Verslag - Wijziging van de Opiumwet in verband met het toevoegen van een derde lijst met als doel het tegengaan van de productie van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen

Dit verslag is onder nr. B toegevoegd aan wetsvoorstel 36159 - Wijziging Opiumwet i.v.m. het toevoegen van een derde lijst om de productie van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen tegen te gaan i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Opiumwet in verband met het toevoegen van een derde lijst met als doel het tegengaan van de productie van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen; Verslag
Document­datum 14-03-2024
Publicatie­datum 14-03-2024
Nummer KST36159B
Kenmerk 36159, nr. B
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2024

Vergaderjaar 2023-

36 159

Wijziging van de Opiumwet in verband met het toevoegen van een derde lijst met als doel het tegengaan van de productie van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen

VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT1

Vastgesteld 12 maart 2024

Het wetsvoorstel heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

Inleiding

De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de voorgenomen wijziging van de Opiumwet. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel om de Opiumwet te wijzigen om de productie en handel van nieuwe psychoactieve stoffen tegen te kunnen gaan. Het drugsbeleid in al zijn facetten is complexe en weerbarstige materie, met grote belangen en risico's voor met name de volksgezondheid en de veiligheid. Hierin bestaan geen eenvoudige oplossingen. Om dit voorstel goed te kunnen beoordelen, hebben de leden van deze fractie een aantal vragen. De leden van de Volt-fractie sluiten zich bij deze vragen aan.

De leden van de fractie van D66 hebben kennisgenomen van het voorstel om de Opiumwet te wijzigen om een derde lijst met stofgroepen toe te voegen, met als doel het tegengaan van de productie van en handel in nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen. De leden van deze fractie zijn voorstander van een effectief en realistisch drugsbeleid dat de risico's van drugs voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid en de gevolgen voor de gezondheid, de veiligheid en de leefomgeving

1 Samenstelling:

Van Wijk (BBB), Van Knapen (BBB), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA) (ondervoorzitter), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Kaljouw (VVD), Klip-Martin (VVD), Prins (CDA) (voorzitter), Bakker-Klein (CDA), Moonen (D66), Van Meenen (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Talsma (CU), Van den Oetelaar (FVD), De Vries (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL).

kst-36159-B ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2024

van de hele samenleving zo veel mogelijk beperkt. Zij zijn van mening dat het huidige drugsbeleid tekortschiet en dat er een betere balans tussen preventie en repressie moet komen. De leden van de fractie van D66 hebben nog enkele vragen over het voorliggende wetsvoorstel.

De leden van de Volt-fractie sluiten zich bij deze vragen aan.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden stellen graag de volgende vragen.

De leden van de fractie van de PvdD hebben met betrekking tot het wetsvoorstel gericht op het tegengaan van de productie van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen nog diverse vragen.

De leden van de fractie van JA21 hebben met belangstelling kennisgenomen van de uitbreiding van de Opiumwet met een IA-lijst van hoegenaamd psychoactieve stoffen. Zij hebben hierover nog een aantal vragen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB

De leden van de BBB-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat, gegeven de nieuwe insteek van de wet, behoudens de in het wetsvoorstel genoemde uitzonderingen, er ook sprake is van toekomstige verboden op stoffen die eveneens tot uitzonderingen op de wet zouden moeten leiden.

Het gaat daarbij om niet-psychoactieve stoffen, maar die wel in de basis qua chemische structuur vergelijkbaar zijn. Te denken valt hierbij aan een aantal reeds lange tijd veel gebruikte, goedgekeurde en thans in de handel verkrijgbare stoffen zoals aspartaan, phenylalamine, propiconazol of perconazol.

Hoe reflecteert de regering op de zorg van de leden van de fractie van BBB dat mogelijk nog veel meer stoffen met genoemde chemische basisstructuur, die reeds langer goedgekeurd en in de handel zijn en gebruikt worden, niet uitgezonderd zullen worden van een verbod?

Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat er geen stoffen verboden worden die de genoemde chemische basisstructuur delen, maar al langer goedgekeurd zijn in de handel en gebruikt worden?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA

De kern van het wetsvoorstel is het toevoegen van een nieuwe lijst (lijst IA), waarop in tegenstelling tot de bestaande lijsten I («harddrugs») en II («softdrugs») geen individuele stoffen staan, maar stofgroepen.

