Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over evaluatie aanpak coronacrisis en de quick scan Modernisering van het staatsnoodrecht - Beleidsplan Crisisbeheersing

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. C toegevoegd aan dossier 26956 - Beleidsnota Rampenbestrijding, dossier 29668 - Beleidsplan Crisisbeheersing en wetsvoorstel 35526 - Tijdelijke wet maatregelen covid-19 i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Beleidsplan Crisisbeheersing; Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van J&V over evaluatie aanpak coronacrisis en de quick scan Modernisering van het staatsnoodrecht
Document­datum 20-05-2022
Publicatie­datum 20-05-2022
Nummer KST1029978
Kenmerk 29668; 26956; 35526, nr. C
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2021 - 2022

29 668    Beleidsplan Crisisbeheersing

26 956    Beleidsnota Rampenbestrijding

35 526    Tijdelijke bepalingen in verband    met    maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 voor de langere termijn (Tijdelijke wet maatregelen covid-19)

C1    VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 mei 2022

De leden van de vaste commissies voor J&V2, VWS3 en BiZa/AZ4 hebben kennisgenomen van de brief 5 van 14 december 2021 ter aanbieding van de Evaluatie aanpak coronacrisis en de quick scan Modernisering van het staatsnoodrecht. Ook hebben zij kennisgenomen van de brief van 15 december 20216 waarmee het spontaan advies van de Raad van State Van noodwet tot crisisrecht' wordt aangeboden. De leden van de fracties van VVD, D66, PvdA en PvdD hebben naar aanleiding van deze brieven nog een aantal vragen opgesteld.

Naar aanleiding hiervan is op 16 februari 2022 een brief gestuurd aan de minister van Justitie en Veiligheid.

De minister heeft op 18 mei 2022 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag,

Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID, VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT / ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING

Aan de minister van Justitie en Veiligheid

Den Haag, 16 februari 2022

De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid (J&V), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ) hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief 7 van uw ambtsvoorganger van 14 december 2021 ter aanbieding van de Evaluatie aanpak coronacrisis en de quick scan Modernisering van het staatsnoodrecht. Ook hebben zij kennisgenomen van de brief van 15 december 20218 waarmee het spontaan advies van de Raad van State 'Van noodwet tot crisisrecht' wordt aangeboden. De leden van de fracties van VVD, D66, PvdA en PvdD hebben naar aanleiding van deze brieven nog een aantal vragen.

Vragen van de fractieleden van de VVD

De leden van de VVD-fractie stellen het zeer op prijs het ongevraagde advies van de Raad van State al in dit stadium te hebben ontvangen. In de aanbiedingsbrief van 14 december 2021 bij het Rapport Evaluatie aanpak Covid-19 deel 1 en Quick scan Modernisering staatsnoodrecht kondigt uw ambtsvoorganger aan dat de onderzoeken worden betrokken bij respectievelijk de totstandkoming van het integraal wettelijk kader voor de crisisbeheersing en de brandweerzorg en de modernisering van het staatsnoodrecht. Ook wordt gesteld dat deze onderwerpen in samenhang zullen worden behandeld. Een reactie op het ongevraagde advies wordt aan het nieuwe kabinet gelaten. De leden van de VVD-fractie zullen te zijner tijd inhoudelijk op deze voorstellen reageren, maar hechten er aan thans enige vragen van procedurele aard te stellen.

Op het eerste gezicht lijkt het verstandig van de Afdeling advisering van de Raad van State om een voorkeur uit te spreken voor een brede herinrichting van het algehele (staats)nood- en crisisrecht, maar gelet op de urgentie te starten met elementen uit de andere door hen genoemde opties. Zo wordt het betere (integraal) niet de vijand van het goede (urgent). De leden van de VVD-fractie vragen zich wel af hoe je kunt prioriteren en faseren als het integrale eindbeeld nog niet helder is of in ieder geval nog niet vastgesteld is. Deze leden vragen u om die reden om een plan van aanpak, waarin dit soort dilemma's behandeld worden en waarin behalve een opvatting over het eindbeeld, ook een concreet plan voor de eerste tranche is opgenomen. Er kunnen zich immers, zoals de regering zelf aangeeft, op korte termijn behalve pandemieën ook andere crises en noodtoestanden aandienen die een democratisch-rechtstatelijk toereikend en flexibel wettelijk instrumentarium zullen vergen.

