Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van SZW over de verkenning naar het wettelijk minimumjeugdloon - Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2041 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie (Pb EU 2022, L 275) (Wet implementatie EU-richtlijn toereikende minimumlonen)

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. J toegevoegd aan wetsvoorstel 36488 - Wet verhoging minimumloon 2024 i en wetsvoorstel 36545 - Wet implementatie EU-richtlijn toereikende minimumlonen.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2041 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie (Pb EU 2022, L 275) (Wet implementatie EU-richtlijn toereikende minimumlonen); Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van SZW over de verkenning naar het wettelijk minimumjeugdloon
Document­datum 21-05-2025
Publicatie­datum 21-05-2025
Nummer KST1196187
Kenmerk 36545; 36488, nr. J
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

36 545             Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in

verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2041 i van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende toereikende minimumlonen in de Europese Unie (Pb EU 2022, L 275) (Wet implementatie EU-richtlijn toereikende minimumlonen)

36 488             Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in

verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024)

J1

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 20 mei 2025

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft schriftelijk overleg gevoerd met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de verkenning naar het wettelijk minimumjeugdloon. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:

  • De uitgaande brief van 22 april 2025.
  • De antwoordbrief van 19 mei 2025.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 22 april 2025

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief betreffende een verkenning over het wettelijk minimumjeugdloon.2 Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en CDA gezamenlijk, van D66 en van SP en OPNL gezamenlijk, de volgende vragen en opmerkingen.

Vragen GroenLinks-PvdA en CDA gezamenlijk

De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en CDA hebben met interesse kennisgenomen van het rapport 'Verkenning wettelijk minimumjeugdloon'. Leest u met de aan het woord zijnde leden dat de conclusies uit dit rapport uitwijzen dat er geen rechtvaardiging meer is voor het voortbestaan van het minimumjeugdloon en dat het minimumjeugdloon daarmee in strijd is met Europese regelgeving? Zo nee, kunt u met argumenten onderbouwen waarom het jeugdminimumloon nog wel juridisch houdbaar zou zijn?

Vragen D66

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport Verkenning wettelijk minimumjeugdloon. Ruim 35% van de jongvolwassenen maakt zich zorgen over hun financiële toekomst. Een sterke financiële basis is essentieel voor deze generatie om goed om te kunnen gaan met de druk die op onze jongeren staat. Het wettelijk minimumjeugdloon moet wat de D66-fractie betreft dan ook omhoog, zodat iedereen vanaf achttien jaar recht heeft op het volledige minimumloon. Over het rapport hebben de leden van deze fractie een aantal vragen.

  • 1. 
    Vorige maand bleek uit onderzoek van Deloitte, in samenwerking met het Nibud, Tilburg University en de Universiteit Leiden, dat steeds minder jongeren financieel gezond zijn.3 Het percentage financieel gezonde jongeren is gedaald van 18% in 2023 tot 12% in 2024. Welke maatregelen neemt u om deze zorgelijke ontwikkeling aan te pakken?
  • 2. 
    In hoofdstuk 5 van de verkenning is beschreven wat het effect van een mogelijke verhoging van het minimumloon is op de inflatie. In de afgelopen jaren is de inflatie in Nederland bovengemiddeld hoog geweest en zijn de financiële zorgen van jongeren toegenomen. Kunt u aangeven wat de impact van de hoge inflatie is geweest op de bestaanszekerheid van jongeren? Is het minimumjeugdloon de afgelopen jaren meegestegen met de inflatie?
  • 3. 
    Uit de verkenning wettelijk minimumjeugdloon blijkt dat veel jongeren het minimumjeugdloon als oneerlijk beschouwen. Ook beschouwen zij het minimumjeugdloon als te laag. Hoe kijkt u naar deze uitkomst van het onderzoek? Deelt u de opvatting van de jongeren?
  • 4. 
    Volgens de verkenning wettelijk minimumjeugdloon schatte het Centraal Planbureau in 2020 dat een verhoging van het minimumjeugdloon op termijn zou leiden tot een afname van de arbeidsdeelname met 10% voor jongeren tussen de 18 en 21. Sinds 2020 is de Nederlandse economie veranderd. Zijn deze cijfers van het Centraal Planbureau nog actueel? Hoe verklaart u het mogelijk verlies aan arbeidsdeelname? Welke mitigerende maatregelen kunnen er worden genomen om dit verlies te voorkomen?

