kansen die je krijgt in en door het onderwijs.

Maar werken als juf gaf me ook het besef dat de grootste uitdagingen, zoals hoge werkdruk, grote klassen of administratieve last, voor het mooiste beroep en de beste kansen voor kinderen niet binnen mijn klaslokaal op te lossen zijn maar in de politiek, en in onze samenleving. Als juf van groep 8 trof ik schreeuwende ouders voor me bij het advies van een vmbo-basis/kader, voor een kind dat het liefste leerde door zijn mouwen op te stropen. Ik begrijp die ouders toch, even los van de omgangsvormen. Ze schreeuwden niet tegen mij. Het is de waardering die deze groep krijgt van ons als samenleving; dat was waarom deze ouders hun stem verhieven. Want hoewel zowel academisch onderwijs als praktisch onderwijs beide hun rol kennen in onze samenleving, zijn de status en waardering gelijk aan de benaming van lager en hoger onderwijs. Dat is volkomen onterecht. Want voor elke cruciale transitie, van energie tot de circulaire economie, hebben we het middelbaar beroepsonderwijs, deze beroepsgroep en vakspecialisten keihard nodig.

Bovendien, als we een beroepsgroep deze coronacrisis misten of extra waardeerden, dan zijn het de mensen van de zorg tot de horeca, van de kappers tot de kinderopvang. Daarom is het belangrijk dat het mbo de gelijkwaardige status krijgt die het verdient. Ik ben dan ook uiterst gemotiveerd om mij als Kamerlid voor het mbo in te zetten.

Voorzitter. Nederland heeft fantastisch beroepsonderwijs waar we heel trots op mogen zijn. De wet die vandaag voorligt is daarom een heel goede wet. Het verstevigt de positie van studenten op het mbo, zodat mbo-studenten voortaan dezelfde rechtspositie en bescherming hebben als alle studenten. De informatiepositie van studenten wordt versterkt. Er komt een financiële vergoeding voor studenten met een bestuursfunctie en de rechten in het kader van schorsing zorgen dat studenten nog maximaal twee weken geschorst kunnen worden. Zo beschermen we onze studenten, verliezen we hen niet uit het oog en bieden wij hun de kans om zich zo snel mogelijk te herpakken en zich verder te ontwikkelen.

Voorzitter. Speciaal geef ik aandacht aan een zeer belangrijk stukje in de wet. Als deze wet wordt aangenomen, maken instellingen afspraken over de ondersteuning van studenten met een handicap of chronische ziekte. Dit zorgt voor kansengelijkheid. Zo krijgt elke student passende ondersteuning, want elke student heeft recht op de beste kansen voor een mooie toekomst.

Voorzitter. Deze wet bevat dus zeer belangrijke stappen. Ik heb ook nog een aantal vragen, zodat we de punten op de i kunnen zetten. D66 is het helemaal met de minister eens dat de schriftelijke onderwijsovereenkomst geen geschikt instrument is om studenten over hun rechten en plichten te informeren. Dit wetsvoorstel zorgt allereerst voor minder administratieve lasten voor de onderwijsinstelling, maar D66 is benieuwd naar de implementatie van deze bezwaarprocedures binnen het mbo. De vanzelfsprekendheden van een juridische benadering of talige exercitie in het hoger onderwijs verschillen wezenlijk met de beroepsmatige inslag van het mbo. Onze fractie is dan ook benieuwd hoe de minister aankijkt tegen het voorstel van de JOB voor een ombudsman, een onpartijdig persoon die toegankelijk en vindbaar is voor studenten; een laagdrempelige tussenstap, een persoon die de studenten wegwijs kan maken en bij de hand neemt bij de juridische stappen. Heeft de minister kennisgenomen van het voorstel van de JOB? Hoe kijkt hij tegen zo'n ombudsman aan?

Voorzitter. Dan het CBHO, het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs. Net had ik het al over het zo laagdrempelig mogelijk maken van de rechtsbescherming van studenten. Rechtsbescherming moet laagdrempelig, toegankelijk en deskundig zijn. Pas dan waarborg je een goede rechtspositie. Ik heb daarom nog een aantal vragen over de opheffing van het CBHO. Het CBHO behandelt nu het beroep van studenten in het hoger onderwijs. Het doet dat snel en deskundig. Het viel mijn fractie op dat de opheffing van het CBHO pas na de internetconsultatie aan het wetsvoorstel is toegevoegd. Studentenorganisaties zijn bezorgd dat beroepszaken straks op een grote hoop verdwijnen, dat het langer duurt voordat zaken zijn behandeld en dat er deskundigheid verloren gaat. Kan de minister toelichten waarom de opheffing van het CBHO niet in de internetconsultatie was opgenomen? Hoe garandeert de minister dat door de opheffing van het CBHO deskundigheid, capaciteit en toegankelijkheid niet verloren gaan? Hoe denkt de minister over het opnemen van een maximale doorlooptijd, bijvoorbeeld twintig weken, zoals de Raad van State heeft geadviseerd?

Tot slot. Nederland heeft een sterke sector beroepsonderwijs. Mbo'ers zijn het fundament van onze samenleving. Deze wet krijgt daarom de volle steun van D66, omdat we een stap zetten in de richting van gelijke waardering en behandeling van mbo-, hbo- en wo-studenten. Ik kijk uit naar de beantwoording van de minister.

