Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van KGG over voorhang ontwerpbesluit houdende regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiebesluit) - Regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet)

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. O toegevoegd aan wetsvoorstel 36378 - Energiewet i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet); Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van KGG over voorhang ontwerpbesluit houdende regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiebesluit)
Document­datum 16-05-2025
Publicatie­datum 16-05-2025
Nummer KST36378O
Kenmerk 36378, nr. O
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

 

36 378

Regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet)

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 mei 2025

De vaste commissie voor Economische Zaken/Klimaat en Groene Groei1 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Klimaat en Groene Groei over het ontwerpbesluit houdende regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiebesluit). Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:

  • De uitgaande brief van 29 april 2025.
  • De antwoordbrief van 15 mei 2025

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei,

Karthaus

1 Samenstelling: Kemperman (BBB), Van Langen-Visbeek (BBB) (ondervoorzitter), Oplaat (BBB), Panman (BBB), Crone (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA) (voorzitter), Thijsssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Vos (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD), Van de Sanden (VVD), Petersen (VVD), Bovens (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Dittrich (D66), Van Strien, (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Aelst-den Uijl (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

kst-36378-O

ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2025

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN/KLIMAAT EN GROENE GROEI

Aan de Minister van Klimaat en Groene Groei

Den Haag, 29 april 2025

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 5 maart 20251 over het ontwerpbesluit houdende regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiebesluit). De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA hebben naar aanleiding hiervan gezamenlijk enkele vragen en opmerkingen. De leden van de fractie van de SP hebben de regering naar aanleiding van deze brief eveneens enkele vragen te stellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA gezamenlijk

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA zijn verheugd over de voortvarende aanpak van de regering bij de uitvoering van de Energiewet door middel van het voorliggende ontwerpbesluit. Deze leden bezien het besluit vooral vanuit het perspectief van de noodzakelijke vernieuwing die ook breed in de samenleving wordt gedragen: het versterken van de besparing, duurzame energieproductie en het terugdringing van de congestie door op zo laag mogelijk niveau vraag en aanbod op elkaar afstemmen alsmede door het zo veel mogelijk integreren van elektriciteit, warmte/koude en opslag. Dat is ook de centrale boodschap van de Europese aanpak zoals blijkt uit het op 9 september 2024 gepubliceerde rapport van Mario Draghi over de toekomst van het Europees concurrentievermogen (het Draghi-rapport)2 en de EMD-verordening3, waar Nederland bij achterop lijkt te lopen. Het gaat om het onbelemmerde recht om hernieuwbare energie rechtstreeks onder in elkaars nabijheid gevestigde consumenten, burgers en bedrijven te delen mét vrije leveranciers keuze, eventueel ook zonder de noodzaak om energiegemeenschappen te creëren. Daarnaast wordt beoogd om eerlijke concurrentie mogelijk te maken, grote en kleine producenten/ leveranciers eenvoudig toegang te verlenen en stroom te verhandelen buiten het bereik van elektriciteitsbeurzen; zelfs ook buiten het bereik van de gevestigde energieleveranciers. De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA wijzen in dit kader ook op het REPower EU-plan4, de Green Deal Industrial Plan5, de EMD-Richtlijn6 enzovoorts.

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA vragen de regering of het bovenstaande op basis van het voorliggende ontwerpbesluit realiseerbaar is en, zo nee, waarom niet en wanneer dan wel?

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA wijzen erop dat in de EMD-Richtlijn het delen van energie het recht is van de burger en dit geen dienst is van de (gevestigde) marktpartijen. Wetgeving waarin de rechten en plichten van de markt en de (semi-)overheid zijn gedefinieerd, moet transformeren naar een structuur waarin rechten en plichten van (semi- overheid, markt én burgers zijn gedefinieerd (van 2 hoofstukken naar 3 hoofdstukken). Rechten en plichten van burgers verschillen daarin van die van de markt. Daarmee wordt in de visie van genoemde leden ook veel duidelijker wanneer iemand als consument acteert, wanneer als burger (met eigen recht) dan wel als producent. De eerder genoemde leden vragen de regering of zij bereid is om toekomstige wetgeving volgens een «3 hoofdstukken» structuur in te richten.

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA wijzen erop dat niemand onderworpen mag worden aan onevenredige of discriminerende technische vereisten, administratieve voorschriften, procedures, tarieven en vergoedingen evenmin als aan nettarieven die de kosten niet weerspiegelen.7 Nu duidelijk is geworden dat het toevoegen van nog meer zon en nog meer wind in de uren dat er al zoveel wind en zon wordt verhandeld in de elektriciteitsmarkten leidt tot lage/negatieve prijzen althans op de spotmarkt is het moment gekomen om op een andere wijze waarde te geven aan het direct benutten van duurzame energie. Het delen van energie moet leiden tot het geografisch en in de tijd dichter bij elkaar plaatsen van opwek en afname en moet leiden tot een kleinere netopgave. Ook het in de tijd verplaatsen van stroom is van steeds groter belang om aanbodpieken meer waarde te geven waar deze nu al tot steeds meer momenten met negatieven prijzen en afschakeling of export naar andere landen met hoge netkosten voor Nederlandse burgers leiden. Het delen van energie door energiehubs, coöperaties, Verenigingen van Eigenaren (VVE's) en in vele andere vormen stelt huishoudens, burgers en bedrijven in staat om weer waarde te geven aan duurzame productie. Genoemde leden vragen de regering of zij de studie van Royal Haskoning DHV van 8 juli 2024 uitgevoerd in opdracht van Topsector Energie en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) onderschrijft waaruit volgt dat met 1.200 «hubs» de congestie en CO2-uitstoot fors kunnen worden verminderd.8 En onderschrijft de regering de oproep van het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) naar de bekostiging van de elektriciteitsinfrastructuur «Schakelen naar de toekomst»?9

Ook wijzen de leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA erop dat de Richtlijn 2023/2413 i tot herziening van de Richtlijn hernieuwbare energie 2018/200110 specifiek voor hernieuwbare energiegemeen-schappen - en dus niet voor energiegemeenschappen in het algemeen -eist dat de lidstaten een «faciliterende omgeving» inrichten, waarbij heel concreet wordt aangegeven wat dat impliceert. Een voorbeeld hiervan is de toegang tot financiële middelen. Deze leden constateren dat het delen van energie in dit ontwerpbesluit op enkele plaatsten expliciet terugkomt, maar is het daarmee eenvoudig en toegankelijk (lage drempels voor actieve consumenten)? Is het mogelijk dat vooruitlopend op de implementatie van het EMD-pakket er breed geëxperimenteerd kan worden met het delen van energie met vrije leveranciers keuze? Deze leden verwijzen in

dit kader bijvoorbeeld naar het project SchoonSchip11, zoals door deze fracties genoemd bij de behandeling van de Energiewet.12 En indien er geëxperimenteerd kan worden, onder welke condities en toezicht? En is de regering bereid hier actief op te monitoren en te leren van deze experimenten? Welke organisatie kan voorzien in de ook in het Unierecht voorziene «energy sharing organizer» die zorgt voor vlekkeloze data-uitwisseling en kunnen ook netwerkbedrijven hiermee al experimenteren?

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA stellen dat het daarbij cruciaal is dat het in beginsel eigenlijk louter om administratieve processen gaat: de elektronen gaan precies hetzelfde als zonder stroom-delen, behoudens gedragsaanpassingen waarover deze leden later komen te spreken. Het risico voor leveranciers verandert volgens deze leden niet in het geval burgers energie delen, maar verschuift van de energiedeler die nu met zekerheid niet meer aan zijn «oude leverancier» teruglevert naar de burger/bedrijf die de gedeelde energie ontvangt en die als het ware virtuele zonnepanelen bezit. Het delen van energie maakt zo in feite collectieve zelfconsumptie mogelijk, waardoor er ook veel minder sprake zal zijn van (virtuele) teruglevering en terugleverkosten via hogere netvlakken. Daarnaast creëert het delen van energie op systeemniveau geen extra onbalans, echter mogelijk wel in de portfolio van de individueel betrokken programmaverantwoordelijken. Als de netbeheerders de juiste meetdata aanleveren bij delers van energie dan kunnen leveranciers en hun programmaverantwoordelijken hier in hun voorspelling rekening mee houden, zodat ook voor hen geen extra onbalanskosten door het delen van energie ontstaan. De onbalans die dan resteert is «business as usual» vallend onder het standaard ondernemersrisico. Nota bene, een klant kan ook een maand met vakantie zijn waardoor zijn verbruik afwijkt van zijn profiel of het weer kan afwijken van de weersverwachting. De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA vragen de regering of zij bereid is om deze zienswijze in het voorliggende besluit te verwerken en naar komende wetgeving te vertalen. Genoemde leden wijzen erop dat om goed te kunnen sturen op de betaalbaarheid van energie voor burgers en consumenten, een eenduidig en juiste begrip van leveringskosten en balanceringskosten van belang is. Zijn naar het oordeel van de regering deze twee soorten leveringskosten en balanceringskosten eenduidig en niet overlappend gedefinieerd? Kan worden vastgelegd dat er geen kruissubsidiering plaatsvindt tussen de leveran-cierskosten en balanceringskosten en kan de regering daarbij aangeven op welke wijze de Autoriteit Consument & Markt (ACM) hier actief op toeziet, zodat geen oneerlijke concurrentie tussen het leveren en delen van energie zou kunnen ontstaan? Kan de ACM erop toe zien dat energiedelers niet met andere casu quo hogere tarieven worden geconfronteerd dan andere huishoudens?

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA signaleren samenvattend het volgende. Ten aanzien van de leveringskosten: alle kosten ten behoeve van de voorspelling, inkoop en profilering van energie voorafgaande aan de opening van de balanceringsmarkt («gate closure»), dus interne kosten, en inkoopkosten op Forward markets, Day Ahead en Intraday markets.

En ten aanzien van de balanceringskosten: alle kosten in de balancerings-markt (na «gate closure»). De netbeheerders dienen daarbij transparant te zijn richting markt partijen hoe zij meetdata vertalen naar allocatie data op basis waarvan Tennet de settlement factuur (delta tov de ingediende

nominatie) berekent. De genoemde leden vragen de regering of zij deze beschouwingen deelt.

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA memoreren dat gedragsveranderingen weldegelijk kunnen leiden tot een andere beweging van de elektronen en dat dit zelfs wenselijk is als dit leidt tot een betere geografische afstemming van vraag en aanbod alsmede van meer gelijktijdigheid. Tevens kunnen door prikkels in een nieuwe nettariefstructuur waarover thans ook wordt gediscussieerd naar aanleiding van de voornoemde IBO bij het delen van energie de productie- en afnameprofielen weldegelijk veranderen en als dit binnen de lagere netvlakken gebeurt. Dat kan zelfs een belangrijke maatschappelijke reden zijn om het delen van energie te stimuleren; als elektriciteit lokaal wordt opgewekt, gelijktijdig lokaal wordt verbruikt en er lokaal afspraken worden gemaakt om pieken zoveel mogelijk af te vlakken, dan reduceert dat de enorme investeringsopgave in het hoogspanningsnet van Tennet. Deze leden verwijzen in dit kader naar het eerder genoemde zie IBO. Hierdoor blijven toekomstige kostenstijgingen nog enigszins beheersbaar en maakt het mogelijk ook de balanceringsopgave van Tennet op het landelijke netwerk beter beheersbaar. Tenslotte zijn de administratiekosten van groot belang, aldus genoemde leden.

Is de regering bereid om vast te leggen dat de administratiekosten niet hoger dan een door de ACM vast te stellen plafondbedrag per kilowattuur (kWh) mogen zijn, bijvoorbeeld 1 cent per kWh, zodat niet zoals in België met grote vaste bedragen van 120 euro per jaar kan worden gewerkt, die prohibitief zijn voor energiedelen?

Voorts vragen de leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA op welke wijze het delen van energie (met vrije leveranciers keuze) vanaf 1 januari 2027, een acceptabel alternatief voor salderen kan worden, waarbij er een «incentive» bij de burgers en bedrijven blijft om door te gaan met het investeren en gebruiken van hernieuwbare energie op een wijze die bijdraagt aan een betere betaalbaarheid van het toekomstige energiesysteem en lagere belasting van de hoogspannings «snelweg». Deze leden vragen de regering op welke wijze dit maatschappelijke voordeel bij de delers van energie terecht komt. Zij zijn het immers die hebben geïnvesteerd, casu quo het risico hebben genomen. Voorkomen moet worden dat dit voordeel bij andere deelnemers terecht komt die niet hebben geïnvesteerd. Genoemde leden vragen de regering of het niet logisch zou zijn om over de gedeelde stroom geen energiebelasting te heffen, omdat het immers gaat om het bevorderen van energiedelen en om duurzame energieproductie bij burgers te bevorderen, eventueel tot een maximum van bijvoorbeeld 1500 kWh). Kan een apart (verlaagd/ nul-)tarief in de energiebelasting worden ingevoerd voor het delen energie zoals dat in Oostenrijk het geval is. Dit ter ondersteuning en stimulering van gelijktijdigheid en nabijheid van de vraag naar en het aanbod van stroom.

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA constateren dat er veel onvrede bestaat over de transparantie. Deze ziet onder meer op de huidige onduidelijkheden over de tarieven; vast en variabel, de leverings-en terugleveringskosten, de -vergoeding enzovoort. De Energiewet en het voorliggende ontwerpbesluit voorzien in verbeteringen en bestaan er onder meer uit dat de ACM regels kan opleggen over uniformering en transparantie ten behoeve van de consument en vergelijkingsinstru-menten. Deze leden wijzen in dit kader op de ANWB die nog steeds tarieven onder het kopje «tegen inkoopprijs» presenteert, hetgeen misleidend is. Nota bene de Reclame Code Commissie greep hierop in, en niet de ACM, die er wel voor is gewaarschuwd.

Kan de regering deze leden aangeven waarom het toezicht hier niet snel en adequaat was? Kan de regering nogmaals uiteenzetten welke instrumenten de ACM kan inzetten om volledige transparantie van de integrale leveringstarieven af te dwingen? En waarom komen de tarieven van de netbeheerders vaak niet minstens een maand voordat ze geldig zijn, zodat ze parallel lopen met leveringstarieven waarvoor deze regel al geldt? Kan dit beter worden geregeld, zo vragen de leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA.

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA vragen de regering of de ACM modellen voor contracten aan het ontwikkelen is. En zo ja, kunnen de eerste ervaringen met de Kamer worden gedeeld? Kan dit niet eerder dan per 1 januari 2026van kracht worden, bijvoorbeeld uiterlijk per 1 juli 2025? En kan voorkomen worden dat dit ongebruikte modellen van contracten zijn, die in de praktijk niet worden gebruikt? Het zijn immers vaak alleen modellen met hoge tarieven. Bedrijven blijken vaak net iets andere contracten aan te bieden met lagere tarieven, waardoor het overzicht voor consumenten zoek is. Kan ook de transparantie voor het delen van energie worden gegarandeerd, ook in het voorliggende ontwerpbesluit? Kan worden vastgelegd dat tarieven voor zowel de levering als afname uitsluitend per kWh gaan gelden, zonder vastrecht en bonussen, ter bevordering van de transparantie?

Deelt de regering de zienswijze van de leden van voornoemde fracties dat weliswaar het bepalen van de hoogte van de nettarieven de exclusieve bevoegdheid is van de ACM - conform de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de onafhankelijkheid van een nationale regulerende instantie13 maar dat het vaststellen van de tarief structuur met bijvoorbeeld tariefelementen zoals tijd, volume en locatie die invulling geeft aan het gewenste beleid en/of wetgeving, weldegelijk tot de systeemverantwoordelijkheid van de regering behoort?

