Brief van de minister van KGG over invulling toezeggingen plenair debat Implementatie Europese Klimaatwet 27 juni 2023 - Wijziging van de Klimaatwet (implementatie Europese klimaatwet)

Deze brief is onder nr. I toegevoegd aan wetsvoorstel 36169 - Wijziging van de Klimaatwet (implementatie Europese klimaatwet) i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Klimaatwet (implementatie Europese klimaatwet); Brief van de minister van KGG over invulling toezeggingen plenair debat Implementatie Europese Klimaatwet 27 juni 2023
Document­datum 16-05-2025
Publicatie­datum 16-05-2025
Nummer KST36169I
Kenmerk 36169, nr. I
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

36 169

Wijziging van de Klimaatwet (implementatie Europese klimaatwet)

BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 mei 2025

In het debat van 27 juni 2023 over het wetsvoorstel Implementatie Europese klimaatwet (36 169) zijn de volgende toezeggingen gedaan door mijn voorganger; de Minister voor Klimaat en Energie:

  • • 
    De toezegging dat de kabinetsreactie op het CE Delft rapport over verduurzaming van (warmte-intensieve) industrie ook naar de

Eerste Kamer gestuurd zal worden en om een appreciatie te geven van de uitkomsten van het onderzoek.

  • • 
    De toezegging dat de Minister voor Klimaat en Energie in gesprek zal gaan met nieuwe gedeputeerden van de provincies over hoe samen als Rijk, provincies en omgevingsdiensten actief vergunningenbeheer verder kan worden versterkt waarbij best beschikbare technieken beter kunnen worden afgedwongen, zodat dat niet via de route van subsidiëring hoeft.
  • • 
    De toezegging dat de Minister voor Klimaat en Energie in overleg met bedrijven zich richt op de zes regio's waar de grootste emitters zitten over toepassing van de best beschikbare technieken in samenhang met energiebesparing.
  • • 
    De toezegging van de Minister voor Klimaat en Energie dat het kabinet, voor zover het gaat over maatwerkafspraken met de grootste

CO2-uitstoters, er geen juridische verplichtingen worden aangegaan die in strijd zijn met het Europese beleid zoals opgenomen in de IMVO-richtlijn (Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen).

Met deze brief informeer ik de Kamer over de invulling van de toezeggingen zoals gedaan tijdens het plenaire debat.

Toezegging dat de kabinetsreactie op het CE Delft rapport over verduurzaming van (warmte-intensieve) industrie

In april 2023 heeft CE Delft in opdracht van Natuur & Milieu (N&M) een studie opgeleverd met als titel: Verkenning van een fossielvrije industrie in

kst-36169-I ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2025

2037. Dit rapport is in juni 2023 overhandigd aan de toenmalige Minister van Economische Zaken en Klimaat. Hieronder volgt de appreciatie, die bestaat uit de onderdelen: uitdagingen, kansen en specifieke bedrijfstakken (appreciatie en TNO onderzoeken zijn opgenomen in de bijlage). Hierbij is onder meer gebruik gemaakt van twee studies door TNO, die hierbij aan de Kamer worden aangeboden. Dit is conform de toezegging aan het lid Rooderkerk (D66) dat er een analyse komt over de TNO onderzoeken tijdens het plenair debat op 20 maart jl. over het bericht dat verduurzaming voor 2030 geen harde voorwaarde meer is voor financiële steun aan industriebedrijven.

Uitdagingen

In het onderzoek van CE Delft wordt verkend op welke manier de energie-intensieve industrie in Nederland fossielvrij zou kunnen worden. Daarbij is door N&M als doel meegegeven om in het jaar 2037 niet alleen klimaatneutraal te zijn, maar ook fossielvrij. Dat betekent niet alleen netto nul emissies uit de eigen schoorsteen, maar ook vervanging van alle fossiele grondstoffen door hernieuwbare energie- en koolstofbronnen voor productie van onder meer brandstoffen, plastics en chemicaliën. Volgens CE Delft zal de industrie daartoe stappen in de waardeketen verplaatsen naar landen waar ruimere beschikbaarheid van zon en windenergie goedkopere groene stroom oplevert dan in Nederland mogelijk is. Dat komt doordat de energie- en grondstoffentransitie de concurrentiepositie van delen van de meest energie-intensieve bedrijfstakken binnen de basisindustrie fundamenteel verandert. Op basis van de comparatieve voordelen van Nederland, waaronder een gunstige ligging voor logistiek (aan- en afvoer van goederen en grondstoffen), hoogwaardige kennis en infrastructuur, blijft vooral hoogwaardige productie over.