Vragen SP en OPNL gezamenlijk

De leden van de fracties van de SP en OPNL hebben met belangstelling kennisgenomen van de rapporten over de verkenning van het minimumjeugdloon. Zij kijken met veel interesse uit naar de kabinetsreactie. Naar aanleiding van de rapporten hebben desbetreffende leden vooralsnog de volgende vragen:

  • 1. 
    Erkent u dat het huidige minimumjeugdloon voor 18- en 19-jarigen die voltijds werken niet toereikend is om zelfstandig te kunnen wonen, zoals blijkt uit deze verkenning?
  • 2. 
    Bent u het met de leden van de SP-fractie en OPNL-fractie eens dat het huidige minimumjeugdloon de ongelijkheid vergroot doordat jongvolwassenen, ondanks dat ze volwaardig werk verrichten, niet het loon ontvangen dat nodig is om in hun levensonderhoud te voorzien?
  • 3. 
    Hoe verhoudt het feit dat 18- en 19-jarigen geen loon ontvangen waarmee zij een behoorlijke levensstandaard kunnen genieten zich tot het uitgangspunt van bestaanszekerheid en een toereikend en fatsoenlijk minimumloon, zoals vereist volgens de EU-richtlijn toereikende minimumlonen?
  • 4. 
    Hoe verhoudt een loondifferentiatie van 50% voor 18-jarigen zicht tot de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd volgens de regering? Ziet de regering op basis van deze wet nog een juridische houdbare rechtvaardiging voor deze differentiatie, oftewel voor het feit dat 18-jarigen slechts de helft van het minimumloon van een 21-jarige verdienen? Zo ja, wat is dan deze rechtvaardiging?
  • 5. 
    Waarom blijft Nederland vasthouden aan een loondifferentiatie op basis van leeftijd, terwijl het Europees Comité voor Sociale Rechten deze in meerdere beoordelingen als onverenigbaar met het recht op een billijke beloning heeft aangemerkt? Bent u bereid dit oordeel mee te nemen in de heroverweging van het minimumjeugdloon?
  • 6. 
    Bent u het met de aan het woord zijnde leden eens dat de combinatie van lage lonen en hoge kosten er toe kan leiden dat jongeren hun studie noodgedwongen combineren met (te) veel werk, waardoor hun toegang tot goed onderwijs feitelijk wordt belemmerd?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.

Dr. M.L. Vos

Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 mei 2025

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van de fracties van GroenLinks-PvdA en CDA gezamenlijk, van D66 en van SP en OPNL gezamenlijk over de verkenning naar het wettelijk minimumjeugdloon.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Y.J. van Hijum

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief betreffende een verkenning over het wettelijk minimumjeugdloon.4 Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en CDA gezamenlijk, van D66 en van SP en OPNL gezamenlijk, de volgende vragen en opmerkingen.

Vragen GroenLinks-PvdA en CDA gezamenlijk

De leden van de fracties van GroenLinks-PvdA en CDA hebben met interesse kennisgenomen van het rapport 'Verkenning wettelijk minimumjeugdloon'. Leest u met de aan het woord zijnde leden dat de conclusies uit dit rapport uitwijzen dat er geen rechtvaardiging meer is voor het voortbestaan van het minimumjeugdloon en dat het minimumjeugdloon daarmee in strijd is met Europese regelgeving? Zo nee, kunt u met argumenten onderbouwen waarom het jeugdminimumloon nog wel juridisch houdbaar zou zijn?