Dank, voorzitter.

De voorzitter:

Dank aan mevrouw Hagen. Dan is nu het woord aan mevrouw Bouchallikh van GroenLinks.

©

Mevrouw Bouchallikh (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Ook van mijn kant een warm welkom aan de minister. Het is ergens symbolisch dat het eerste debat over het mbo gaat. Ik hoop dat dit onderwerp hoog op het prioriteitenlijstje blijft staan en dat we samen mooie dingen kunnen realiseren.

Voorzitter. Voordat ik inhoudelijk inga op het wetsvoorstel, moet mij iets van het hart. Deze wetswijziging heeft lang op zich laten wachten, echt veel te lang. Al in 2017 heeft mijn fractie zich verzet tegen de onderwijsovereenkomst, die alleen in het mbo werd ingevoerd. Uit onderzoek blijkt dus inderdaad dat bij het afsluiten van deze overeenkomst geen sprake is van gelijkwaardige gesprekspartners. Tekenen bij het kruisje was de norm. Dat is sowieso al erg, maar het is ook nog oneerlijk. Bij een deel van de wetswijziging gaat het namelijk om harmonisatie met studenten op het hbo of de universiteit, zaken die voor hen dus al eerder veel beter waren geregeld.

In de memorie van toelichting staat hierover iets heel fundamenteels: er is geen reden waarom een student uit het mbo andere, minder toegankelijke rechtsbeschermingsmo-gelijkheden zou moeten hebben. Dat klinkt als een open deur, maar het is eigenlijk bizar dat we daar nu pas op deze manier over gaan praten. Ik moet ook denken aan alle mbo-studenten die geen gebruik hebben kunnen maken van deze verbetering, omdat die zo lang op zich heeft laten wachten. Misschien is het zelfs cruciaal geweest in enkele gevallen. Ik vraag de minister om een reflectie, op dit punt en ook meer in het algemeen. Hoe gaat hij ervoor zorgen dat mbo-studenten niet meer achter aansluiten als het gaat om verschillende onderwerpen?

Dan, voorzitter, ga ik graag over tot de inhoud van het wetsvoorstel. Mijn fractie is positief over het voorliggende wetsvoorstel. Er staan een aantal hele goede verbeteringen in, specifiek ook voor studenten met een handicap of een chronische ziekte. We zijn ook tevreden met de lastenverlichting voor de mbo-instellingen zelf. Mijn complimenten dan ook voor de instellingen die in de afgelopen periode, twee jaar specifiek, keihard hebben gewerkt om het onderwijs zo veel mogelijk door te laten gaan.

Dan zou ik graag wat vragen ter verduidelijking willen stellen over het wetsvoorstel zelf. Een allereerste vraag gaat over de nieuwe geschillenadviescommissie voor mbo-studenten. Dat is een belangrijk instrument om de rechtsbescherming van mbo-studenten gelijk te trekken met die voor studenten op het hbo of de universiteit. Kan de minister toelichten door wie de leden van deze commissie benoemd zullen worden? Is dat vergelijkbaar met het hoger onderwijs en zal het gebeuren door het college van bestuur? Mocht dat zo zijn, dan heb ik daar nog vragen over. Hoe wil de minister dan voorkomen dat hiermee de onpartijdigheid van de geschillenadviescommissie in het geding komt? Zij buigt zich immers over bezwaren van studenten tegen beslissingen, genomen door datzelfde college van bestuur. Het lijkt ons een goede oplossing om voor een betere balans te zorgen en standaard een student-lid in de geschillenadviescommissie te hebben, zoals dat nu ook aan de orde is bij de Universiteit Utrecht. Kan de minister dit, in gesprek met mbo-instellingen, stimuleren?

Dan heb ik een vraag over de opheffing van het CBHO. Net als de collega's van DENK en D66 hebben ook wij zorgen daarover. Ook wij hebben met studenten gesproken over dit specifieke punt; een deel is dus herhaling. Het college wordt opgeheven. Het wordt ondergebracht bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ook wij vinden het opmerkelijk dat studenten hier zo laat over zijn ingelicht. Zij hebben bijvoorbeeld ook zorgen over de doorlooptijden, aangezien meer studenten toegang zullen hebben tot deze vorm van rechtsbescherming. Het is natuurlijk heel goed dat dat laagdrempeliger wordt, maar we vragen ons af: moet hetzelfde aantal mensen meer werk gaan verrichten, of komen daarvoor extra middelen beschikbaar?

Er is nu ook afgesproken dat de afdeling bij het behandelen van de beroepen een gemiddelde doorlooptijd van 95 dagen zal aanhouden. Dat is gemiddeld. Betekent dit ook dat het kan voorkomen dat een student langer dan drie maanden moet wachten op uitspraak? Dat kan heel problematisch zijn als zo'n uitspraak belangrijk is voor de verdere doorloop van de onderwijslooptijd van een student. Begrijpt de minister dat dit vervelend is als een uitspraak bijvoorbeeld ook van belang is voor de inschrijving bij een vervolgstudie, voornamelijk als die bij een andere instelling is? Hoe wil hij voorkomen dat dit te vaak gaat gebeuren? Wat mij betreft is één keer al te vaak!

