Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van KGG over definitief ontwerp-Klimaatplan 2025-2030 - Kabinetsaanpak Klimaatbeleid - Hoofdinhoud
Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. BI toegevoegd aan dossier 32813 - Kabinetsaanpak Klimaatbeleid.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Kabinetsaanpak Klimaatbeleid; Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van KGG over definitief ontwerp-Klimaatplan 2025-2030 |
---|---|
Documentdatum | 30-05-2025 |
Publicatiedatum | 30-05-2025 |
Nummer | KST32813BI |
Kenmerk | 32813, nr. BI |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2024-2025
32 813
BI
Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 27 mei 2025
De vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei1 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Klimaat en Groene Groei over definitief ontwerp-Klimaatplan 2025-2035. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:
-
•De uitgaande brief van 16 april 2025.
-
•De antwoordbrief van 26 mei 2025.
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei,
Karthaus
1 Samenstelling:
Van Langen-Visbeek (BBB) (ondervoorzitter), Oplaat (BBB), Panman (BBB), Crone (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA) (voorzitter), Thijsssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Vos (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD), Van de Sanden (VVD), Petersen (VVD), Bovens (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Dittrich (D66), Van Strien, (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (JA21), Van Aelst-den Uijl (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)
kst-32813-BI
ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2025
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN / KLIMAAT EN GROENE GROEI
Aan de Minister van Klimaat en Groene Groei
Den Haag, 16 april 2025
De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief van 14 maart 2025 ter aanbieding van definitief ontwerp-Klimaatplan
2025-2035.1 De leden van de fracties van BBB, D66, PvdD en JA21 hebben naar aanleiding daarvan een aantal vragen en opmerkingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van BBB
De fractieleden van de BBB zijn zeer verheugd over de aanbieding van het definitief ontwerp-Klimaatplan. Het leest als een gedegen plan dat zich voornamelijk richt op de klimaatdoelstelling waar Nederland zich aan gecommitteerd heeft middels het Klimaatakkoord van Parijs. Een klimaatbeleid dat nu ook al enige jaren onderweg is en waar de eerste (bij)effecten zichtbaar van worden.
Hoofdstuk 6 «Doelbereik, Monitoring & Evaluatie» van het ontwerp-Klimaatplan bevat een vermelding van het evalueren van rechtvaardigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van klimaatbeleid.2
De fractieleden van de BBB vragen u een evaluatie aan het Klimaatplan toe te voegen van de impact van het gebruik en produceren van middelen / instrumenten op het milieu die nodig zijn om het klimaatbeleid uit te voeren. Middelen zoals accu's, windmolens, zonnepanelen, etc. Het gaat hierbij om een evaluatie van ons handelen op het milieu, alsmede op klimaat, water, bodem, mensen en dieren.
Hoe gaat u de impact van deze middelen / instrumenten evalueren gedurende de productlevenscyclus (van grondstofwinning, de bouw van het instrument tot en met het recyclen van de gebruikte materialen)?
Kunt u aangeven hoe ook de maatschappelijke impact en de impact op het ondernemersklimaat (inclusief concurrentiekracht) wordt meegenomen in de evaluatie van het klimaatbeleid?
Kunt u aangeven hoe, na evaluatie, de eventuele negatieve effecten van het klimaatbeleid door u worden vertaald in mitigerende maatregelen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De fractieleden van D66 constateren, samen met de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling), dat het plan een veelheid aan uitgangspunten, denkrichtingen, visies, en kaders kent, maar geen duidelijke keuzes maakt over (nieuwe) maatregelen op de korte, middellange, en lange termijn en het geld dat daarvoor nodig is.3 Dat terwijl de uitstoot van broeikasgassen minder hard daalt dan nodig is om het wettelijke doel in 2030 te kunnen halen.4
In het Klimaatplan benadrukt u het belang om tempo te maken. Waarom zijn er in de afgelopen negen maanden dan geen concrete nieuwe
maatregelen aangekondigd om de uitstoot van broeikasgassen verder naar beneden te brengen? Wanneer gaat u wel concrete (financiële) keuzes maken?
De Afdeling adviseert om een tussendoel voor emissiereductie in 2040 vast te leggen.5 De Europese Commissie adviseert een tussendoel van 90% broeikasgasreductie in 2040. Het kabinet geeft in het Klimaatplan aan een tussendoel van 90% reductie een «logische tussenstap op weg naar klimaatneutraliteit» te vinden.6 Verder heeft het kabinet in het Hoofdlijnenakkoord afgesproken vast te houden aan de gemaakte klimaatafspraken. Waarom kiest u er desalniettemin voor het tussendoel niet wettelijk vast te leggen? Dit voorjaar wordt een voorstel voor een wijziging van de Europese Klimaatwet verwacht. Wat wordt uw inzet voor de onderhandelingen over dit voorstel? Mocht het tussendoel van 90% (of een ander percentage) in de Europese Klimaatwet worden vastgelegd, wat zijn dan de gevolgen voor Nederland? Wordt dit tussendoel dan wel opgenomen in de Klimaatwet? De fractieleden van D66 zijn van mening dat Nederland in 2040 klimaatneutraal moet zijn. Bent u bereid om uw ambitie aan te scherpen?
U verwacht veel van innovatie voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw. De Afdeling wijst erop dat in Europees verband de verwachting op dit moment is dat technologische innovatie niet genoeg zal zijn om de uitstoot voldoende terug te brengen.7 De Afdeling verwijst daarbij naar de «Strategic Dialogue on the future of EU agriculture» van de Europese Commissie en het recent uitgebrachte rapport «Verkenning effecten landbouwinnovaties» van de WUR.8 Dit rapport concludeert dat het realistisch is dat naast technologische innovaties ook wijzigingen in de landbouwstructuur nodig zijn. U gaat in het Nader rapport niet in op deze opmerking van de Afdeling. De fractieleden van D66 ontvangen graag alsnog een reflectie op deze opmerkingen van de Afdeling en de genoemde rapporten. Dit kabinet bezuinigt enorm op onderwijs, onderzoek en ontwikkeling. Hoe rijmt u deze bezuinigingen met de grote verwachtingen van innovatie in de landbouwsector om de uitstoot terug te brengen?
Gemeenten en andere medeoverheden zijn nodig om het nationale klimaat- en energiebeleid uit te voeren. De Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) heeft in 2024 geadviseerd om in totaal 5,9 miljard euro in de periode van 2025 tot en met 2030 beschikbaar te maken voor de uitvoering van het klimaat- en energiebeleid.9 Hoeveel geld is er al beschikbaar voor medeoverheden en hoeveel zou dit bedrag moeten worden opgehoogd? Wanneer neemt u een besluit over de aanvullende middelen? Hoe verhouden de extra middelen die nodig zijn voor medeoverheden zich tot de bezuinigingen op de Specifieke Uitkeringen (SPUK's) en de korting op het gemeentefonds vanaf 2026, waardoor gemeenten onvoldoende geld van het Rijk krijgen om de al bestaande taken uit te voeren (het «ravijnjaar»)?
Op 4 februari 2025 heeft de Maatschappelijke Alliantie, een brede groep van bedrijven, boeren, werknemers, klimaat- en andere maatschappelijke organisaties, het kabinet opgeroepen tot stabiel, stevig, realistisch en uitvoerbaar klimaatbeleid.10 De fractieleden van D66 onderschrijven hun hoofdlijn «niets doen is geen optie, en bovendien niet gratis».11 Stuurt u erop dat de doorrekening van uw pakket leidt tot een 24 megaton reductie? Zo nee, deelt u de opvatting van de leden van de D66-fractie dat het nemen van onvoldoende maatregelen zal leiden tot onvoorspelbaarheid en onzekerheid?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van PvdD
De fractieleden van de PvdD vragen welke consequenties de bezuinigingen in de begroting 2025 hebben op de doeltreffendheid en doelmatigheid van het Klimaatplan. Zo wordt er bijvoorbeeld in de Nota van Antwoord gesproken over de bijdrage van internationale samenwerking en ontwikkelingshulp aan klimaatrechtvaardigheid.12
Hoe kijkt u naar de plannen op het gebied van kernenergie vanuit het perspectief van intergenerationele rechtvaardigheid? Vele toekomstige generaties worden opgescheept met ons kernafval - dat is toch niet rechtvaardig?
