Nota naar aanleiding van het verslag - Wijziging van de Mediawet 2008 houdende verlenging van de lopende concessie en erkenningen van de landelijke publieke mediadienst met twee jaar

Deze nota naar aanleiding van het verslag i is onder nr. B toegevoegd aan wetsvoorstel 36674 - Wijziging van de Mediawet 2008 houdende verlenging van de lopende concessie en erkenningen van de landelijke publieke mediadienst met twee jaar.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Wijziging van de Mediawet 2008 houdende verlenging van de lopende concessie en erkenningen van de landelijke publieke mediadienst met twee jaar; Nota naar aanleiding van het verslag
Document­datum 06-06-2025
Publicatie­datum 06-06-2025
Nummer KST1199283
Kenmerk 36674, nr. B
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2024-2025

36 674        Wijziging van de Mediawet 2008 houdende verlenging van de lopende

concessie en erkenningen van de landelijke publieke mediadienst met twee jaar

B             NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 5 juni 2025

Door de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn vragen gesteld over dit wetsvoorstel. De regering dankt deze leden voor hun vragen en zal deze allemaal beantwoorden, waarbij zij opmerkt dat een groot deel van de vragen geen betrekking heeft op het voorliggende wetsvoorstel. Op een aantal punten in de beantwoording zal de regering verwijzen naar de Kamerbrief over de hervorming van de landelijke publieke omroep die op 4 april 2025 aan de Tweede Kamer is gestuurd. In die brief is veel van de informatie te vinden waarnaar de commissie vraagt. De regering begint haar beantwoording met de vraag die de leden van de BBB-fractie stellen aan het einde van het verslag. Verder wordt de indeling van het verslag gevolgd.

Vraag van leden van de BBB-fractie in verband met concessie of erkenning van één jaar

De leden van de BBB-fractie vragen de regering of zij het huidige wetsvoorstel kan intrekken en kan vervangen voor een voorstel waarmee de huidige concessie maar met één jaar wordt verlengd. Ook vragen zij of een jaarlijkse erkenning als sturingsinstrument kan worden ingevoerd.

De regering merkt allereerst op dat het voorstel waarover gesproken wordt geen voorhang betreft, maar een voorstel van wet. De regering is niet voornemens dit wetsvoorstel in te trekken. De regering wil tempo maken met het wetsvoorstel om de landelijke publieke omroep te hervormen, maar om een hervorming van deze omvang te kunnen realiseren is tijd nodig. Daarover heeft de regering een uitgebreide toelichting in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel gegeven. Een verlenging zoals in de door de leden genoemde motie werd gevraagd, acht deze regering niet werkbaar. De regering is voornemens fundamenteel in te grijpen in de landelijke publieke omroep. Daarom is er voldoende tijd nodig voor de uitwerking van het wetsvoorstel, het parlementaire proces en de implementatie door de betrokken partijen. Een verlenging met één jaar, tot 31 december 2027, zou daar onvoldoende tijd voor bieden.

De regering is ook niet voornemens te gaan werken met een jaarlijkse concessie. Jaarlijkse verlengingen brengen een grote administratieve last met zich mee en zouden tot grote onzekerheid leiden die een bedreiging vormt voor de continuïteit, de bestuurbaarheid en de kwaliteit van de publieke omroep. In het bestel zoals de regering dat voor ogen heeft, is sprake van een vast aantal omroephuizen. Daarmee wil de regering stabiliteit in het bestel brengen en samenwerking bevorderen. De omroephuizen dienen gezamenlijk met de NPO elke vijf jaar een concessiebeleidsplan in. Dit plan wordt door omroephuizen en de NPO vertaald in jaarlijkse plannen voor het aanbod. De uitvoering van deze plannen wordt vijfjaarlijks beoordeeld door een onafhankelijke evaluatiecommissie. Hoe de verantwoordings- en

beoordelingssystematiek er verder uit zal zien, gaat de regering de komende maanden uitwerken.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

Politieke neutraliteit en onafhankelijkheid

De fractieleden van de BBB vragen welke instrumenten de regering gebruikt om ervoor te zorgen dat het geheel aan actuele programmering een representatief beeld vormt en vraagt of de regering dit beleid wil versterken. Daarnaast vragen zij welk beleid de regering voert om te zorgen voor integere en onpartijdige journalistiek door de publieke omroepen over conflictgebieden en welke mogelijkheden de regering ziet dit beleid uit te breiden.