Drie stofgroepen worden op de nieuwe lijst IA geplaatst, vanwege nieuwe verwantschap met stoffen die op lijst I staan. De eerste vraag van de leden van de fractie van GroenLinks-PvdA is of voor eenieder (producent, handelaar, consument) voldoende duidelijk is welke stoffen nu wél en welke niet behoren tot een stofgroep die op lijst IA is geplaatst. Met andere woorden: is de wet voldoende kenbaar?

Een argument om de wet in deze zin te wijzigen, is dat de bestaande procedure om individuele stoffen aan lijst I toe te voegen erg omslachtig is (gesproken wordt over een doorlooptermijn van 9 maanden). Maar de huidige wet kent ook de mogelijkheid van een spoedprocedure. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA vragen of door het vaker toepassen van de spoedprocedure onder de huidige wet niet op een eenvoudigere en gerichtere manier tijdwinst geboekt kan worden.

Met de voorgestelde wetswijziging wordt een belangrijk principe van de Opiumwet (bewezen schadelijkheid voor de volksgezondheid) verlaten. In plaats hiervan wordt gekozen voor het voorzorgsbeginsel. Dit is legitiem wanneer reële schade voor de volksgezondheid waarschijnlijk is. De regering stelt dat dit zo is, vanwege de nauwe verwantschap van de stoffen op lijst IA met de stoffen die op lijst I staan. De leden van de fractie van GroenLinks-PvdA missen een nadere gezondheidskundige onderbouwing hiervan en vragen de regering of die alsnog te geven is.

Hierbij aansluitend zijn deze leden verbaasd over het feit dat het RIVM niet om nader advies is gevraagd. In 2012 adviseerde het RIVM negatief over een generiek verbod.2 Daarbij werd aangegeven dat een beperkte vorm van een generiek verbod wel denkbaar was, maar het RIVM maakte ook daarbij een aantal kanttekeningen omtrent de doelmatigheid en doeltreffendheid. Juist nu we twaalf jaar verder zijn en het speelveld van Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS-en) aanzienlijk is uitgebreid, zou een nieuw advies van het RIVM zeer op zijn plaats zijn geweest. Zonder dat is het voor deze Kamerleden moeilijk om zich een gedegen oordeel te vormen over de mogelijke positieve en negatieve gezondheidsaspecten van het wetsvoorstel. Is de regering bereid het RIVM alsnog om een advies te vragen?

Onze buurlanden België en Duitsland kennen al langer de systematiek van een verbod op stofgroepen, in plaats van alleen op concrete stoffen Kan de regering vertellen wat de effecten van het verbieden van stofgroepen op de gezondheid en op productie en gebruik van drugs in deze beide buurlanden zijn geweest?

De regering spreekt terecht over een uitputtingsslag tussen de producenten en dealers in NPS-en aan de ene kant en de autoriteiten aan de andere kant. Is de kans niet aanzienlijk dat deze uitputtingsslag zich na eventuele aanname van deze wet gewoon doorzet, maar dan net over de rand van de nieuwe wetgeving? Op basis van welke argumenten denkt de regering dat deze wet daadwerkelijk een doorbraak in de uitputtingsslag met producenten en dealers zal betekenen?

Kan de regering aangeven hoeveel van de capaciteit van de politie en in de justitiële keten ingezet wordt voor drugsgerelateerde zaken? Worden beleidsalternatieven overwogen, waarmee ook de belasting van deze diensten verminderd zou kunnen worden? Een land als Portugal bijvoorbeeld heeft al in het begin van deze eeuw gekozen voor een heel andere benadering van de drugsproblematiek (decriminalisering en regulering, waarbij de gezondheidsproblematiek centraal staat). Kan de regering aangeven welke effecten op de volksgezondheid en op de inzet van politie en justitie dit heeft gehad? Heeft de regering zich ook serieus op deze benadering georiënteerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de argumenten om het Nederlandse drugsbeleid niet in deze richting te willen ontwikkelen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De regering schrijft op p. 8 van de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer3: «Hoewel het aantal stoffen dat ter controle staat van de Verenigde Naties reeds sterk werd uitgebreid, blijken heel wat nieuwe stoffen niet te voldoen aan de door de Verenigde Naties gestelde criteria en staan ze bijgevolg ook niet onder hun controle». Deze stoffen

2    Voor- en nadelen van generieke strafbaarstelling nieuwe psychoactieve stoffen, bijlage bij Kamerstukken II 2011/12, 24 077, nr. 288.