Als u verschillende duurzaamheidstransities integraal wil adresseren, zal u ook zogenaamde «phasing out» maatregelen dienen te nemen. Dit betreft het uitfaseren van niet-duurzame activiteiten (zoals niet duurzame landbouw, gebruik van fossiele brandstoffen). De fractieleden van de PvdD vragen welke maatregelen met betrekking tot het uitfaseren u neemt om verschillende duurzaamheidsdoelen integraal te realiseren.
Waarom kiest u ervoor om geen tussendoel in 2040 in de Klimaatwet op te nemen? Snellere implementatie van klimaatbeleid voorkomt klimaatverandering. Waarom uitstel van onvermijdbare maatregelen?
U kiest ervoor om fossiele subsidies in EU en internationaal verband af te bouwen. Wat doet u concreet om het tempo hoog te houden in deze internationale samenwerkingsverbanden? Welke fossiele subsidies zijn al aangepakt door de COFFIS coalitie en de EU?
De fractieleden van de PvdD onderschrijft de noodzaak van de eiwittran-sitie, niet alleen in het kader van het klimaatbeleid maar ook ander duurzaamheidsbeleid en voor de belangen van dieren die in de veehouderij worden gehouden. Uw inzet richt zich echter alleen op de consump-tiekant, terwijl de productie van plantaardige eiwitten ook aandacht behoeft. Hoe ondersteunt u boeren die (ecologische) plantaardige eiwitten (willen gaan) produceren?
De fractieleden van de PvdD missen aandacht voor de rol van kunstmest. De productie van kunstmest is energie intensief en het gebruik van kunstmest is niet duurzaam. Hoe wilt u de transitie naar een duurzame landbouw versnellen?
In de Nota van Antwoord noemt u duurzame brandstoffen in de luchtvaart.13 Welke grondstoffen worden hier bedoeld? Betreffen dit onder andere dierlijke bijproducten, en zo ja, welke? Hoe ziet u de relatie tussen de transitie naar duurzame landbouw en het inzetten op restproducten uit diezelfde niet-duurzame en niet-diervriendelijke landbouw en veehouderij in de energietransitie? Dit past toch niet in een integraal duurzaamheids-beleid? Hoe ondersteunt u de inzet van deze zogenaamde duurzame brandstof voor de luchtvaart?
Waarom kiest u ervoor te wachten met de ontwikkeling van een sociaal-economische structuuranalyse tot de begroting van 2026? De fractieleden van de PvdD stellen dat juist bij een meerjarig Klimaatplan zo'n structuurplan - of in ieder geval de grote lijnen van het economische beleid relevant voor het klimaatbeleid - richting zou kunnen geven. Hoe ziet u de relatie tussen economisch beleid en klimaatbeleid? Zijn er sectoren, bedrijvigheid of activiteiten die niet passen in een klimaatneutrale samenleving?
De fractieleden van de PvdD stellen dat gedragsverandering nog te vaak wordt gezien als het beïnvloeden van gedrag van individuen terwijl ook sociale, financiële en economische factoren gedrag beïnvloeden, zoals ook wordt erkend in het Nader Rapport.14 Welke maatregelen neemt u om deze factoren te veranderen?
Gedragsverandering betreft daarnaast niet alleen individuele consumenten maar ook bijvoorbeeld het bedrijfsleven. Welke maatregelen neemt u om gedragsverandering ook in deze groep te beïnvloeden?
Ondanks het rijke «ecosysteem» aan klimaatbeleid (Klimaatplan, nota, jaarlijkse bijstelling van beleidsmix) missen de fractieleden van de PvdD ambitie en visie. Hoe ziet een klimaatneutrale Nederlandse (en mondiale) samenleving en economie eruit? Welke activiteiten passen daar in en welke niet? Welke activiteiten moeten we dus uitfaseren of stopzetten? Hoe zorgen we ervoor dat werknemers die nu nog werken in de niet-duurzame bedrijfstakken of bedrijven een baan kunnen vinden in een duurzame bedrijfstak?
U bent voornemens een klimaatinclusief begrotingsraamwerk te creëren. U volgt hierbij niet de definities en classificaties van uitgaven en inkomsten die aansluiten bij Europese methoden.15 Waarom maakt u deze keuze? Wat is het verschil tussen de Europese methoden en uw methodiek?
Bent u voornemens het concept van brede welvaart verder te integreren in de begroting, dus niet alleen klimaat, maar ook andere duurzaamheids-doelen zoals biodiversiteit, waterkwaliteit, het tegengaan van vervuiling? Bent u bereid ook voor deze bredere doelen de «cost of inaction» te integreren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van JA21
Graag ontvangen de fractieleden van JA21 een totaaloverzicht van geprojecteerde uitgaven aan het Klimaatplan. Voor de zekerheid, aangezien dit de vorige keer mis ging, ook informeel: hoeveel gaat het Klimaatplan in totaal kosten? Wie betaalt dat precies en hoe wordt dit gefinancierd zonder de staatsschuld op te jagen?
In het Klimaatplan wordt sterk ingezet op subsidies voor onder andere warmtepompen, elektrische auto's en verduurzaming van vastgoed. Wie profiteren het meest van deze subsidies? Uitgaven aan de genoemde doelen passen volledig in het straatje van wat men de «havermelkelite» noemt. De toch al comfortabele hogere middenklasse profiteert. Klopt dit? Zo nee, waarom niet? In hoeverre bereiken deze miljarden de lagere inkomensgroepen? Hoe wordt dit gecontroleerd?
Volgens de leden van de JA21-fractie bezigt het plan slogans als «de vervuiler betaalt» én «bijdrage naar draagkracht», maar de maatregelen kunnen leiden tot hogere woonlasten, hogere prijzen voor goederen/ diensten en investeringen die burgers moeten doen. Hoe worden huishoudens beschermd tegen te hoge lasten? Wat als ze simpelweg niet kunnen betalen? Bent u het met de fractieleden van JA21 eens dat de kosten die de veronderstelde vervuiler maakt, linksom of rechtsom worden afgewenteld op de burger?
Veel productie en grondstofwinning vinden plaats in het buitenland (met vaak minder strenge milieuwetten). Gaat Nederland niet gewoon zijn vervuiling exporteren? En hoe duurzaam is dat eigenlijk? Bestaan er analyses over deze verplaatsingseffecten en de klimaatimpact daarvan?
Als het antwoord op al deze vragen neerkomt op «dat moet nog worden uitgewerkt» en «dat is pas later aan de orde», hoe moet dit Klimaatplan dan worden geïnterpreteerd? Is het slechts wensdenken? Of geeft dit plan concrete handvatten voor het kabinet de komende jaren? Zo ja, welke langetermijnagenda wat betreft wetgeving zit hierachter? De fractieleden van JA21 ontvangen graag een lijstje met de gewenste wetsvoorstellen die gepland staan om dit «Klimaatplan» te realiseren.