Dan: hoe worden de studenten in het hoger onderwijs ingelicht over de opheffing van het CBHO? Net als mijn collega eerder maken ook wij ons zorgen over de verschillende communicatiestromen die op gang zullen moeten worden gebracht; dit is er een van. Hoe worden ook studenten op het mbo hierover geïnformeerd? Gebeurt dat ook wel tijdig? Dat lijkt ons namelijk ontzettend belangrijk.

Dan een punt over laagdrempelige rechtshulp. Ik maak me zorgen over de ervaren toegankelijkheid onder studenten. Ik kan me ook voorstellen dat het een hoge drempel kan zijn om aan te kloppen bij de Raad van State. Daarom vraagt mijn fractie of bestaande, laagdrempeligere vormen van rechtshulp, zoals het Landelijk Studenten Rechtsbureau, versterkt kunnen worden. Ik begrijp dat op dit moment bij het Rechtsbureau vier bestuursleden werken voor zestien uur per week. Dat zijn eigenlijk absurde aantallen, merk ik op als ik erbij stilsta om hoeveel studenten het uiteindelijk gaat. Dat zijn dan soms mensen die in plaats van zestien uur per week soms weken van 30 tot 40 uur maken. Dit doen ze op basis van een vaste beurs van zo'n €450 per bestuurslid per maand. Dat is vergelijkbaar met de Studentenlijn van de LSVb. Voor mbo-studenten bestaat zo'n vorm van rechtshulp niet eens. Kan de minister in gesprek gaan met het Landelijk Studenten Rechtsbureau, de Studentenlijn en de JOB over een dergelijke voorziening ook voor mbo-studenten? Is hij bereid om ook hiertoe middelen vrij te maken? Ik overweeg een motie op dit punt. Ik vind het namelijk heel goed dat we de wet gaan wijzigen, maar ik zou ook heel graag zien dat we allerlei middelen beschikbaar maken om voor verschillende lagen de toegankelijkheid te vergroten. Wij denken dat dit een manier zou kunnen zijn om dit op te lossen.

Dan de cultuuromslag, voorzitter. De Raad van State wijst op de noodzaak van een cultuuromslag. We zetten hier allemaal dingen op papier, maar die moeten nu uitgevoerd gaan worden. Het is natuurlijk heel belangrijk dat dit op een goede manier kan landen, ook om ervoor te zorgen dat studenten echt gewend raken aan deze nieuwe omstandigheden en gebruik gaan maken van alle nieuwe instrumenten. Ik moet hierbij bijvoorbeeld denken aan vertrouwenspersonen. Die bestaan al, en onderwijsinstellingen hebben die al, maar te weinig studenten weten deze überhaupt te vinden, dus laat staan als er iets heel nieuws op poten wordt gezet.

Ik lees in de reactie van de regering dat het ministerie samen met de MBO Raad instellingen zal ondersteunen bij de transitie die het wetsvoorstel vergt. Dat is heel goed. Wij vragen ons nog wel af of de minister nader kan uiteenzetten hoe deze ondersteuning eruit komt te zien en wat hij verwacht te betekenen voor de cultuuromslag waar de Raad van State op wijst. Wij vragen ons ook af of het mogelijk is om hier een tussentijdse evaluatie aan te wijden. Uit mijn hoofd meen ik dat er over vijf jaar een algemene evaluatie komt. Het zou ons goed lijken om even tussendoor te kijken of het goed gaat op de instellingen zelf en met de implementatie.

Voorzitter. Dan kom ik op het punt over niet-bekostigd onderwijs. Dat valt momenteel nog buiten de reikwijdte van dit voorstel, maar toegang tot het recht is natuurlijk ook voor die mensen ontzettend belangrijk. Is er toch een manier om niet-bekostigd onderwijs te stimuleren in deze verbetering? En heeft de minister een beeld van de rechtspositie en rechtsbescherming van mbo-studenten in het particulier onderwijs? Is dat beter geregeld, of minder goed? Is de minister bereid dat te onderzoeken? Dan weten we of we daar wat meer naar moeten kijken, of misschien wel helemaal niet. Dat laatste zou heel mooi zijn natuurlijk.

Dan kom ik tot slot op de ombudsfunctionaris. Die werd ook in de vorige bijdrage genoemd. De ombudsfunctionaris is recentelijk op universiteiten al geregeld. Onlangs kregen wij een brief van JOB, de jongerenorganisatie voor het mbo. Zij willen ook een ombudsfunctionaris per mbo-instelling, zodat studenten op een laagdrempelige manier problemen kunnen aankaarten. Mijn fractie heeft zorgen over de onafhankelijkheid van een ombudsfunctionaris zoals die er nu is op universiteiten. Toch denken wij wel dat het een belangrijke toevoeging kan zijn en daarom vragen wij ons af: hoe kijkt de minister aan tegen een ombudsfunctionaris op het mbo? Dat is misschien buiten de reikwijdte van dit specifieke debat, maar het gaat uiteindelijk om die set aan allerlei maatregelen. Ombudsfunctionaris lijkt ons hierin echt ontzettend belangrijk.