Het kabinet ziet aanleiding voor inhoudelijke heroverweging van het minimumjeugdloon. Het kabinet heeft besloten het minimumjeugdloon van 16 tot en met 20 jaar te verhogen naar respectievelijk 40%, 50%, 62,5%, 75%, 87,5%. Voor deze verhoging is een reservering opgenomen in de Voorjaarsnota 2025.

De verhoging zorgt voor een substantiële verbetering van het minimumloon van 16 tot en met 20 jaar. Ik zie dit als een belangrijke stap naar meer bestaanszekerheid voor jongeren. Daarnaast leidt deze variant tot een geleidelijke en evenwichtige opbouw van de staffel.

De bredere beleidsmatige afweging volgt in de kabinetsreactie op de verkenning. Voor het zomerreces verwacht ik de kabinetsreactie aan de Tweede Kamer te zenden.

Vragen D66

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport Verkenning wettelijk minimumjeugdloon. Ruim 35% van de jongvolwassenen maakt zich zorgen over hun financiële toekomst. Een sterke financiële basis is essentieel voor deze generatie om goed om te kunnen gaan met de druk die op onze jongeren staat. Het wettelijk minimumjeugdloon moet wat de D66-fractie betreft dan ook omhoog, zodat iedereen vanaf achttien jaar recht heeft op het volledige minimumloon. Over het rapport hebben de leden van deze fractie een aantal vragen.

  • 1. 
    Vorige maand bleek uit onderzoek van Deloitte, in samenwerking met het Nibud, Tilburg University en de Universiteit Leiden, dat steeds minder jongeren financieel gezond zijn.5 Het percentage financieel gezonde jongeren is gedaald van 18% in 2023 tot 12% in 2024. Welke maatregelen neemt u om deze zorgelijke ontwikkeling aan te pakken?

Het kabinet treft naast het verhogen van het minimumjeugdloon nog een aantal maatregelen om de financiële positie van jongeren te verbeteren.

Met het wetsvoorstel Participatiewet in balans wordt geregeld dat gemeenten de mogelijkheid krijgen om in knellende situaties voor kwetsbare jongeren op individuele basis geen gebruik te maken van de vierwekenzoektermijn die geldt voor jongeren onder de 27 die een bijstandsaanvraag doen. Met hetzelfde wetsvoorstel wordt ook geregeld dat jongeren tot 27 jaar in de bijstand ook een deel van hun bijverdiensten mogen houden. Eerder is de kostendelersnorm al aangepast; jongeren tot 27 jaar tellen nu niet meer mee. Als gevolg hiervan kunnen jongeren langer thuis of in een gedeelde woning blijven zonder dat dit voor anderen negatieve financiële gevolgen heeft.

Het ministerie van SZW richt mediacampagnes op jongeren om hen te attenderen op hulproutes zoals Geldfit. Ook draagt het ministerie van SZW bij aan het Jongeren Perspectief Fonds, wat in tientallen gemeenten jongeren helpt om schuldenvrij te worden en nieuw perspectief te krijgen. Daarnaast kunnen scholen in het primair onderwijs sinds 4 maart 2025 subsidie aanvragen voor financiële educatie. Dit volgt op een succesvolle subsidieregeling financiële educatie voor het middelbaar beroepsonderwijs en het voortgezet onderwijs. Hierdoor leren kinderen al op jonge leeftijd omgaan met geld, wat bijdraagt aan hun financiële weerbaarheid in de toekomst. Tot slot wordt er gewerkt aan de implementatie van de Herziene consumentenkrediet richtlijn, waardoor achteraf betalen aan strengere eisen moet voldoen.