3    Kamerstukken II 2023/24, 36 159, nr. 6.

worden op internationaal niveau dus niet gekwalificeerd als gevaarlijk voor de volksgezondheid. Waarom komt de regering ten aanzien van de stofgroepen die met dit wetsvoorstel worden verboden tot een ander oordeel over het gevaar voor de volksgezondheid? Waarom worden in de internationale drugsverdragen geen stofgroepen verboden, maar uitsluitend middelen?

Uit onderzoek naar eerdere verboden van bepaalde middelen blijkt dat gebruikers uitwijken naar nieuwe middelen die vaak onbekender en/of schadelijker zijn dan het (recent) verboden middel1. De gevolgen voor de volksgezondheid hiervan waren daardoor vaak tegengesteld aan het beoogde doel van het verbod. Welke aanwijzingen heeft de regering dat de nu voorgestelde verboden tot een andere uitkomst zullen leiden?

Uit Het Grote Uitgaansonderzoek 2023 onder uitgaanders tussen de 16 en 35 jaar blijkt dat het gebruik van NPS 3-MMC in de afgelopen jaren fors is gestegen, van 8,9% in 2020 naar 33,7% in 20232. 3-MMC staat sinds oktober 2021 op lijst II van de Opiumwet en is dus verboden. Ook het gebruik van NPS 4-MMC is toegenomen, van 6,3% in 2020 naar 16,7% in 2023, terwijl 4-MMC al in 2012 verboden is. Het aantal meldingen van incidenten met 3- of 4-MMC is toegenomen van 3% in 2021 naar 6% in 2022. Welke lessen trekt de regering uit dit onderzoek over de verwachte effectiviteit van het stofgroepenverbod?

De leden van de D66-fractie vragen welke lessen de regering trekt uit de generieke verboden van NPS in Frankrijk, Ierland, Oostenrijk, Polen, België en Duitsland? De regering verwacht dat de verschuiving van gebruik van NPS naar klassieke drugs beperkt zal zijn. Wat is het effect van generieke verboden van NPS op het gebruik van klassieke drugs in bovengenoemde landen? Wat is het effect van generieke verboden op de volksgezondheid in deze landen?

De leden van de fractie van D66 vrezen voor meer illegale dumpingen van drugsafval in de natuur door het voorliggende wetsvoorstel. Kan de regering uitsluiten dat het verbod zal leiden tot meer illegale dumpingen en daarmee meer schade aan natuur en milieu? Wat is het effect van generieke verboden op afvaldumpingen in landen met zulke verboden (Frankrijk, Ierland, Oostenrijk, Polen, België en Duitsland)? Hoe is de regering van plan te voorkomen dat het verbod leidt tot een toename van illegale dumpingen van drugsafval?

De leden van de D66-fractie hebben een aantal vragen over de monitoring en de evaluatie van het wetsvoorstel. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal er een nulmeting worden uitgevoerd en vervolgens wordt het effect van het verbod een jaar lang gemonitord. Vanwege het amendement-Jansen3 wordt het wetsvoorstel na drie jaar geëvalueerd. Wanneer heeft het wetsvoorstel volgens de regering zijn doel bereikt? Welke indicatoren zullen er worden gebruikt voor de nulmeting, monitoring en evaluatie? In de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer schrijft de regering op p. 18: «Doordat het gebruik van NPS in Nederland zo beperkt is, ligt het niet in de rede dat de voorgestelde NPS-wetgeving tot een aanzienlijke verschuiving van NPS naar klassieke drugs zal leiden. Door het geringe gebruik zal een eventuele verschuiving in gebruik daarnaast lastig waarneembaar en meetbaar zijn». De leden van de fractie van D66 vinden een verschuiving in gebruik van nu nog legale middelen naar klassieke (illegale) drugs zeer relevant voor de evaluatie van het wetsvoorstel. Hoe zal de regering dit effect toch gaan meten? In de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer schrijft de regering (p. 33) dat een causaal verband tussen het stofgroepenverbod en sterfgevallen waar een NPS bij betrokken is in het Verenigd Koninkrijk niet kan worden vastgesteld. Hoe kan een causaal verband tussen het stofgroepenverbod en effecten van de wet in Nederland vast worden gesteld, aangezien het gebruik in Nederland lager is dan in het Verenigd Koninkrijk?