Het onderzoek concludeert dat een fossielvrije industrie mogelijk is, zij het in aangepaste vorm:

«De industrie in Nederland ziet er dan wel anders uit: de focus verschuift van basisindustrie naar nieuwe industrie en hoogwaardige productie. Nederland beschikt over hoogwaardige kennis en infrastructuur, een gunstige ligging en institutionele en staatsrechtelijke stabiliteit. De toekomstige industrie maakt gebruik van deze en mogelijk nieuwe comparatieve voordelen. Een groot deel van de industrie zal kunnen blijven bestaan in haar huidige vorm, mits de productie-installaties worden omgebouwd, zodat het proces fossielvrij wordt.»

CE Delft geeft hierbij aan dat er wel voorwaarden zijn waaronder deze transitie kan plaatsvinden, zoals het opschalen van duurzame technieken, aanleg van infrastructuur, ombouw van installaties en beschikbaar komen van voldoende hernieuwbare energie, grondstoffen, (fysieke) ruimte en arbeidskracht. Dit vergt passend overheidsbeleid. Een belangrijke disclaimer in het rapport is ook dat de maatschappelijke gevolgen niet meegenomen zijn en dat geïmporteerde producten bovendien fossielvrij geproduceerd moeten zijn om binnen het mondiale koolstofbudget te blijven. CE Delft noemt de studie een visiedocument en een verkenning.

Appreciatie

Met de verkenning hebben CE Delft en N&M een nuttige bijdrage geleverd aan het debat over de wijze waarop het samenspel van de energie-, klimaat- en grondstoffentransitie de waardeketens van de basisindustrie op lange termijn kunnen veranderen en geografisch verleggen. Op hoofdlijnen kan het kabinet de redenering goed volgen en bieden de uitkomsten inspiratie voor beleid gericht op groene groei. Er vallen bij de verkenning echter ook diverse kanttekeningen en twijfels te plaatsen: het kabinet acht het tijdpad voor een klimaatneutrale, fossielvrije industrie in 2037 niet realistisch en er bestaat nog veel onzekerheid over de precieze transitieroutes in de verschillende bedrijfstakken, onder meer doordat nu niet duidelijk is welke innovatieve ontwikkelingen op lange termijn dominant zullen worden. Hieronder wordt hier nader op ingegaan.

Tijdpad en uitvoerbaarheid

Dat het kabinet 2037 niet reëel acht, heeft vooral te maken met de mondiale schaal van te transitie. Het omvormen van onze op fossiele bronnen gebaseerde economie naar een productiesysteem dat draait op hernieuwbaar energie- en grondstofgebruik, vergt een inspanning van ongekende omvang. Deze systeemtransitie vereist niet alleen enorme investeringen en hoeveelheden arbeid en materialen, maar ook een aanpak die alle relevante instituties (zoals wet- en regelgeving) tegelijkertijd in beweging brengt, ook internationaal. Er is vooruitgang, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat wereldwijd al jaarlijks meer dan 2 biljoen dollar in de energietransitie wordt geïnvesteerd, maar we hebben nog een lange weg te gaan1. Ook het IEA (International Energy Agency) heeft geen scenario waarin klimaatneutraliteit al in 2037 wordt bereikt, laat staan met fossielvrije grondstoffen. Ook voor Nederland is dit transformatietempo niet haalbaar, al wil het kabinet dat Nederland internationaal voorop loopt en spant het zich in om bedrijven in Nederland te houden. Nederland kan met beprijzende en normerende maatregelen voor de industrie niet teveel uit de pas lopen met Europa, omdat dit tot (fossiele) weglek kan leiden. investeringen in verduurzaming zullen dan niet hier plaatsvinden, maar elders en mogelijk later in de tijd. CE Delft lost het probleem van ongelijke transitiesnelheden en weglekrisico in hun onderzoek op door te veronderstellen dat andere landen ook alles doen om in 2037 fossielvrij te zijn, maar dit is op dit moment niet het geval. Nederland is internationaal gezien één van de aanjagers van de discussie over het verduurzamen van het grondstofgebruik, onder meer met de oproep voor een Europees beleidspakket voor duurzame koolstof2, en veel andere landen - ook binnen de EU - zijn hier minder mee bezig.