Gezien de urgentie is een ander dilemma dat zich hierbij aandient dat bij voorkeur eerst de crisisaanpak covid-19 geëvalueerd zou moeten worden, want regelgeving volgt, in de ogen van deze leden idealiter, de inhoud. Is het denkbaar dat - gelet op de te verwachten duur van de wetgevingsprocessen - voor de korte termijn op basis van de aandachtspunten in het ongevraagde advies een kader wordt opgesteld om eventuele toekomstige regelgeving ter bestrijding van de huidige pandemie te toetsen?

Tenslotte vragen deze leden in hoeverre elementen uit de evaluatie van de Wet op de veiligheidsregio's, die geen betrekking hebben op de brede herinrichting van het (staats)nood- en crisisrecht, separaat opgepakt kunnen worden. Deze evaluatie ligt er immers al meer dan een jaar.

Vragen van de fractieleden van D66

Naar aanleiding van de Evaluatie aanpak coronacrisis hebben de leden van de D66-fractie de volgende vragen. De nationale crisisstructuur omvat een groot aantal betrokken partijen, onderlinge relaties en overleggen. De indruk van deze fractieleden is dat wendbaarheid in beleidsbeslissingen en uitvoering daarmee suboptimaal gediend is. Hoe beoordeelt u de crisisstructuur in relatie tot wendbaarheid, met als voorbeeld de coronacrisis?

Een pandemie is een bijzondere vorm van crisis. Hoe staat u tegenover de gedachte om voor pandemieën een specifieke crisisstructuur te maken die meer passend is bij een pandemie dan een crisisstructuur die voor andersoortige crises geldt?

In het licht van voorgaande vraag valt op dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kritisch wordt beschouwd in zijn directe aansturing van de verschillende Directeuren Publieke Gezondheid (DPG's) zonder tussenkomst van de voorzitters van de veiligheidsregio's. Hoe beoordeelt u deze kritiek in het licht van de coronacrisis?

Vragen van de fractieleden van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie zouden u willen vragen op welke wijze de regering de analyse en conclusies die over het staatsnoodrecht zijn geformuleerd door de Raad van State, betrekt in het advies over dit onderwerp.

Vragen van de fractieleden van de PvdD

De leden van de PvdD-fractie vragen zich af hoe de regering oordeelt over de aanbevelingen van de Raad van State aan het slot van het ongevraagde advies Van noodwet tot crisisrecht'. Is een wijziging van de Wet publieke gezondheid (Wpg) met het oog op de pandemische paraatheid een eerste stap in deze richting? De Raad van State betoont zich terughoudend met betrekking tot het eventueel vervangen van de KB-procedure bij separate toepassing van staatsnoodrecht door alleen een besluit van de minister. "Laatstgenoemde constructie zou gereserveerd moeten blijven voor uitzonderlijke situaties"9, zo wordt er gesteld in het advies. Deelt u dit oordeel?

In het rapport ’Modernisering van het staatsnoodrecht' wordt in paragraaf 4.4 ingegaan op de parlementaire betrokkenheid bij separate inwerkingstelling. Zou een aanpassing van de Wpg, inhoudende dat de in hoofdstuk Va vervatte bevoegdheden slechts gelden indien deze bij KB of bij een ministerieel besluit zijn geactiveerd totdat de meerderheid van één Kamer uitspreekt dat de bevoegdheid niet langer mag worden uitgeoefend, in overeenstemming zijn met de aanbevelingen van het bovengenoemde rapport? En zou dat passen binnen het advies van de Raad van State?

Stel dat er gekozen wordt voor een wettelijke constructie met een separate inwerkingstelling door een minister en de voorziening dat als de meerderheid in één Kamer uitspreekt dat de bevoegdheid niet langer mag worden uitgeoefend, de door de minister geactiveerde bevoegdheid direct vervalt.

Is het naar uw oordeel dan staatsrechtelijk verdedigbaar dat de Raad van State een advies uitbrengt aan de Staten-Generaal over het activeringsbesluit van de minister, welk advies de Kamers dan weer kunnen betrekken bij hun afweging of de activering beëindigd dient te worden?

9 Bijlage bij Kamerstukken I 2021/22, 29668 / 26956 / 35526, B, p. 62.

De leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid (J&V), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ) zien uw reactie - bij voorkeur voor 11 maart 2022 - met belangstelling tegemoet.