Ook binnen het middelbaar beroepsonderwijs worden diverse maatregelen getroffen. Het onderzoek van Deloitte en Nibud neemt alle jongvolwassen samen. Het geeft de financiële situatie van studenten niet apart weer. In het Nibud onderzoek geeft 12% van de bol-studenten, 10% van de bbl-studenten en 9% van de hbo- en wo-studenten aan moeilijk rond te komen. Elke student die niet rond kan komen is er natuurlijk één te veel.

Het is belangrijk dat alle studenten de financiële mogelijkheden die OCW biedt, zoals studiefinanciering, weten te vinden. Daarom doet DUO onderzoek naar niet-aanvraag van studiefinanciering onder mbo 1 en 2 studenten. De resultaten van dat onderzoek worden verwacht in het najaar.

Ondertussen werkt OCW aan verbetering van de informatievoorziening. Zo ontwikkelt het Nibud een rekentool over de kosten van studeren. Daarmee kunnen studenten en hun ouders een eigen begroting maken en worden ze op alle financiële regelingen gewezen. Daarnaast geeft DUO voorlichting op mbo-instellingen om studenten te informeren over financiële regelingen. Daarnaast wil OCW met de afschaffing van de bbl-variatie binnen het minimumjeugdloon de financiële positie van jonge bbl'ers verder versterken.

  • 2. 
    In hoofdstuk 5 van de verkenning is beschreven wat het effect van een mogelijke verhoging van het minimumloon is op de inflatie. In de afgelopen jaren is de inflatie in Nederland bovengemiddeld hoog geweest en zijn de financiële zorgen van jongeren toegenomen. Kunt u aangeven wat de impact van de hoge inflatie is geweest op de bestaanszekerheid van jongeren? Is het minimumjeugdloon de afgelopen jaren meegestegen met de inflatie?

Alle Nederlanders hebben de afgelopen jaren te maken gekregen met stijgingen van prijzen. Ook jongeren. Hoewel de reële lonen en de koopkracht inmiddels stijgen heeft het inflatieniveau nadrukkelijk de aandacht van het kabinet.6

In de verkenning is weergegeven hoe het minimumjeugdloon zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld. In figuur 2.8 is deze ontwikkeling weergegeven in reële termen. Dat wil zeggen gecorrigeerd voor de stijging van consumentenprijzen. De figuur laat zien dat het reële bruto minimumloon de afgelopen jaren is gestegen. Dat betekent dat het minimumloon de afgelopen jaren sterker is gestegen dan de consumentenprijzen. Dit geldt zowel voor het reguliere minimumloon als voor het minimumjeugdloon.

  • 3. 
    Uit de verkenning wettelijk minimumjeugdloon blijkt dat veel jongeren het minimumjeugdloon als oneerlijk beschouwen. Ook beschouwen zij het minimumjeugdloon als te laag. Hoe kijkt u naar deze uitkomst van het onderzoek? Deelt u de opvatting van de jongeren?

De verkenning bundelt zoveel mogelijk beschikbare, relevante beslisinformatie over het minimumjeugdloon: feiten, cijfers, signalen uit gesprekken met betrokken partijen en via het onderzoek van Blauw interviews met jongeren zelf. Deze verschillende bronnen en onderzoeken zijn aanvullend aan elkaar om een zo compleet mogelijk beeld van het minimumjeugdloon te verkrijgen.

Onderzoeksbureau Blauw is op verzoek van het Ministerie van SZW in gesprek gegaan met 20 werkende jongeren in de leeftijd van 17 tot en met 20 jaar over hun ervaringen met het minimumjeugdloon. De geïnterviewde jongeren vinden het minimumjeugdloon over de hele linie laag. Zij begrijpen dat er binnen het minimumjeugdloon gedifferentieerd wordt naar leeftijd, maar zijn kritisch over de manier waarop dit gedaan wordt.