De Nederlandse ervaring laat zien dat problemen in de uitvoering (voornoemde institutionele aanpassingen) kunnen leiden tot vertraging van projecten en investeringsbeslissingen. Alle door CE Delft benoemde randvoorwaarden zijn voor het kabinet herkenbaar en vormen de kern van de inzet binnen het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie.

Daarin wordt hard gewerkt aan oplossingen voor knelpunten die leiden tot vertraging van projecten bij bedrijven die willen verduurzamen. Zoals ook in eerdere brieven werd aangegeven, heeft de uitvoering prioriteit, hetgeen goede samenwerking vergt tussen de departementen, medeoverheden, netbeheerders en de industrie zelf3.

Structuurverandering

Het meest opvallende onderdeel van de analyse van CE Delft is de ingrijpende structuurverandering die men bij de ombouw van de fossiele industrie verwacht, waarbij de meest energie-intensieve onderdelen van

waardeketens voor olieproducten (raffinage), chemie, kunstmest en staalproductie verhuizen naar het buitenland en (hoogwaardige) eindverwerking in Nederland blijft. Dit idee is op zichzelf niet nieuw. Een integrale toekomstvisie van de basisindustrie moet er rekening mee houden dat een omschakeling naar gedeeltelijke import ook een mogelijke uitkomst van de energietransitie is, zo bleek ook al uit onderzoek van Guidehouse dat in 2023 naar de Kamer gestuurd is4. De mate waarin CE Delft de structuurverandering voorspiegelt is echter in de ogen van het kabinet niet realistisch. In het onderdeel «kansen» hieronder, worden de diverse factoren die invloed hebben op de vestigingslocatie van onderdelen in energie-intensieve waardeketens bezien.

Kansen

CE Delft ziet in haar verkenning niet alle energie-intensieve stappen in waardeketens vertrekken, maar ook kansen voor extra, duurzaam verdienvermogen:

«We zien de volgende kansen:

  • groene waterstofproductie, naast beperkte import;
  • verwerking van energie-intensieve halffabricaten naar eindproducten;
  • elektrificatie van sectoren die relatief weinig energie-intensief zijn,

bijvoorbeeld de papier- en voedselindustrie, of midden- en kleinbedrijven, zoals drukkerijen, metaalbedrijven of producenten van plastic producten;

  • elektrificatie van sectoren die wél energie-intensief zijn, maar hoge transportkosten hebben, zoals de keramische industrie (bakstenen, straatstenen, stoeptegels) en de glasindustrie (verpakkingen).

De nieuwe industrie waarvoor in de verkenning kansen naar voren komen, zijn:

  • industrie voor levensduurverlenging, bijvoorbeeld reparatie- en service-industrie;
  • recycling industrie, waaronder mechanische en hoogwaardige chemische recycling van kunststoffen;
  • voedingsmiddelenindustrie, bijvoorbeeld de verwerking van plantaardig voedsel;
  • maakindustrie, bijvoorbeeld machinebouw, toeleverancier autoindustrie, fabrieken voor zonnepanelen en batterijen;
  • biobased producten en -brandstoffen, in beperkte mate.»

Appreciatie

Het kabinet herkent de meeste kansen die CE Delft noemt, een deel daarvan sluit aan op lopende programma's van het Nationaal Groeifonds, zoals bijvoorbeeld het thema Energie en duurzame ontwikkeling. Groene groei is een prioriteit van het kabinet, waarbij het doel is om te komen tot investeringen in zowel duurzame ombouw van bestaande installaties, als opbouw van nieuwe duurzame activiteiten.

Elektrificatie

Meerdere studies, waaronder ook de Trajectverkenning Klimaatneutraal 2050 van PBL, komen tot dezelfde conclusie als CE Delft voor wat betreft elektrificatie. Voor veel bedrijfstakken binnen de industrie is dit de goedkoopste manier om te verduurzamen, als de benodigde warmtevraag niet zeer hoog is, zoals bij voedingsmiddelen- en papierfabrieken. Randvoorwaarde is uiteraard dat de gebruikte elektriciteit duurzaam wordt opgewekt, betaalbaar en beschikbaar is. Volgens het Sustainable Industry

Lab (SIL) en met de beleidsinzet uit het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) is er in Nederland en op de Noordzee voldoende opwek van winden zonnestroom mogelijk om naast alle huishoudens ook gebruikssec-toren in de industrie van voldoende stroom te voorzien5.