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA merken op dat een vergelijkingsinstrument in het vervolg een certificaat dient te hebben van de ACM. Maar is het toegestaan als een dergelijk vergelijkingsinstrument een bepaalde leverancier niet wil opnemen op de vergelijkings-website omdat deze niet aan basiseisen voldoet? Zo wilde de website GasLicht.com, ruim voordat de ACM ingreep, de leverancier HEM niet opnemen. Deelt de regering de opvatting van de leden van deze fracties dat dit is toegestaan in het belang van consumentenbescherming?

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA memoreren dat volgens de EU-richtlijnen het delen van energie een recht is, waarbij actieve ondersteuning van (actieve) consumenten een duidelijke eis is, welke in het voorliggende ontwerpbesluit niet wordt ingevuld. Er is slechts één enkele verwijzing naar algemene subsidies. Is de regering bereid hier een meer actieve en expliciete rol en taakopdracht van de netwerkbedrijven voor te schrijven, ook als onderdeel van het door de Europese Unie vereiste faciliterend kader, hetgeennu nog ontbreekt?

Het recht van burgers en bedrijven op het delen van energie is zelfs een recht waarop burgers en bedrijven een beroep kunnen doen bij de rechter in het geval decentrale overheden en/of de centrale overheid in gebreke blijft bij het implementeren van een relevante EU-richtlijn. Een test case is als burgers en bedrijven bezig zijn met het oprichten van een lokale energiegemeenschap en daarbij vragen om steun van hun gemeente, en zij deze niet krijgen - bijvoorbeeld als het gaat om toegang tot financiële middelen. Kunnen deze burgers en dan een beroep doen op de rechter?

Want ook al deed of doet de regering niets; is een gemeente dan toch gebonden om uitvoering te geven aan de Richtlijn 2023/2413 i tot herziening van de Richtlijn hernieuwbare energie 2018/2001?

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA merken op dat energiegemeenschappen vergunningsvrij zijn. Zij behoeven dus geen leveranciersvergunning aan te vragen, maar moeten overigens wel voldoen aan alle reguliere voorschriften van leveranciers. Is dit wel doenbaar voor de energiegemeenschappen; wel vergunningsvrij zijn maar toch aan dezelfde voorwaarden als leveranciers moeten voldoen, is een wassen neus. En vandaar die «energy sharing organizer» - de door de Europese Unie gehanteerde term. Hoe ziet de regering de «energy sharing organizer») rol: is dit een energiemarktrol, is dit een IT service provider rol, die iedere cloud service provider zou kunnen aanbieden of is dit een nieuwe aanvullende markt faciliterend dienst die ook de netbeheerders kunnen aanbieden? Van huis uit faciliteren de netbeheerders de markt en met energie gemeenschappen komt er nu een nieuwe actor in de markt bij. Het mogelijk maken van het delen van energie vraagt ook om aanvullende dienstverlening van de netbeheerders, aldus genoemde leden.

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA wijzen erop dat data uitwisseling cruciaal is en bij het delen van energie onafhankelijk moet zijn van de leverancier, die immers nog «slechts» levert. Wanneer bijvoorbeeld de supermarkt, het kantoor om de hoek, of een buurtbatterij via een aggregator of anderszins stroom aanbiedt, zal die data-uitwisseling plaatsvinden tussen een partij (de «Energy Sharing Organizer» rol, volgens de Europese definitie) en burgers, de netbeheerders en overige partijen, bijvoorbeeld voor de afdracht van belastingen. In de praktijk zal dit ingevuld kunnen worden door een IT service provider of met nieuwe markt faciliterende diensten van de netbeheerders. verwijzen deze leden in dit kader naar de in de Kamer aangenomen Gewijzigde motie-Panman (BBB) c.s. over het vaststellen van de GUE als publieke instantie aangenomen.14

Hoe gaat een en ander door de netbeheerders worden gefaciliteerd en wel op een wijze die de Europese Unie voorstaat, te weten zo onafhankelijk als mogelijk van energie leveranciers? Wanneer gaan het samenwerkings-platform van de netbeheerders Energie Data Services Nederland (EDSN), de onafhankelijke bemiddelaar voor uitwisseling van energiedata

Marktfaciliteringsforum (MFF) en het overleg- en besluitvormingsplatform Beheerder Afsprakenstelsel B.V. (BAS) deze diensten verlenen? En ook; op welke wijze en wanneer gaan MFF en BAS de besluitvorming rondom de implementatie van energie delen als systeemproces zoals vastgelegd in de Energiewet invullen?

Tevens vragen de leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA de regering welke voorstellen het ADE-programma bevat, dat in september 2024 binnen het Ministerie van Klimaat en Groene Groei is opgestart, en wanneer die voorstellen worden gecommuniceerd. Een juiste digitaliseringsagenda is cruciaal en rand voorwaardelijk; niet alleen voor het delen van energie, maar ook voor het tegengaan van congestie (zie hiervoor ook het voornoemd IBO).

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA wijzen erop dat het op dit moment al mogelijk is dat afnemers een aansluiting met elkaar delen. Voor een gezamenlijke aansluiting is op dit moment een ondergrens van 100 kilovoltampère (KVA) vereist. Genoemde leden vragen de regering waarop deze grens is gebaseerd. En kan deze nog worden

verlaagd om ook kleinere aansluitingen mogelijk te maken? Het is noodzakelijk om lokaliteit of beter nabijheid goed te definiëren. Een te ruime definitie of het niet opnemen van de randvoorwaarde van nabijheid überhaupt, zal leiden tot nog meer netcongestie. Een te strakke definitie, zal de potentie van het delen van energie in de kiem smoren. Om de netcongestie extra te bestrijden, is het nodig dat netbeheerders meewerken aan het formuleren van de juiste definitie. Het moet in ieder geval mogelijk worden om in woonwijken en op bedrijventerreinen energie uit te wisselen, waarbij het ook waardevol is om de potentie van het delen over wijken en bedrijventerreinen heen te beschouwen.

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA zien een spanningsveld tussen de algemene wens voor vaste tarieven bij eindgebruikers enerzijds en de realiteit van dynamische tarieven anderzijds. Vanuit een energiegemeenschap wil je meer vastigheid bieden doordat de kostprijs van duurzame energie stabieler is dan de markt, maar de realiteit is dat een dynamische prijs ook weer de prikkel geeft om gedrag aan te passen en te gebruiken als stroom beschikbaar is. Het bieden van een vaste prijs is in feite een verzekering die met termijndeals en risico-opslagen kan worden geboden, oftewel een hedging strategie. Genoemde leden wijzen naar artikel 18a van de EMD-Richtlijn waarin het volgende is bepaald:

«3. Member States shall endeavour to ensure the accessibility of hedging products for citizen energy communities and renewable energy communities and to put in place enabling conditions for that purpose.»15

Wat gaat de regering doen om hedging strategieën beschikbaar te stellen voor energiegemeenschappen?

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA wijzen op de grote prijsverschillen bij laadpalen die wel tot enkele tientallen procenten kunnen oplopen. Deze leden vragen of de ACM hier toezicht op houdt. Kan de regering geen verklaring geven waarom stroom bij laadpalen minimaal 40 tot wel 90 cent per kWh kost en dit bij consumenten thuis tussen de 25 en 30 cent per kWh kost? Worden hier grote winsten gemaakt omdat er maar weinig leveranciers zijn, die ook de laadinfra-structuur bezitten en mensen vaak geen eigen laadpalen kunnen/mogen installeren? Deelt de regering de indruk van deze leden inhoudende dat dit een belemmering is voor het delen van energie met auto-accu's eventueel zelfs bi-directioneel waar andere partijen ook toegang tot de laadpalen moeten kunnen aanbieden en dat ook in deze sector daarom een scheiding van infrastructuur en vrije toegang van de stroom over het net valt te overwegen?

Tijdens het plenaire debat in de Kamer over de Energiewet hebben de leden van de fractie van de BBB eerder aangegeven geen blanco cheque te willen afgeven ten aanzien van de open eindjes die op dat moment nog in het wetsvoorstel aanwezig waren.16 In dit kader wijzen de leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA ook op de tijdens dit debat gedane toezegging aan het lid Panman inhoudende dat de algemene maatregel van bestuur (AMvB) die onder de Energiewet hangt ook bij de Kamer zal worden voorgehangen.17 Hierop heeft de regering aangegeven dat de Energiewet pas in werking treedt als de AMvB die al deze punten

in de Energiewet dekt en de ministeriële regelingen bekend zijn.18 Met de toevoeging dat de uitwerking van de AMvB en die ministeriële regelingen belangrijk zijn voor het daadwerkelijk kunnen uitvoeren van de wet.

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA verzoeken de regering om in detail een overzicht te geven van en op welke wijze, welke open einden in de Energiewet middels deze AMvB worden gedicht, zodat vastgesteld kan worden of aan bedoelde toezegging s voldaan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de fractie van de SP vragen de regering of er binnen de huidige Energiewet een constructie mogelijk is om de opgewekte elektriciteit van leverancier A direct te leveren aan leverancier B en andersom, te weten de buurtstroom. Kan de regering aangeven welke mogelijkheden en regels deze wet biedt voor collectieve stroomopwekking, bijvoorbeeld in een buurt of wijk, met en zonder net aansluiting?

De leden van de fractie van de SP merken op dat de Energiewet consumenten de mogelijkheid biedt om hun energie onderling te delen. Is het juist dat het energieleveranciers voornemens zijn om consumenten extra kosten in rekening te brengen bij het delen van energie, waardoor dit voor consumenten ook geen perspectief biedt als alternatief voor de salde-ringsregeling? Graag ontvangen deze leden daarop een toelichting van de regering.

Voor energiegemeenschappen is het dubbel moeten betalen van de energiebelasting problematisch, zo merken de leden van de fractie van de SP op. Op welke wijze ondersteunt het beleid van de regering de energiegemeenschappen? Welke gevolgen heeft de ontwikkeling van het in toenemende mate gebruik van zelfvoorzienende systemen dus zonder netaansluiting op de kosten voor de overige (gas/stroom)netaansluitingen en op welke wijze wordt voorkomen dat deze kosten onevenredig hoog worden?

De leden van de fractie van de SP vragen de regering op welke wijze het voorliggende besluit voorziet in de compensatie van de door het wegvallen van de salderingsregeling ontstane verlenging van de terugverdientijd van zonnepanelen. Op welke wijze stimuleert het voorliggende besluit mensen om zonnepanelen te plaatsen? Kan de regering deze leden aangeven of met het afschaffen van de salderingsregeling in 2027 zoals beloofd ook de terugleveringsboete (teruglever-kosten) wordt afgeschaft.

De leden van de fractie van de SP vragen de regering voorts welke gevolgen het voorliggende besluit heeft voor bedrijven met een groot aantal zonnepanelen op hun dak en welke stimulans er van deze wet uitgaat om bedrijfsdaken te voorzien van zonnepanelen.

De leden van de fractie van de SP vragen de regering welke controle er plaatsvindt rond de prijs van energie als het gaat om het verschil tussen de aankoopprijs van bedrijven en particulieren met zonnepanelen, de verkoopprijs op de energiemarkt in relatie tot de in rekening gebrachte kosten. Kan de regering uitleggen hoe transparant dit systeem van aankoop, verkoop en overige kosten met het voorliggende beslit voor de gebruiker gaat worden? Kan de regering tot slot aangeven op welke wijze deze wet voorkomt dat al te grote prijsverschillen ontstaan en welke rol heeft de overheid hier in?

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze bij voorkeur binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei,

S.M. Kluit

BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 mei 2025

Bij brief d.d. 29 april 2025 heeft de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei vragen gesteld over het ontwerpbesluit houdende regels over energiemarkten en energiesystemen (hierna: Energiebesluit), welke op 5 maart 2025 naar de Kamer is toegezonden.19 Het kabinet dankt de commissie voor de opvolging in deze voorhangprocedure.

De vragen zijn inmiddels van reacties voorzien, welke zijn opgenomen als bijlage bij deze brief. Ten behoeve van de leesbaarheid is gekozen voor eenzelfde opzet als eerder bij de nota naar aanleiding van het verslag bij de Energiewet, namelijk: (i) de verschillende vragen zijn genummerd en van een korte titel voorzien en (ii) de reactie is in afwijkende cursieve vorm direct opgenomen bij de gestelde vraag of vragen.

De gestelde vragen betreffen een breed aantal onderwerpen, van tariefstructuur en contractmodellen, tot energiedelen en transparantie. Diverse vragen raken aan wet- en regelgeving op het gebied van energie, maar ook aan andere lopende of reeds afgeronde trajecten, waaronder het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) bekostiging elektriciteitsinfra-structuur, of het nog in voorbereiding zijnde wetsvoorstel ter implementatie van het EU Elektricity Market Design (EMD). Nader overleg over eventuele vervolgvragen kunnen ook in het kader van genoemde trajecten worden opgebracht.

Het kabinet zal het ontwerpbesluit nu voor advies voorleggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Het is namelijk belangrijk dat dit adviestraject spoedig in gang wordt gezet met het oog op de tijdige inwerkingtreding van de Energiewet en het Energiebesluit per 1 januari 2026. Ik schreef daar in mijn brief van 5 maart reeds over: deze datum geldt als eis voor het tijdig voldoen aan de voorwaarden voor het derde betaalverzoek van het Herstel- en Veerkrachtplan, waar de Energiewet ook onderdeel van is. De Minister van Financiën heeft de Kamer daar eerder over geïnformeerd.20

Na ontvangst van het advies van de Raad van State zal het kabinet een nader rapport opstellen. Indien het advies hier aanleiding voor geeft, dan zal het ontwerpbesluit nog worden aanpast alvorens deze ruim voor 1 januari 2026 definitief wordt bekrachtigd en bekendgemaakt.

Gelijktijdig met deze brief zijn ook de vragen beantwoord die de vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei in de Tweede Kamer op 17 april 2025 over het Energiebesluit heeft gesteld.

Mochten de antwoorden op de door de commissie gestelde vragen nog aanleiding geven voor vervolgvragen, dan zal het kabinet deze natuurlijk beantwoorden.

De Minister van Klimaat en Groene Groei,

S.Th.M. Hermans

Bijlage bij de brief aan de Eerste Kamer inzake het ontwerp van het Energiebesluit

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 5 maart 202521 over het ontwerpbesluit houdende regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiebesluit). De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA hebben naar aanleiding hiervan gezamenlijk enkele vragen en opmerkingen. De leden van de fractie van de SP hebben de regering naar aanleiding van deze brief eveneens enkele vragen te stellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA gezamenlijk

Vraag 1 - Energiebesluit in relatie tot functioneren energiemarkt

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA zijn verheugd over de voortvarende aanpak van de regering bij de uitvoering van de Energiewet door middel van het voorliggende ontwerpbesluit. Deze leden bezien het besluit vooral vanuit het perspectief van de noodzakelijke vernieuwing die ook breed in de samenleving wordt gedragen: het versterken van de besparing, duurzame energieproductie en het terugdringing van de congestie door op zo laag mogelijk niveau vraag en aanbod op elkaar afstemmen alsmede door het zo veel mogelijk integreren van elektriciteit, warmte/koude en opslag. Dat is ook de centrale boodschap van de Europese aanpak zoals blijkt uit het op 9 september 2024 gepubliceerde rapport van Mario Draghi over de toekomst van het Europees concurrentievermogen (het Draghi-rapport)22 en de EMD-verordening23, waar Nederland bij achterop lijkt te lopen. Het gaat om het onbelemmerde recht om hernieuwbare energie rechtstreeks onder in elkaars nabijheid gevestigde consumenten, burgers en bedrijven te delen mét vrije leveranciers keuze, eventueel ook zonder de noodzaak om energiegemeenschappen te creëren. Daarnaast wordt beoogd om eerlijke concurrentie mogelijk te maken, grote en kleine producenten/ leveranciers eenvoudig toegang te verlenen en stroom te verhandelen buiten het bereik van elektriciteitsbeurzen; zelfs ook buiten het bereik van de gevestigde energieleveranciers. De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA wijzen in dit kader ook op het REPower EU-plan24, de Green Deal Industrial Plan25, de EMD-Richtlijn26 enzovoorts. De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA vragen de regering of het bovenstaande op basis van het voorliggende ontwerpbesluit realiseerbaar is en, zo nee, waarom niet en wanneer dan wel?