Het kabinet deelt de opvatting van de jongeren dat een verhoging noodzakelijk is. Het kabinet heeft besloten het minimumjeugdloon van 16 tot en met 20 jaar te verhogen. Voor die verhoging is in de Voorjaarsnota 2025 een reservering opgenomen. De bredere beleidsmatige afweging volgt in de kabinetsreactie op de verkenning. Voor het zomerreces verwacht ik de kabinetsreactie aan de Tweede Kamer te zenden.

  • 4. 
    Volgens de verkenning wettelijk minimumjeugdloon schatte het Centraal Planbureau in 2020 dat een verhoging van het minimumjeugdloon op termijn zou leiden tot een afname van de arbeidsdeelname met 10% voor jongeren tussen de 18 en 21. Sinds 2020 is de Nederlandse economie veranderd. Zijn deze cijfers van het Centraal Planbureau nog actueel? Hoe verklaart u het mogelijk verlies aan arbeidsdeelname? Welke mitigerende maatregelen kunnen er worden genomen om dit verlies te voorkomen?

De genoemde schatting is de meest actuele informatie waar ik momenteel over beschik. In het kader van de verkenning heb ik gevraagd of het mogelijk was de schatting te actualiseren. Helaas kon het Centraal Planbureau dat niet inpassen binnen de lopende werkzaamheden. Actuele nieuwe kennis over de effecten van een minimumloonsverhoging valt wel te verwachten uit een onderzoek dat het Centraal Planbureau nog gaat uitvoeren. Dat onderzoek zal gaan over de effecten van de verhogingen in 2023 en 2024. Het planbureau verwacht dit onderzoek in 2027 af te ronden.

Het CPB verklaarde in 2020 het geschatte verlies aan arbeidsdeelname doordat een verhoging de loonkosten voor werkgevers verhoogt. De loonkosten worden daarmee voor een deel van de jongeren groter dan hun productiviteit.7

Het verlies van arbeidsdeelname zou langs verschillende wegen verkleind kunnen worden. De uitdaging daarbij is om de groep waarbij dit verlies optreedt - jonge (potentiële) werkenden aan de basis van de arbeidsmarkt - alsnog te laten participeren in betaald werk. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door deze doelgroep intensiever te begeleiden richting werk, door werk meer te laten lonen (bijvoorbeeld middels verlaging van werkgeverslasten op minimumloonniveau) en/of door de doelgroep te helpen om vaardigheden op te doen waar bij werkgevers vraag naar is. Deze maatregelen kennen wel budgettaire effecten.

Vragen SP en OPNL gezamenlijk

De leden van de fracties van de SP en OPNL hebben met belangstelling kennisgenomen van de rapporten over de verkenning van het minimumjeugdloon. Zij kijken met veel interesse uit naar de kabinetsreactie. Naar aanleiding van de rapporten hebben desbetreffende leden vooralsnog de volgende vragen:

  • 1. 
    Erkent u dat het huidige minimumjeugdloon voor 18- en 19-jarigen die voltijds werken niet toereikend is om zelfstandig te kunnen wonen, zoals blijkt uit deze verkenning?

Ja.

  • 2. 
    Bent u het met de leden van de SP-fractie en OPNL-fractie eens dat het huidige minimumjeugdloon de ongelijkheid vergroot doordat jongvolwassenen, ondanks dat ze volwaardig werk verrichten, niet het loon ontvangen dat nodig is om in hun levensonderhoud te voorzien?

Dat ben ik in zoverre met de leden eens, dat het kabinet het huidige minimumjeugdloon te laag vindt. Vandaar het besluit om het minimumjeugdloon te verhogen. De gedachte dat het bestaan van het minimumjeugdloon de ongelijkheid zou vergroten deel ik echter niet. Voor een variatie op het reguliere minimumloon voor jongeren bestaan goede redenen. Op die redenen zal ik in de kabinetsreactie op de verkenning ingaan.