De inzet van waterstof en biogrondstoffen: effecten op waardeketens

In opdracht van het Ministerie van EZK (nu KGG) heeft TNO onderzoek gedaan naar de waarschijnlijkheid dat bedrijven in de energie-intensieve industrie (EII) wijzigingen aanbrengen in hun waardeketens als gevolg van de energietransitie en internationale verschillen in kosten en beschikbaarheid van hernieuwbare energie- en biogrondstoffen. Het gaat dan om onderdelen in de productieketens van staal, chemie, raffinage en kunstmest. Daarbij is verondersteld dat internationaal beleid gevoerd wordt om in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en is tevens geabstraheerd van verschillen in industriebeleid. Een samenvatting van de uitkomsten van dit onderzoek treft u als bijlage bij deze brief.

CE Delft ziet kansen in grootschalige binnenlandse productie van groene waterstof en beperkte import. Het TNO onderzoek is genuanceerd over de kansrijkheid van binnenlandse productie versus import van hernieuwbare waterstof. Er zijn internationale verschillen in de productiekosten van elektriciteit en (daardoor) groene waterstof, maar hoe groot die op termijn zullen worden is onzeker. Gasvormige import van waterstof is pas rendabel als er een buisleidingennetwerk ligt naar bijvoorbeeld Spanje, waar het relatief goedkoop groen geproduceerd kan worden. Import per schip is veel duurder vanwege de benodigde koeling onder hoge druk. Gebruik van importwaterstof in de huidige processen van raffinaderijen, ligt daarmee niet voor de hand. CE Delft onderkent dit.

CE Delft geeft ook aan dat import van synthetische brandstoffen gemaakt met groene waterstof (e-fuels) relatief goedkoop is (evenals import van pyrolyse-olie en biodiesel) ten opzichte van productie van e-fuels in Nederland. Het kabinet erkent dat de kostencompetitiviteit van grootschalige productie van e-fuels in Nederland hoogst onzeker is, zoals ook al aangegeven in het NPE.

Het gebruik van ammoniak als energiedrager voor uiteindelijke inzet in de vorm van waterstof is niet kosteneffectief (los van mogelijke veiligheidsoverwegingen rond het transport van ammoniak), in tegenstelling tot het geval dat ammoniak direct gebruikt wordt, bijvoorbeeld voor productie van kunstmest, melamine en salpeterzuur. Weliswaar is het verschepen van ammoniak gangbaar en goedkoop, maar reconversie («terugkraken») naar waterstof geeft forse energetische conversieverliezen van ongeveer 30%. Direct gebruik vermijdt deze verliezen.

Volgens CE Delft is een deel van de verduurzaming van de petrochemische industrie realiseerbaar door import van biogrondstoffen of halffabricaten. Naast energiedrager waterstof is hernieuwbare koolstof nodig voor de resterende brandstofvraag (onder meer vanuit intercontinentale luchtvaart en zeevaart) en duurzame chemie. TNO geeft aan dat relatieve beschikbaarheid van biogrondstof kan leiden tot verplaatsing van delen van de waardeketens van zowel brandstoffen als chemicaliën, maar dat zeer onzeker is welke vorm dit uiteindelijk zal aannemen. Daarbij geldt in algemene zin dat hoe hoger de energiedichtheid van de geïmporteerde biogrondstof of recyclaat is, hoe gunstiger deze variant bedrijfseconomisch is, hoewel alle varianten momenteel duurder zijn dan de huidige fossiele producten (zoals brandstoffen en nafta). Wel zullen mandaten voor duurzame brandstoffen zoals in ReFuelEU een aanjager zijn voor de groei van dit soort duurzame productieketens. Daarom is het ook van belang dat er op Europees niveau meer prikkels geïntroduceerd worden die de marktvraag naar duurzaam geproduceerde eindproducten creëert, hetgeen nu ook een belangrijke inzet is bij de uitwerking van de Clean Industrial Deal6.