Welke maatregelen kan de regering nemen als tussentijds blijkt dat het wetsvoorstel ongewenste (neven)effecten heeft, bijvoorbeeld als de kwaliteit van de geteste drugs afneemt of als het gebruik van klassieke drugs, tegen de verwachting van de regering in, toeneemt?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

Doordat een gehele stofgroep kan worden verboden waarvan meerdere stoffen op de bij de Opiumwet behorende lijst I staan, lijkt dit wetsvoorstel de mogelijkheden te verruimen om in te spelen op beperkte wijzigingen in de samenstelling van verdovende middelen om daarmee het strafbare karakter te ontwijken. De leden van de ChristenUnie-fractie steunen die beoogde verruiming van de mogelijkheid om op te treden, maar hebben de indruk dat het toevoegen van middelen en/of groepen van stoffen aan de bij de Opiumwet behorende lijsten nog altijd een langdurige procedure vergt, waardoor producenten van zeer schadelijke verdovende middelen de kans hebben om intussen nieuwe uitwijkmogelijkheden voor te bereiden. Kan de regering reflecteren op de wijzigingsprocedure en aangeven waar daarin versnelling kan worden aangebracht?

In verband met de door deze leden gewenste daadkrachtige aanpak van productie en handel in verdovende middelen en in het bijzonder de zogeheten «designer drugs» vragen de leden van de ChristenUnie-fractie net als in de eerdere fase van de parlementaire behandeling aandacht voor de bestaande procedure op grond van artikel 3a, lid 5 van de Opiumwet, waarmee een middel met grote spoed via een ministeriële regeling verboden kan worden. Deze procedure wordt alleen bij hoge uitzondering gebruikt, maar is, anders dan de eerder aangehaalde wijzigingsprocedure, buitengewoon voortvarend. De regering heeft in debat met de Tweede Kamer toegezegd advies in te winnen over de vraag of die spoedprocedure nu wellicht nog te weinig benut wordt. Kan de regering aangeven wanneer dat advies te verwachten is en welke tussenwegen er wellicht nog te vinden zijn tussen de tijdrovende procedure en de spoedprocedure? Ook vernemen deze leden graag of er in dit opzicht goede ervaringen zijn in andere EU-lidstaten.

Zoals al eerder aangehaald maakt het voorliggende wetsvoorstel het mogelijk stofgroepen te verbieden waarvan meerdere stoffen op lijst I van de Opiumwet staan. Het wetsvoorstel heeft echter geen betrekking op stofgroepen waarvan stoffen uitsluitend op lijst II staan en evenmin op stofgroepen waarvan slechts één stof op lijst I staat. Hoe wordt gemonitord of deze beperking afdoende is om effectief in te kunnen spelen op de permanent ontwikkelende drugsmarkt?

De Raad van State drong al aan op een doelmatige selectie van te verbieden stofgroepen.4 De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven die oproep. Te verbieden stofgroepen moeten niet te omvangrijk zijn, om te voorkomen dat heel veel uitzonderingen, ontheffingen en vrijstellingen nodig zijn. Tegelijkertijd moeten te verbieden stofgroepen ook niet te beperkt zijn om te voorkomen dat het bestaande kat-en-muisspel tussen producenten en overheid blijft zoals het is. Kan de regering heel concreet duiden waarop de overtuiging is gebaseerd dat het voorgestelde daarin de juiste balans vormt? En mogen de leden van de ChristenUnie-fractie ervan uitgaan dat dit balansvraagstuk nadrukkelijk betrokken wordt bij de voorgenomen evaluatie van de wet?

Productiemiddelen voor de vervaardiging van synthetische drugs kunnen ook legale toepassingen hebben. In dit verband is wel overwogen om te komen tot een omkering van de bewijslast voor bezit en gebruik. Op die manier zou de (bewijs)drempel voor het aanpakken van illegale toepassing van dergelijke productiemiddelen kunnen worden verlaagd.