Dat was het inhoudelijke deel. Tot slot zou ik heel graag willen zeggen en benadrukken dat we hopelijk niet vaker zullen gaan harmoniseren, maar studenten vanaf het begin al meteen gelijkwaardig gaan behandelen, zoals ik al eerder zei. We moeten ons inzetten om dat waar nodig recht te trekken. Hopelijk is dat voortaan onnodig.

Dank.

De voorzitter:

Dank. Dan is het woord aan de heer Peters van het CDA.

©

foto W.P.H.J. (René)  Peters
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Peters (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst zou ik de minister graag willen feliciteren met zijn prachtige portefeuille en baan. Ik zie uit naar de samenwerking vanuit deze positie richting u.

Vandaag zijn er al veel mooie woorden gesproken over het belang van het mbo en de leerlingen waar we het met z'n allen voor doen en die wij zo hard nodig hebben. Daar willen we allemaal goed voor zorgen. Daar sluit ik mij bij aan. Maar we bespreken vandaag een wet met drie doelen, namelijk de rechtsbescherming van studenten verbeteren, de toegang tot het recht verbeteren en de bureaucratie voor de instellingen verminderen. Wie kan daar nou tegen zijn? Ik niet. Ik moet zeggen: de vragen die wij van tevoren hadden, zijn schriftelijk allemaal keurig netjes beantwoord. Ik heb daar dan ook helemaal niets aan toe te voegen. Dan kan je vragen: waarom gaat die goeie man hier dan staan?

Nou, dat is om u te bedanken voor de samenwerking. Met ingang van heden is de heer Harry van der Molen woordvoerder mbo. Ik dank u recht hartelijk. Ik ga gewoon weer p.o., vo en jeugdzorg doen.

Dus succes en dank u wel.

(Geroffel op de bankjes)

De voorzitter:

Dank aan de heer Peters voor zijn woorden. Gelukkig behouden we u wel als woordvoerder Onderwijs, maar dan op een aantal andere terreinen. Ik geef het woord aan de heer Beertema van de PVV.

©

foto H.J. (Harm)  Beertema
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Beertema (PVV):

We gaan u missen, meneer Peters.

De voorzitter:

Als iedereen zo'n korte bijdrage zou hebben als de heer Peters zojuist ...

De heer Beertema (PVV):

Mijne is iets langer.

De voorzitter:

Oké.

De heer Beertema (PVV):

Ik zal proberen 'm wat in te korten.

Voorzitter. Dit is het debuut van de minister van OCW. Wij heten hem dan ook van harte welkom in deze Kamer en in die mooie, belangrijke vaste Kamercommissie Onderwijs. "De moeder aller commissies", is die weleens genoemd. Als wetenschapper met een missie en als onderwijsman pur sang wens ik de minister aller goeds.

Als het gaat om de politicus Dijkgraaf, zit ik daar als oppositieleider wat anders in. D66, waarvan de minister, naar ik vernam uit de media, pas zeer recent lid werd, is ideologisch ons meest geharnaste tegenstander. Het is de partij die al sinds elf jaar vooroploopt om ons en onze meer dan een miljoen kiezers uit te sluiten en te discrimineren met een cordon sanitaire. Daardoor worden die kiezers met een onbegrijpelijke vanzelfsprekendheid niet alleen uitgesloten van de macht, maar zelfs ook niet gehoord of gezien. D66 is voor de winnaars van de globalisering, de mensen die uiterst tevreden zijn met hun leven en wonen in de blanke bakfietsenclaves, zoals ik ze maar noem. Daar zijn de huizen onbetaalbaar en de mensen hebben geen idee van de parallelle wereld van onze mensen. In de door u vertrouwde VS worden die mensen deplorables genoemd. Men heeft geen idee van hun noden, teleurstellingen en wantrouwen naar de overheid.

Politiek gezien gaat er dus geen liefde verloren tussen ons. We zullen elkaar kunnen vinden als het gaat om details in wetten of regelingen. Maar zo gauw het aankomt op grote thema's zoals internationalisering, verengelsing, het oprukkende wokisme in het hoger onderwijs, de monocultuur van linkse meningen, de censuur en erger nog de zelfcensuur die oprukt aan de universiteiten, de onwetenschappelijke notie dat gender, en geslacht zelfs, geen biologie is, maar een sociaal construct ... Ja, dan scheiden onze wegen, om het kaagiaans uit te drukken. Maar in tegenstelling tot bij de partijleider van deze minister scheiden onze wegen dan ook echt. Wat ons betreft kan uw ministerschap dus niet kort genoeg zijn, maar tot die tijd wens ik u heel veel plezier.

Voorzitter. Deze wet gaat over de wettelijke verantwoording van de rechtspositie van de mbo'ers zoals die geldt voor leerlingen in het funderend onderwijs en studenten in het hoger onderwijs. Dat wordt gelijkgeschakeld. De huidige overeenkomst in het mbo — het is al gezegd — stamt uit 1996. Dat is lang geleden. Die voldoet al jaren niet meer. Het is een soort kil contract tussen wat we toen nog "deelnemers" noemden en de betreffende opleiding. Dat is een kille benadering die geen recht doet aan de mbo-student en die niet in staat is gebleken om voldoende bewustwording te creëren bij mbo's over hun rechten en plichten. Het is dus ook positief dat die onderwijsovereenkomst wordt afgeschaft en zal worden vervangen door een studentenstatuut.