Nee, op basis van het voorliggende ontwerpbesluit is dit niet mogelijk, dat vraagt om een wijziging van de wet zelf. Zo loopt er bijvoorbeeld voor de implementatie van de genoemde EMD-Richtlijn, waarin ook energiedelen met vrije leverancierskeuze wordt geregeld, een apart wetstraject dat de Energiewet zal wijzigen. Hoofdelementen zoals de fundamentele ordening van de elektriciteit- en gasmarkt, dienen, conform de Aanwijzingen voor de regelgeving (Aw 2.19), te worden vastgelegd op het niveau van de wet zelf. Daarbij geldt tevens dat de delegerende regeling de gedelegeerde regelgeving concreet en nauwkeurig dient te begrenzen, aldus de Aanwijzingen voor de regelgeving. Het Energiebesluit kan dus enkel regelen wat vanuit de Energiewet wordt toegestaan en kan geen hoofdelementen bevatten.

Ook voor het genoemde recht om energie te delen met vrije leveranciers-keuze geldt dat dit een «hoofdelement» is dat dient te worden vastgelegd op wetsniveau. Richtlijn 2024/1711 i tot wijziging van de Richtlijnen (EU) 2018/2001 en (EU) 2019/944 inzake het verbeteren van de opzet van de elektriciteitsmarkt van de Unie (hierna: EMD-Richtlijn) verplicht lidstaten om energiedelen met vrije leverancierskeuze mogelijk te maken. Omdat energiedelen met vrije leverancierskeuze complex is, geldt hiervoor een implementatietermijn van 24 maanden (zie artikel 3, eerste lid, 2e alinea). Energiedelen met vrije leverancierskeuze moet uiterlijk 17 juli 2026 in de Nederlandse regelgeving zijn geïmplementeerd. Voor het delen van energie met vrije leverancierskeuze moet de regelgeving worden aangepast en moeten de administratieve processen en de uitwisseling van meetgegevens tussen marktpartijen goed geregeld worden. Hiervoor is een wijziging van de Energiewet nodig. Deze wijziging is voorzien in het wetsvoorstel ter implementatie van het EMD-pakket (inclusief de

EMD-Richtlijn), dat naar verwachting na de zomer bij de Tweede Kamer zal worden ingediend.

Vraag 2 - Inrichting op basis van andere wetsstructuur

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA wijzen erop dat in de EMD-Richtlijn het delen van energie het recht is van de burger en dit geen dienst is van de (gevestigde) marktpartijen. Wetgeving waarin de rechten en plichten van de markt en de (semi-)overheid zijn gedefinieerd, moet transformeren naar een structuur waarin rechten en plichten van (semi- overheid, markt én burgers zijn gedefinieerd (van 2 hoofstukken naar 3 hoofdstukken). Rechten en plichten van burgers verschillen daarin van die van de markt. Daarmee wordt in de visie van genoemde leden ook veel duidelijker wanneer iemand als consument acteert, wanneer als burger (met eigen recht) dan wel als producent. De eerder genoemde leden vragen de regering of zij bereid is om toekomstige wetgeving volgens een «3 hoofdstukken» structuur in te richten.

De genoemde EMD-Richtlijn leidt naar het oordeel van het kabinet niet tot de conclusie dat rechten en plichten van eindafnemers in de Energiewet in een apart hoofdstuk zouden moeten worden opgenomen. De gesuggereerde herstructurering van de wet zou een zeer omvangrijke wijziging van de Energiewet betreffen die niet volgt uit de aangehaalde EMD-regelgeving. Het kabinet ziet hiertoe dan ook geen aanleiding.

In dit verband kan nog wel het volgende worden opgemerkt. De Energiewet is opgebouwd naar de verschillende activiteiten die kunnen plaatsvinden. Dit is goed zichtbaar in de activiteiten in de verschillende afdelingen:

  • Leveren, faciliteren in peer-to-peer-handel, energiedelen (afdeling 2.2)
  • Terugleveren, faciliteren in peer-to-peer-handel en vraagrespons ten

behoeve van actieve afnemers (afdeling 2.3)

  • Balanceren (afdeling 2.4)
  • - 
    Meten (afdeling 2.5)

Middels deze opzet wordt benadrukt dat, binnen de grenzen en voorwaarden die de Energiewet geeft, in beginsel elke betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon deze activiteiten kan gaan uitvoeren. Een energiegemeenschap kan als rechtspersoon dus zowel de activiteit «leveren», «energiedelen» of «faciliteren in peer-to-peer-handel» uitvoeren. Hetzelfde geldt in beginsel voor een actieve afnemer. Op deze manier is de Energiewet duidelijk en neutraal ten opzichte van wie de desbetreffende activiteit uitvoert en is er ook geen aanleiding voor een apart onderscheid in hoofdstukken.

Vraag 3 en 4 - Reactie op studie Royal Haskoning DHV en IBO-onderzoek

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA wijzen erop dat niemand onderworpen mag worden aan onevenredige of discriminerende technische vereisten, administratieve voorschriften, procedures, tarieven en vergoedingen evenmin als aan nettarieven die de kosten niet weerspiegelen.27 Nu duidelijk is geworden dat het toevoegen van nog meer zon en nog meer wind in de uren dat er al zoveel wind en zon wordt verhandeld in de elektriciteitsmarkten leidt tot lage/negatieve prijzen althans op de spotmarkt is het moment gekomen om op een andere wijze waarde te geven aan het direct benutten van duurzame energie. Het delen van energie moet leiden tot het geografisch en in de tijd dichter bij elkaar plaatsen van opwek en afname en moet leiden tot een kleinere netopgave. Ook het in de tijd verplaatsen van stroom is van steeds groter belang om aanbodpieken meer waarde te geven waar deze nu al tot steeds meer momenten met negatieven prijzen en afschakeling of export naar andere landen met hoge netkosten voor Nederlandse burgers leiden. Het delen van energie door energiehubs, coöperaties, Verenigingen van Eigenaren (VVE's) en in vele andere vormen stelt huishoudens, burgers en bedrijven in staat om weer waarde te geven aan duurzame productie.

Genoemde leden vragen de regering of zij de studie van Royal Haskoning DHV van 8 juli 2024 uitgevoerd in opdracht van Topsector Energie en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) onderschrijft waaruit volgt dat met 1.200 «hubs» de congestie en CO2-uitstoot fors kunnen worden verminderd.28

Het kabinet onderschrijft in grote lijnen de bevindingen in de studie van Royal Haskoning DHV qua kansrijke locaties en het onderscheid in de verschillende «families» van energiehubs. De geïdentificeerde locaties kenmerken zich door de potentie om vraag en aanbod van duurzame energie op lokaal niveau bij elkaar te brengen en daarmee zowel duurzame opwek te ontsluiten als netcongestie te verminderen. Deze betere benutting van het bestaande elektriciteitssystemen moet gerealiseerd worden door «slimme» aansturing en opslag en/of conversie tussen energiedragers. In de huidige (pilot-)fase is nog onzeker op hoeveel locaties energiehubs gerealiseerd kunnen worden. Naar verwachting is er begin 2026 beter zicht op de daadwerkelijke potentie en de te verwachten opschaling. Dit leidt overigens niet tot een wijziging van het voorliggende Energiebesluit.

En onderschrijft de regering de oproep van het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) naar de bekostiging van de elektriciteitsinfra-structuur «Schakelen naar de toekomst»?29

Het kabinet heeft inmiddels uitgebreid gereageerd op het interdepartementale beleidsonderzoek (IBO) naar de bekostiging van de elektriciteits-infrastructuur. Deze kabinetsreactie is op vrijdag 25 april 2025 openbaar gemaakt. 30

Vraag 5 - Implementatie artikel 22 Richtlijn 2018/2001 i

Ook wijzen de leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA erop dat de Richtlijn 2023/2413 i tot herziening van de Richtlijn hernieuwbare energie 20 1 8/200131 specifiek voor hernieuwbare energiegemeen-schappen - en dus niet voor energiegemeenschappen in het algemeen -eist dat de lidstaten een «faciliterende omgeving» inrichten, waarbij heel concreet wordt aangegeven wat dat impliceert. Een voorbeeld hiervan is de toegang tot financiële middelen. Deze leden constateren dat het delen van energie in dit ontwerpbesluit op enkele plaatsten expliciet terugkomt, maar is het daarmee eenvoudig en toegankelijk (lage drempels voor actieve consumenten)?

Deze vraag ziet op artikel 22 lid 4 van Richtlijn 2018/2001 i, welke lidstaten verplicht een faciliterend kader te scheppen ter bevordering en vergemakkelijking van de ontwikkeling van hernieuwbare-energiegemeenschappen. Er wordt een negental eisen aan dit kader gesteld. Voor een deel van deze eisen geldt dat het regime van Energiewet, en thans nog de Elektriciteitswet 1998, dit borgt. In essentie regelt de Energiewet voor elke vorm van elektriciteit, waaronder «hernieuwbare energie» de vrije toegang tot het elektriciteitssysteem en -markt ten behoeve van transport en levering. De Energiewet beoogt hierin een gelijk speelveld voor de verschillende actoren op de markt, waaronder de hernieuwbare-energiegemeenschappen. De transmissiesysteembeheerders of distribu-tiesysteembeheerders (hierna: TSB's en DSB's) worden in dit kader bijvoorbeeld ook verplicht om bij de uitvoering van hun taken redelijk, transparant en niet discriminerend te handelen (artikel 3.24), wat ook geldt voor de gegevensuitwisselingsentiteit (artikel 4.16). Voor de Autoriteit Consument en Markt (hierna: de ACM) geldt bijvoorbeeld dat de tarieven die zij opstellen transparant en niet discriminerend zijn en de kosten reflecteren.

In het licht van artikel 22 borgt de Energiewet dit op de volgende manier richting hernieuwbare-energiegemeenschappen: er geen sprake is van ongerechtvaardigde regelgevende en administratieve belemmeringen (sub a), voor leveren en aggregeren gelden dezelfde bepalingen (sub b), overdrachten van energie worden vergemakkelijkt via centrale gegevensuitwisseling (sub c), zijn zijn onderworpen zijn aan eerlijke, evenredige en transparante procedures en worden op niet-discriminerende wijze behandeld (sub d en e), deelname staat voor eenieder open (sub f) en er zijn regels om de gelijke en niet-discriminerende behandeling van afnemers te garanderen (sub i).

Specifiek voor sub f (beschikbaarheid instrumenten om toegang tot financiering) en sub g (steun voor regulering en capaciteitsopbouw) geldt dat dit buiten de reikwijdte van de Energiewet en het Energiebesluit valt. Hiervoor bestaat een apart instrumentarium, waarin met name de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (hierna ook: SCE) een belangrijke rol speelt. Naast ondersteuning via de SCE, faciliteert het kabinet toegang tot financiële middelen voor hernieuwbare energiege-meenschappen via het Ontwikkelfonds Opwek en het Ontwikkelfonds Warmte. Met een jaarlijkse subsidie aan de Participatiecoalitie (waar o.a. Energie Samen, LSA bewoners en klimaatstichting HIER onderdeel van zijn) wordt de ondersteuning van en kennisdeling tussen energiegemeen-schappen bevorderd. Ook heeft RVO een handreiking voor gemeenten gemaakt over de samenwerking met energiecoöperaties en wordt gewerkt aan onderzoek naar de mogelijkheden om lokale overheden bij te staan in het vormgeven van participatie.

Vraag 6 - Experimenteerruimte energiedelen met vrije leveran-cierskeuze

Is het mogelijk dat vooruitlopend op de implementatie van het EMD-pakket er breed geëxperimenteerd kan worden met het delen van energie met vrije leveranciers keuze? Deze leden verwijzen in dit kader bijvoorbeeld naar het project SchoonSchip32, zoals door deze fracties genoemd bij de behandeling van de Energiewet.33 En indien er geëxperimenteerd kan worden, onder welke condities en toezicht? En is de regering bereid hier actief op te monitoren en te leren van deze experimenten? Welke organisatie kan voorzien in de ook in het Unierecht voorziene «energy sharing organizer» die zorgt voor vlekkeloze data-uitwisseling en kunnen ook netwerkbedrijven hiermee al experimenteren?

Nee, vanuit het perspectief van de Energiewet of het Energiebesluit is het niet mogelijk om vooruitlopend op de implementatie van de EMD-Richtlijn breed te experimenteren met het delen van energie met vrije leveranciers-keuze. Om het delen van energie met vrije leverancierskeuze mogelijk te maken is noodzakelijk dat de Energiewet wordt gewijzigd. Het wetsvoorstel ter implementatie van het EMD-pakket bevat hier concrete wijzigingsvoorstellen voor en zal later dit jaar worden ingediend. In dit wetsvoorstel komt ook de rol van de «organisator van energiedelen» (energy sharing organizer) terug en is tevens uitgewerkt op welke manier energiedelen past in het stelsel van gestandaardiseerde gegevensuitwisseling, wat gebruikt wordt ten behoeve van de allocatie van energiestromen, facturering, informatievoorziening, etc.

Het project SchoonSchip is een hele specifieke situatie die niet direct relevant is in de context van het Energiebesluit. Formeel betreft SchoonSchip een tijdelijk «projectnet» met een maximale looptijd van tien jaar onder het inmiddels verlopen Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking. Na een kritisch advies van de Raad van State is de beoogde opvolger, het (ontwerp) Besluit experimenten Elektriciteitswet 1998 en Gaswet, in 2020 ingetrokken. De Kamer is hierover per brief d.d. 10 december 2020 geïnformeerd.34

Vraag 7 - Vormgeving van energiedelen

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA stellen dat het daarbij cruciaal is dat het in beginsel eigenlijk louter om administratieve processen gaat: de elektronen gaan precies hetzelfde als zonder stroom-delen, behoudens gedragsaanpassingen waarover deze leden later komen te spreken. Het risico voor leveranciers verandert volgens deze leden niet in het geval burgers energie delen, maar verschuift van de energiedeler die nu met zekerheid niet meer aan zijn «oude leverancier» teruglevert naar de burger/bedrijf die de gedeelde energie ontvangt en die als het ware virtuele zonnepanelen bezit. Het delen van energie maakt zo in feite collectieve zelfconsumptie mogelijk, waardoor er ook veel minder sprake zal zijn van (virtuele) teruglevering en terugleverkosten via hogere netvlakken. Daarnaast creëert het delen van energie op systeemniveau geen extra onbalans, echter mogelijk wel in de portfolio van de individueel betrokken programmaverantwoordelijken. Als de netbeheerders de juiste meetdata aanleveren bij delers van energie dan kunnen leveranciers en hun programmaverantwoordelijken hier in hun voorspelling rekening mee houden, zodat ook voor hen geen extra onbalanskosten door het delen van energie ontstaan. De onbalans die dan resteert is «business as usual» vallend onder het standaard ondernemersrisico. Nota bene, een klant kan ook een maand met vakantie zijn waardoor zijn verbruik afwijkt van zijn profiel of het weer kan afwijken van de weersverwachting. De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA vragen de regering of zij bereid is om deze zienswijze in het voorliggende besluit te verwerken en naar komende wetgeving te vertalen.