Uit eerdere beantwoording door de regering leiden de leden van de fractie van de ChristenUnie af dat een dergelijke omkering van de bewijslast als niet proportioneel wordt beschouwd. Kan de regering dat standpunt nader toelichten? Zou een andere benadering van aanschaf en bezit van de bedoelde productiemiddelen wellicht de druk op de strafrechtketen kunnen verlichten, doordat dan niet altijd de route van vervolging wegens strafbare voorbereidingshandelingen op grond van artikel 10a van de Opiumwet nodig is?

De productie en handel in verdovende middelen en in nieuwe psychoactieve stoffen zijn vanzelfsprekend geen exclusief Nederlands probleem. Kan de regering aangeven op welke wijze bijvoorbeeld in Benelux-verband wordt samengewerkt op dit terrein, evenals met een belangrijk buurland als Duitsland? Is de wetgeving in die landen voldoende in lijn met het voorgestelde om dit wetsvoorstel ook grensoverschrijdend uitvoerbaar en handhaafbaar te laten zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD

De leden van de fractie van de hebben met betrekking tot het wetsvoorstel tot het tegengaan van de productie van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen de volgende vragen.

1.

Er worden op verschillende sites door producenten/verkopers NPS-en aangeboden. Aan de hand daarvan kan de volgende lijst van aangeboden middelen worden vastgesteld.5

  • 1. 
    2-MMC
  • 2. 
    4-FMA
  • 3. 
    4F-MPH
  • 4. 
    a-PiHP
  • 5. 
    2-FMA
  • 6. 
    6-ABP
  • 7. 
    2-METHYL-AP-237 HCl
  • 8. 
    MDPHP
  • 9. 
    Ethyl-Pentedrone
  • 10. 
    5-MAPB
  • 13. 
    3-FA
  • 14. 
    3-FMA
  • 16. 
    3-FPM
  • 18. 
    ADB-BUTINICA
  • 22. 
    3-FEA
  • 23. 
    P-OH-2C-B
  • 24. 
    4B-MAR
  • 26. 
    4F-Pihp
  • 27. 
    A-PCYP
  • 28. 
    4C-MAR
  • 29. 
    6-CL-ABDA
  • 30. 
    a-D2PV
  • 31. 
    7-ADD
  • 32. 
    2C-B-FLY
  • 33. 
    5-Bromo-DMT
  • 34. 
    AVP
  • 35. 
    5-MMPA
  • 36. 
    7-ABF
  • 37. 
    DMC
  • 38. 
    4F-MAR
  • 39. 
    3F-a-PVP
  • 40. 
    4-CL-PVP

la.

De leden van de PvdD-fractie vernemen graag welke van deze middelen op dit moment al zijn verboden.

lb.

Van welke van die middelen staat onomstotelijk vast dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid? Op welke onderzoeken wordt dat gebaseerd?

lc.

Van welke van die middelen staat dat niet onomstotelijk vast?

2.

Deelt de regering het oordeel van de leden van de fractie van de PvdD dat er noch verdragsrechtelijk noch op grond van Europese regelgeving een verplichting bestaat voor Nederland om een wettelijke regeling zoals nu voorgesteld vast te stellen?

3.

Deelt de regering het oordeel van de leden van de fractie van de PvdD dat de strafbaarstelling die met het onderhavige voorstel wordt gerealiseerd niet gegrond mag worden op het belang van andere landen om te voorkomen dat hun onderdanen de beschikking kunnen krijgen over NPS-en die in Nederland worden geproduceerd?

3a.

Zo nee, uit welke grondwettelijke bepaling volgt volgens de regering dat de Nederlandse wetgever belangen van andere landen mag beschermen? 3b.

Zo ja, hoe verdraagt zich daarmee dat in de memorie van toelichting (p. 6) uitdrukkelijk wordt vermeld: « Voor de ons omringende landen is het derhalve van belang dat er ook in Nederland een verbod volgt op groepen NPS zodat producenten en handelaren in Nederland kunnen worden aangepakt?» en (op p. 15) «Voorts heeft Nederland ook een verantwoordelijkheid als het gaat om bescherming van de volksgezondheid van inwoners van de landen om ons heen, die de betreffende middelen juist uit Nederland afnemen vanwege de nog legale status

4.

