Bepaling over de Nederlandse taal (2010-2018)

De bepaling over de Nederlandse taal was een kabinetsvoorstel dat in 2010 werd ingediend om het Nederlands en Fries als officiële taal van Nederland op te nemen in de Grondwet. Op 29 september 2010 diende de minister van Justitie, Hirsch Ballin i, de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Rouvoet i en minister van Algemene Zaken, Balkenende i het voorstel in namens kabinet-Balkenende IV i.

Met het wetsvoorstel beoogde het kabinet-Balkenende IV de status van de Nederlandse en Friese taal in de Grondwet te verankeren en bij te dragen aan het behoud van de Nederlandse cultuur. Na het advies van de Raad van State i werden ook het Engels en Papiaments meegenomen in de memorie als uitzondering. Het ging om een nieuw artikel 23A, dat in de Grondwet na artikel 23 zou worden ingevoegd.

Tijdens de eerste lezing in de Tweede Kamer werd het wetsvoorstel ingetrokken in een brief van minister Ollongren i op 15 februari 2018. Het voorstel hield nog onvoldoende rekening met het Engels en Papiaments en het ontbrak aan dringende maatschappelijke behoefte en 'voldoende constitutionele rijpheid' voor een wijziging van de Grondwet.

1.

Het voorstel

In het wetsvoorstel werd er na artikel 23 een artikel 23A ingevoegd, luidende:

 

Artikel 23A

  • 1. 
    De officiële taal van Nederland is het Nederlands.
  • 2. 
    Bevordering van het gebruik van het Nederlands is voorwerp van zorg der overheid. De overheid treft maatregelen ter bevordering van de kennis van het Nederlands.
  • 3. 
    Ieder heeft het recht om in het verkeer met de overheid het Nederlands te gebruiken en door de overheid in het Nederlands te worden benaderd, behoudens in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald.
  • 4. 
    De wet stelt regels omtrent het gebruik van het Fries in het verkeer met de overheid.

Daarnaast werden enkele overgangsbepalingen in een additioneel artikel voorgesteld.

2.

Wetgevingsdossier

3.

Historische ontwikkeling

In het vergaderjaar 1995-1996 kwamen Koekkoek i en Van Middelkoop i met een initiatiefvoorstel tot opneming van een bepaling over de Nederlandse taal in de Grondwet. Uit angst voor de vaart waarmee de Europese Unie zich zou ontwikkelen pleitten ze voor constitutionele verankering om de authenticiteit van het Nederlands te beschermen in een Europese omgeving. Dat voorstel haalde het destijds niet.

Kabinet-Balkenende IV beargumenteerde verder dat, onder zorg van de overheid, de positie van het Nederlands en Fries gemakkelijker beschermt en versterkt kan worden tegen de snelle ontwikkeling van communicatiemiddelen en internationalisering (als gevolg van arbeidsverkeer). Ook werd in de toelichting meegenomen dat de verankering van het Nederlands aansluit bij de doelstellingen van de Taalunie en verscheidene rapporten die concludeerden dat beheersing van de Nederlandse taal bevorderlijk is voor de Nederlandse identiteit, het behoud van gedeelde waarden en het proces van inburgering en integratie.

Toch werden het nut, de noodzaak en praktische meerwaarde van het wetsvoorstel onvoldoende geacht door de Tweede Kamer. Ook bekritiseerde de Kamer dat het Fries wel zou worden opgenomen in de Grondwet en het Engels en Papiaments achterwege werden gelaten, terwijl dat eveneens talen zijn die in (Caribisch) Nederland worden gesproken.

De Raad van State zag ook weinig in het voorstel. In het advies concludeerde de Raad onder andere dat er geen dringende reden was omdat het "niet ter discussie staat" dat de taal van Nederland het Nederlands is. Bovendien vond de Raad de bepaling niet passen bij het 'sobere karakter' van de Grondwet. Uit rechtsvergelijkend onderzoek maakte de Raad op dat EU-lidstaten vaak wel hun officiële taal of talen benoemen in hun grondwetten, alleen was daar dan vaak concrete aanleiding voor, en die was er in Nederland niet. Mede door deze argumenten is het voorstel in 2018 ingetrokken.