Dit is niet mogelijk in de context van het voorliggende Energiebesluit. Zoals toegelicht in reactie op vraag 1 wordt het voorliggende Energiebe-sluit beperkt door de reikwijdte van de delegatiegrondslagen zoals de wetgever deze eind 2024 heeft vastgelegd. Na de zomer van 2025 zal de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ter implementatie van het EMD-pakket starten, waar ook het delen van energie met vrije leverancierskeuze onderdeel van uitmaakt. Dat wetgevingstraject is een geschikte plek voor nadere uitwisseling van zienswijzen en standpunten tussen kabinet en parlement.

Vraag 8 - Onderscheid leveringskosten en balanceringskosten; toezicht ACM

Genoemde leden wijzen erop dat om goed te kunnen sturen op de betaalbaarheid van energie voor burgers en consumenten, een eenduidig en juiste begrip van leveringskosten en balanceringskosten van belang is. Zijn naar het oordeel van de regering deze twee soorten leveringskosten en balanceringskosten eenduidig en niet overlappend gedefinieerd? Kan worden vastgelegd dat er geen kruissubsidiering plaatsvindt tussen de leverancierskosten en balanceringskosten en kan de regering daarbij aangeven op welke wijze de Autoriteit Consument & Markt (ACM) hier actief op toeziet, zodat geen oneerlijke concurrentie tussen het leveren en delen van energie zou kunnen ontstaan? Kan de ACM erop toe zien dat energiedelers niet met andere casu quo hogere tarieven worden geconfronteerd dan andere huishoudens?

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA signaleren samenvattend het volgende. Ten aanzien van de leveringskosten: alle kosten ten behoeve van de voorspelling, inkoop en profilering van energie voorafgaande aan de opening van de balanceringsmarkt («gate closure»), dus interne kosten, en inkoopkosten op Forward markets, Day Ahead en Intraday markets. En ten aanzien van de balanceringskosten: alle kosten in de balanceringsmarkt (na «gate closure»). De netbeheerders dienen

daarbij transparant te zijn richting marktpartijen hoe zij meetdata vertalen naar allocatie data op basis waarvan Tennet de settlement factuur (delta tov de ingediende nominatie) berekent. De genoemde leden vragen de regering of zij deze beschouwingen deelt.

De vragen die de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA hier stellen, vallen buiten de formele reikwijdte van het Energiebesluit.

Op grond van de Energiewet is de leverancier verantwoordelijk voor de balancering van de dienst die hij levert. Daarmee zijn de kosten voor balancering onderdeel van de leveringskosten of terugleverkosten. Het is niet mogelijk en niet efficiënt om de uiteindelijke onbalanskosten specifiek toe te rekenen aan individuele afnemers omdat er op portfolioniveau wordt voorspeld en de afwijking van die voorspelling op portfolioniveau wordt verrekend met TenneT. Onbalanskosten kunnen daarom alleen globaal - op basis van ervaring en analyse - worden toegerekend aan groepen afnemers. Bij grote afnemers kan in sommige gevallen wel, op basis van afspraken over voorspellingen en gemeten afname achteraf, kosten voor balancering in rekening worden gebracht. Voor kleinverbruikers moeten de tarieven vooraf bekend zijn en is dit niet mogelijk. De balanceringsverantwoordelijke partij (BRP) beschikt voor kleine aansluitingen ook niet over gegevens voor onttrekking en invoeding op het niveau van de individuele aansluiting. Hier geldt namelijk dat de meetgegevens per kwartier bij eerste gelegenheid door TSB of DSB voor elektriciteit worden geaggregeerd (artikel 3.49 Energiewet), dit in verband met de bescherming van persoonsgegevens. Daarbij zal op het niveau van individuele kleine aansluitingen ook gewerkt moeten worden met gestandaardiseerde profielen voor de verwachte invoeding op en onttrekking van het systeem per onbalansperiode. Immers, van een huishouden kan, gelet op de regeldruk en doenvermogen, niet verwacht worden dat de aangeslotene vooraf doorgeeft wat deze verwacht te verbruiken, in te voeden of te delen. Daarmee ontstaat per definitie een afwijking van de werkelijkheid en dus onbalanskosten, die zich uitmiddelen in het veel bredere portfolio van de BRP. De balanceringskosten dragen overigens normaal gesproken maar beperkt bij aan de leveringskosten van een leverancier.

Vraag 9 - Kostenreductie door lokaal energie delen

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA memoreren dat gedragsveranderingen weldegelijk kunnen leiden tot een andere beweging van de elektronen en dat dit zelfs wenselijk is als dit leidt tot een betere geografische afstemming van vraag en aanbod alsmede van meer gelijktijdigheid. Tevens kunnen door prikkels in een nieuwe nettariefstructuur waarover thans ook wordt gediscussieerd naar aanleiding van de voornoemde IBO bij het delen van energie de productie- en afnameprofielen weldegelijk veranderen en als dit binnen de lagere netvlakken gebeurt. Dat kan zelfs een belangrijke maatschappelijke reden zijn om het delen van energie te stimuleren; als elektriciteit lokaal wordt opgewekt, gelijktijdig lokaal wordt verbruikt en er lokaal afspraken worden gemaakt om pieken zoveel mogelijk af te vlakken, dan reduceert dat de enorme investeringsopgave in het hoogspanningsnet van Tennet. Deze leden verwijzen in dit kader naar het eerder genoemde zie IBO. Hierdoor blijven toekomstige kostenstijgingen nog enigszins beheersbaar en maakt het mogelijk ook de balanceringsopgave van Tennet op het landelijke netwerk beter beheersbaar.

Vooropgesteld zij dat deze vraag niet raakt aan de inhoud van het Energiebesluit. Verder moet erop worden gewezen dat het delen van energie niet vanzelf leidt tot netkostenbesparing. Alleen in specifieke omstandigheden, wanneer energie gedeeld wordt tussen partijen aangesloten op eenzelfde relevant netdeel en sprake is van netcongestie, kan dit voordeel optreden. Het voordeel volgt in dat geval niet uit het delen van energie zelf, maar uit het feit dat de gezamenlijke afstemming het gelijktijdige piekgebruik van de transportcapaciteit kan beperken. Dat is overigens een effect dat samenwerkende partijen ook kunnen behalen zonder dat deze met elkaar energie delen. Dat staat daar los van. Het waarderen en belonen van deze afstemming kan via innovatieve, nieuwe aansluit- en transportvoorwaarden. Voor grootverbruikers bestaat hiervoor al een instrument: de groepstransportovereenkomst. Op basis van deze overeenkomst met de TSB of DSB kunnen samenwerkende partijen de voordelen van (lokale) afstemming verzilveren, doordat daar gereduceerde transporttarieven tegenover staan. Deze contractvorm staat echter nog niet open voor kleinverbruikers. Momenteel wordt overwogen of, en zo ja, hoe een vergelijkbare contractvorm kan worden ontwikkeld voor kleinverbruikers. Daarbij worden ook de uitkomsten van de recente evaluatie van het Besluit experimentenregeling 2024 door RVO betrokken.35

Waarschijnlijk zal hier na de zomer van 2025 meer duidelijk over zijn.

Vraag 10 - Administratiekosten bij energiedelen

Tenslotte zijn de administratiekosten van groot belang, aldus genoemde leden.

Is de regering bereid om vast te leggen dat de administratiekosten niet hoger dan een door de ACM vast te stellen plafondbedrag per kilowattuur (kWh) mogen zijn, bijvoorbeeld 1 cent per kWh, zodat niet zoals in België met grote vaste bedragen van 120 euro per jaar kan worden gewerkt, die prohibitief zijn voor energiedelen?

Energiedelen met vrije leverancierskeuze zal naar verwachting tot extra kosten bij leveranciers en systeembeheerders leiden, maar dit valt buiten de reikwijdte van dit Energiebesluit.

Het wetsvoorstel ter implementatie van het EMD-pakket dat energiedelen met vrije leverancierskeuze mogelijk maakt probeert op verschillende manieren de kosten voor het delen van energie te beperken. Ten eerste wordt zoveel als mogelijk aangesloten op het kader voor gestandaardiseerde gegevensuitwisseling zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Energiewet (zie ook de reactie op vraag 19). Extra kosten voor het opzetten van nieuwe IT-systemen worden hiermee zoveel mogelijk voorkomen. Daarnaast is voorgesteld om een relatief simpele methode voor de administratieve afhandeling te hanteren op basis van een vooraf vastgelegd percentage te delen energie. Dit moet bijdragen aan de voorspelbaarheid van de hoeveelheid gedeelde energie en daarmee aan het beperken van inkoop- en onbalanskosten. De ACM heeft tot taak toe te zien op de redelijkheid van de kosten die in rekening worden gebracht. Het hanteren van een plafondbedrag per kilowattuur is niet voorzien.

Vraag 11 - Instrumenten om energiedelen te bevorderen

Voorts vragen de leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA op welke wijze het delen van energie (met vrije leveranciers keuze) vanaf 1 januari 2027, een acceptabel alternatief voor salderen kan worden, waarbij er een «incentive» bij de burgers en bedrijven blijft om door te gaan met het investeren en gebruiken van hernieuwbare energie op een

wijze die bijdraagt aan een betere betaalbaarheid van het toekomstige energiesysteem en lagere belasting van de hoogspannings «snelweg». Deze leden vragen de regering op welke wijze dit maatschappelijke voordeel bij de delers van energie terecht komt. Zij zijn het immers die hebben geïnvesteerd, casu quo het risico hebben genomen. Voorkomen moet worden dat dit voordeel bij andere deelnemers terecht komt die niet hebben geïnvesteerd. Genoemde leden vragen de regering of het niet logisch zou zijn om over de gedeelde stroom geen energiebelasting te heffen, omdat het immers gaat om het bevorderen van energiedelen en om duurzame energieproductie bij burgers te bevorderen, eventueel tot een maximum van bijvoorbeeld 1500 kWh). Kan een apart (verlaagd/ nul-)tarief in de energiebelasting worden ingevoerd voor het delen energie zoals dat in Oostenrijk het geval is. Dit ter ondersteuning en stimulering van gelijktijdigheid en nabijheid van de vraag naar en het aanbod van stroom.

Een aantal elektriciteitsleveranciers faciliteert op dit moment al het delen van elektriciteit tussen eigen afnemers. Het kabinet bereidt op dit moment het wetsvoorstel ter implementatie van het EMD-pakket voor. Hierin worden de wetswijzigingen voorgesteld die nodig zijn om energiedelen tussen afnemers van verschillende leveranciers mogelijk te maken. Het kabinet acht het daarbij niet wenselijk dat gedeelde elektriciteit fiscaal voordeliger wordt behandeld dan andere elektriciteit. Een steeds groter deel van de elektriciteit wordt duurzaam opgewekt. Alle elektriciteit die geleverd wordt aan derden, ongeacht de wijze waarop de elektriciteit wordt geproduceerd of geleverd, is belast met energiebelasting. Als hiervan zou worden afgeweken zou een ongelijk speelveld ontstaan onder partijen die duurzame elektriciteit opwekken: dan zou over gedeelde duurzame elektriciteit geen energiebelasting verschuldigd zijn en over andere duurzame elektriciteit wel. Daar komt bij dat één van de doelen van de energiebelasting is om een besparingsprikkel te geven op al het energieverbruik. Ook bij volledig duurzaam opgewekte elektriciteit is het van belang energie te blijven besparen. Het verminderen van de elektriciteitsvraag draagt bij aan lagere systeemkosten en aan het beperken van de milieudruk over de gehele levenscyclus van opwekkingsinstallaties, die onder andere materialen en energie vereisen voor productie, transport, installatie en verwerking aan het einde van de levensduur.

Relevant is ook dat energiedelen in zichzelf niet bijdraagt aan het verminderen van netcongestie. Als zonnestroom niet gelijktijdig met de opwek achter de aansluiting wordt verbruikt of opgeslagen, gaat deze terug het net op. Dat geldt ook als de elektriciteit wordt gedeeld. Het delen is een administratieve toerekening die geen invloed heeft op de fysieke situatie op het net. Het recht om energie te delen is in beginsel ook niet geografisch beperkt. Een huishouden in Maastricht en in Leeuwarden kunnen dus elektriciteit delen.

Een verlaagd of nultarief zou bovendien een complexe nieuwe fiscale regeling betekenen waarvan het onzeker is of die uitvoerbaar zou zijn voor de Belastingdienst en energieleveranciers. Verder wordt de energiefactuur voor huishoudens en bedrijven nog ingewikkelder. Bij het hanteren van een maximum van bijvoorbeeld 1.500 kWh wordt de uitvoering van de energiebelasting en de energiefactuur nog complexer. De uitvoering van de energiebelasting en de energiefactuur zijn op dit moment al complex.

Bedrijven kunnen ook energiedelen. Voor bedrijven moet in de energiebelasting ten minste het minimumtarief uit de EU-Richtlijn energiebelastingen worden gehanteerd. Op dit moment kan er in de energiebelasting geen onderscheid worden gemaakt tussen huishoudens en bedrijven. Voor gedeelde energie kan om deze juridische en uitvoeringstechnische redenen dus in elk geval geen nultarief worden gehanteerd. Omdat ook bedrijven energie kunnen delen, zouden bovendien staatssteunvraag-stukken opkomen als een verlaagd of nultarief voor gedeelde energie zou worden gehanteerd.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat een verlaagd of nultarief zou leiden tot een budgettaire derving waarvoor dekking moet worden gevonden.

Vraag 12 - Verbeteren transparantie I toezicht ACM

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA constateren dat er veel onvrede bestaat over de transparantie. Deze ziet onder meer op de huidige onduidelijkheden over de tarieven; vast en variabel, de leverings-en terugleveringskosten, de -vergoeding enzovoort. De Energiewet en het voorliggende ontwerpbesluit voorzien in verbeteringen en bestaan er onder meer uit dat de ACM regels kan opleggen over uniformering en transparantie ten behoeve van de consument en vergelijkingsinstru-menten. Deze leden wijzen in dit kader op de ANWB die nog steeds tarieven onder het kopje «tegen inkoopprijs» presenteert, hetgeen misleidend is. Nota bene de Reclame Code Commissie greep hierop in, en niet de ACM, die er wel voor is gewaarschuwd. Kan de regering deze leden aangeven waarom het toezicht hier niet snel en adequaat was?

Kan de regering nogmaals uiteenzetten welke instrumenten de ACM kan inzetten om volledige transparantie van de integrale leveringstarieven af te dwingen? En waarom komen de tarieven van de netbeheerders vaak niet minstens een maand voordat ze geldig zijn, zodat ze parallel lopen met leveringstarieven waarvoor deze regel al geldt? Kan dit beter worden geregeld, zo vragen de leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA.