Het huidige stelsel van publieke omroepen is zo ingericht dat het totale programma-aanbod verzorgd door de omroepen en de NPO samen een representatie laten zien van datgeen wat er in onze maatschappij leeft. Hiertoe hebben de omroepen de functie om verschillende invalshoeken in het aanbod te laten zien. In het nieuw in te richten stelsel zal ook worden gewerkt vanuit de verschillende geluiden in de maatschappij. Daarbij is het in de toekomst aan omroephuizen om te bepalen hoe het aanbod eruit ziet. De overheid heeft hier dus geen andere rol dan te voorzien in een stelsel dat ruimte biedt voor verschillende maatschappelijke geluiden. Als het gaat om de totstandkoming van journalistieke content dan geldt hetzelfde principe: de omroepen en de NOS brengen hun content onafhankelijk van de overheid tot stand. Verder hebben alle omroepen zich verbonden aan de Code Journalistiek Handelen. Deze code schrijft onder meer voor dat de omroepen geheel onafhankelijk (van overheid, politiek, commercie, maatschappelijke organisaties of eigen belangen of die van derden) journalistieke keuzes voor programmering maken en dat deze content onafhankelijk tot stand komt, dat berichtgeving waarheidsgetrouw is en dat de informatie klopt. In het belang van de persvrijheid en dus onafhankelijke pers, neem ik een aantal maatregelen om de journalistiek te versterken. Deze maatregelen heb ik uiteengezet in eerder genoemde brief over de hervorming van de landelijke publieke omroep.

De fractieleden van de BBB vragen hoeveel procent van de zendtijd in het verleden was gereserveerd voor onderzoeksjournalistieke programma's en hoeveel dat nu nog is. Mocht dit minder zijn, vragen de leden zich af of de regering dit onwenselijk vindt en wat de regering eventueel wil doen om hier (weer) meer zendtijd voor te krijgen.

De regering merkt op dat het percentage van de zendtijd dat besteed wordt aan onderzoeksjournalistiek niet structureel wordt bijgehouden. Dit heeft te maken met het feit dat dit lastig precies te definiëren is. Sommige programma's zijn in zijn geheel onderzoeksjournalistieke programma's en sommige (actualiteiten)programma's bevatten items die het resultaat zijn van onderzoeksjournalistiek handelen, waarbij de lengte en hoeveelheid items per uitzending kunnen verschillen. Soms bevat een programma relatief veel items die het resultaat zijn van onderzoeksjournalistiek handelen en soms niet. Ook vertaalt onderzoeksjournalistiek handelen zich niet in alle gevallen naar uitgezonden aanbod. Daarbij is het niet aan de regering om voor te schrijven hoeveel zendtijd de publieke omroep toewijst aan verschillende type programma's: dit is binnen de kaders van de publieke taakopdracht aan de landelijke publieke omroep zelf. De regering onderkent wel de belangrijke taak die de landelijke publieke omroep heeft op het gebied van onderzoeksjournalistiek. Het is mede om deze reden dat in de prestatieovereenkomst de afspraak is opgenomen dat de NPO jaarlijks rapporteert over de belangrijkste voorbeelden van onderzoeksjournalistiek.

Zelfstandigheid van omroepverenigingen

De leden van de BBB-fractie vragen de regering naar de toekomst van een aantal omroepverenigingen en welke rol zij krijgen in de plannen voor de hervorming van de landelijke publieke omroep.

De regering is voornemens te komen tot vier of vijf omroephuizen waar de huidige omroepverenigingen in opgaan. De omroephuizen krijgen als taak de uitvoering van de publieke mediaopdracht, met daarbij de wettelijk vastgelegde opdracht om de in de samenleving levende geluiden, behoeften en perspectieven in het aanbod te vertalen. De omroephuizen vormen samen met de NPO de landelijke publieke omroep. De verenigingen kunnen een waardevolle rol blijven vervullen in de maatschappelijke worteling van de omroephuizen. Zie daarover paragraaf 4.2.3 in de Kamerbrief over de hervorming van de landelijke publieke omroep.

De fractieleden van de BBB vragen de regering naar de rol die ledenaantallen nu en in de toekomst zullen spelen bij onder andere de verdeling van zendtijd en programma's. Zij vragen of met het wegvallen van dit criterium deze verdeling niet arbitrair of autoritair wordt.

De omvang van een vereniging in termen van aantal leden wordt al sinds het begin van deze eeuw niet meer gebruikt als basis om zendtijd te verdelen. Zoals de regering in haar brief van 4 april jongstleden heeft aangegeven, is het voornemen af te stappen van een systematiek voor toe- en uittreding, die voornamelijk gebaseerd is op ledenaantallen. Een groeiend gedeelte van de Nederlandse samenleving is namelijk geen lid van een omroepvereniging. Een vereniging kan ook in het nieuwe bestel zorgen voor de nodige maatschappelijke worteling en op die manier verbinding houden met het omroephuis en het aanbod dat daar gemaakt wordt. Van een arbitraire of autoritaire verdeling is volgens de regering noch in het huidige bestel noch in het nieuwe bestel sprake.