Is het creëren van de mogelijkheid om te voldoen aan rechtshulpverzoeken uit het buitenland één van de doeleinden van de strafbaarstelling die met het onderhavige wetsvoorstel wordt gerealiseerd?

5.

Op grond van het EVRM en de algemene rechtsbeginselen is de Nederlandse wetgever gehouden om strafbare feiten zodanig te omschrijven dat het voor de burger kenbaar en duidelijk is welke gedraging strafbaar is gesteld.

5a.

Hoe kan een burger beoordelen of een middel dat voorkomt op de in vraag 1 vermelde lijst valt onder het bereik van de strafbaarstelling die met het voorstel wordt beoogd?

5 b.

Deelt de regering het oordeel van de leden van de fractie van de PvdD dat als een NPS niet als zodanig in een lijst is opgenomen waarnaar de strafbaarstelling verwijst en het de burger niet op andere gronden kenbaar is dat het om een verboden middel gaat, niet voldaan is aan het kenbaarheidsvereiste, zodat strafrechtelijke handhaving niet mogelijk is? 5c.

Uit welke rechtspraak volgt dat van een burger verlangd mag worden dat hij zich - zoals in de memorie van toelichting op p. 7 wordt vermeld -dient te «wenden tot een deskundige» om duidelijkheid te verkrijgen over de vraag of een bepaald middel verboden is?

6.

In de memorie van toelichting wordt op p. 1 opgemerkt: «De precieze gezondheidsrisico's van deze nieuwe middelen zijn nog niet in kaart gebracht. Dat ze ernstige gezondheidsschade kunnen opleveren is echter aannemelijk». Kan de regering per middel dat op dit moment op de markt verkrijgbaar is en dat met het wetsvoorstel verboden wordt, aangeven op grond van welke onderzoeken is vastgesteld dat het «aannemelijk» is dat het gebruik ernstige gezondheidsschade kan opleveren?

7.

Naast het in de memorie van toelichting genoemde onderzoek van het RIVM uit 2012, heeft het RIVM in 2013 het rapport «Wettelijke mogelijkheden om gebruik van designer drugs tegen te gaan» gepubliceerd.6 In dit rapport worden zeven bezwaren aangevoerd tegen generieke wetgeving zoals met het onderhavige voorstel wordt beoogd (p. 29-30). In de samenvatting (p. 31) staat voorts het volgende: «Het verbieden van meerdere drugs tegelijk door middel van generieke wetgeving leidt weliswaar tot een efficiëntere opsporing en vervolging van criminelen, maar heeft daarnaast een aantal negatieve gevolgen.

  • 1. 
    De draagkracht van een generiek verbod is beperkt omdat het aantal nieuwe stoffen (analogen, homologen) vrijwel onuitputtelijk is. Ook bij generieke wetgeving zal men dus (hoewel minder) achter de feiten aan blijven lopen en herhaald nieuwe middelen op aparte lijsten moeten bijschrijven.
  • 2. 
    Het aantal verboden drugs zal door de generieke aanpak flink stijgen. Door de complexiteit van het verbod (gedefinieerde groepen verbindingen volgens een chemische nomenclatuur/beschrijving) zijn problemen te verwachten bij de handhaving: opsporingsambtenaren, handhavers en de rechterlijke macht zullen in toenemende mate moeite hebben de wetgeving te begrijpen en worden hierdoor afhankelijk van deskundigen. Hetzelfde geldt voor de gebruiker, wat rechtsonzekerheid geeft. Bovendien zullen door dergelijke verboden de kosten van handhaving en het strafrechtelijke systeem aanzienlijk stijgen.
  • 3. 
    Het verbieden van NPS kan leiden tot een verschuiving naar het gebruik van andere drugs (andere NPS of klassieke drugs) dat -afhankelijk van de drugskeuze - resulteert in een verhoogd of verlaagd risico.
  • 4. 
    Het verbieden van NPS belemmert het onderzoek naar farmacothera-peutische toepassingen van deze middelen.

la.

Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat het voor een goede beoordeling van het voorstel nodig is dat de leden van de Eerste Kamer van het rapport kennis kunnen nemen?

lb.

Waarom is dit rapport niet als bijlage bij de memorie van toelichting opgenomen?

lc.