Het gelijkschakelen van de rechtspositie van mbo-studenten aan die van leerlingen in het funderend onderwijs en studenten in het hoger onderwijs zien wij ook als wenselijk. De wet zorgt ervoor dat de klachtenafhandeling inzichtelijker wordt. Zo worden de rechten aangaande schorsing en verwijdering van de instelling opgenomen in de WEB, de Wet educatie en beroepsonderwijs.

Een paar dingen. Er is hier al heel veel over gezegd, dus een paar specifieke dingen van onze kant nog. Wij vragen ons bijvoorbeeld af waarom er gekozen wordt voor een maximale schorsingstermijn van twee weken. Is daar nou een specifieke reden voor? Kan de minister daar een reactie op geven? Ook zouden we graag willen weten of de gestelde termijn van maximaal vier weken — vier weken! — waarin scholen bezwaren tegen verwijdering moeten afhandelen, niet een veel te lange periode is. Dat moet toch sneller en efficiënter kunnen.

Waarom zeg ik dat? Het gaat hier over een school. Als zich er een conflict voordoet — daar is dagelijks sprake van; dat weet ik uit lange ervaring — dan moet die leraar direct ingrijpen. Als dat niet lukt, komt de mentor in beeld. En als dat niet lukt, de afdelingsleider. Dat zou idealiter dezelfde dag opgelost moeten zijn. Dat past ook in het pedagogisch klimaat van het mbo. Wat vooral niet past, lijkt ons, is de methodiek van beraad, onzekerheid en twijfel, waarin een leerling vier weken moet bungelen. Een roc is in de eerste plaats een pedagogische gemeenschap die zich niet moet willen vergelijken met een Openbaar Ministerie of zo, waar verdachten worden heengezonden om weken later uitsluitsel te krijgen of een schorsing al dan niet terecht is geweest. Hou eens op, zeg! We praten hier over een school, waarin opvoeding, pedagogiek en omgaan met elkaar centraal horen te staan.

Wij krijgen toch sterk de indruk dat het zwaartepunt nu nog steeds bij de instelling ligt, zeker gezien het feit dat die scholen vier weken nodig menen te hebben voor zo'n casus. Is dat nou in het belang van de student of van de school?

Zijn de cognitieve vaardigheden van de leerling/student — we moeten "student" zeggen — voldoende ontwikkeld? Is er voldoende ouderbetrokkenheid bij een eventuele onterechte schorsing of verwijdering, om die het hoofd te kunnen bieden voor een mbo-student, vooral op de startniveaus 1 en 2? Wij hebben daar serieuze twijfels over.

Wat wij ook vreemd vinden, is de discrepantie tussen de schorsingstermijn in het mbo en het vo. Waarom is die verdubbeld ten opzichte van het vo? Zo ontstaat de indruk dat mbo'ers best een weekje extra zonder onderwijs kunnen, mochten ze geschorst worden. Dat kan toch niet? Daar wil ik ook graag een reactie op.

Net als voor andere vormen van onderwijs zien wij ook voor het mbo niets in het verbreden van die landelijke financiële ondersteuning van studentbestuursleden die actief zijn voor het beroepsonderwijs of voor een politieke jongerenorganisatie. Wij zijn daar heel consistent in. In de meeste gevallen spreken we dan toch over organisaties zoals DWARS, de Jonge Democraten, RADICAAL en de Jonge Socialisten. Wij vinden dat onwenselijk. Ook over extracurriculaire activiteiten in het mbo zeggen wij dat dit een eigen, persoonlijke keuze is van studenten in het mbo en ook van studenten in het hoger onderwijs. Ons standpunt zal dan ook niet verbazen als u weet dat leraren die als PVV'er op een kieslijst komen, bijvoorbeeld, óf worden ontslagen, óf op het matje worden geroepen bij het voltallige bestuur van zo'n roc, waar ze voor de keuze worden gesteld om óf van die kieslijst te verdwijnen, óf op straat te worden gezet. Wij zeggen: laten D66, GroenLinks, BIJ1 en de PvdA zelf in de buidel tasten om die jongeren financieel te ondersteunen.