De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei zien met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangen deze graag binnen vier weken, na dagtekening van deze brief.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken / Klimaat en Groene Groei,
S.M. Kluit
BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 mei 2025
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de fracties van de BBB, D66, PvdD en JA21 over het definitief ontwerp-Klimaatplan 2025-2035 (kenmerk 176746.01U, ingezonden op 16 april 2025).
De Minister van Klimaat en Groene Groei,
S.Th.M. Hermans
Vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de BBB 1
Hoofdstuk 6 «Doelbereik, Monitoring & Evaluatie» van het ontwerp-Klimaatplan bevat een vermelding van het evalueren van rechtvaardigheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van klimaatbeleid. De fractieleden van de BBB vragen u een evaluatie aan het Klimaatplan toe te voegen van de impact van het gebruik en produceren van middelen/ instrumenten op het milieu die nodig zijn om het klimaatbeleid uit te voeren. Middelen zoals accu's, windmolens, zonnepanelen, etc. Het gaat hierbij om een evaluatie van ons handelen op het milieu, alsmede op klimaat, water, bodem, mensen en dieren. Hoe gaat u de impact van deze middelen/instrumenten evalueren gedurende de productlevenscyclus (van grondstofwinning, de bouw van het instrument tot en met het recyclen van de gebruikte materialen)? Kunt u aangeven hoe ook de maatschappelijke impact en de impact op het ondernemersklimaat (inclusief concurrentiekracht) wordt meegenomen in de evaluatie van het klimaatbeleid? Kunt u aangeven hoe, na evaluatie, de eventuele negatieve effecten van het klimaatbeleid door u worden vertaald in mitigerende maatregelen?
Antwoord
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) monitort als onderdeel van de klimaatwetcyclus jaarlijks het effect van het klimaatbeleid (ex ante) en de voortgang van de klimaatdoelen. Daarin worden de emissies van productie binnen de landsgrenzen meegenomen. Ketenemissies in het buitenland vallen daar niet onder, maar zijn onderwerp van Europees beleid en de mondiale inzet. Het kabinet verkent daarnaast manieren om de grip op ketenemissies te versterken. Het kabinet zal in navolging van het Klimaatplan verkennen hoe een ketenemissiereductiedoel voor de Europese Unie effectief bij kan dragen aan het beleid gericht op de energie- en grondstoffentransitie. Afhankelijk van de uitkomst zal het kabinet hier in EU-verband voor pleiten. Verder zet het kabinet erop in om ketenemissiereductie in het beleidsinstrumentarium te waarderen. Het kabinet onderzoekt tevens hoe bedrijven en organisaties het beste ondersteund kunnen worden bij de klimaatplannen die zij vrijwillig of verplicht (CSDDD) opstellen. Effecten op de maatschappij en het ondernemingsklimaat (inclusief concurrentiekracht) worden integraal gewogen als onderdeel van de jaarlijkse beleidscyclus op basis van de Klimaatwet. Ook wordt jaarlijks een speelveldtoets uitgevoerd.16
Kennis over de relatieve impact van technieken voor de energietransitie en afwegingen daarover worden doorlopend meegenomen in het energie-en circulaire economiebeleid. Bijvoorbeeld door de impact van de energietransitie op grondstoffenverbruik te minimaliseren via de Nationale Grondstoffenstrategie. Ook wordt gewerkt aan inbedding van circulaire randvoorwaarden in het energie- en klimaatinstrumentarium. Het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) bevat maatregelen voor belangrijke productgroepen zoals windparken en zon-pv-systemen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
1
In het Klimaatplan benadrukt u het belang om tempo te maken. Waarom zijn er in de afgelopen negen maanden dan geen concrete nieuwe maatregelen aangekondigd om de uitstoot van broeikasgassen verder naar beneden te brengen? Wanneer gaat u wel concrete (financiële) keuzes maken?
Antwoord
Het kabinet heeft voor de besluitvorming over eventueel alternatief beleid de klimaatcyclus gevolgd, zoals deze ook voorgaande jaren is gevolgd. Dit vanwege het belang van zorgvuldige besluitvorming en aansluiting bij de begrotingscyclus. Dat betekent niet dat er ondertussen niets is gebeurd. Het kabinet heeft met de Klimaat- en Energienota 2024 al versneld een aantal maatregelen aangekondigd om tempo te maken in de uitvoering. Onder andere gericht op het verminderen van netcongestie op het elektriciteitsnet.
Het kabinet heeft daarnaast op 25 april jl. het «pakket voor Groene Groei: voor een weerbaar energiesysteem en een toekomstbestendige industrie» gepresenteerd.17 De overgang naar een duurzame energievoorziening is nog steeds cruciaal. En de uitrol ervan, zoals afgesproken in het Klimaat-akkoord, is flink gevorderd maar loopt nu tegen grenzen aan: beperkingen in netcapaciteit, beperkingen door stikstofuitstoot en beperkingen in beschikbaar personeel. Dat leidt ertoe dat bedrijven en maatschappelijke instellingen die willen investeren in verduurzaming dat nu niet kunnen, simpelweg omdat ze bijvoorbeeld geen aansluiting op het stroomnet kunnen krijgen. Met dit pakket neemt het kabinet daarom maatregelen die allereerst gericht zijn op het op orde brengen van de randvoorwaarden, zodat bestaande afspraken goed uitgevoerd kunnen worden. Daarnaast geeft het pakket ruimte voor groene groei, door het verbeteren van de concurrentiekracht van de industrie, en te zorgen dat investeren in verduurzaming weer aantrekkelijker wordt. We zetten concrete stappen in alle sectoren - de industrie, elektriciteit, landbouw, de gebouwde omgeving en mobiliteit. Stappen die zowel op korte termijn haalbaar zijn én op lange termijn verstandig. Op weg naar het einddoel dat we voor ogen hebben: een sterk, schoon en weerbaar Nederland. Bijlage 1 van de betreffende Kamerbrief geeft een volledig overzicht van alle maatregelen. De financiële verwerking is ook in die bijlage opgenomen en alle subsidies uit het Klimaatfonds zijn toegelicht in het ontwerp-Meerjarenprogramma
2026 van het Klimaatfonds dat als bijlage 2 bij de genoemde Kamerbrief is verzonden.
2
De Afdeling adviseert om een tussendoel voor emissiereductie in 2040 vast te leggen. De Europese Commissie adviseert een tussendoel van 90% broeikasgasreductie in 2040. Het kabinet geeft in het Klimaatplan aan een tussendoel van 90% reductie een «logische tussenstap op weg naar klimaatneutraliteit» te vinden. Verder heeft het kabinet in het Hoofdlijnenakkoord afgesproken vast te houden aan de gemaakte klimaatafspraken. Waarom kiest u er desalniettemin voor het tussendoel niet wettelijk vast te leggen? Dit voorjaar wordt een voorstel voor een wijziging van de Europese Klimaatwet verwacht. Wat wordt uw inzet voor de onderhandelingen over dit voorstel? Mocht het tussendoel van 90% (of een ander percentage) in de Europese Klimaatwet worden vastgelegd, wat zijn dan de gevolgen voor Nederland? Wordt dit tussendoel dan wel opgenomen in de Klimaatwet? De fractieleden van D66 zijn van mening dat Nederland in 2040 klimaatneutraal moet zijn. Bent u bereid om uw ambitie aan te scherpen?
Antwoord
Met dit Klimaatplan loopt het kabinet niet vooruit op de Europese besluitvorming en kiest het ervoor geen nationaal tussendoel voor 2040 vast te leggen in de Klimaatwet. Dit is ook niet vereist vanuit het Europese beleid. Wel onderschrijft het kabinet het door de Europese Commissie aanbevolen EU-doel van netto 90% reductie in 2040 ten opzichte van 1990.