Mr. drs. M.M. de Boer

Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid

Drs. T. Klip-Martin

Voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Mr. B.O. Dittrich

Voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 18 mei 2022

De coronacrisis en de crisis met betrekking tot de opvang van ontheemden uit Oekraïne hebben nogmaals laten zien hoe belangrijk het is om als overheid in buitengewone omstandigheden terug te kunnen vallen op de inzet van (nood)bevoegdheden om een (dreigende) crisis zo effectief mogelijk te kunnen bestrijden. Het nood- en crisisrecht moet daarom goed aansluiten bij huidige en toekomstige dreigingen, maar ook inzetbaar zijn in situaties die wij ons nu nog niet goed kunnen voorstellen. Met de modernisering van het staatsnoodrecht en de uitwerking van de aanbevelingen uit de evaluatie Wet veiligheidsregio's wil het kabinet ervoor zorgen dat Nederland beter in staat is een grote verscheidenheid aan crises adequaat te beheersen. Ik ben in die zin ook blij met de adviezen uit de u toegezonden ’Quick scan Modernisering van het staatsnoodrecht' en het ongevraagd advies van de Raad van State 'Van noodwet tot crisisrecht'.9 Deze geven goede handvatten bij het nadenken over de inrichting van het nood- en crisisrecht.

In deze brief zal ik mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingaan op de vragen van de leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid (J&V), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning (BiZa/AZ), die zijn gesteld op 16 februari jl. naar aanleiding van de u toegezonden Evaluatie aanpak coronacrisis, de Quick scan Modernisering van het staatsnoodrecht en het spontaan advies van de Raad van State 'Van noodwet tot crisisrecht'.

Modernisering van het (staats)nood- en crisisrecht

De leden van de VVD en de PvdA hebben diverse vragen gesteld over de wijze waarop het kabinet uitvoering wil gaan geven aan de aanbevelingen uit het rapport 'Modernisering van het staatsnoodrecht' en het ongevraagd advies van de Raad van State. Zij wilden onder meer weten op welke wijze de adviezen van de Raad van State worden betrokken en of gekomen kan worden tot een toetsingskader en een plan van aanpak. Ook is gevraagd inzicht te bieden in hoe dit traject zich verhoudt tot de uitwerking van de aanbevelingen uit de evaluatie van de Wet veiligheidsregio's.

Het geheel van nood- en crisiswetgeving is zeer omvangrijk. Bij de modernisering van het (staats)noodrecht en crisisrecht acht ik het daarom - in lijn met het advies van de Raad van State -noodzakelijk om fasering en prioritering aan te brengen. Omdat het risico ontstaat dat met een dergelijke aanpak wetgeving los van algemene uitgangspunten en beginselen van noodrecht tot stand komt, zijn de minister van BZK en ik voornemens om allereerst een kader te ontwikkelen met algemene uitgangspunten voor de inrichting van het nood- en crisisrecht. Hierbij zal de minister van VWS uiteraard ook betrokken zijn in verband met de aanpassing van de Wpg, net als diverse andere bewindspersonen vanuit hun specifieke betrokkenheid bij dit thema. Dit kader kan een leidraad bieden bij de verdere uitwerking en gedachtevorming over de toewijzing van noodbevoegdheden aan generieke of specifieke wetgeving. Het kader dient daarbij ook in te gaan op de wijze waarop bepaalde bevoegdheden in werking kunnen worden gesteld en wat de betrokkenheid van het parlement hierbij is. Hiermee wordt een zekere mate van consistentie geborgd in de gefaseerde uitwerking.

Op basis van het kader ontstaat ook een duidelijker beeld over het gewenste eindbeeld. Dit kan gebruikt worden bij de uitwerking van een plan van aanpak dat ziet op de modernisering van het staatsnoodrecht. De adviezen uit het rapport 'Modernisering van het staatsnoodrecht'10 en het ongevraagd advies van de Raad van State11 zullen bij de totstandkoming van het kader worden meegenomen. Ik verwacht dat dit kader spoedig na de zomer van 2022 gereed zal zijn. Ik zal u hier te zijner tijd over informeren.