Transportkosten

De TNO-onderzoekers besteden in hun analyse extra aandacht aan de rol van transportkosten op de concurrentiepositie van verschillende verduur-zamingsroutes. Transportkosten, inclusief energetische conversiever-liezen, zijn hoog bij transport van energiedragers en laag bij transport van basisindustriële eindproducten, als aandeel in de kosten voor afnemers. Verduurzamingsroutes waarvoor het transporteren van waterstof en tussenproducten noodzakelijk is, zijn daardoor relatief ongunstig. Import blijft dan nog steeds een optie, maar dan gaat het om duurzaam geproduceerde basisindustriële eindproducten, zoals ruwstaal en kunststof- en rubberpellets, die dan verder verwerkt kunnen worden in Noordwest-Europa.

Onzekerheden

In de bijlage is een samenvatting opgenomen van het TNO-onderzoek, waarin beknopt per bedrijfstak is weergegeven welke transitieroutes met gedeeltelijke import mogelijk kunnen zijn. Het kabinet maakt hieruit op dat de onzekerheden omtrent de kansen die CE Delft benoemt nog aanzienlijk zijn. De belangrijkste uitkomst van de TNO verkenning is dat er weliswaar internationale verschillen zijn in de productiekosten van elektriciteit en (daardoor) groene waterstof, maar dat nog onzeker is hoe groot die verschillen op termijn zullen worden. Ook onzeker is de omvang van de invloed die deze verschillen hebben op de locatiekeuze en in hoeverre factoren als aanwezigheid van kennis en kunde, bestaande assets, infrastructuur en clustersynergievoordelen hierin meewegen.

Deze bevindingen sluiten aan bij andere onderzoeken. PwC heeft recent een analyse gedaan van de aantrekkelijkheid om in Noordwest-Europa te investeren in duurzame productiecapaciteit in energie-intensieve waardeketens7. Ook deze studie onderschrijft dat toekomstige prijzen van hernieuwbare energie(dragers) de concurrentiepositie van bedrijven in de energie-intensieve industrie negatief kunnen beïnvloeden, maar nog onzeker zijn. Met name multinationals die voor de keuze staan om te investeren in ombouw of nieuwbouw kennen de verschillende opties goed en zullen zorgvuldig overwegen waar zij het beste welke halffabri-caten kunnen maken. PwC rekent voor dat met geïmporteerde half- of eindfabricaten substantiële kostenbesparingen mogelijk kunnen zijn (tot 14% bij hoogwaardige chemische producten, 36% bij staal). Echter, daartegenin werken volgens PwC andere vestigingsfactoren mee, wat het lastig maakt om in te schatten of een project hier of elders gedaan zal worden. Gunstige vestigingsfactoren in Noordwest-Europa zijn:

  • 1. 
    technologische ontwikkelkracht: een hoger tempo van ontwikkeling en opschaling kan de relatieve prijs van waterstofproductie drukken. De manifestatie van voldoende duurzame elektriciteit- en waterstofproductie elders moet nog blijken en in Noordwest-Europa kan een hoger tempo van opschaling in combinatie met technologische ontwikkelkracht de prijs drukken. Ook kan import vanuit Noorwegen door

buisleidingen de kosten van groene waterstof (op basis van water-krachtelektriciteit) reduceren;

  • 2. 
    een sterke uitgangspositie wat betreft human capital, onder andere in de chemie;
  • 3. 
    voordeel van gebruik bestaande infrastructuur: dit bespaart kosten van kapitaalintensieve investeringen in buisleidingen en terminals;
  • 4. 
    lagere kapitaalkosten; en
  • 5. 
    institutionele stabiliteit.
  • 6. 
    Specifiek voor Nederland komt daar de ligging aan de Noordzee bij, met voordelen voor logistiek (waaronder havens en buisleidingen) en een aanzienlijk potentieel aan hernieuwbare energieproductie en CO2-opslag8.

Het verdwijnen van basisindustrie uit Nederland en Europa betekent niet dat er ook tijdig vervangende duurzame productiecapaciteit in het buitenland gerealiseerd wordt. PBL geeft in de Trajectverkenning Klimaatneutraal 2050 aan dat verplaatsingen van energie-intensieve stappen in industriële productieketens op lange termijn niet ondenkbaar zijn, maar laat deze in hun Trajectverkenning verder buiten beschouwing. PBL acht het namelijk onwaarschijnlijk dat vóór 2050 elders al zoveel duurzame (en goedkope) productiecapaciteit is opgebouwd, dat niet alleen de lokale thuismarkt, maar ook in de Nederlandse vraag kan worden voorzien9.