Over welke op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde bevindingen beschikt de regering, waaruit zou volgen dat de in de samenvatting aangegeven bezwaren niet meer gelden?

ld.

Op pagina 30 van het RIVM-rapport is het volgende vermeld: «Het handhaven van een generiek verbod van NPS vereist de identificatie van een groeiend aantal nieuwe stoffen, zowel in producten (tabletten, poeders, andere producten) als in toxicologisch onderzoek. Voor de analyse van deze stoffen zijn gecertificeerde referentiestoffen nodig.»

Voor welke van de in vraag 1 opgesomde NPS-en geldt dat op dit moment de wetenschappelijk vereiste gecertificeerde referentiestoffen bestaan die nodig zijn voor de analyse van tabletten, poeders en andere producten?

8.

In het RIVM-rapport uit 2013 wordt op p. 31 gesteld: «Het verbieden van drugs dient zorgvuldig te geschieden op basis van een onafhankelijk wetenschappelijk oordeel over de risico's van de middelen. Voor de meeste NPS geldt echter dat de eigenschappen en risico's van het middel niet of nauwelijks bekend zijn, zodat men slechts kan beschikken over anekdotisch materiaal. Een afgewogen onderbouwing voor een verbod van NPS kan daarom niet gegeven worden.»

8a.

Onderschrijft de regering dat voor de meeste NPS-en geldt dat de eigenschappen en risico's niet of nauwelijks bekend zijn, zodat op anekdotisch materiaal teruggevallen moet worden?

8b.

Zo nee, met betrekking tot welke middelen van de in vraag 1 gegeven lijst beschikt de regering over onderzoeksresultaten die betrekking hebben op de eigenschappen en risico's van het middel?

8c.

Hoe verdraagt zich de strafbaarstelling van een middel waarvan de eigenschappen en risico's niet of nauwelijks bekend zijn, met de eisen die uit het EVRM en het motiveringsbeginsel voorvloeien?

8d.

Is het uitgesloten dat er middelen worden geproduceerd die wel onder één van de verboden stofgroepen vallen maar die geen eigenschappen hebben waaraan risico's voor de volksgezondheid zijn verbonden?

9.

Uit welke onderzoeken blijkt dat de aannemelijk geachte gezondheidsschade die aan het gebruik van de met dit voorstel verboden middelen wordt toegedacht, niet kan worden voorkomen door de potentiële gebruiker goed te informeren omtrent de gevaren, zoals met een bijsluiter bij medicijnen wordt beoogd?

10.

Bestaan er mogelijkheden voor een gebruiker om op dit moment de met dit voorstel verboden middelen te laten testen? Zo nee, is de regering bereid in die mogelijkheden te voorzien? Zo ja, zou dan met het uitbreiden van zulke testmogelijkheden kunnen worden bereikt dat een kwaliteitscontrole kan plaatsvinden die gezondheidsrisico's verband houdend met een eventuele slechte kwaliteit van de middelen beperkt?

11.

In de memorie van toelichting is vermeld dat met betrekking tot het middel 4-FA een publiekswaarschuwing is uitgegaan, waarna het gebruik is afgenomen en meldingen over gezondheidsschade zijn gehalveerd.

lla.

Waarop is de aanname gebaseerd dat niet volstaan zou kunnen worden met zulke waarschuwingen (die overigens door de Jellinek met betrekking tot allerlei NPS-en worden gegeven indien gevaren en risico's blijken) om het gebruik terug te dringen, terwijl een wettelijk verbod dat effect volgens de regering zonder meer zou hebben?

llb.

Heeft het verbod van ecstasy aantoonbaar geleid tot het terugdringen van het gebruik van dat middel?

12.

Blijkens de memorie van toelichting bevinden zich werkzame stoffen die onder het bereik van het voorstel vallen, bij fabrikanten en (groot)hande-laren van diergeneesmiddelen. maar worden die buiten het toezichtkader van de Opiumwetontheffing gehouden.

12a.

Welke stoffen zijn dat?

12b.

Is het de fabrikant of (groot)handelaar verboden om die stoffen te leveren aan een persoon die niet bekend staat als producent van diergeneesmiddelen? Zo ja, uit welk wettelijk voorschrift blijkt dat?