Het kabinet ziet op basis van kennis en inzichten -90% als logische tussenstap op weg naar klimaatneutraliteit voor Nederland in 2050 en heeft dit als vertrekpunt gebruikt voor het formuleren van het indicatieve reductiepad voor Nederland.
In de EU zet het kabinet zich in voor een tussendoel voor 2040 dat haalbaar is, in lijn met de wetenschap en de afspraken in het Parijsakkoord. Deze doelstelling biedt stabiliteit en investeringszekerheid voor bedrijven. Knelpunten zoals netcongestie, langdurige en complexe vergunningsverleningsprocedures en tekort aan financiering, betaalbare duurzame energie en grondstoffen, hebben invloed op het realiseren en het tempo van de transitie. Het kabinet pleit daarom voor een stevig uitvoeringspakket op EU-niveau om deze knelpunten op te lossen. Tevens is de koppeling met de Clean Industrial Deal (CID) hiervoor van groot belang.
De verdeling van de opgave tussen lidstaten en sectoren, en daarmee ook de gevolgen voor Nederland, is nog niet vastgesteld en zal afhangen van het beleid dat door de Commissie zal worden voorgesteld om het doel te realiseren. Het beleidspakket volgt naar verwachting in 2026. Hiertoe behoren naar verwachting herzieningen van de Effort Sharing Regulation (ESR), het Emissiehandelssysteem (ETS) en de Verordening voor landgebruik, landgebruiksverandering en bosbouw (LULUCF). CE Delft heeft een impactanalyse van het Klimaatplan 2025-2035 gemaakt met het jaar 2040 als uitgangspunt18. De analyse is gebaseerd op een doorvertaling van de Europese impact assessment en een doorrekening van het macro-economische mode E3ME. Hiermee geeft de impactanalyse een doorkijk naar de gevolgen van het EU 2040 doel in Nederland voor o.a. huishoudens, kosten van het energiesysteem, werkgelegenheid, gezondheid en biodiversiteit.
3
U verwacht veel van innovatie voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw. De Afdeling wijst erop dat in Europees verband de verwachting op dit moment is dat technologische innovatie niet genoeg zal zijn om de uitstoot voldoende terug te brengen. De Afdeling verwijst daarbij naar de «Strategic Dialogue on the future of EU agriculture» van de Europese Commissie en het recent uitgebrachte rapport «Verkenning effecten landbouwinnovaties» van de WUR. Dit rapport concludeert dat het realistisch is dat naast technologische innovaties ook wijzigingen in de landbouwstructuur nodig zijn. U gaat in het Nader rapport niet in op deze opmerking van de Afdeling. De fractieleden van D66 ontvangen graag alsnog een reflectie op deze opmerkingen van de Afdeling en de genoemde rapporten. Dit kabinet bezuinigt enorm op onderwijs, onderzoek en ontwikkeling. Hoe rijmt u deze bezuinigingen met de grote verwachtingen van innovatie in de landbouwsector om de uitstoot terug te brengen?
Antwoord
Innovatie is een belangrijke pijler in het klimaatbeleid. Verschillende onderzoeken laten zien dat met innovaties, zoals technische en manage-mentmaatregelen op het gebied van stal, mest(opslag), dier en voer, een flinke broeikasgasemissiereductie kan worden behaald. Het toepassen van innovatieve maatregelen is een van de mogelijkheden voor ondernemers om doelsturing in te vullen en hun bedrijfsspecifieke doelen te halen. Hierbij is het van belang dat goed gemonitord wordt of en hoe het volledige potentieel van deze maatregelen in de praktijk wordt behaald. Omdat innovatiemaatregelen nog niet zijn uitontwikkeld mag verwacht worden dat innovatie ook na 2030 zal leiden tot een verdere reductie van de emissie van broeikasgassen.
In het kader van de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel is verder besloten19 om € 750 miljoen te reserveren voor de vrijwillige beëindigingsregeling en € 627 miljoen voor de extensiveringsregeling. Deze inzet van het kabinet zal ook bijdragen om de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw te verminderen.
4
Gemeenten en andere medeoverheden zijn nodig om het nationale klimaat- en energiebeleid uit te voeren. De Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) heeft in 2024 geadviseerd om in totaal 5,9 miljard euro in de periode van 2025 tot en met 2030 beschikbaar te maken voor de uitvoering van het klimaat en energiebeleid. Hoeveel geld is er al beschikbaar voor medeoverheden en hoeveel zou dit bedrag moeten worden opgehoogd? Wanneer neemt u een besluit over de aanvullende middelen? Hoe verhouden de extra middelen die nodig zijn voor medeoverheden zich tot de bezuinigingen op de Specifieke Uitkeringen (SPUK's) en de korting op het gemeentefonds vanaf 2026, waardoor gemeenten onvoldoende geld van het Rijk krijgen om de al bestaande taken uit te voeren (het «ravijnjaar»)?
Antwoord
Gemeenten en provincies voeren een groot deel van het Nederlandse klimaatbeleid uit en dragen daarmee onder meer actief bij aan een zekere, betaalbare energievoorziening. Dit is een complexe opgave en vergt aanzienlijke uitvoeringskracht. Daarom is door het kabinet Rutte IV in totaal € 5,6 miljard uitgetrokken aan uitvoeringsmiddelen voor de jaren 2023 tot en met 2030. Dit bedrag is gebaseerd op het advies van de Raad voor het Openbaar Bestuur van 25 januari 2021. Zoals vastgesteld in het hoofdlijnenakkoord is er vanaf 2026 een korting doorgevoerd op alle specifieke uitkeringen (SPUK's), zodoende ook deze.
De taken voor gemeenten en provincies op het gebied van klimaat en energie zijn afgelopen jaren fors toegenomen. In hun evaluatie van 2024 berekende de ROB een toename aan benodigde capaciteit van 45%. Met name bij provincies zijn relatief veel nieuwe taken ontstaan rond het aanpakken van netcongestie, opstellen van energievisies, afstemmen vraag en aanbod van energie, integraal programmeren en opstellen provinciale Meerjaren Investeringsprogramma's Energie en Klimaat. Specifiek voor de uitvoering van het toegenomen takenpakket van de provincies in de energietransitie, heeft het kabinet voor de jaren 2026 tot en met 2030 € 50 mln aan uitvoeringsmiddelen beschikbaar gemaakt.20 Voor gemeenten zijn geen aanvullende middelen beschikbaar gesteld.
5
Op 4 februari 2025 heeft de Maatschappelijke Alliantie, een brede groep van bedrijven, boeren, werknemers, klimaat- en andere maatschappelijke organisaties, het kabinet opgeroepen tot stabiel, stevig, realistisch en uitvoerbaar klimaatbeleid. De fractieleden van D66 onderschrijven hun hoofdlijn «niets doen is geen optie, en bovendien niet gratis». Stuurt u erop dat de doorrekening van uw pakket leidt tot een 24 megaton reductie? Zo nee, deelt u de opvatting van de leden van de D66-fractie dat het nemen van onvoldoende maatregelen zal leiden tot onvoorspelbaarheid en onzekerheid?
Antwoord
Het kabinet zet een extra stap om het 55% doel weer binnen bereik te krijgen. Om dat voor elkaar te krijgen, kiest het kabinet voor maatregelen die logisch aansluiten bij een (bredere) beweging die al in gang gezet is en die ook na 2030 door moet gaan. De afgelopen maanden hebben diverse partijen uit de samenleving advies gegeven aan het kabinet gericht op de klimaat- en energiebesluitvorming. Ook de Maatschappelijke Alliantie heeft voorstellen aangedragen gericht op het versnellen van de klimaat- en energietransitie. Zij benadrukken het belang van continuïteit in het beleid en de uitvoering van het klimaatbeleid voor burgers, maatschappelijke instellingen en ondernemers in Nederland.