Bij beleidskeuzes omtrent verduurzaming van de basisindustrie spelen niet alleen overwegingen rondom internationale competitiviteit, maar ook strategische autonomie en verwevenheid met andere sectoren waaronder de hoogwaardige maakindustrie een zeer belangrijke rol. Het kabinet wil graag dat de industrie zoveel mogelijk duurzame investeringen in Nederland doet, omdat er verdienkansen liggen die economisch voordeel en strategische autonomie koppelen aan lagere milieudruk, energie- en grondstoffengebruik: dit verstaat het kabinet onder Groene Groei. Tegelijkertijd is het kabinet terughoudend bij het sterk inzetten op nieuwe industriële activiteiten, die in lijn met de onderzoeken van CE Delft en TNO structureel een concurrentienadeel zullen ondervinden met het buitenland, terwijl er duurzame alternatieven zijn en/of import mogelijk is, zoals de grootschalige productie van e-fuels.

Toezegging gesprek met provincies en omgevingsdiensten over actief vergunningenbeheer

Door aan de strenge kant van de bandbreedte van Beste Beschikbare Technieken (BBT) te vergunnen kan een schonere en gezondere leefomgeving worden gecreëerd. In 2020 is het Schone Lucht Akkoord door Rijk, provincies en een groot aantal gemeenten afgesloten om zo de luchtkwaliteit in Nederland permanent te verbeteren. In juni 2024 is de uitvoerings-agenda 2024 tot 2030 van het Schone Lucht Akkoord gepubliceerd. Hierin staat beschreven hoe de deelnemers samenwerken aan de uitvoering van maatregelen. Een van de maatregelen betreft scherp vergunnen. Dit wordt onder meer gedaan door het ontwikkelen van hulpmiddelen, het opnemen van het uitgangspunt van scherp vergunnen in provinciaal beleid en het organiseren van opleidingen voor omgevingsdiensten.

Het vergunnen aan de strenge kant van de bandbreedte van BBT sluit aan bij de recent herziene Richtlijn Industriële Emissies (RIE) die op een juli 2026 in Nederland in werking zal treden. Deze verplicht bevoegde gezagen om zo dicht mogelijk tegen de onderkant van de BBT-range te vergunnen, op het gebied van luchtkwaliteit, maar ook op andere milieuaspecten.

Bedrijven moeten vanaf dat moment zelf aantonen waarom ze niet kunnen voldoen aan de onderkant van deze range, en hiervoor bewijs aanleveren aan het bevoegd gezag. Hierbij wordt rekening gehouden met de volledige bandbreedte van de best beschikbare technieken en eventuele effecten op andere milieucompartimenten10. Indien een exploitant kan aantonen dat aan het strengste niveau van de bandbreedte niet kan worden voldaan, dan is er de mogelijkheid om minder streng te vergunnen. Hierbij zal door het bevoegd gezag een integrale beoordeling worden gemaakt waarbij doelen op klimaat, circulariteit en leefomgeving worden afgewogen.

In overleggen over de maatwerkafspraken met de grootste CO2 uitstoters wordt gesproken over welke BBT maatregelen er van toepassing zijn en welke maatregelen bovenwettelijk zijn. Bij deze beoordeling is er nauwe samenwerking met de bevoegde gezagen. In de maatwerkafspraken wordt nadrukkelijk gekeken of het mogelijk is om bovenwettelijke maatregelen vast te leggen. De beoordeling of maatregelen bovenwettelijk zijn is ook van belang voor de beoordeling vanuit Brussel omdat pas dan aanvullende financiële ondersteuning gegeven kan worden.

In de stuurgroep van het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie is onder de aandacht gebracht dat ook voor de verduurzaming van de overige industrie milieu en gezondheid goed worden meegenomen in de route naar verduurzaming van de industrie.

Toezegging gesprek met grootste emitters over toepassing van de best beschikbare technieken in samenhang met energiebesparing.

De energiebesparingsplicht geldt sinds 2023 voor alle bedrijven met een hoog energieverbruik, en houdt in dat bedrijven energiebesparende maatregelen met een korte terugverdientijd moeten nemen.