Uit de genoemde evaluaties en rapporten blijkt dat noodbevoegdheden niet alleen hun grondslag vinden in het klassieke staatsnoodrecht dat een grondwettelijke basis heeft in artikel 103 van de Grondwet en uitgewerkt is in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden. Noodbevoegdheden zijn ook terug te vinden in het generieke crisisrecht en in organieke wetten, zoals de Gemeentewet en de Wet veiligheidsregio's en in sectorspecifieke wetgeving, zoals de Wet publieke gezondheid en de Kernenergiewet. Noodbevoegdheden doen zich bovendien op lokaal, regionaal en nationaal niveau voor. Met het oog op effectieve crisisbeheersing dient daarom ook oog te zijn voor de vraag op welke wijze de crisisbeheersing in verschillende soorten crises wordt aangestuurd (lokaal, regionaal, bovenregionaal, landelijk) en hoe de verschillende bestuursniveaus zich in de koude en warme fase tot elkaar verhouden. Met name het evenwicht tussen algemene crisiscoördinatie en de vakinhoudelijke sturing van de crisisaanpak is daarbij van wezenlijk belang en heeft doorwerking in de vormgeving van het (staats)nood- en crisisrecht. Er is daarmee een duidelijke samenhang tussen de aanbevelingen naar aanleiding van de evaluatie Wet veiligheidsregio's12 en de aanbevelingen over het (staats)nood- en crisisrecht.

Het is de ambitie van het Kabinet om te komen tot een toekomstbestendig, samenhangend en goed functionerend stelsel voor de crisisbeheersing. De inrichting van het stelsel en de verdeling van taken en verantwoordelijkheden worden uitgewerkt in het meerjarige programma Versterking Crisisbeheersing en Brandweerzorg, dat door mijn ministerie is ingericht om invulling te geven aan de ambitie van het Kabinetsstandpunt13 naar aanleiding van de evaluatie Wet veiligheidsregio's. De modernisering van het (staats)nood- en crisisrecht zal daarom in nauwe samenhang met het programma worden opgepakt. In het programma zelf zullen ook andere elementen uit de evaluatie Wet veiligheidsregio's die geen betrekking hebben op de brede herinrichting van het (staats)nood-en crisisrecht worden uitgewerkt. In deze programmatische aanpak zijn departementen, veiligheidsregio's, aanbieders van vitale processen en overige crisispartners, waaronder het zorgveld, vertegenwoordigd. Zoals in het Kabinetsstandpunt is aangekondigd worden lessen en aanbevelingen uit (lopende) onderzoeken en evaluaties van crises (waaronder de Covid-19 pandemie) bij de versterking van de crisisbeheersing en brandweerzorg betrokken.

De leden van de PvdD hebben mijn oordeel gevraagd over een aantal zaken die ingaan op de wenselijkheid van te hanteren procedures bij de activering van (separate) noodbevoegdheden in zowel generieke wetgeving - zoals vervat in het klassieke staatsnoodrecht en het generieke crisisrecht - als specifieke sectorwetgeving. Gelet op de complexiteit van die vraagstukken is zorgvuldigheid geboden. In het op te stellen kader zal nader ingegaan worden op de uitgangspunten voor de inrichting van het nood- en crisisrecht en zal ook aandacht uitgaan naar de bevoegdheden, taken en verantwoordelijkheden van alle betrokkenen, waaronder de rol van de Staten-Generaal en de Raad van State. Ik acht het daarom nog te vroeg om nu al uitspraken te doen over de (on)wenselijkheid van de door de leden geschetste constructies, zoals het vervangen van de KB-procedure bij separate toepassing van staatsnoodrecht door alleen een besluit van de minister of het uitbrengen van advies door de Raad van State bij separate inwerkingstelling door een minister.

Ten aanzien van de vragen van de PvdD hoe gewerkt wordt aan pandemische paraatheid verwijs ik de leden graag naar de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) van 1 april 2022.14 Op 14 april 2022 heeft uw Kamer de beleidsagenda gericht op de pandemische paraatheid van de zorg en infectieziektebestrijding ontvangen.15 Onderdeel van deze beleidsagenda is de aanpassing van de Wet publieke gezondheid voor toekomstige pandemieën. Uw Kamer is op 4 mei 2022 geïnformeerd dat de aanpassing van de Wpg via tranchewetgeving zal verlopen.16