Om minder kwetsbaar te worden voor geopolitieke ontwikkelingen is het cruciaal om stevig vaart te maken met de energietransitie. De agenda voor verduurzaming en de agenda voor veiligheid en een weerbare industrie lopen parallel in deze geopolitieke omstandigheden. De klimaat- en energietransitie is een verbouwing die tijd kost en veel vraagt van alle betrokkenen. Onderweg zijn er onvoorziene zaken en gaan dingen niet altijd zoals gepland. We passen dan aan, stellen bij en versnellen waar het kan. Dat doet het kabinet met het pakket aan maatregelen van 25 april jl.: maatregelen die ruimte geven aan groene groei en die erop gericht zijn de uitvoering vlot te trekken om voor elkaar te krijgen wat we afgesproken hebben.
De verwachting is dat met dit pakket het emissiereductiedoel voor 2030, namelijk 55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990, binnen bereik komt, dat wil zeggen binnen de bandbreedte van de raming voor 2030. In de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) 2025, die met Prinsjesdag verschijnt, zal na integrale doorrekening door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) blijken wat het daadwerkelijke doelbereik in 2030 is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van PvdD
1
De fractieleden van de PvdD vragen welke consequenties de bezuinigingen in de begroting 2025 hebben op de doeltreffendheid en doelmatigheid van het Klimaatplan. Zo wordt er bijvoorbeeld in de Nota van Antwoord gesproken over de bijdrage van internationale samenwerking en ontwikkelingshulp aan klimaatrechtvaardigheid.
Antwoord
Bezuinigingen in de begroting hebben doorgaans een negatief effect op doelbereik: er kan immers minder worden gerealiseerd met minder middelen. Het kabinet houdt vast aan de bestaande afspraken en prioriteert scherp op welke maatregelen nodig zijn en voor welk bedrag. Ten aanzien van internationale samenwerking draagt Nederland internationaal gezien zijn steentje bij aan internationale klimaatfinanciering, en de inzet is dat we dat ook blijven doen. Klimaatfinanciering is veel meer dan alleen wat er in de begroting voor ontwikkelingssamenwerking voor klimaat is gereserveerd. De middelen op dat subartikel van de begroting nemen inderdaad af, maar tegelijkertijd neemt het budget voor voedselzekerheid en watermanagement toe. Deze extra inzet zal ook worden gericht op het tegengaan van de negatieve gevolgen van klimaatverandering en kwalificeert dus ook als klimaatfinanciering. Door meer het accent te leggen op adaptatiefinanciering komt Nederland tegemoet aan een grote vraag van ontwikkelingslanden. Verder is Nederland goed in het mobiliseren van private klimaatinvesteringen en wordt deze aanpak versterkt voortgezet. Deze tellen ook mee voor de Nederlandse klimaatfinanciering. Tot slot telt in het nieuwe klimaatfinancieringsdoel (tijdens COP29 afgesproken), anders dan voorheen, alle klimaatfinanciering van multilaterale ontwikkelingsbanken mee. Deze banken verwachten bovendien dat deze bijdrage zal stijgen, waarmee ook de Nederlandse bijdrage langs deze weg omhoog gaat.
2
Hoe kijkt u naar de plannen op het gebied van kernenergie vanuit het perspectief van intergenerationele rechtvaardigheid? Vele toekomstige generaties worden opgescheept met ons kernafval - dat is toch niet rechtvaardig?
Antwoord
Het kabinet heeft de ambitie om meer kernenergie op te wekken in Nederland. Dat betekent dat er ook meer radioactief afval bij zal komen in de komende decennia dan waarmee in eerder beleid rekening werd gehouden. Vanwege die grotere hoeveelheid wil het kabinet de oplossing fors naar voren halen. Het kabinet heeft, bij monde van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, in september 2024 aangekondigd om eerder te besluiten over het definitief opslaan van radioactief afval, de zogeheten eindberging.22 Eigenlijk zou dit pas in 2100 gebeuren. De besluitvorming gebeurt in een zeer zorgvuldig en stapsgewijs proces dat in 2027 wordt gestart. Hiermee zorgt het kabinet ervoor dat de eindberging niet als probleem aan toekomstige generaties wordt overgelaten. Alle belanghebbenden krijgen de ruimte om hierover mee te praten. Uiteindelijk is het de bedoeling om rond 2050 tot een keuze voor de locatie van de eindberging te komen. Tot er een eindberging is ligt het radioactief afval veilig bovengronds opgeslagen bij de COVRA in Zeeland.
3
Als u verschillende duurzaamheidstransities integraal wil adresseren, zal u ook zogenaamde «phasing out» maatregelen dienen te nemen. Dit betreft het uitfaseren van niet-duurzame activiteiten (zoals niet duurzame landbouw, gebruik van fossiele brandstoffen). De fractieleden van de PvdD vragen welke maatregelen met betrekking tot het uitfaseren u neemt om verschillende duurzaamheidsdoelen integraal te realiseren.
Antwoord
De inzet van beleid via normeren, beprijzen en subsidiëren is erop gericht om duurzame activiteiten te stimuleren en niet-duurzame activiteiten te ontmoedigen. Een voorbeeld hiervan is het beleid gericht op het stimuleren van elektrificatie personenvervoer via o.a. normering lease-markt. Het beleid is er op gericht dat partijen de nodige maatregelen nemen zodat zij de uitstoot beperken en de transitie kunnen doormaken.
4
Waarom kiest u ervoor om geen tussendoel in 2040 in de Klimaatwet op te nemen? Snellere implementatie van klimaatbeleid voorkomt klimaatverandering. Waarom uitstel van onvermijdbare maatregelen?
Antwoord
Zie de beantwoording van vraag 2 van de fractie van D66.
5
U kiest ervoor om fossiele subsidies in EU en internationaal verband af te bouwen. Wat doet u concreet om het tempo hoog te houden in deze internationale samenwerkingsverbanden? Welke fossiele subsidies zijn al aangepakt door de COFFIS coalitie en de EU?
Antwoord
In COFFIS hebben de leden afgesproken om transparantie te geven over fossiele subsidies en uitfaseerstrategieën te ontwikkelen. Zes landen hebben inmiddels een inventaris gepubliceerd en we verwachten in de komende maanden meer gepubliceerde inventarissen. Onder leiding van Nederland en het secretariaat IISD (International Institute for Sustainable Development) is een format uitgewerkt voor de uitfaseerstrategieën. Nederland is als voorzitter continu in gesprek met potentiële nieuwe leden om de coalitie uit te bereiden.
De nieuwe Europese Commissie heeft aangekondigd een routekaart op te stellen voor de uitfasering van fossiele brandstofsubsidies, maar heeft deze routekaart nog niet gepubliceerd. Het kabinet heeft met een non-paper23 een eerste aanzet gegeven om de Europese dialoog hierover verder te versterken. Daarnaast blijft het kabinet zich inzetten op versterking van bestaande Europese beprijzings-instrumenten, zoals het emissiehandelssysteem (EU ETS) en het koolstofcorrectie-mechanisme aan de grens (CBAM). Ook wordt ingezet op het verhogen van minimumtarieven en het schrappen van vrijstellingen in de Europese richtlijn energiebelastingen (ETD).
6
De fractieleden van de PvdD onderschrijft de noodzaak van de eiwittran-sitie, niet alleen in het kader van het klimaatbeleid maar ook ander duurzaamheidsbeleid en voor de belangen van dieren die in de veehouderij worden gehouden. Uw inzet richt zich echter alleen op de consump-tiekant, terwijl de productie van plantaardige eiwitten ook aandacht behoeft. Hoe ondersteunt u boeren die (ecologische) plantaardige eiwitten (willen gaan) produceren?