Voorzitter. Wij staan dus in beginsel positief tegenover de vorming van een studentenstatuut, maar waarom is er ook niet direct een statuut voor leraren meegenomen? We zien namelijk dat de vrijheid van meningsuiting voor leraren nog niet gewaarborgd is, integendeel. Ik verwijs dan naar de casus-Paula van Manen. De docente Van Manen schreef een uiterst discreet en gebalanceerd boek getiteld "Wanneer krijgen we weer les?" — een briljante titel overigens — over haar ervaringen met onzinnige onderwijsvernieuwingen. Ze deed dat als docente verbonden aan ROC Nijmegen. Dat werd haar niet in dank afgenomen door die autoritaire schoolleiding. Ze werd geschorst en ontslagen. Na een lang juridisch gevecht werd ze ook nog eens in het ongelijk gesteld door de rechter. De rechter wees toen op de cao, die maar weinig, of geen eigenlijk, vrijheid biedt om werk-gerelateerde misstanden naar buiten te brengen. Ik zal de minister natuurlijk niet vragen om op de stoel van de rechter te gaan zitten of om zich te mengen in de cao's, maar deelt de minister in ieder geval onze opvatting dat een lerarenstatuut geen overbodige luxe zou zijn voor het mbo, met deze casus in het achterhoofd? Het is toch doodzonde dat docenten met een groot, warm onderwijshard, zoals mevrouw Van Manen, door bestuurders met lange tenen het onderwijs uitgejaagd worden en zelfs de facto een beroepsverbod opgelegd krijgen? Zeker in een tijd van een gierend lerarentekort moeten we dat toch voorkomen. Dit is voor ons het zoveelste teken aan de wand dat bestuurders lijken te vergeten dat docenten en studenten centraal moeten staan in het onderwijs. Graag een reflectie, en liefst nog een toezegging dat de minister een onderzoek aankon-digt naar hoe de vrijheid van meningsuiting van leraren en docenten gewaarborgd zou kunnen worden.

Voorzitter, afrondend. In navolging van de Raad van State — daar is ook al veel over gezegd — vragen ook wij aandacht voor de noodzakelijke cultuuromslag die gepaard moet gaan met het versterken van de rechtspositie en de rechtsbescherming van studenten in het mbo. Dat vereist grote betrokkenheid van leraren. Leerlingen moeten actief betrokken worden bij het vergroten van deze bewustwording. Ook binnen de scholen zelf moet duidelijk worden uitgelegd wat nut en noodzaak is, maar vooral wat de praktische betekenis is van het studentenstatuut. Dat zal bepalend zijn voor het slagen van deze wet. Hoe gaat de minister dat uitvoeren? Het amendement van de heer Van Baarle ziet er ook erg goed uit, wat mij betreft. Dat zal dus op onze steun kunnen rekenen.

Tot zover, voorzitter.

De voorzitter:

Dank aan de heer Beertema. Dan geef ik het woord aan de heer Bisschop van de SGP Gaat uw gang.

©

foto R. (Roelof)  Bisschop
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter, ik dank u wel. De minister maakt met dit wetsvoorstel een vliegende start. Hij zet hiermee ook zijn woorden kracht bij, de woorden van waardering richting het mbo. Op deze manier voor deze studenten in de bres springen vind ik klasse. Dit smaakt naar meer. We wensen de minister bij de uitvoering van zijn missie verder ook van harte wijsheid, sterkte en zegen toe.

Voorzitter. De rechtsbescherming van burgers geniet de afgelopen jaren veel aandacht. We horen veel over toeslagen, klokkenluiders en uitkeringsgerechtigden. Tot op heden komt de mbo-student hierbij nog niet zo in beeld. Toch hebben we als SGP de indruk dat in sommige gevallen best terecht zou zijn dat dit wel het geval zou zijn. In de Kamer is al enkele jaren geleden aandacht gevraagd voor de mbo-studente die achter haar rug om was uitgeschreven en die vervolgens met een enorme studieschuld werd opgezadeld. Ook horen we van taaie procedures om bijvoorbeeld een gebrek aan ondersteuning te repareren. Dat heeft er ook mee te maken dat regelingen in het mbo minder uitgebreid zijn dan in het hoger onderwijs, terwijl de doelgroep eigenlijk vaak kwetsbaarder is. Dat wringt. Dit wetsvoorstel voorziet dus zeker in een behoefte.

Om te beginnen meteen maar een concreet voorbeeld als vraag. We horen uit de praktijk dat studenten maanden of zelfs jaren ingeschreven staan zonder de opleiding te volgen. Uiteindelijk volgt dan toch een uitschrijving en moet de student het collegegeld over die jaren terugbetalen. In theorie is dat eerlijk, maar in de praktijk kan inmiddels mede door nalatigheid van de instelling zelf een enorm drama zijn ontstaan op deze manier. Kan de minister eens uitleggen wat dit wetsvoorstel aan zo'n situatie — want dit zijn concrete situaties — gaat verbeteren? Hoe wordt de rol van de instellingen in situaties als deze meegewogen?

Mevrouw de voorzitter. De SGP is blij met het afschaffen van de onderwijsovereenkomst. Wij hebben daar jarenlang op aangedrongen. De onderwijsovereenkomst combineerde eigenlijk het slechtste van twee werelden: schijnzekerheid voor studenten en lastendruk voor scholen. Maar het alternatief stelt ons niet direct gerust. Het wetsvoorstel schrijft enkel voor dat de school afspraken moet maken met de student. Het risico is reëel dat de praktijk van de afspraken op dezelfde manier mank kan gaan als die van de onderwijsovereenkomst: de instelling biedt een standaardpakket aan en de student tekent bij het kruisje. Daarom heb ik een amendement in voorbereiding om het proces dat erbij hoort iets te verduidelijken, juist omdat we het vaak hebben over kwetsbare studenten. De instelling zal duidelijk moeten onderzoeken hoe rekening kan worden gehouden met de ondersteuningsbehoefte, de omstandigheden en de mogelijkheden van de student. Ik hoor daar graag een reactie op van de minister.