Het is goed dat de mogelijkheid bestaat voor consumenten om zich zo nodig tot de Reclame Code Commissie te wenden bij uitlatingen in het kader van reclame. Dit is overigens complementair aan de specifieke regelgeving op energiegebied, aangezien deze commissie een werkgebied kent dat breder is dan alleen de energiesector.

De door deze fracties aangehaalde uitspraak van de Reclame Code Commissie in 2024 betreft een casus waarover reeds uitspraak gedaan is in het kader van misleiding. De activiteiten van de betreffende leverancier zijn na deze uitspraak aangepast.

Of en hoe de ACM haar handhavende bevoegdheden inzet in een specifiek geval is uiteraard aan de ACM als onafhankelijke toezichthouder. Hierbij kan het goed zijn dat het optreden van de ACM langere doorlooptijden kent dan die van de Reclame Code Commissie, gezien het verschil in rol en instrumentarium.

Voor wat betreft het verzoek om in te gaan op de bepalingen ten aanzien van transparantie geldt dat onder de Energiewet leveranciers zijn gehouden om elektriciteit of gas te leveren tegen transparante en redelijke prijzen alsmede onder transparante voorwaarden. Daarnaast dient een leverancier zijn prijzen en voorwaarden op een dusdanige wijze te presenteren dat eindafnemers in staat zijn prijzen en voorwaarden van verschillende leveranciers te vergelijken. De ACM kan onder de Energiewet erop toezien dat huishoudelijk eindafnemers en micro-ondernemingen verzekerd zijn van levering van elektriciteit of gas tegen concurrerende, eenvoudig en duidelijk vergelijkbare, transparante, redelijke en niet-discriminerende prijzen. De ACM heeft verschillende instrumenten beschikbaar om hierop toe te zien, waaronder het opleggen van een bindende gedragslijn, bindende aanwijzing, last onder dwangsom of een boete. Door het grote en diverse aanbod van contracten kan de vergelijkbaarheid en begrijpelijkheid van contracten onder druk komen te staan. Prijsvergelijkers kunnen helpen bij het vergelijken van contracten. Ook publiceert de ACM de Monitor Consumentenmarkt Energie, waarin de tarieven voor energiecontracten worden weergegeven en inzicht wordt gegeven in de kostenopbouw.

Ten aanzien van publicatie van de nettarieven geldt dat de ACM nu reeds meer dan een maand voor het nieuwe tarievenjaar de maximale tarieven per TSB of DSB publiceert die zullen gelden in het nieuwe tarievenjaar. Vervolgens sturen de DSB's wijzigingen in de nettarieven ten minste één maand vóór inwerkingtreding per 1 januari aan de leverancier toe; dit is geregeld in de Regeling afnemers en monitoring (artikel 4) in combinatie met de Informatiecode Elektriciteit en Gas (artikel 8.1.7). Afnemers hebben dus reeds tijdig duidelijkheid over de hoogte van de nettarieven.

Vraag 13 - Inzet van contractmodellen I vergroten prijstranspa-rantie

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA vragen de regering of de ACM modellen voor contracten aan het ontwikkelen is. En zo ja, kunnen de eerste ervaringen met de Kamer worden gedeeld? Kan dit niet eerder dan per 1 januari 2026 van kracht worden, bijvoorbeeld uiterlijk per 1 juli 2025? En kan voorkomen worden dat dit ongebruikte modellen van contracten zijn, die in de praktijk niet worden gebruikt? Het zijn immers vaak alleen modellen met hoge tarieven. Bedrijven blijken vaak net iets andere contracten aan te bieden met lagere tarieven, waardoor het overzicht voor consumenten zoek is. Kan ook de transparantie voor het delen van energie worden gegarandeerd, ook in het voorliggende ontwerpbesluit? Kan worden vastgelegd dat tarieven voor zowel de levering als afname uitsluitend per kWh gaan gelden, zonder vastrecht en bonussen, ter bevordering van de transparantie?

Op basis van artikel 2.23 van de Energiewet stelt de ACM ter bescherming van de belangen van eindafnemers met een kleine aansluiting een modelcontract vast voor bepaalde tijd van tenminste twaalf maanden met vaste tarieven, en een modelcontract voor onbepaalde tijd met variabele tarieven. De ACM zal inderdaad deze twee modelcontracten vaststellen voor 1 januari 2026, zodat deze modelcontracten met de inwerkingtreding van de Energiewet gereed zijn en aansluiten bij de Energiewet. Leveranciers zijn verplicht deze modelcontracten aan te bieden. Wel staat het energieleveranciers vrij om naast deze modelcontracten, andere contract-vormen aan te bieden en om de prijs voor deze contracten te bepalen, mits de prijs redelijk is. De ACM zal voor deze andere contractvormen geen contractmodellen ontwikkelen. Het is aan consumenten zelf om wel of niet voor een dergelijk modelcontract te kiezen. Het kan zijn dat in de praktijk bij verschillende leveranciers weinig of geen klanten gebruik maken van het modelcontract, als dit minder aantrekkelijk is dan andere contracten in het aanbod. Bij de modelcontracten staan de voorwaarden vast. Dit zorgt voor betere vergelijkbaarheid, maar ook dat contracten waarbij leveranciers de voorwaarden zelf kunnen bepalen vaak goedkoper kunnen aanbieden, mede omdat leveranciers hierbij kunnen inspelen op recente ontwikkelingen. Bij leveranciers die uitsluitend dynamische contracten aanbieden, sluit het modelcontract niet aan bij hun bedrijfsmodel, daardoor maken zij relatief hogere kosten. De ACM kan wel toezicht houden op de transparante en redelijke prijzen en transparante en redelijke voorwaarden van deze andere contracten. Leveranciers kunnen zelf de prijs in hun contract vaststellen. Een hogere prijs betekent niet automatisch dat deze prijs onredelijk is. Een prijs is onredelijk als deze niet-concurrerend is en niet in evenredige verhouding staat tot de kosten. Het toezicht op redelijke prijzen is daardoor geen garantie voor betaalbaarheid.

De ACM is nu bezig met het ontwikkelen van de modelcontracten en betrekt hierbij stakeholders. Hierbij beoogt de ACM de modelcontracten aan te laten sluiten op de huidige ontwikkelingen, zo liggen bijvoorbeeld de vragen voor of terugleverkosten opgenomen worden in het modelcontracten en hoe vaak de tarieven bij variabele contracten mogen wijzigen.

Het delen van energie is niet opgenomen in het Energiebesluit. Het delen van energie met vrije leverancierskeuze wordt op dit moment nog uitgewerkt in het wetsvoorstel ter implementatie van het EMD-pakket. In dat wetsvoorstel is voorzien dat een leverancier redelijke kosten in rekening kan brengen bij het delen van energie. Artikel 2.5, eerste lid, dat gaat over de transparantie van leveringstarieven zal van overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Vraag 14 - Vaststellen van de tariefstructuur

Deelt de regering de zienswijze van de leden van voornoemde fracties dat weliswaar het bepalen van de hoogte van de nettarieven de exclusieve bevoegdheid is van de ACM - conform de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over de onafhankelijkheid van een nationale regulerende instantie36 maar dat het vaststellen van de tarief structuur met bijvoorbeeld tariefelementen zoals tijd, volume en locatie die invulling geeft aan het gewenste beleid en/of wetgeving, weldegelijk tot de systeemverantwoordelijkheid van de regering behoort?

Die zienswijze deelt de regering niet. De vaststelling van de tariefstructuur is onderdeel van de exclusieve bevoegdheid van de nationale regulerende instantie (NRI), in Nederland de ACM, om de transmissie- of distributieta-rieven of de berekeningsmethode daarvoor vast te stellen of goed te keuren. Het vaststellen van tariefelementen waaruit een tarief moet zijn opgebouwd is onderdeel van wat in de Europese regelingen een methode voor het vaststellen van de tarieven wordt genoemd of een tariefmetho-dologie. Daarbij gaat het ook om mechanismen voor kostenverdeling ofwel tariefstructuren.37 Het vaststellen van tariefelementen is daarom een instructie ten aanzien van het vaststellen van de tarieven en kan bovendien invloed hebben op het vaststellen van de hoogte van die tarieven. Daarmee zou afbreuk worden gedaan aan het onafhankelijk kunnen uitvoeren van de exclusieve bevoegdheden door de NRI. Uitspraken van het Hof van Justitie en het artikel over nettarieven in de Elektriciteitsverordening bevestigen dit.

Vraag 15 - Artikel 2.20 Energiebesluit I inperken vergelijkings-aanbod door vergelijkingsinstrument

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA merken op dat een vergelijkingsinstrument in het vervolg een certificaat dient te hebben van de ACM. Maar is het toegestaan als een dergelijk vergelijkingsinstrument een bepaalde leverancier niet wil opnemen op de vergelijkings-website omdat deze niet aan basiseisen voldoet? Zo wilde de website GasLicht.com, ruim voordat de ACM ingreep, de leverancier HEM niet opnemen. Deelt de regering de opvatting van de leden van deze fracties dat dit is toegestaan in het belang van consumentenbescherming?

Het belang van vergelijkbaarheid van energiecontracten wordt stevig verankerd in de wetgeving via artikel 2.68 van de Energiewet, waarin het recht staat voor huishoudelijke afnemers en micro-ondernemingen op kosteloze toegang tot ten minste één onafhankelijk vergelijkingsinstrument dat de gehele markt bestrijkt, of meerdere vergelijkingsinstru-menten die in voldoende mate de markt bestrijken. Wanneer het vergelijkingsinstrument voldoet aan de eisen, zoals uitgewerkt in artikel 2.20 Energiebesluit, kan de aanbieder van het vergelijkingsinstrument certificering aanvragen bij de ACM.

Het uitgangspunt is dat een gecertificeerd vergelijkingsinstrument open staat voor het aanbod van iedere leverancier die de relevante informatie beschikbaar maakt (artikel 2.20 sub h Energiebesluit). Indien een leverancier consumentenrechten schendt, is het aan de ACM om hierop te handhaven en is het niet wenselijk dat de aanbieder van het vergelijkings-instrument deze taak op zich neemt.

De ACM krijgt bij de inwerkingtreding van de Energiewet verschillende nieuwe stevige handvatten om haar toezicht- en handhavingspraktijk beter uit te voeren. Specifiek in het kader van oneerlijke handelspraktijken, zoals agressieve of misleidende werving, geldt dat de ACM om deze reden de vergunning van de leverancier kan intrekken. Daarnaast krijgt de ACM de nieuwe grondslag om in (onder meer) het geval van oneerlijke handelspraktijken ter bescherming van consumenten aan de leverancier een verbod opleggen om klanten te werven als opmaat naar het intrekken van de vergunning van de leverancier.

Vraag 16 - Energie delen I ondersteunende rol netwerkbedrijven

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA memoreren dat volgens de EU-richtlijnen het delen van energie een recht is, waarbij actieve ondersteuning van (actieve) consumenten een duidelijke eis is, welke in het voorliggende ontwerpbesluit niet wordt ingevuld. Er is slechts één enkele verwijzing naar algemene subsidies. Is de regering bereid hier een meer actieve en expliciete rol en taakopdracht van de netwerkbedrijven voor te schrijven, ook als onderdeel van het door de Europese Unie vereiste faciliterend kader, hetgeen nu nog ontbreekt?

Het recht om energie te delen met vrije leverancierskeuze is zoals deze leden terecht opmerken niet ingevuld in het voorliggende ontwerpbesluit. Energiedelen met vrije leverancierskeuze is onderdeel van het wetsvoorstel ter implementatie van het EMD-pakket. In dat wetsvoorstel wordt ook de faciliterende rol van de TSB's en DSB's («netwerkbedrijven») bij het delen van energie uitgewerkt. Verder zij opgemerkt dat noch de Energiewet, noch het Energiebesluit zijn bedoeld voor de verstrekking van subsidies; daar zijn andere instrumenten voor (bijvoorbeeld de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies).

Vraag 17 - Energie delen I ondersteunende rol decentrale overheden afdwingbaar bij rechter

Het recht van burgers en bedrijven op het delen van energie is zelfs een recht waarop burgers en bedrijven een beroep kunnen doen bij de rechter in het geval decentrale overheden en/of de centrale overheid in gebreke blijft bij het implementeren van een relevante EU-richtlijn. Een test case is als burgers en bedrijven bezig zijn met het oprichten van een lokale energiegemeenschap en daarbij vragen om steun van hun gemeente, en zij deze niet krijgen - bijvoorbeeld als het gaat om toegang tot financiële middelen. Kunnen deze burgers en dan een beroep doen op de rechter? Want ook al deed of doet de regering niets; is een gemeente dan toch gebonden om uitvoering te geven aan de Richtlijn 2023/2413 i tot herziening van de Richtlijn hernieuwbare energie 2018/2001?

In beginsel kan een burger of bedrijf zich beroepen op het Europese recht, dit is reeds decennia staande jurisprudentie (Van Gend en Loos, Costa/ ENEL). Rechtstreekse werking geldt voor het verdrag en verordeningen, maar voor richtlijnen ligt dit anders. Richtlijnen dienen eerst in nationale regelgeving te worden geïmplementeerd; rechtstreekse werking geldt dan enkel indien voorschriften in de richtlijn (1) onvoorwaardelijk, voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn en (2) onvoldoende of te laat zijn geïmplementeerd. Energiedelen met vrije leverancierskeuze is geregeld in de EMD-Richtlijn. Deze richtlijn verplicht lidstaten om energiedelen met vrije leverancierskeuze mogelijk te maken. Omdat energiedelen met vrije leverancierskeuze complex is geldt hiervoor een implementatietermijn van 24 maanden. Energiedelen met vrije leverancierskeuze moet uiterlijk 17 juli 2026 in de Nederlandse regelgeving zijn geïmplementeerd. Naar verwachting kan het wetsvoorstel ter implementatie van het EMD-pakket op 1 juli 2026 in werking treden. De implementatietermijn is dus nog niet overschreden. Een individuele burger kan zich hier richting een gemeente dan ook niet rechtstreeks op beroepen, nog afgezien van de vraag of deze richtlijnbepaling zich naar zijn aard wel voor rechtstreekse toepassing leent.

Vraag 18 - Energiegemeenschappen I rol energy sharing organizer en netbeheerders

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA merken op dat energiegemeenschappen vergunningsvrij zijn. Zij behoeven dus geen leveranciersvergunning aan te vragen, maar moeten overigens wel voldoen aan alle reguliere voorschriften van leveranciers. Is dit wel doenbaar voor de energiegemeenschappen; wel vergunningsvrij zijn maar toch aan dezelfde voorwaarden als leveranciers moeten voldoen, is een wassen neus. En vandaar die «energy sharing organizer» - de door de Europese Unie gehanteerde term. Hoe ziet de regering de «energy sharing organizer» rol: is dit een energiemarktrol, is dit een IT service provider rol, die iedere cloud service provider zou kunnen aanbieden of is dit een nieuwe aanvullende markt faciliterend dienst die ook de netbeheerders kunnen aanbieden? Van huis uit faciliteren de netbeheerders de markt en met energie gemeenschappen komt er nu een nieuwe actor in de markt bij. Het mogelijk maken van het delen van energie vraagt ook om aanvullende dienstverlening van de netbeheerders, aldus genoemde leden.