Antwoord
Om de teelt van eiwitrijke gewassen te stimuleren is de eco-activiteit «stikstofbindend gewas» in de eco-regeling van het GLB opgenomen. Door de eco-regeling van het GLB (Gemeenschappelijk Landbouwbeleid) worden boeren aangemoedigd activiteiten te gaan inpassen in de bedrijfsvoering die goed zijn voor biodiversiteit, bodem en lucht, klimaat, landschap en water.
7
De fractieleden van de PvdD missen aandacht voor de rol van kunstmest. De productie van kunstmest is energie intensief en het gebruik van kunstmest is niet duurzaam. Hoe wilt u de transitie naar een duurzame landbouw versnellen?
Antwoord
Het kabinet verwacht dat de productie van ammoniak voor kunstmest in Nederland 2040 klimaatneutraal zal gebeuren. De grote producenten OCI en Yara hebben daartoe al plannen uitgewerkt. Het kabinet streeft ernaar om met deze partijen zo snel mogelijk te komen tot maatwerkafspraken. Naast deze maatwerkaanpak wordt met het mestbeleid ingezet op efficiënt en circulair meststoffengebruik, ook ten aanzien van kunstmest. Dat houdt onder andere in dat het gebruik van kunstmest (al) wordt gereguleerd met het oog op de waterkwaliteit en dat Europees ingezet wordt op het mogen vervangen van kunstmest door dierlijke meststoffen (waaronder RENURE).
8
In de Nota van Antwoord noemt u duurzame brandstoffen in de luchtvaart. Welke grondstoffen worden hier bedoeld? Betreffen dit onder andere dierlijke bijproducten, en zo ja, welke? Hoe ziet u de relatie tussen de transitie naar duurzame landbouw en het inzetten op restproducten uit diezelfde niet-duurzame en niet-diervriendelijke landbouw en veehouderij in de energietransitie? Dit past toch niet in een integraal duurzaamheids-beleid? Hoe ondersteunt u de inzet van deze zogenaamde duurzame brandstof voor de luchtvaart?
Antwoord
Duurzame brandstoffen zijn belangrijk om op de korte termijn de luchtvaart te kunnen verduurzamen. Voor het gebruik van duurzame luchtvaartbrandstoffen (SAF) gelden in Europees verband strenge duurzaamheidsregels. Voor de inzet van duurzame luchtvaartbrandstoffen geldt de Europese bijmengverplichting voor SAF sinds dit jaar vanuit de ReFuelEU Aviation-verordening. Deze SAF kan worden gemaakt uit biogrondstoffen, of als synthetische kerosine uit waterstof en CO2. Om duurzame brandstoffen te laten meetellen, mogen vanuit deze verordening enkel biogrondstoffen worden gebruikt die geen bestemming hebben in de voedsel- en voederproductie. Door restproducten in te zetten die laagwaardig zijn en geen hoogwaardiger toepassing hebben, zijn minder fossiele grondstoffen nodig voor de luchtvaart en andere vervoerssectoren. Deze restproducten kunnen zowel een dierlijke als een plantaardige oorsprong hebben. De richtlijn hernieuwbare energie (RED) stelt strenge limieten aan het gebruik van dierlijke vetten. De wettelijk toegestane toepassing van dierlijke vetten uit slachtafval is verdeeld in drie categorieën. Enkel de meest laagwaardige categorieën (1 en 2), die verboden zijn voor toepassing in de voedsel- en voederketen, mogen voor biobrandstoffen worden gebruikt.
9
Waarom kiest u ervoor te wachten met de ontwikkeling van een sociaal-economische structuuranalyse tot de begroting van 2026? De fractieleden van de PvdD stellen dat juist bij een meerjarig Klimaatplan zo'n structuurplan - of in ieder geval de grote lijnen van het economische beleid relevant voor het klimaatbeleid - richting zou kunnen geven. Hoe ziet u de relatie tussen economisch beleid en klimaatbeleid? Zijn er sectoren, bedrijvigheid of activiteiten die niet passen in een klimaatneutrale samenleving?
Antwoord
Er is een sterke samenhang tussen economisch beleid en klimaatbeleid. De nadruk op economisch perspectief en samenhang tussen transities in het Klimaatplan doelen hier ook op. Het Ministerie van EZ werkt momenteel samen met het Ministerie van KGG aan een Industriebrief, die volgens de huidige planning in het najaar aan de Tweede Kamer wordt gezonden. Het Ministerie van KGG werkt tegelijk aan een brief over perspectief van de energie-intensieve industrie, o.a. ter beantwoording van de motie Kostic21 over de toekomst van de Nederlandse energie-intensieve industrie. Beide brieven zullen ook antwoord geven op de gestelde vraag.
Voor wat betreft de sociaaleconomische structuuranalyse erkent het kabinet dat zo'n analyse kan helpen om een toekomstperspectief te schetsen voor Nederland evenals de beleidskeuzes die daaraan bijdragen. Het kabinet vindt het belangrijk om dit in de volle breedte van het beleid te bekijken, en niet uitsluitend voor de klimaatopgave. Vandaar dat het kabinet conform eerdere reactie op het Miljoenennota-advies 2025 van de Raad van State de suggestie van een sociaaleconomische structuuranalyse meeneemt in de voorbereiding voor de begroting 2026.
10
De fractieleden van de PvdD stellen dat gedragsverandering nog te vaak wordt gezien als het beïnvloeden van gedrag van individuen terwijl ook sociale, financiële en economische factoren gedrag beïnvloeden, zoals ook wordt erkend in het Nader Rapport. Welke maatregelen neemt u om deze factoren te veranderen? Gedragsverandering betreft daarnaast niet alleen individuele consumenten maar ook bijvoorbeeld het bedrijfsleven. Welke maatregelen neemt u om gedragsverandering ook in deze groep te beïnvloeden?
Antwoord
In het Klimaatplan is beschreven dat juist de omgeving van individuen belangrijk is in het maken van keuzes. Die omgeving wordt gecreëerd door zowel overheid als bedrijven, en aanpassing van die omgeving ligt dan ook grotendeels daar. In de beleidsagenda van het Klimaatplan is een Aanpak Duurzaam Leven aangekondigd. We onderzoeken in deze aanpak voor elke van de tien duurzaamste keuzes welke veranderingen van die omgeving echt gaan helpen om duurzame keuzes voor mensen haalbaar, acceptabel en logisch te maken.
11
Ondanks het rijke «ecosysteem» aan klimaatbeleid (Klimaatplan, nota, jaarlijkse bijstelling van beleidsmix) missen de fractieleden van de PvdD ambitie en visie. Hoe ziet een klimaatneutrale Nederlandse (en mondiale) samenleving en economie eruit? Welke activiteiten passen daar in en welke niet? Welke activiteiten moeten we dus uitfaseren of stopzetten? Hoe zorgen we ervoor dat werknemers die nu nog werken in de niet-duurzame bedrijfstakken of bedrijven een baan kunnen vinden in een duurzame bedrijfstak?
Antwoord
In de reactie op de beschouwing van de Raad van State staat heeft het kabinet toegezegd om in de voorbereiding voor de begroting 2026 de suggestie van een sociaaleconomische structuuranalyse mee te nemen. Een dergelijke analyse kan het kabinet ondersteunen in de richtinggevende keuzes waar het voor staat. Zoals onder meer geschetst in het Draghi-rapport en de Clean Industrial Deal, staat het versnellen van decarbonisatie en het aanjagen van economische groei via innovatie centraal. Het ligt dus voor de hand het perspectief van duurzame economische groei en energieonafhankelijkheid (waaronder de afbouw van risicovolle afhankelijkheden) mee te nemen in de voorbereiding voor de begroting 2026. Het Actieplan Groene en Digitale Banen is een samenwerking van onderwijs, bedrijfsleven, werkgevers en werknemers, de regio's en het Rijk. Dit plan bevat maatregelen om de krapte op de arbeidsmarkt aan te pakken, in sectoren die belangrijk zijn voor de klimaat- en digitale transitie.