  • 3. 
    Hoe verhoudt het feit dat 18- en 19-jarigen geen loon ontvangen waarmee zij een behoorlijke levensstandaard kunnen genieten zich tot het uitgangspunt van bestaanszekerheid en een toereikend en fatsoenlijk minimumloon, zoals vereist volgens de EU-richtlijn toereikende minimumlonen?

Deze vraag zal ik beantwoorden middels de kabinetsreactie op de verkenning.

  • 4. 
    Hoe verhoudt een loondifferentiatie van 50% voor 18-jarigen zicht tot de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd volgens de regering? Ziet de regering op basis van deze wet nog een juridische houdbare rechtvaardiging voor deze differentiatie, oftewel voor het feit dat 18-jarigen slechts de helft van het minimumloon van een 21-jarige verdienen? Zo ja, wat is dan deze rechtvaardiging?

Deze vraag zal ik beantwoorden middels de kabinetsreactie op de verkenning.

  • 5. 
    Waarom blijft Nederland vasthouden aan een loondifferentiatie op basis van leeftijd, terwijl het Europees Comité voor Sociale Rechten deze in meerdere beoordelingen als onverenigbaar met het recht op een billijke beloning heeft aangemerkt? Bent u bereid dit oordeel mee te nemen in de heroverweging van het minimumjeugdloon?

Ja, het oordeel van het Comité heb ik meegenomen in de heroverweging. In de kabinetsreactie op de verkenning zal ik toelichten waarom het kabinet onderscheid op basis van leeftijd wenselijk en noodzakelijk vindt.

  • 6. 
    Bent u het met de aan het woord zijnde leden eens dat de combinatie van lage lonen en hoge kosten er toe kan leiden dat jongeren hun studie noodgedwongen combineren met (te) veel werk, waardoor hun toegang tot goed onderwijs feitelijk wordt belemmerd?

Ja, dit kan voorkomen. Uit het Nibud Studentenonderzoek blijkt echter dat ongeveer 90 procent van de voltijds studenten rond kan komen en gemiddeld 12 uur per week werkt. Naast studiefinanciering ontvangen studenten een financiële bijdrage van hun ouders en dragen ze zelf bij door te werken of lenen. Voor studenten van wie de ouders een lager inkomen hebben is er een aanvullende beurs beschikbaar.

Desondanks verlaten sommige jongeren - met name in het middelbaar beroepsonderwijs -om financiële redenen het onderwijs zonder diploma. Ze kiezen ervoor om volledig te gaan werken waardoor zij op korte termijn meer inkomsten hebben. De minister van OCW zet met het bbl-offensief in op betere bekendheid van de beroeps begeleidende leerweg en een gemakkelijkere overstap van studenten van de beroeps opleidende leerweg (bol) naar bbl. De minister heeft het voornemen om de bbl financieel aantrekkelijker maken door het bbl-minimumloon (variatie op het minimumjeugdloon) gelijk te trekken met het reguliere minimumjeugdloon. Dit kan de prikkel om ongediplomeerd aan het werk te gaan verminderen. De minister zal de Tweede Kamer voor de zomer over de voortgang van het bbl-offensief informeren. Daarnaast wil de minister van OCW dat alle studenten een stagevergoeding ontvangen. Momenteel worden de mogelijkheden om dit wettelijk te verankeren verkend.

10

1

De letter J heeft alleen betrekking op 36 545.

2

Kamerstukken I 2024-2025, 36.545/36.488, I.

3

Deloitte, "Financiële gezondheid: bijna de helft van Nederland financieel kwetsbaar, ondanks stappen vooruit”, maart 2025.

4

Kamerstukken I 2024-2025, 36.545/36.488, I.

5

Deloitte, “Financiële gezondheid: bijna de helft van Nederland financieel

kwetsbaar, ondanks stappen vooruit”, maart 2025.

6

Kamerstukken II 2024/25, 36600 nr. 49.

7

CPB (2020). Kansrijk Arbeidsmarktbeleid - update minimumloonbeleid. Pagina 19.


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.