Versterking crisisbeheersing

In de kabinetsreactie op het rapport van de OVV wordt ook ingegaan op de vraag van de leden van D66 naar de wendbaarheid van de nationale crisisstructuur en de vraag of bij een pandemie geen speciale crisisstructuur gehanteerd zou moeten worden. Hierin onderschrijft het kabinet dat de nationale crisisorganisatie voldoende flexibel en wendbaar moet zijn. Het kabinet is echter geen voorstander van een specifieke crisisstructuur voor verschillende soorten crises. Het kabinet wil juist toewerken naar de inrichting van één landelijk dekkend stelsel voor crisisbeheersing met een bijbehorend vernieuwd wettelijk kader. Dat stelsel zal van toepassing zijn op alle crises op alle niveaus, ongeacht tijdsverloop en duur. Het stelsel beoogt dat overheden onderling en met (private) crisispartners, maatschappelijke organisaties en burgers slagvaardig en nauw samenwerken om een grote verscheidenheid aan crises te kunnen beheersen. Binnen de nationale crisisorganisatie wordt gewerkt met een eenduidige en herkenbare basisstructuur, waarbinnen ruimte is voor maatwerk gedurende het verloop van de crisis. Zo kunnen op uitnodiging deskundigen en liaisons van betrokken crisispartners deelnemen aan de diverse overleggremia. Ook zullen hierbij de met het Veiligheidsberaad in september 2020 gemaakte afspraken - waarbij gemandateerde vertegenwoordigers namens de 25 veiligheidsregio's aansluiten bij de nationale crisisstructuur - structureel worden geborgd voor alle crises met een bovenregionale of landelijke impact.17

Met het oog op de vraag van de leden van D66 over de aansturing van de Directeuren Publieke Gezondheid (DPG's), kan ik tot slot melden dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verwacht begin juni met een concrete oplossing te komen voor de aansturing van medisch operationele aangelegenheden bij de GGD'en in geval van een A-infectieziekte. Deze oplossing laat de coördinerende verantwoordelijkheid van de voorzitters van de veiligheidsregio's en de minister van JenV voor de multidisciplinaire crisisbeheersing, onverlet. Dit vraagstuk is onderdeel van een reeds lopende verkenning om te komen tot een landelijke functionaliteit infectieziektebestrijding, zoals aangekondigd in de stand van zakenbrief COVID-1918 en toegezegd in het notaoverleg "Nu investeren in de GGD" op 7 februari jl. Het kabinet geeft hiermee ook invulling aan de aanbevelingen in het rapport van het Verwey Jonker instituut19 dat evenals de Raad ingaat op de sturing van de GGD'en, maar ook breder de versterking in het publieke gezondheidsdomein aan de orde stelt.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

  • D. 
    Ye§ilgöz-Zegerius

7

1

   De letter C heeft alleen betrekking op 29 668.

2

   Samenstelling:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Baay-Timmerman (50PLUS), Van den Berg (VVD), Arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD),

Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU) en Hiddema (Fractie-Frentrop).

3

   Samenstelling:

Ganzevoort (GL), Gerkens (SP), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Bredenoord (D66), Koole (PvdA), De Bruijn-Wezeman (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Klip-Martin (VVD) (voorzitter), Vos (VVD), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Prast (PvdD), Van Pareren (Fractie-Nanninga) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van der Voort (D66), Keunen (VVD), Hermans (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA).

4

   Samenstelling:

Kox (SP), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van den Berg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Talsma (CU) en Dessing (FVD).

5

   Kamerstukken I 2021/22, 29668 / 26956 / 35526, A.

6

   Kamerstukken I 2021/22, 29668 / 26956 / 35526, B.

7

   Kamerstukken I 2021/22, 29668 / 26956 / 35526, A.

8

   Kamerstukken I 2021/22, 29668 / 26956 / 35526, B.

9

   Bijlage    bij    Kamerstukken    I 2021/22, 29668 / 26956    /    35526,    A en    B

10

   Bijlage    bij    Kamerstukken    I 2021/22, 29668 / 26956    /    35526,    A.

11

   Bijlage    bij    Kamerstukken    I 2021/22, 29668 / 26956    /    35526,    B.

12

   Bijlage bij Kamerstukken II 2020/21, 29517, nr. 195

13

   Kamerstukken II 2020/21, 29517, nr. 198

14

   Kamerstukken I 2021/22, 25295, AF.

15

   Kamerstukken II 2021/22, 25295, nr. 1836

16

   Kamerstukken II 2021/22, 25295, nr. 1839

17

   Kamerstukken II 2021/22, 29517, nr. 211

18

   Kamerstukken II 2020/21, 25295, nr. 1297

19

   Kamerstukken II 2020/21, 25295, nr. 1297


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.