12
U bent voornemens een klimaatinclusief begrotingsraamwerk te creëren. U volgt hierbij niet de definities en classificaties van uitgaven en inkomsten die aansluiten bij Europese methoden. Waarom maakt u deze keuze? Wat is het verschil tussen de Europese methoden en uw methodiek?
Antwoord
Het kabinet kiest ervoor zich met de overzichten te beperken tot de inkomsten en uitgaven die de klimaatdoelen als hoofddoel hebben. Dit leidt in de ogen van het kabinet tot het meest betrouwbare en eenduidige financiële overzicht van het klimaatbeleid. Het kabinet kiest er niet voor om brede definities en classificaties van uitgaven en inkomsten op te stellen die aansluiten bij Europese methoden vanwege de uitvoeringslasten en foutgevoeligheid van een dergelijke systematiek. Ook uitgaven die de klimaatdoelen niet als hoofddoel hebben, maar er wel aan bijdragen zouden dan meegenomen moeten worden. In de herstel- en veerkrachtfaciliteit van de EU wordt bijvoorbeeld gewerkt met categorieën van activiteiten die voor 0, 40 of 100% procent bijdragen aan de klimaatdoelen. Het kabinet denkt dat het implementeren van een dergelijke systematiek voor het financiële overzicht van het klimaatbeleid te veel uitvoeringslasten met zich meebrengt en tot een minder betrouwbaar en eenduidig overzicht leidt.
13
Bent u voornemens het concept van brede welvaart verder te integreren in de begroting, dus niet alleen klimaat, maar ook andere duurzaamheids-doelen zoals biodiversiteit, waterkwaliteit, het tegengaan van vervuiling? Bent u bereid ook voor deze bredere doelen de «cost of inaction» te integreren?
Antwoord
Brede welvaart is onderdeel van de begrotingssystematiek. In 2022 zijn concrete stappen gezet om brede welvaart voor de lange termijn te verankeren in de begrotingssystematiek. Hierbij is gekozen voor een aanpak om brede welvaart voor de lange termijn een plek te geven in het begrotingsproces, ook voorbij de kabinetsperiode. Inzichten over brede welvaart kunnen immers bijdragen aan beleidskeuzes. Dit beslaat onder andere de integratie van brede welvaart in begrotingsstukken, waarmee bij de Miljoenennota 2023 is begonnen. Hierbij was aandacht voor de thema's bestaanszekerheid en onderwijs, de democratische rechtsorde, veiligheid, internationale samenwerking, duurzaamheid, zorg en economie. Het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2022 bevat voor het eerst een uitgebreid overzicht van de ontwikkeling van brede welvaart. De Miljoenennota 2024 continueert deze inzet en beschrijft de algemene stand en ontwikkeling van brede welvaart en de verschillende inhoudelijke thema's, aansluitend bij Miljoenennota 2023. Dit gebeurt op basis van kwalitatieve en kwantitatieve analyses. Hierbij wordt aangesloten bij publicaties van het CBS en van de drie planbureaus (CPB, PBL en SCP).
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van JA21
1
Graag ontvangen de fractieleden van JA21 een totaaloverzicht van geprojecteerde uitgaven aan het Klimaatplan. Voor de zekerheid, aangezien dit de vorige keer mis ging, ook informeel: hoeveel gaat het Klimaatplan in totaal kosten? Wie betaalt dat precies en hoe wordt dit gefinancierd zonder de staatsschuld op te jagen?
Antwoord
In de Klimaatnota is een rijksbreed totaaloverzicht opgenomen van alle uitgaven van alle ministeries ten behoeve van het klimaatbeleid en de verduurzaming van de energievoorziening. Uit het Klimaatplan volgen nu geen directe uitgaven, eventuele budgettaire besluitvorming zal later op een andere (reguliere) momenten plaats moeten vinden. Voor de klimaat-en energietransitie zijn diverse middelen beschikbaar. Een groot deel van de financiering komt uit het Klimaatfonds. In het ontwerp-
Meerjarenprogramma 2026, dat op 25 april jl. is gepresenteerd, wordt voorgesteld € 3,0 mld. over te hevelen naar departementale begrotingen. Daarmee resteert er nog € 23,3 mld. in het fonds waarvan € 9,8 mld. is toegekend onder voorwaarden of gereserveerd voor specifieke maatregelen die nader worden uitgewerkt voor het MJP 2026. In totaal is € 13,5 mld. nog niet bestemd voor een specifieke maatregel. Deze middelen vallen vooral onder het perceel kernenergie. Omdat de middelen in het Klimaatfonds apart zijn gezet ten opzichte van de Rijksbegroting, gaat de uitgaven niet ten laste van de schatkist.
Naast het Klimaatfonds zijn er diverse subsidieregelingen en uitgaven van verschillende departementen aan diverse onderdelen en projecten die benodigd zijn voor de transitie. Een voorbeeld is de SDE++, die jaarlijks een impuls geeft aan duurzame projecten in Nederland. Voor de SDE++ bestaat een eigen begrotingsreserve. Voor generieke subsidieregelingen worden de kosten gedekt door de departementale begrotingen. Het kabinet houdt scherp in het oog dat de budgettaire kaders niet worden overschreden en de staatsschuld niet teveel oploopt.
2
In het Klimaatplan wordt sterk ingezet op subsidies voor onder andere warmtepompen, elektrische auto's en verduurzaming van vastgoed. Wie profiteren het meest van deze subsidies? Uitgaven aan de genoemde doelen passen volledig in het straatje van wat men de «havermelkelite» noemt. De toch al comfortabele hogere middenklasse profiteert. Klopt dit? Zo nee, waarom niet? In hoeverre bereiken deze miljarden de lagere inkomensgroepen? Hoe wordt dit gecontroleerd?
Antwoord
In het Klimaatplan worden geen subsidies toegekend. In het Klimaatplan is wel aangegeven dat de overheid expliciet maakt welke rechtvaardigheidsprincipes worden gehanteerd bij het ingezette beleid. Onderdeel daarvan is dat inzichtelijk wordt waar kosten en baten van het beleid neerslaan.
3
Volgens de leden van de JA21-fractie bezigt het plan slogans als «de vervuiler betaalt» én «bijdrage naar draagkracht», maar de maatregelen kunnen leiden tot hogere woonlasten, hogere prijzen voor goederen/ diensten en investeringen die burgers moeten doen. Hoe worden huishoudens beschermd tegen te hoge lasten? Wat als ze simpelweg niet kunnen betalen? Bent u het met de fractieleden van JA21 eens dat de kosten die de veronderstelde vervuiler maakt, linksom of rechtsom worden afgewenteld op de burger?
Antwoord
Zoals ook bij het antwoord op de voorgaande vraag is aangegeven staat in het Klimaatplan dat de overheid expliciet maakt welke rechtvaardigheidsprincipes worden gehanteerd bij het ingezette beleid. Onderdeel daarvan is dat inzichtelijk wordt waar de kosten en baten van het beleid neerslaan. Eén van de rechtvaardigheidsprincipes ziet toe op een bijdrage en ondersteuning naar draagkracht. Dit houdt in dat het kabinet mensen, maatschappelijke organisaties en bedrijven die niet kunnen verduurzamen actief wil ondersteunen zodat er voor iedereen handelingsperspectief is. Dat betekent bijvoorbeeld dat subsidies ook, of juist, toegankelijk moeten zijn voor mensen en organisaties die het nodig hebben en dat er rekening wordt gehouden met het doenvermogen van burgers. Indien het beleid resulteert in hogere woonlasten en/of hogere prijzen voor goederen en diensten zijn er zowel binnen als buiten het klimaat- en energiebeleid mogelijkheden om deze effecten te beperken of compenseren.