Het is van belang een goed onderscheid te maken tussen het leveren van energie en het delen van energie. Voor energiedelen is geen leveringsver-gunning nodig. Omdat partijen die energiedelen geen marktdeelnemers zijn, zijn de administratieve eisen die aan energiedelers worden gesteld ook vele malen lichter dan de eisen die aan energieleveranciers worden gesteld. Partijen die energiedelen kunnen onder de EMD-Richtlijn gebruik maken van een «energy sharing organizer», in het Nederlands, een «organisator van energiedelen». Dit zal in het wetsvoorstel ter implementatie van het EMD-pakket worden opgenomen. Deze organisator voor energiedelen kan een onafhankelijke organisatie zijn, maar energiege-meenschappen kunnen er ook voor kiezen om deze rol zelf in te vullen. De organisator voor energiedelen is niet een rol die door de systeembeheerder kan worden ingevuld. Wel zal de systeembeheerder een aantal taken krijgen om het delen van energie mogelijk te maken. Ook dit zal worden opgenomen in het wetsvoorstel ter implementatie van het EMD-pakket.

Vraag 19 - Facilitering van data-uitwisseling bij energiedelen

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA wijzen erop dat data uitwisseling cruciaal is en bij het delen van energie onafhankelijk moet zijn van de leverancier, die immers nog «slechts» levert. Wanneer bijvoorbeeld de supermarkt, het kantoor om de hoek, of een buurtbatterij via een aggregator of anderszins stroom aanbiedt, zal die data-uitwisseling plaatsvinden tussen een partij (de «Energy Sharing Organizer» rol, volgens de Europese definitie) en burgers, de netbeheerders en overige partijen, bijvoorbeeld voor de afdracht van belastingen. In de praktijk zal dit ingevuld kunnen worden door een IT service provider of met nieuwe markt faciliterende diensten van de netbeheerders. verwijzen deze leden in dit kader naar de in de Kamer aangenomen Gewijzigde motie-Panman (BBB) c.s. over het vaststellen van de GUE als publieke instantie aangenomen.38 Hoe gaat een en ander door de netbeheerders worden gefaciliteerd en wel op een wijze die de Europese Unie voorstaat, te weten zo onafhankelijk als mogelijk van energie leveranciers? Wanneer gaan het samenwerkingsplatform van de netbeheerders Energie Data Services Nederland (EDSN), de onafhankelijke bemiddelaar voor uitwisseling van energiedata Marktfaciliterings-forum (MFF) en het overleg- en besluitvormingsplatform Beheerder Afsprakenstelsel B.V. (BAS) deze diensten verlenen? En ook; op welke wijze en wanneer gaan MFF en BAS de besluitvorming rondom de implementatie van energie delen als systeemproces zoals vastgelegd in de Energiewet invullen?

Inderdaad zal de gestandaardiseerde gegevensuitwisseling in de marktpraktijk een belangrijke rol spelen in de toepassing van energiedelen met vrije leverancierskeuze. Hierin is op hoofdlijnen reeds voorzien in de Energiewet, het voorliggende Energiebesluit gaat hier niet over.

Vormgeving in de Energiewet - De Energiewet verplicht diverse partijen om de gegevens die zij verzamelen op te nemen in hun eigen register (artikel 4.5 tot en met 4.7). Voor de DSB's gaat het dan bijvoorbeeld om (i) technische gegevens over hun aansluitingen, overdrachtspunten, allocatiepunten, installaties, meetinrichtingen (ii) gegevens over hun aangesloten, en (iii) de door hen uitgevoerde metingen. Op grond van artikel 4.8 ontvangen de DSB's ook van andere partijen gegevens die zij opnemen in hun registers, bijvoorbeeld welke marktdeelnemers op een allocatiepunt actief zijn en gegevens over de eindafnemer. Op grond van artikel 4.9 tot en met 4.12 kunnen deze gegevens met een bepaald doel worden gebruikt door de partij zelf of worden verstrekt aan andere partijen. De wettelijke taak voor de technische uitvoering van de toegang tot en facilitering van de uitwisseling van gegevens ligt bij de gegevens-uitwisselingsentiteit, die hierover ook in overleg met andere marktpartijen moet treden (artikel 4.15 tot en met 4.25). De gegevensuitwisselingsen- titeit (i.c. BAS B.V.) is een aparte rechtspersoon die door de gezamenlijke TSB's en DSB's is opgericht en waarover zij gezamenlijk de zeggenschap houden (artikel 4.15 Energiewet). Deze aparte rechtspersoon met wettelijke taak, in combinatie met de eis om redelijk, transparant en niet-discriminerend te handelen en de TSB of DSB niet te bevoordelen, waarborgt de onafhankelijke uitwisseling van gegevens.

De betrokken partijen zijn verplicht om de gegevens aan te leveren, te registeren en uit te wisselen conform de procedures, voorwaarden en (IT) faciliteiten die de gegevensuitwisselingsentiteit hiervoor biedt en vastlegt. Op deze wijze wordt de effectieve, efficiënte en betrouwbare elektronische uitwisseling van gegevens gewaarborgd.

Aanvulling via het wetsvoorstel implementatie EMD-pakket - Zoals opgemerkt in reactie op vraag 6 is voor het mogelijk maken van het delen van energie met vrije leveranciers noodzakelijk dat de Energiewet wordt gewijzigd. Het wetsvoorstel ter implementatie van het EMD-pakket bevat hiervoor concrete wijzigingsvoorstellen. De eerste voorbereidingen voor implementatie van de bovenstaande procedure zijn gestart, waarbij ook de gegevensuitwisselingsentiteit en het MFF betrokken zijn. Echter, uiteindelijk is de daadwerkelijke uitvoering afhankelijk van de afronding van het wetsvoorstel in het parlement, zowel qua inhoud als qua procesvoortgang.

Vraag 20 - Invulling Actieagenda Digitalisering van het Energiesysteem

Tevens vragen de leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA de regering welke voorstellen het ADE-programma bevat, dat in september 2024 binnen het Ministerie van Klimaat en Groene Groei is opgestart, en wanneer die voorstellen worden gecommuniceerd. Een juiste digitaliseringsagenda is cruciaal en rand voorwaardelijk; niet alleen voor het delen van energie, maar ook voor het tegengaan van congestie (zie hiervoor ook het voornoemd IBO).

Verondersteld wordt dat hier gedoeld wordt op de Actieagenda Digitalisering van het Energiesysteem (ADE). Deze heeft geen relatie met het voorliggende Energiebesluit.

De ADE wordt in het derde kwartaal van 2025 gepubliceerd. Deze agenda kijkt naar hoe digitalisering een bijdrage levert aan de doelen en publieke belangen uit het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE). De agenda wordt gezamenlijk gemaakt met het veld, met een groep waarin meer dan 40 partijen uit de energie- en ICT-sector vertegenwoordigd zijn. Het richt zich in eerste instantie op het elektriciteitssysteem, vanwege het belang en de potentie van digitalisering in dit domein. De agenda brengt lopende acties bij elkaar - acties die al door partijen in het elektriciteitssysteem uitgevoerd (gaan) worden, waaronder acties uit de Actieagenda Netcongestie Laagspanningsnetten en het Actieplan Duurzame Digitalisering - en identificeert waar nodig aanvullende acties.

Vraag 21 - Artikel 1.2 Energiebesluit I gezamenlijke aansluiting

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA wijzen erop dat het op dit moment al mogelijk is dat afnemers een aansluiting met elkaar delen. Voor een gezamenlijke aansluiting is op dit moment een ondergrens van 100 kilovoltampère (KVA) vereist. Genoemde leden vragen de regering waarop deze grens is gebaseerd. En kan deze nog worden verlaagd om ook kleinere aansluitingen mogelijk te maken? Het is noodzakelijk om lokaliteit of beter nabijheid goed te definiëren. Een te

ruime definitie of het niet opnemen van de randvoorwaarde van nabijheid überhaupt, zal leiden tot nog meer netcongestie. Een te strakke definitie, zal de potentie van het delen van energie in de kiem smoren. Om de netcongestie extra te bestrijden, is het nodig dat netbeheerders meewerken aan het formuleren van de juiste definitie. Het moet in ieder geval mogelijk worden om in woonwijken en op bedrijventerreinen energie uit te wisselen, waarbij het ook waardevol is om de potentie van het delen over wijken en bedrijventerreinen heen te beschouwen.

Vooropgesteld zij dat het onjuist is te stellen dat het op dit moment al mogelijk is om gezamenlijke aansluitingen te delen met een ondergrens van 100 kVa. In de Elektriciteitswet 1998 is juist sprake van een veel hogere minimumaansluitwaarde, namelijk van 2 MVA. In het eerste lid van artikel 1.2 van het Energiebesluit wordt voorgesteld deze minimumaan-sluitwaarde substantieel te verlagen naar 100 kVa. De reden voor het vastleggen van deze minimumaansluitwaarde is dat (i) het delen van aansluitingen op laagspanning, waar aansluitingen met aansluitwaardes onder de 100 kV op worden aangesloten, technisch veel complexer is en (ii) op basis van gesprekken met marktpartijen wordt ingeschat dat hier zeer weinig tot geen potentieel is (geen concrete klantaanvragen). Het ontbreken van een definitie van «nabijheid» leidt in de praktijk niet tot problemen of onzekerheid. De grondslag in de Energiewet geeft bovendien geen ruimte om nadere invulling te geven aan dit criterium. Er is dus geen noodzaak of mogelijkheid om dit criterium nader te definiëren.

Voor de volledigheid wordt voorts opgemerkt dat het gezamenlijk delen van een aansluiting sowieso niet toepasbaar noch geschikt is voor woonwijken. Het gezamenlijk gebruik van een aansluiting vergt namelijk een vergaande samenwerking tussen de gebruikers waardoor zij in feite als één aangeslotene en één installatie optreden. Anders kwalificeert het elektriciteitsstelsel, dat feitelijk diverse eindafnemers met elkaar verbindt, als een (gesloten) systeem en moet aan de daarbij behorende juridische vereisten worden voldaan. Het gezamenlijk delen van een aansluiting is daarnaast ook niet bedoeld om marktpartijen in staat te stellen «energie uit te wisselen». Hier is immers een gezamenlijke aansluiting helemaal niet voor nodig. Het gezamenlijk gebruik van een aansluiting heeft als voordeel voor bepaalde partijen dat bespaard kan worden op infrastructurele kosten en het kunnen verzilveren van de voordelen van afstemming van vraag en aanbod binnen de gezamenlijke aansluiting.

Vraag 22 - Energiegemeenschappen I toegang tot hedging producten

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA zien een spanningsveld tussen de algemene wens voor vaste tarieven bij eindgebruikers enerzijds en de realiteit van dynamische tarieven anderzijds. Vanuit een energiegemeenschap wil je meer vastigheid bieden doordat de kostprijs van duurzame energie stabieler is dan de markt, maar de realiteit is dat een dynamische prijs ook weer de prikkel geeft om gedrag aan te passen en te gebruiken als stroom beschikbaar is. Het bieden van een vaste prijs is in feite een verzekering die met termijndeals en risico-opslagen kan worden geboden, oftewel een hedging strategie. Genoemde leden wijzen naar artikel 18a van de EMD-Richtlijn waarin het volgende is bepaald:

«3. Member States shall endeavour to ensure the accessibility of hedging products for citizen energy communities and renewable energy communities and to put in place enabling conditions for that purpose.»39

Wat gaat de regering doen om hedging strategieën beschikbaar te stellen voor energiegemeenschappen?

Vooropgesteld zij dat deze vraag geen betrekking heeft op het Energiebe-sluit maar op de toekomstige implementatie van de EMD-richtlijn.

De SCE biedt op dit moment prijszekerheid omdat de onrendabele top van de investering in hernieuwbare opwek voor 15 jaar wordt afgedekt. Wanneer de marktprijs onder de kostprijs komt, vergoedt de SCE het verschil. Op termijn (vanaf 2027) zal de SCE omgevormd moeten worden naar tweezijdige contracts for difference, maar het is niet de verwachting dat de mate van hedging daarmee verandert. Het belangrijkste verschil met de SCE wordt dat bij hoge marktprijzen ook geld door de overheid kan worden teruggevorderd. Energiegemeenschappen hebben daarnaast net als commerciële producenten een mogelijkheid om stroomafnameo-vereenkomsten ofwel «power purchase agremeents» (PPA's) af te sluiten en op die manier prijszekerheid te creëren. Er zijn dus al verschillende hedgingstrategieën beschikbaar.

Meer specifiek met betrekking tot het delen van energie kunnen binnen energiegemeenschappen voor de langere termijn afspraken worden gemaakt voor «de levering» van elektriciteit. Energiegemeenschappen werken bijvoorbeeld aan kostprijs+-afspraken die de energiegemeenschap en de deelnemers voor langere tijd zekerheid geven over de opbrengst, respectievelijk de prijs, die voor elektriciteit wordt betaald. Dit is ook nadrukkelijk een doel van de EMD-richtlijn en het delen van energie. Energiegemeenschappen en leden van energiegemeenschappen kunnen zo onafhankelijk van de kosten van elektriciteit op de groothandelsmarkt afspraken maken over - een deel van - de door hen geproduceerde, respectievelijk afgenomen elektriciteit. Dergelijke langlopende afspraken inzake het delen van elektriciteit worden ook wel gezien als een vorm van mini-PPA's. Zij geven de aanbieder en de afnemer voor een langere termijn zekerheid voor een deel van hun opbrengsten respectievelijk kosten.

Vraag 23 - Laadinfrastructuur I kosten en toegang

De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA wijzen op de grote prijsverschillen bij laadpalen die wel tot enkele tientallen procenten kunnen oplopen. Deze leden vragen of de ACM hier toezicht op houdt. Kan de regering geen verklaring geven waarom stroom bij laadpalen minimaal 40 tot wel 90 cent per kWh kost en dit bij consumenten thuis tussen de 25 en 30 cent per kWh kost? Worden hier grote winsten gemaakt omdat er maar weinig leveranciers zijn, die ook de laadinfrastructuur bezitten en mensen vaak geen eigen laadpalen kunnen/mogen installeren? Deelt de regering de indruk van deze leden inhoudende dat dit een belemmering is voor het delen van energie met autoaccu's eventueel zelfs bi-directioneel waar andere partijen ook toegang tot de laadpalen moeten kunnen aanbieden en dat ook in deze sector daarom een scheiding van infrastructuur en vrije toegang van de stroom over het net valt te overwegen?

De fracties vragen hier in feite naar de prijsstelling van «laaddiensten», waarbij laadpaalexploitanten een commerciële dienst aanbieden middels het gebruik van hun aansluiting en de elektriciteit die zij afnemen van een energieleverancier. Het toezicht op de prijsstelling van deze «indirecte» diensten valt buiten de reikwijdte van zowel de Energiewet als het Energiebesluit.

Ook in meer generieke zin gaat het kabinet niet over de plaatsing en prijsstelling van publieke laadpalen. De decentrale overheden bepalen in hun ruimtelijke planning waar en hoeveel laadpalen er komen. Via aanbestedingsprocedures worden vervolgens meerjarige concessies afgegeven, waar de maximale laadprijs en spreiding van de laadpalen onderdeeldeel van de geldende voorwaarden zijn. Hierbij is dus sprake van (prijs)concurrentie om de concessies; de opzet van de aanbestedingen is hierbij zeer belangrijk. Er zijn eerder aanbestedingstrajecten geweest met «vrije leverancierskeuze» op de laadpaal, maar dit heeft geen grote navolging gekregen. Verder wordt de prijs aan openbare laadpalen natuurlijk bepaald door de concurrentie tussen de verschillende aanbieders en de producten die zij aanbieden (bijvoorbeeld snelladen). De ACM is hier toezichthouder op grond van de Mededingingswet.