Vanuit het Rijk worden omgevingsdiensten ondersteund met aanvullende financiering om kwaliteit en uniformiteit van toezicht te verbeteren. Uit evaluaties van onderzoeksbureaus CE Delft en Kwink, die in opdracht van het Ministerie van KGG zijn uitgevoerd, blijkt dat toezicht op bespa-ringsplicht verbetert door extra budget. Vanaf 2027 komt structureel € 13,4 miljoen beschikbaar voor de omgevingsdiensten. In het bestuurlijk overleg Klimaat en Energie met provincies en gemeenten zal worden besproken hoe dit budget zo effectief mogelijk kan worden ingezet.

Bedrijven die jaarlijks meer dan 10 miljoen kWh elektriciteit of meer dan 170.000 m3 aardgas verbruiken vallen onder een aanvullende onderzoeksplicht. Dit betekent dat zij een onderzoek naar energiebesparingsmogelijk-heden moeten laten uitvoeren. Voor bedrijven die vallen onder de Richtlijn industriële emissies moet dit onderzoek ook een beschrijving bevatten over hoe invulling is gegeven aan de BBT-conclusies. In de beoordeling van de energiebesparingsmaatregelen wordt daarmee door de bevoegde gezagen invulling gegeven aan toepassing van BBT in relatie tot energiebesparing.

Toezegging over juridische verplichtingen maatwerkbedrijven in samenhang met de IMVO-richtlijn.

De CSDDD (Corporate sustainability due diligence directive) (EU

IMVO-wet) is in de zomer van 2024 gepubliceerd en moet uiterlijk juli 2026 zijn geïmplementeerd. Wel heeft de Europese Commissie onlangs een omnibusvoorstel voor vereenvoudiging van regelgeving uitgebracht, waarin wordt voorgesteld deze datum een jaar naar achteren te schuiven. Uit deze wet volgt de verplichting dat bedrijven met meer dan

1.000 werknemers en meer dan 450 mln. EUR omzet gepaste zorgvuldigheid moeten toepassen: zij moeten risico's voor mens en milieu in de eigen organisatie en hun waardeketen in kaart brengen en aanpakken. Een belangrijk onderdeel van de CSDDD is daarnaast de verplichting tot het opstellen van een klimaattransitieplan.

Voor de maatwerkafspraken met de grootste CO2 uitstoters is een klimaatplan met een doorkijk naar 2050 ook als voorwaarde opgenomen. De eerste maatwerkafspraak is 19 december 2024 getekend met Nobian. Nobian heeft nu al een gedegen klimaattransitieplan opgesteld en werkt aan de uitvoering hiervan. De plannen zijn bijvoorbeeld getoetst en positief beoordeeld door het SBTI.

De Minister van Klimaat en Groene Groei,

S.Th.M. Hermans

Eerste Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 36 169, I

9

1

BloombergNEF (2025). Energy Investment Trends 2025. Wereldwijd groeiden investeringen in de «low-carbon» energietransitie in 2024 met 11% naar US$ 2,1 biljoen. Volgens BNEF is de groei minder dan in de jaren daarvoor en ook pas ca. 37% van wat er aan investeringen nodig is om wereldwijd op het pad naar net zero te komen.

2

https://www.government.nl/latest/news/2024/04/16/the-netherlands-france-the-czech-republic-and-ireland-call-for-a-european-policy-package-on-sustainable-carbon-in-the-chemical-industry

3

Kamerstukken II 2023/24, 29 826, nrs. 196, 211, 214.

4

Guidehouse (2023). Analyse voor Programma Verduurzaming Industrie. Bijlage bij Kamerstukken II 2022/23, 29 826, nr. 176.

5

Sustainble Industry Lab (2023). Groene keuzes voor de Nederlandse basisindustrie.

6

Kamerstukken II 2024/25, 22 112, nr. 4020, BNC-fiche Clean Industrial Deal.

7

PWC (2024). The Future of Energy-Intensive Industry in Northwestern Europe: A Balancing Act.

8

SIL-rapport-Groene-Keuzes-voor-de-Nederlandse-Basisindustrie-juli-2023.pdf

9

PBL (2024). Trajectverkenning Klimaatneutraal 2050.

10

(Kamerstuk 28 089, nr. 300, opvolging aanbeveling industrie en omwonenden


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.