Voorzitter. Niet alleen aan de voorkant van de afspraken maar ook aan de achterkant van de procedures moet de positie van de student op orde zijn. Het is belangrijk dat studenten ook in het mbo één loket krijgen waar ze met al hun bezwaren, klachten en vragen terechtkunnen. Tegelijkertijd word je wat moedeloos als je het overzicht van alle opties ziet en de toelichting leest. Dit vraagt toch een soort hogere wiskunde van studenten.

Op één specifiek punt ziet de SGP de noodzaak van een aanvulling die de rechtsbescherming aanmerkelijk vergroot. Ik licht dat even toe. Wat instellingen doen in het kader van het uitvoeren van afspraken met studenten zijn volgens de regering geen beslissingen op grond van de wet en de daarop gebaseerde regel. Daarvoor moeten studenten dus nog steeds naar de burgerlijke rechter, wat in de praktijk nauwelijks gebeurt. De SGP vindt dit onderscheid gekunsteld. Het is zeker niet in het belang van kwetsbare studenten dat ze juist op dit punt nog steeds naar de burgerlijke rechter zouden moeten. Wil de minister bovendien eens reageren op de stelling van juristen dat de uitspraken van het College van Beroep laten zien dat alle beslissingen die voortvloeien uit de onderwijswetten wel degelijk publiekrechtelijke beslissingen zijn die uitsluitend door het college kunnen worden beslist?

Dat zou voor het mbo betekenen dat ook geschillen over afspraken uiteindelijk bij de Raad van State terechtkomen. Ik ben het met hoogleraar Van Schoonhoven eens dat de onduidelijkheid op dit punt onbevredigend is. Zij stelt: "Zonder amendering zal de onderwijs- en rechtspraktijk daar straks uitsluitsel over moeten gaan geven." Vindt de minister dit perspectief ook onwenselijk, zeker als we zien hoeveel jaar hierover in het hoger onderwijs onduidelijkheid heeft bestaan? Als handreiking wil ik een amendement indienen om de Geschillencommissie passend onderwijs ook in het mbo in te schakelen. Voor deze specifieke categorie hebben we dan een passende oplossing.

Mevrouw de voorzitter. Het vervangen van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs door de Raad van State vraagt veel zorgvuldigheid. Omdat de collega's van D66 en GroenLinks daar al uitvoerig bij hebben stilgestaan ga ik mijn verhaal hiermee afronden. Ik sluit mij aan bij de vragen die in dat opzicht zijn gesteld.

Tot slot nog een vraag over het rapporteren aan ouders en studenten over de vorderingen van studenten. Het wetsvoorstel zegt niets over de frequentie. Mijn vraag is concreet: welke maatstaf hanteert de minister? Waarom zou het niet goed zijn daarover iets te zeggen in het wetsvoorstel?

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank aan de heer Bisschop. Tot slot is het woord aan de heer De Hoop van de PvdA. Misschien is het goed om u te melden dat we hierna schorsen voor een halfuur. Dan kan de minister zich voorbereiden op zijn beantwoording en kunnen wij een boterham eten. Dus na u schors ik.

©

foto H.E. (Habtamu) de Hoop
Naar de grotere foto (verschijnt in een nieuw venster)
De heer De Hoop (PvdA):

Helemaal goed, voorzitter. Om te beginnen wil ik via deze weg de minister nogmaals feliciteren met zijn benoeming. Ik wens hem alle geluk en vooral de bezieling toe die deze groep jongeren keihard nodig heeft en die de portefeuille verdient. Veel succes.

Voorzitter. De rechtsbescherming van mbo'ers is een zaak die de leden van de PvdA-fractie aan het hart gaat. In het verleden verdedigde Tanja Jadnanansing een initiatiefnota inzake de eindverantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen voor het stageaanbod. Mohammed Mohandis pleitte samen met collega Van Meenen van D66 voor studentenbegeleiding op mbo-instellingen en voor instemmingsrecht op schoolkostengebied. Dat is natuurlijk ook van groot belang. Kirsten van den Hul diende samen met collega Kwint van de SP een motie in over extra ondersteuning aan zwangere mbo-studenten.

Er bestaan heel veel goede redenen om op te komen voor de rechtsbescherming van mbo'ers. Het mbo is immers een onderwijssector waar onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven terecht een stevige vinger in de pap hebben. Maar de studenten die daar kennis, inzicht en vaardigheden moeten opdoen, vormen in dat opzicht de allerzwakste partij. In deze situatie bestaat het risico dat alle partijen naar elkaar gaan wijzen als er zaken misgaan. De studenten om wier perspectief het te doen is, krijgen te kampen met problemen die ze zelf niet kunnen oplossen. Toen in het verleden de schriftelijke onderwijsovereenkomst werd ingevoerd om de rechtspositie te waarborgen, werd dit een document met één grote ondoorgrondelijke juridische disclaimer. Het CDA had het ook al over de bureaucratie die daarin terechtkwam. Juist de onderwijsinstellingen werden gevrijwaard van elke aansprakelijkheid voor zaken die misgingen. Zoiets moet je niet willen. Daarom is het terecht dat wij die verplichte overeenkomsten nu afschaffen.