Bij consumenten thuis is sprake van een hele andere situatie, hier gelden de leveringsprijzen die zij zelf met hun energieleverancier zijn overeengekomen. Vanuit de energiewetgeving zijn er, afgezien van technische vereisten, geen formele beperkingen voor aangeslotenen die het plaatsen van een eigen laadpaal verhinderen. Elke aangeslotene is in beginsel vrij om, binnen de grenzen van de aansluit- en transportovereenkomst, zijn aansluiting te gebruiken zoals hij dit zelf wil. Wel is bekend dat gemeenten niet toestaan dat auto's in de voortuin geparkeerd worden of, in verband met de veiligheid, niet toestaan dat laadkabels over de openbare stoep worden gelegd.

Tegelijkertijd staat het kabinet positief tegenover het principe dat laden op daluren gestimuleerd moet worden door prijsprikkels. Hiervoor is dan ook het nationaal opschalingsprogramma «Slim Laden voor iedereen» binnen de Nationale Agenda Laadinfrastructuur geïnitieerd met als doel voor het einde van 2025 60% van alle laadsessies slim te laten verlopen. In dit programma staan de beschikbare ruimte op het stroomnet, het maximaal borgen van duurzaam opgewekte energie met het bijkomend financieel voordeel voor de EV-rijder centraal. Een mooi voorbeeld hiervan is de recent gestarte pilot in Amsterdam waarbij EV-rijders via dynamische energietarieven, buiten de piekbelasting voordeliger laden.40 Op deze wijze worden de laadtarieven tussen de thuislader en publieke laadpaal-lader gereduceerd.

Vraag 24 - Energiebesluit als invulling open einden

Tijdens het plenaire debat in de Kamer over de Energiewet hebben de leden van de fractie van de BBB eerder aangegeven geen blanco cheque te willen afgeven ten aanzien van de open eindjes die op dat moment nog in het wetsvoorstel aanwezig waren.41 In dit kader wijzen de leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA ook op de tijdens dit debat gedane toezegging aan het lid Panman inhoudende dat de algemene maatregel van bestuur (AMvB) die onder de Energiewet hangt ook bij de Kamer zal worden voorgehangen.42 Hierop heeft de regering aangegeven dat de Energiewet pas in werking treedt als de AMvB die al deze punten

in de Energiewet dekt en de ministeriële regelingen bekend zijn.44 Met de toevoeging dat de uitwerking van de AMvB en die ministeriële regelingen belangrijk zijn voor het daadwerkelijk kunnen uitvoeren van de wet. De leden van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA verzoeken de regering om in detail een overzicht te geven van en op welke wijze, welke open einden in de Energiewet middels deze AMvB worden gedicht, zodat vastgesteld kan worden of aan bedoelde toezegging s voldaan.

Voor de inwerkingtreding van de Energiewet per 1 januari 2026 is het inderdaad noodzakelijk dat ook de onderliggende regelgeving tijdig is vastgesteld. De bevoegdheid hiervoor ligt voor het Energiebesluit bij de regering en voor de Energieregeling bij de Minister van Klimaat en Groene Groei. Na vaststelling volgt publicatie in het Staatsblad, dit is voor zowel het besluit als de regeling voorzien voor 1 november aanstaande.

In hun rol als wetgever hebben de regering en parlement in gezamenlijkheid de voorschriften in de Energiewet vastgesteld. Bij een deel van deze voorschriften is de bevoegdheid gegeven aan de regering of de Minister om ter uitvoering van de wet (nadere) regels te stellen. In de Energiewet gaat het om circa 70 grondslagen op grond waarvan de regering (nadere) regels moet stellen (40 keer) of kan stellen (30 keer) bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

Het kabinet heeft uitvoering gegeven aan de AMvB-grondslagen middels het Energiebesluit, waarbij van in totaal 51 van de 70 delegatiegrond-slagen gebruik is gemaakt. Hierna is een gedetailleerd overzicht opgenomen van alle delegatiegrondslagen, welke qua opzet overeenkomt met het overzicht van 30 kernelementen in hoofdstuk 2 van de nota van toelichting (NvT).

 

Kernelement (hoofdstuk 2 NvT)

Energiebesluit

(artikel)

Energiewet

(artikel)

H1. Algemene bepalingen

1     Voorwaarden gezamenlijke aansluiting

  • 1.2

1.4 lid 3

2     Bepalingen inzake energiearmoede (definitie

  • 1.3

1.7 lid 2 en 3

en aangewezen adviesinstantie)

   

H2. Energiemarkten

 

3

Contractuele verhoudingen (levering en

Afd.

2.1 t/m

2.6 lid 6

 

aggregatie)

2.1

2.9

2.34

4

Vergunningsregime leveranciers (vergun-

Afd.

2.10 en

2.18 lid 2

 

ningseisen, procedureregels)

2.2

2.11

2.21 lid 2

5

Maatregelen in het kader van de leveringsze-

Afd.

2.12 t/m

2.25 lid 1, 2 en 4

 

kerheid

2.3

2.19

 

6

Overige bepalingen (vergelijkingsinstrument)

Afd.

2.4

2.20

2.68 lid 4

H3.

Beheer van elektriciteits- en gassystemen

     

7

Aanwijzen, certificeren en erkennen van

Afd.

3.1 en 3.2

3.8 lid 3

 

systeembeheerders

3.1

   

8

Bescherming vitale processen

Afd.

3.1

Afd.

3.3 en 3.3

3.18 lid 1

9

Vrijstellingen en ontheffingen enkelvoudige

3.12 t/m

3.26 lid 1 en 2

 

storingsreserve transmissiesysteem

elektriciteit

3.2

3.16

 

10

Verplaatsen en verkabelen delen elektriciteits-

Afd.

3.17 t/m

3.27 lid 5

 

systeem

3.2

3.22

 

11

Investeringsplannen

Afd.

3.23 t/m

3.36 lid 1

   

3.2

3.26

3.85

44 Handelingen I 2024-2025, nr. 10, item 5, p. 25.

 

Kernelement (hoofdstuk 2 NvT)

Energiebesluit

(artikel)

Energiewet

(artikel)

12

Aansluiten en transporteren

Afd.

3.27 t/m

3.40 lid 3 en 4

   

3.2

3.29

3.41 lid 2

3.47 lid 2

13

Bijzondere taken TSB voor gas

Afd.

3.2

Afd.

3.30

3.64 lid 1

14

Kwaliteitsborging, calamiteiten en voorvallen

3.31 t/m

3.74

 

transmissie- en distributiesysteem

3.3

3.37

3.79 sub a en b

15

Verplichtingen systeembeheerders bij

Afd.

3.38 t/m

3.79 sub c, d en e

 

overstappen en faillissement leverancier

3.3

3.40

 

16

Financieel beheer en boekhouding systeem-

Afd.

3.41 en

3.75

 

beheerders

3.3

3.42

3.85

3.90 lid 1

3.96

3.102

17

Schadevergoedingsregeling transmissiesys-

Afd.

3.48 t/m

3.87 lid 4

 

teem voor elektriciteit op zee

3.3

3.51

 

18

Tarieven en voorwaarden systeembeheerders

Afd.

3.43 en

3.107 lid 3

   

3.3

3.44

3.118 lid 4

19

Overige verplichtingen beheerders bijzondere

Afd.

3.45 t/m

3.100 lid 5

 

systemen

3.3

3.47

3.103 lid 2

H4.

Meten en gegevens

     

20

De erkenning van de meetverantwoordelijke

Afd.

4.1 t/m

2.50 lid 3

 

partijen (grote aansluitingen)

4.1

4.6

2.51 lid 2

2.53 lid 2

21

Inzet van submeetinrichtingen («specifieke

Afd.

4.7 t/m

2.2 lid 2

 

meettoestellen») en erkenning van

4.2

4.9 en

2.46 lid 2

 

submeetverantwoordelijke partijen

en

4.14 t/m

2.56 lid 1 en 2

   

4.3

4.17

 

22

Gebruik additionele allocatiepunten en

Afd.

4.10 t/m

2.46 lid 2

 

metingen

4.2

4.12

 

23

Gebruik meetinrichting voor meerdere

Afd.

4.13

2.2 lid 2

 

marktdeelnemers (kleine aansluitingen)

4.2

 

2.46 lid 2

24

Het melden van incidenten bij inbreuk op de

Afd.

4.18

4.4 lid 4

 

gegevensbeveiliging

4.4

 

4.22 lid 4

25

Identificatiemaatregelen door de gegevens-

Afd.

4.19

4.20 lid 3

 

uitwisselingsentiteit

4.4

   

H5. Uitvoering, toezicht en handhaving

 

26

Uitvoering door de ACM (diverse taken);

Afd.

5.1

5.1 t/m

5.4

5.1 lid 2

27

Uitvoering door de Minister (strategische

Afd.

5.5

5.12 lid 2

 

reserve);

5.2

   

28

Overige bepalingen (retributies).

Afd.

5.6

5.27 lid 1

5.3

H6. Overgangs- en slotbepalingen

 

29    Wijziging van overige besluiten;

Afd.

6.1 t/m

Geen

 

6.1

6.21

 

30    Overgangsrecht (onder andere de uitrol van

Afd.

6.22 t/m

4.20 lid 1

meetinrichtingen)

6.2

6.24

7.28 lid 1

Voor de overige (optionele) delegatiegrondslagen heeft het kabinet de afweging gemaakt dat er geen noodzaak was om de voorschriften in de Energiewet nader in te vullen. Veelal gaat het om voorschriften die in beginsel al op wetsniveau afdoende zijn geregeld en geen nadere invulling nodig hebben. Concreet gaat het om de volgende delegatie-grondslagen.

Wet       Onderwerp

H1. Algemene bepalingen

1.2         Mogelijkheid om wetsartikelen ook op andere gasvormige stoffen van toepassing te

verklaren

H2. Energiemarkten

2.2 lid 3 Mogelijkheid om nadere regels te stellen over afwijking van de norm in lid 1, namelijk toerekening op basis van onderlinge afspraken tussen marktdeelnemers. 2.30 lid 2 Mogelijkheid om energiedelen qua lokaliteit in te perken.

2.41 lid 4 Mogelijkheid om nadere regels te stellen aan de berekeningsmethode voor vraagrespons (lid 3) en inhoud van het aanbod (lid 2) en termijnen.

H3. Beheer van elektriciteits- en gassystemen

3.8 lid 2     Mogelijkheid om nadere regels te stellen aan de overdracht van eigendom van een

sub b       systeem (ter aanvulling op generieke wet- en regelgeving in met name Burgerlijk

Wetboek

3.10 lid 8 Mogelijkheid om nadere regels te stellen aan de inrichtingseisen van TSB's en DSB's ter uitvoering van Elektriciteitsrichtlijn en Gastrichtlijn.

3.20 lid 1 Mogelijkheid om tijdelijk andere activiteiten (dan opgenomen in artikel 3.19) toe te en 2        staan aan het infrastructuurbedrijf.

3.22 lid 2 Mogelijkheid om nadere regels te stellen aan de norm dat TSB's en DSB's hun eigen infrastructuurgroep niet bevoordeling met handelingen die verder gaan dan in normaal handelsverkeer gebruikelijk.

3.24 lid 5 Mogelijkheid om nadere regels te stellen aan de geboden ruimte voor samenwer

king tussen TSB's en DSB's.

3.25 lid 4   Mogelijkheid om nadere regels te stellen aan de beheer- en ontwikkeltaak.

3.38 lid 4   Mogelijkheid om situaties aan te wijzen waarin de TSB of DSB voor elektriciteit zijn

systeem niet op economische voorwaarden kan beheren, ontwikkelen en onderhouden.

3.73 lid 1 Mogelijkheid om tijdelijke taak toe te kennen aan TSB of DSB en daarna te verlengen en 3        of te beëindigen.

H4. Beheren en uitwisselen gegevens

4.12 lid 1 Mogelijkheid voor aanwijzen alternatieve registerbeheerder.

H5. Uitvoering, toezicht en handhaving

5.7         Mogelijkheid om Minister te belasten met taken ter uitvoering van de Elektriciteits-

richtlijn en Gastrichtlijn of met taken die zien op de samenwerking met derde landen.

5.14        Mogelijkheid om nadere regels te stellen over het verstrekken van subsidie ten

behoeve van het net op zee.

5.23        Mogelijkheid om nadere regels te stellen over de informatieplicht van systeembe

heerders aan Minister en de ACM.

H6. Overige bepalingen

6.12        Mogelijkheid om uitzonderingen te maken op de hoofdregel dat provinciale staten en de gemeenteraad niet bevoegd zijn om regels te stellen over het produceren, transporteren, opslaan of leveren van elektriciteit of gas; hier loopt reeds een apart verkenningstraject voor.

6.13 lid 1 Mogelijkheid om nadere regels te stellen ter uitvoering van EU-verordeningen en 3

6.14        Mogelijkheid om nadere regels te stellen over de laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer ter uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

Vraag 25 - Invulling van buurtstroom en collectieve stroomopwekking

De leden van de fractie van de SP vragen de regering of er binnen de huidige Energiewet een constructie mogelijk is om de opgewekte elektriciteit van leverancier A direct te leveren aan leverancier B en andersom, te weten de buurtstroom. Kan de regering aangeven welke mogelijkheden en regels deze wet biedt voor collectieve stroomopwekking, bijvoorbeeld in een buurt of wijk, met en zonder net aansluiting?

Het kabinet interpreteert deze vraag zo dat gedoeld wordt op zelfverbruik van collectieve stroomopwekking. In dat geval voorziet de Energiewet daar al in middels energiedelen. Met energiedelen is het mogelijk om afspraken te maken over het administratief delen van energie tussen bijvoorbeeld buren. In de Energiewet is dit nu nog beperkt tot afnemers bij dezelfde energieleverancier en alleen mogelijk wanneer deze energieleverancier dit aanbiedt. Met het wetsvoorstel ter implementatie van het EMD-pakket zal het mogelijk worden om ook energie te delen tussen afnemers die klant zijn bij verschillende energieleveranciers. Het delen van energie draagt echter niet per definitie bij aan een betere benutting van het elektriciteitsnet en het verminderen van netcongestie, dat hangt af van de omstandigheden. Afspraken over energiedelen kunnen niet bepalen welke elektronen naar wie toe stromen. Er loopt op dit moment een onderzoek naar de voordelen van lokaliteitsbeperkingen bij energiedelen. De vraag daarbij is of eventuele voordelen voor het energiesysteem opwegen tegen de nadelen van het beperken van het recht van energie-delen voor eindafnemers.

Vraag 26 - In rekening brengen kosten bij energiedelen

De leden van de fractie van de SP merken op dat de Energiewet consumenten de mogelijkheid biedt om hun energie onderling te delen. Is het juist dat het energieleveranciers voornemens zijn om consumenten extra kosten in rekening te brengen bij het delen van energie, waardoor dit voor consumenten ook geen perspectief biedt als alternatief voor de salde-ringsregeling? Graag ontvangen deze leden daarop een toelichting van de regering.