12c.

Kan een persoon die op dit moment middelen produceert die onder het bereik van het voorstel vallen, op legale wijze een ondernemingsactiviteit als diergeneesmiddelproducent starten?

13

In de memorie van toelichting wordt gesproken over «het aantal ziekenhuisopnames en overlijdens door gebruik van NPS-en». Wat zijn die aantallen per jaar in de periode van 2012 tot heden?

14

In paragraaf 2.5 van de memorie van toelichting wordt gesteld, dat «de substanties die deel uitmaken van stofgroepen van lijst IA sterk verwant zijn aan de substanties van lijst I».

14a.

Welke substanties zijn «sterk» verwant en welke zijn niet «sterk» verwant? Welk criterium wordt voor dat onderscheid gebruikt?

14b.

Op grond van welke onderzoeken wordt geconcludeerd dat de sterk verwante substanties - zoals in de toelichting wordt gesteld - «daarmee» potentieel (zeer) schadelijk zijn voor de volksgezondheid?

15.

De leden van de fractie van de PvdD zijn bij het onderzoeken van aanbieders op internet gestuit op de volgende sites: https://research-chemicals-kopen.com, https://funcaps.nl/ en https://zzzzap.nl. Deze producenten/leveranciers hanteren algemene voorwaarden, hebben een klachtenlijn en een retourbeleid en zijn (zoals bij funcaps uitdrukkelijk vermeld) ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

15a.

Beschikt de regering of een andere overheidsdienst over informatie waaruit blijkt dat die producenten deel uitmaken van netwerken die illegale drugs op de markt brengen?

15b.

Waarop is de aanname gebaseerd dat de NPS-en in Nederland worden geproduceerd door producenten van op dit moment illegale drugs? Hoeveel procent van de NPS-en wordt geproduceerd door producenten van op dit moment illegale drugs?

15c.

Uit welke onderzoeken blijkt dat het verbieden van op dit moment legaal verkrijgbare drugs tot effect zal hebben dat de handel door de illegale drugsindustrie wordt tegengegaan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van JA21

Het wetsvoorstel beoogt uitbreiding van de Opiumwet met een lijst van generieke stoffen die geduid kunnen worden als vermeend psychoactieve stoffen. In dat kader verwijzen de leden van de fractie van JA21 naar het kritische advies van de Raad van State uit 2022 over het voorliggende wetsvoorstel. De Raad van State zet namelijk grote vraagtekens bij de doelmatigheid en effectiviteit van het wetsvoorstel. De Raad van State geeft zelfs aan de doelmatigheid nader te motiveren alsook de informatievoorziening aan burgers. Hoe pakt de regering vorenstaande kritische kanttekeningen op? En is er inmiddels vanuit het buitenland (Duitsland in het bijzonder) voldoende bewijsvoering beschikbaar dat de beoogde maatregelen effectief zijn?

De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) waarschuwt voor een forse workload als het gaat om het toestaan van uitzonderingen op de nieuwe generieke stoffen die vallen onder de Opiumwet. Hoe borgt de regering dat de beoordelingscapaciteit van de IGJ voldoende aansluit op de vragen vanuit de markt? En hoe borgt de regering overall dat de classificatie van nieuwe generieke middelen onder de Opiumwet niet ten koste gaat van de beschikbaarheid van (nieuwe) geneesmiddelen, die afgeleid zijn van deze stoffen?

Tenslotte zal een uitbreiding van de Opiumwet ook beslag leggen op de opsporings- en handhavingsinspanningen van de overheid. Hoe voorziet de regering in de noodzakelijke uitbreiding hiervan?

De leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien de antwoorden van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk vrijdag 12 april 2024.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Prins

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De Boer

Eerste Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 36 159, B 11

1

   Wetenschappelijke factsheet Wijziging van de Opiumwet, blz. 1 en blz. 5 (2022D37560) (https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2022Z17687&did=2022D37560).

2

   Bijlage bij Kamerstukken II2023/24, 24.077, nr. 536.

3

   Kamerstukken II2023/24, 36 159, nr. 9.

4

Kamerstukken II 2021/22, 36 159, nr. 4, p. 2.

5

Zie onder meer https://funcaps.nl/.

6

https://www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/050921001.pdf.


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.