Dit wetsvoorstel regelt nog meer waardevolle zaken. Denk aan de uitbreiding van de voorschriften van de onderwijs-en examenregeling en het studentenstatuut. Denk aan de waarborgen voor zorgvuldige schorsings- en verwijderings-procedures en aan een toegankelijke faciliteit waar studenten met al hun vragen naartoe kunnen. Dat zijn allemaal zaken die we beter gisteren dan vandaag hadden kunnen regelen.

In haar nota naar aanleiding van het verslag is de minister tegemoetgekomen aan belangrijke punten en aan onze kritische noten en die van studentenorganisatie JOB. Al op 3 juni 2021 was dit wetsvoorstel aangemeld voor plenaire behandeling. Tijdens de procedurevergadering werd echter besloten om de behandeling telkens uit te stellen. De beoogde invoeringsdatum van het wetsvoorstel, 1 augustus 2022, dreigt nu niet gehaald te worden. Het is echt zonde dat we het nu pas behandelen in de Tweede Kamer. De invoering van het stelsel van rechtsbescherming in het mbo zou daarmee een jaar opschuiven, naar 1 augustus 2023. Aldus de voorgaande minister, Van Engelshoven. Wordt 2022 inderdaad een verloren jaar wat betreft de verbetering van de rechtsbescherming van mbo'ers? Ik hoor graag een reflectie van de minister daarop.

Wij waarderen juist de inzet van mevrouw Van Engelshoven. Zij heeft alles op alles gezet om de invoering van de wet per 1 augustus 2022 toch mogelijk te maken. De bereidheid van de voormalige minister om kritische noten vanuit de oppositie serieus te nemen in haar nota naar aanleiding van het verslag, verdient ook waardering. Wij hopen dat deze minister die gedragslijn zal voortzetten.

Voorzitter. We hebben vandaag terecht warme woorden gehoord over het mbo. Mijn partij denkt er ook zo over. We hebben het vakmanschap van jongeren nodig om de groene economie vorm te geven. We hebben hen keihard nodig bij het overeind houden van de kwetsbare zorg. Het zijn stuk voor stuk cruciale beroepen waar wij hen toe opleiden. Dat verdient meer waardering. We hebben het in deze Kamer vaak over een gelijke behandeling van het mbo, hbo en wo, maar misschien moeten we het juist voor die mbo'ers hebben over een ongelijke behandeling. Zij verdienen misschien meer investeringen, juist nu wij hen extra nodig hebben. Ik vind het zelf tekenend dat voor elke portefeuille duidelijk was wie minister zou worden, terwijl dat voor het mbo pas later duidelijk werd. Dat stoort mijn partij, juist voor die jongeren die we keihard nodig hebben. Juist omdat het zo cruciaal is, zou ik graag van de minister willen horen hoe het kan dat we dat pas zo laat wisten. Hoe kunnen we dat in het vervolg voorkomen en hoe gaat u er met uw grote liefde voor de wetenschap voor zorgen dat het mbo niet ondergesneeuwd wordt?

Veel succes.

De voorzitter:

Dank, meneer De Hoop. Ik dacht echt dat we deze eerste termijn zonder interrupties zouden doorkomen, maar de heer El Yassini heeft toch een vraag aan u.

niet kunnen gebruiken en niet verdienen. Dus mocht het de volgende keer weer zo zijn, laten we er dan voor zorgen dat juist het beeld dat de heer El Yassini schetst, en mij heel mooi in de oren klinkt, naar voren komt.

De heer El Yassini (VVD):

Daar sluit ik me bij aan. Nogmaals, je hoort weleens wat. Het is niet dat ik het weet, maar je hoort het. Het geeft mij in ieder geval hoop. Ik ben in ieder geval blij dat we met z'n allen de schouders eronder zetten om de waardering aan het mbo te geven. Ik wil de heer De Hoop ook gewoon even bedanken voor deze woorden.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Dank. Ik schors tot 12.35 uur.

De vergadering wordt van 12.02 uur tot 12.36 uur geschorst.

De heer El Yassini (VVD):

Een korte vraag. Ik hoor teleurstelling in de woorden van de heer De Hoop over de onduidelijkheid over de mbo-portefeuille. Die deelde ik, totdat ik achter de schermen hoorde dat het mbo niet zozeer was vergeten, maar dat deze minister en de andere minister een robbertje aan het vechten waren over wie de mbo-portefeuille zou krijgen. Bent u het daarom met mij eens dat we er eigenlijk trots op mogen zijn dat, ondanks de onduidelijkheid, achter de schermen bleek dat beide ministers deze prachtige onder-wijslaag dolgraag wilden hebben?

De heer De Hoop (PvdA):

Nou, het is wel even iets nieuws wat u hier zo op tafel legt. Als dat echt zo zou zijn, als de minister dat voor elkaar gekregen heeft, dan ga ik ervan uit dat mbo'ers heel veel mogen verwachten. Ik hoor het natuurlijk ook graag van de minister zelf zo meteen. Ik hoop dat de heer El Yassini gelijk heeft, maar volgens mij zegt hij net als ik dat het beeld dat erbij ontstaan is wel vervelend is en dat die jongeren dat

27 januari 2022

TK 43    43-4-10

Verbetering van de rechtsbescherming

Tweede Kamer van mbo-studenten


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.