Energiedelen brengt extra kosten voor energieleveranciers met zich mee en leveranciers mogen die in rekening brengen bij de afnemer. Met name bij energiedelen met vrije leverancierskeuze zullen energieleveranciers en DSB's extra kosten maken. Dit valt buiten de scope van het voorliggende Energiebesluit. Zoals toegelicht in eerdere reacties (zie o.a. vraag 10) gaat het wetsvoorstel ter implementatie van het EMD-pakket over energiedelen met vrije leverancierskeuze en beoogt deze op twee manieren de kosten te beperken, namelijk door (i) aan te sluiten op het kader voor gestandaardiseerde gegevensuitwisseling zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Energiewet en (ii) de voorspelbaarheid van de hoeveelheid te delen energie en daarmee de kosten voor de betrokken energieleverancier en BRP te beperken.

Vraag 27 - Energiegemeenschappen I dubbele belasting

Voor energiegemeenschappen is het dubbel moeten betalen van de energiebelasting problematisch, zo merken de leden van de fractie van de SP op. Op welke wijze ondersteunt het beleid van de regering de energiegemeenschappen?

Bij energiedelen is geen sprake van dubbele energiebelasting. De belasting wordt eenmalig geheven over de gedeelde elektriciteit. De behandeling van energiedelen met een eindafnemer binnen een energie-gemeenschap is gelijk aan die met een eindafnemer buiten een energiege-meenschap voor de energiebelasting. Wat betreft het beleid ter ondersteuning van energiegemeenschappen kan worden verwezen naar het antwoord op vraag 5 van de fracties van de BBB en GroenLinks-PvdA inzake het faciliterend kader voor energiegemeenschappen.

Vraag 28 - Impact van opkomst zelfvoorzienende systemen

Welke gevolgen heeft de ontwikkeling van het in toenemende mate gebruik van zelfvoorzienende systemen dus zonder netaansluiting op de kosten voor de overige (gas/stroom)netaansluitingen en op welke wijze wordt voorkomen dat deze kosten onevenredig hoog worden?

Vooropgesteld zij dat er, noch bij het Ministerie van KGG, noch bij systeembeheerders, noch bij de ACM, signalen zijn dat in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van zelfvoorzienende elektriciteitssystemen zonder netaansluiting. Een zelfvoorzienend systeem zou met name duur (kunnen) zijn voor de beheerder en gebruikers van het systeem zelf. Het is op kleine systemen namelijk zeer uitdagend om vraag en aanbod goed op elkaar af te stemmen. Het bestaan van zelfvoorzienende systemen heeft ook geen effect op de kosten van aangeslotenen op de publieke netten. Hiertussen is geen verband, anders dan het aantal aangeslotenen dat bijdraagt aan de financiering.

Vraag 29 - Energiebesluit en relatie tot salderen en zonnepanelen

De leden van de fractie van de SP vragen de regering op welke wijze het voorliggende besluit voorziet in de compensatie van de door het wegvallen van de salderingsregeling ontstane verlenging van de terugverdientijd van zonnepanelen. Op welke wijze stimuleert het voorliggende besluit mensen om zonnepanelen te plaatsen?

Kan de regering deze leden aangeven of met het afschaffen van de salderingsregeling in 2027 zoals beloofd ook de terugleveringsboete (terugleverkosten) wordt afgeschaft.

Het voorliggende Energiebesluit staat geheel los van het beëindigen van de salderingsregeling. Een separaat wetsvoorstel voor de beëindiging van de salderingsregeling per 2027 is afgelopen najaar behandeld en op 17 december 2024 aangenomen. Deze wet treedt op 1 januari 2027 in werking en wijzigt op onderdelen de Energiewet, die dan al een jaar eerder in werking zal zijn getreden.

Het voorliggende Energiebesluit voorziet niet in een compensatie voor mensen met zonnepanelen omdat daarin niet door de wetgever is voorzien. Het Energiebesluit biedt wel kaders voor verschillende situaties waarin zonnepanelen kunnen worden ingezet en het belangrijk is dat meetgegevens op gestandaardiseerde wijze worden uitgewisseld. Het gaat dan met name om:

  • Het apart meten van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare bron (zoals zon en wind) ten behoeve van de garanties van oorsprong (artikel 4.10 Energiebesluit)
  • De inzet van (sub-) meetinrichtingen voor vraagrespons, bijvoorbeeld in geval van zonnestroom (artikel 4.7 tot en met 4.9 Energiebesluit)
  • De mogelijkheid om een additioneel allocatiepunt aan te vragen, bijvoorbeeld om een extra marktdeelnemer te contacteren en de eigen zonnestroom te kunnen verkopen (artikel 4.10 en 4.12 Energiebesluit).

Investeren in zonnepanelen door actieve afnemers met een kleine aansluiting zal ook vanaf 2027 nog leiden tot een besparing op de energierekening. Deze actieve afnemers besparen enkele honderden euro's per jaar door zelfopgewekte elektriciteit direct zelf te verbruiken en ontvangen voor het overige deel van de opgewekte elektriciteit, die ingevoed wordt op het net, een redelijke vergoeding van de marktdeelnemer. De kosten die leveranciers maken voor teruglevering mogen ze in rekening brengen bij de afnemer, ook na afschaffing saldering. Hierover is in de behandeling van het wetsvoorstel voor beëindiging van de salderingsregeling in de Eerste Kamer reeds aan bod gekomen dat het doorrekenen van kosten aan zonnepaneelbezitters die niet direct of indirect aan teruglevering gerelateerd zijn, op grond van aanvulling van artikel 2.3 van de Energiewet vanaf 2027 expliciet wordt verboden. Het maken van onderscheid in het aanbod aan actieve afnemers en andere afnemers op basis van niet-objectieve gronden is eveneens verboden. In rekening gebrachte kosten moeten tot slot ook redelijk zijn. Dit betekent dat kosten, ongeacht met welke activiteiten van de leverancier deze samenhangen, daadwerkelijk moeten worden gemaakt en dat de leverancier moet kunnen onderbouwen hoe deze verband moeten houden met het terugleveren. De ACM kan als toezichthouder op deze wettelijke eisen toezien en zo nodig handhavend optreden bij overtredingen van de wettelijke vereisten.

Vraag 30 - Impact Energiebesluit op bedrijven met zonnepanelen en stimulering gebruik zonnepanelen

De leden van de fractie van de SP vragen de regering voorts welke gevolgen het voorliggende besluit heeft voor bedrijven met een groot aantal zonnepanelen op hun dak en welke stimulans er van deze wet uitgaat om bedrijfsdaken te voorzien van zonnepanelen.

Het Energiebesluit heeft geen directe gevolgen voor de financiële rentabiliteit van grootschalige aantallen zonnepanelen. Zoals aangegeven in reactie op vraag 29 biedt het Energiebesluit wel kaders voor verschillende situaties waarin zonnepanelen kunnen worden ingezet, namelijk voor de metingen en het uitwisselen van gegevens ten behoeve van (i) het aanvragen van garanties van oorsprong, (ii) het toepassen van vraag-respons en (iii) de inzet van extra allocatiepunten op de aansluiting. Of bedrijven hier ook gebruik van gaan maken hangt af van de specifieke bedrijfsomstandigheden en de ontwikkeling in de thans nog opkomende markt. De garanties van oorsprong kennen wel reeds een brede toepassing, bijvoorbeeld ook bij agrarische bedrijven met eigen wind- en zonneproductie.

Het kabinet stimuleert los van deze wetgeving de grootschalige opwek van hernieuwbare energie met de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++). Hierbij kan door bedrijven ook subsidie worden aangevraagd voor zon-op-dak. De voorwaarden voor deze subsidie zijn opgenomen in regelgeving onder het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie en niet onder de Energiewet en het Energiebesluit.

Vraag 31 - Energieprijzen I transparantie en toezicht

De leden van de fractie van de SP vragen de regering welke controle er plaatsvindt rond de prijs van energie als het gaat om het verschil tussen de aankoopprijs van bedrijven en particulieren met zonnepanelen, de verkoopprijs op de energiemarkt in relatie tot de in rekening gebrachte kosten. Kan de regering uitleggen hoe transparant dit systeem van aankoop, verkoop en overige kosten met het voorliggende besluit voor de gebruiker gaat worden? Kan de regering tot slot aangeven op welke wijze deze wet voorkomt dat al te grote prijsverschillen ontstaan en welke rol heeft de overheid hier in?

Artikel 2.5 van de Energiewet bepaalt dat een leverancier elektriciteit of gas aan de afnemer moet leveren tegen transparante en redelijke prijzen, alsmede onder transparante en redelijke voorwaarden. Daarbij geldt dat een prijs niet redelijk is indien deze onevenredig hoog is gezien de kosten van de leverancier (lid 2). Artikel 2.5 (eerste, derde en zesde lid) is van overeenkomstige toepassing verklaard op de kosten en voorwaarden met betrekking tot het terugleveren van zelfopgewekte elektriciteit. De ACM heeft tot taak hier op toe te zien, waaronder ook een breed toezicht op de leveringsmarkt (artikel 5.2 Energiewet), en kan, bij niet-naleving van voorschriften, handhavend optreden middels een last onder dwangsom, een bindende gedragslijn of aanwijzing of een bestuurlijke boete. Dit voorschrift en het hiermee samenhangende toezicht is dus primair op niveau van de Energiewet geregeld, en niet in het onderhavige besluit.

Eerste Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 36 378, O

37

1

Kamerstukken I 2024-2025, 36 378, N.

2

Het rapport kan hier geraadpleegd worden: EU competitiveness: Looking ahead - European Commission (europa.eu).

3

Verordening 2024/1747 van het Europees parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot wijziging van Verordening 2019/9426 (hierna: Acer-Verordening) en 2019/9437 (Elektriciteitsverordening) wat betreft het Verbeteren van de opzet van de elektriciteitsmarkt van de Unie (hierna: EMD-Verordening).

4

Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council amending Regulation (EU) 2021/241 as regards REPowerEU chapters in recovery and resilience plans and amending Regulation 2021/1060, 2021/2115, 2003/87/EC i and Decision 2015/1814 i I European Commission (Europa.eu).

5

Europees voorstel COM(2023)62 i (E230008).

6

Directive 2009/110/EC i of the European Parliament and of the Council of 16 September 2009 on the taking up, pursuit and prudential supervision of the business of electronic money institutions amending Directives 2005/60/EC i and 2006/48/EC and repealing Directive 2000/46/EC i (Text with EEA relevance).

7

Zie hiervoor artikel 15-1 van de Richtlijn (EU) 2029/944 en artikel 21-1 juncto 2-a-i van de Richtlijn (EU) 2018/2001 i.

8

Topsectorenenergie.nl, 8 juli 2024: De Families van Energy Hubs in Nederland.

9

Kamerstukken I, 2024-2025, 29 023, AB.

10

Richtlijn (EU) 2023/2413 i van het Europees parlement en de Raad van 18 oktober 2023 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 i, Verordening (EU) 2018/1999 i en Richtlijn 98/70/EG i wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad.

11

Klimaatakkoord.nl, Duurzaamste drijvende woonwijk wil een voorbeeld zijn.

12

Handelingen I 2024-2025, nr. 10, item 5, p. 1.

13

HvJ EU 2 september 2021, ECLI:EU:C:2021:662.

14

Kamerstukken I 2024-2025, 36 378, M.

15

Directive (EU) 2024/1711 of the European Parliament and of the Council of 13 June 2024 amending Directives (EU) 2018/2001 and (EU) 2019/944 as regards improving the Union's electricity market design.

16

Handelingen I 2024-2025, nr. 10, item 5, p. 25.

17

Toezegging Voorhangprocedure AMvB Energiewet (T03955).

18

Handelingen I 2024-2025, nr. 10, item 5, p. 25.

19

Kamerstukken I 2024/25, 36 378, nr. N.

20

Kamerstukken II 2024/25, 21 501-07, nr. 2093.

21

Kamerstukken I 2024-2025, 36 378, N.

22

Het rapport kan hier geraadpleegd worden: EU competitiveness: Looking ahead - European Commission (Europa.eu).

23

Verordening 2024/1747 van het Europees parlement en de Raad van 13 juni 2024 tot wijziging van Verordening 2019/9426 (hierna: Acer-Verordening) en 2019/9437 (Elektriciteitsverordening) wat betreft het Verbeteren van de opzet van de elektriciteitsmarkt van de Unie (hierna: EMD-Verordening).

24

Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council amending Regulation (EU) 2021/241 as regards REPowerEU chapters in recovery and resilience plans and amending Regulation 2021/1060, 2021/2115, 2003/87/EC i and Decision 2015/1814 i I European Commission (Europa.eu).

25

Europees voorstel COM(2023)62 i (E230008).

26

Directive 2009/110/EC i of the European Parliament and of the Council of 16 September 2009 on the taking up, pursuit and prudential supervision of the business of electronic money

institutions amending Directives 2005/60/EC i and 2006/48/EC and repealing Directive 2000/46/EC i (Text with EEA relevance).

27

Zie hiervoor artikel 15-1 van de Richtlijn (EU) 2029/944 en artikel 21-1 juncto 2-a-i van de Richtlijn (EU) 2018/2001 i.

28

Topsectorenenergie.nl, 8 juli 2024: De Families van Energy Hubs in Nederland.

29

Kamerstukken I, 2024-2025, 29 023, AB.

30

Kamerstukken II 2024/25, 29 023 nr. 567.

31

Richtlijn (EU) 2023/2413 i van het Europees parlement en de Raad van 18 oktober 2023 tot

wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 i, Verordening (EU) 2018/1999 i en Richtlijn 98/70/EG i wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft, en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad.

32

Klimaatakkoord.nl, Duurzaamste drijvende woonwijk wil een voorbeeld zijn.

33

Handelingen I 2024-2025, nr. 10, item 5, p. 1.

34

Kamerstukken II 2020/21 34 627, nr. 50.

35

RVO, «Tussentijdse evaluatie Besluit experimenten decentrale duurzame elektriciteitsopwekking», januari 2025. https://www.rvo.nl/sites/default/files/2025-03/Tussentijdse-evaluatie-Besluit-experimenten-decentrale-duurzame-elektriciteitsopwekking.pdf.

36

HvJ EU 2 september 2021, ECLI:EU:C:2021:662.

37

Zie artikel 59, zevende lid, van de Elektriciteitsrichtlijn (Richtlijn (EU) 2019/944 i) en artikel 18 van de Elektriciteitsverordening (Verordening (EU) 2019/943, zoals laatstelijk gewijzigd bij

Verordening (EU) 2024/1747. In artikel 18, eerste lid, van de Elektriciteitsverordening staat bijvoorbeeld dat tarieven niet afstandsgebonden zijn en in het derde lid wordt ook de term tariefstructuur gebruikt. Zie ook artikel 78, zevende lid, van de Gasrichtlijn (Richtlijn (EU) 2024/1788) en artikel 17 van de Gasverordening (Verordening (EU) 2024/1789). In artikel 17, eerste lid, van de Gasverordening wordt de term kostenverdelingsmechanismen gebruikt. Zie voorts de op basis van de Gasverordening vastgestelde Verordening (EU) 2017/460 van de Commissie van 16 maart 2017 tot vaststelling van een netcode betreffende geharmoniseerde tariefstructuren voor gas.

38

Kamerstukken I 2024-2025, 36 378, M.

39

Directive (EU) 2024/1711 of the European Parliament and of the Council of 13 June 2024 amending Directives (EU) 2018/2001 and (EU) 2019/944 as regards improving the Union's electricity market design.

40

Weblink: https://ioplus.nl/nl/posts/amsterdam-start-slim-opladen-project-tegen-netstress-

41

Handelingen I 2024-2025, nr. 10, item 5, p. 25.

42

Toezegging Voorhangprocedure AMvB Energiewet (T03955).


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.