4
Veel productie en grondstofwinning vinden plaats in het buitenland (met vaak minder strenge milieuwetten). Gaat Nederland niet gewoon zijn vervuiling exporteren? En hoe duurzaam is dat eigenlijk? Bestaan er analyses over deze verplaatsingseffecten en de klimaatimpact daarvan?
Antwoord
Het kabinet vindt het belangrijk dat bedrijven verduurzamen in Nederland. Noch het klimaat, noch de Nederlandse economie of strategische autonomie is gebaat bij verplaatsing van emissies en bedrijfsleven naar landen met minder streng klimaatbeleid. Daarom is het belangrijk dat Nederland het gelijke speelveld en een betaalbare transitie zo goed mogelijk nastreeft. Het is moeilijk denkbaar dat het verplaatsen van productie, wat gepaard gaat met het afbouwen van bedrijfsactiviteiten in Nederland, ten goede komt aan de mondiale opgave. Het algemene beeld is dat Europese bedrijven hun producten vervaardigen met gemiddeld minder emissies per ton product (lagere emissie-intensiteit). Dat weten we omdat er bijvoorbeeld in het kader van het Carbon Border Adjustment Mechanism schattingen gemaakt zijn van de emissie-intensiteit voor de productie van staal, aluminium en kunstmest in niet Europese landen.22 Dit is overeenkomstig met het algemeen beeld dat het PBL in de Traject-verkenning Klimaatneutraal 2050 schetst. Hierin staat dat een kleinere industrie in Nederland voor de mondiale uitstoot in 2050 waarschijnlijk niet zinvol is.23
Met het Nederlandse klimaatbeleid probeert het kabinet bedrijven in Nederland zoveel mogelijk aan te zetten tot verduurzaming in plaats van emissiereductie te bewerkstelligen door bedrijfsactiviteit af te bouwen. Bij het vormgeven van de beleidsmix voor verduurzaming van de industrie wordt daarom onder andere het mitigeren van koolstoflekkage meegewogen. Nederland (en Europa) gebruikt instrumenten om te prikkelen, zoals beprijzing via het EU ETS en de CO2-heffing, in combinatie met ondersteunende instrumenten, zoals subsidies.
Het effect van klimaatbeleid op de concurrentiepositie van de industrie in Nederland wordt elk jaar nauwkeurig gemonitord met de speelveldtoets. Deze toets laat zien dat unilateraal beprijzend en normerend beleid de kans op weglek vergroot en winstgevendheid negatief beïnvloed.
5
Als het antwoord op al deze vragen neerkomt op «dat moet nog worden uitgewerkt» en «dat is pas later aan de orde», hoe moet dit Klimaatplan dan worden geïnterpreteerd? Is het slechts wensdenken? Of geeft dit plan concrete handvatten voor het kabinet de komende jaren? Zo ja, welke langetermijnagenda wat betreft wetgeving zit hierachter? De fractieleden van JA21 ontvangen graag een lijstje met de gewenste wetsvoorstellen die gepland staan om dit «Klimaatplan» te realiseren.
Antwoord
Het Klimaatplan geeft concrete handvatten voor het kabinet voor de komende jaren. De afgelopen jaren is veel beleid geformuleerd om het doel van 55% netto reductie in 2030 te realiseren, waarmee al een grote stap op weg naar klimaatneutraliteit is gezet. Nederland verduurzaamt in een rap tempo en op dit moment bevinden we ons midden in de klimaat-en energietransitie. De komende jaren blijft inzet op de uitvoering van beleid en het oplossen van knelpunten in de uitvoering cruciaal. De beleidsagenda van het Klimaatplan bevat een overzicht van de beleidsacties gericht op de komende tien jaar die bijdragen aan het bereiken van klimaatneutraliteit. Eventuele budgettaire besluitvorming zal op een later moment plaats moeten vinden binnen de budgettaire kaders zoals gepresenteerd in het Hoofdlijnenakkoord. De verantwoording over de voortgang van de beleidsagenda vindt jaarlijks plaats in de Klimaatnota. Twee keer per jaar, bij Voorjaarsnota en bij de Klimaat- en energienota, wordt een Wetgevingsprogramma gepubliceerd. Het meest recente wetgevingsprogramma bestaat uit drie delen: In deel I wordt ingegaan op voortgang van de in voorbereiding zijnde klimaatwet- en regelgeving. In deel II wordt ingegaan op ontwikkelingen die zich sinds het najaar van
2024 hebben voorgedaan op het gebied van de implementatie van het Fit for 55-pakket en in het internationaal klimaatrecht. Deel III bevat een geactualiseerd overzicht van de in voorbereiding zijnde wet- en regelgeving op het terrein van klimaat.
Eerste Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 32 813, BI
20
Kamerstukken I 2024/25, 32 813, BH.
Definitief ontwerp-Klimaatplan 2025-2035, p. 82.
«Advisering Raad van State», bijlage 3 aan Kamerstukken I 2024/25, 32 813, BH.
«Daling uitstoot broeikasgassen vlakt af in 2024», geraadpleegd www.CBS.nl.
Advisering Raad van State», bijlage 3 aan Kamerstukken I 2024/25, 32 813, BH, p. 1.
«Nota van Antwoord», bijlage 2 aan Kamerstukken I 2024/25, 32 813, BH, p. 11.
Advisering Raad van State», bijlage 3 aan Kamerstukken I 2024/25, 32 813, BH, p. 9.
Europese Commissie, «Strategic Dialogue on the Future of EU Agriculture Main initiatives: Strategic Dialogue on the future of EU agriculture»; WUR, «Verkenning effecten landbouwinnovaties» (20 januari 2025).
«Koersen op klimaatneutraal. Aansturing en bekostiging van het decentrale klimaat- en energiebeleid», geraadpleegd op www.ROB.nl.
«Pleidooi Maatschappelijke Alliantie inzake groene groei en brede welvaart», geraadpleegd op www.open.overheid.nl.
«Pleidooi Maatschappelijke Alliantie inzake groene groei en brede welvaart», geraadpleegd op www.open.overheid.nl, p. 2.
«Nota van Antwoord», bijlage 2 aan Kamerstukken I 2024/25, 32 813, BH, p. 8-9.
«Nota van Antwoord», bijlage 2 aan Kamerstukken I 2024/25, 32 813, BH, p. 21.
«Nader rapport», bijlage 4 aan Kamerstukken I 2024/25, 32 813, BH, p. 5.
«Nader rapport», bijlage 4 aan Kamerstukken I 2024/25, 32 813, BH, p. 6.
Speelveldtoets 2025 | Rapport | Rijksoverheid.nl
CE Delft (2024). Impactanalyse bij Klimaatplan 2025-2035.
Deze middelen zijn onder de titel «Uitvoeringskosten provincies» toegelicht in het ontwerp-Meerjarenprogramma 2026 van het Klimaatfonds dat als bijlage 2 bij de Kamerbrief van
Vidovic, D., Marmier, A., Zore, L. and Moya, J. (2023),Greenhouse gas emission intensities of the steel, fertilisers, aluminium and cement industries in the EU and its main trading partners, Publications Office of the European Union, Luxembourg, doi:10.2760/359533, JRC134682.
PBL (2024) Trajectverkenning Klimaatneutraal Nederland, kader 6.8, pp 174-175.