De fractieleden van de BBB vragen waarom omroepverenigingen nog gemotiveerd zijn een groot mogelijk deel van hun potentiële maatschappelijke achterban met hun programma's te bedienen en meer leden te krijgen als ledenaantallen (grotendeels) irrelevant worden.

De regering benadrukt dat het de wettelijke opdracht van omroephuizen wordt om de publieke taakopdracht te vervullen en er in de optelsom te zijn voor alle Nederlanders. Hier zijn omroephuizen verantwoordelijk voor en hierop zullen zij ook worden beoordeeld. Het bedienen van specifieke doelgroepen is onderdeel van de wettelijke opdracht en omroephuizen worden wettelijk verplicht aan te tonen dat zij maatschappelijk geworteld zijn bij deze doelgroepen. In dat kader kunnen verenigingen met leden een waardevolle manier zijn voor het omroephuis om in contact te staan met doelgroepen waarvoor het omroephuis aanbod maakt.

De fractieleden van de BBB vragen of de regering verwacht dat alle omroepverenigingen mee zullen gaan in de hervorming of dat de regering verwacht dat een aantal dat niet zal doen. Zij vragen wat de regering doet om te voorkomen dat omroepverenigingen niet meegaan naar het nieuwe bestel.

De regering gaat er van uit dat alle huidige omroepverenigingen meegaan in het nieuwe systeem. Vanuit het oogpunt van het behouden van talent, ervaring en pluriformiteit vindt de regering dat ook wenselijk. Overigens is het zo dat in het nieuwe bestel alle geluiden, perspectieven en behoeften van de Nederlandse samenleving een plek moeten krijgen binnen de omroephuizen. Deze opdracht staat los van de organisaties die meegaan naar het nieuwe bestel.

Aantal tv- en radionetten

De leden van de BBB-fractie vragen de regering voorts naar de invloed van de hervorming op het maatschappelijk draagvlak voor de landelijke publieke omroep.

De regering merkt op dat het aanbod van de landelijke publieke omroep door een zeer groot deel van de Nederlandse kijkers en luisteraars hoog gewaardeerd wordt. Door het toegenomen aantal omroepen en bestuurders en ook de nodige incidenten op het gebied van sociale veiligheid, is er in het publieke debat naast de hoge waardering voor de programmering ook kritiek op de publieke omroep. Met deze hervorming wil de regering zorgen voor een bestel dat beter bestuurbaar is, dat betere waarborgen biedt voor aansluiting bij de behoeften van de samenleving en dat zorgt voor een veilige werkomgeving waar programmatische professionaliteit, creativiteit en innovatie optimaal tot hun recht komen.

De leden van de BBB-fractie vragen of de regering kan inschatten hoeveel de Rijksbijdrage nog zou kunnen worden gereduceerd (na de aangekondigde reorganisatie) als wordt gekozen voor de minimale variant van een landelijke publieke omroep met maar 1 tv-net en 1 radiozender, die alleen overdag (7.00 - 24.00 uur) uitzendt.

De kosten van de landelijke publieke omroep zijn niet direct afhankelijk van de hoeveelheid lineaire programmakanalen waarop het programma-aanbod zichtbaar is. De inhoud van het programma-aanbod is leidend, de kosten zijn afhankelijk van de hoeveelheid en het soort programma-aanbod dat gemaakt wordt om de publieke mediaopdracht uit te voeren. Dat aanbod wordt vervolgens geplaatst op de verschillende kanalen. Om die reden is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de kosten van een minimale variant van de landelijke publieke omroep in termen van aantal lineaire programmakanalen. Bovendien gaat de vraag voorbij aan het feit dat er ook en in toenemende mate programma-aanbod wordt gemaakt voor de online aanbodkanalen van de landelijke publieke omroep.

De fractieleden van de BBB vragen hoeveel omroepverenigingen nu verdienen uit (reclame bij) hun gebruik van internet om hun programma's uit te 'zenden'.

Het gebruik van internet om programma's uit te zenden leidt niet tot extra reclame-inkomsten bij omroepverenigingen. Om te beginnen is het niet toegestaan om commerciële reclameboodschappen te plaatsen bij on demand content van de landelijke publieke omroep. Boodschappen van algemeen nut mogen wel worden geplaatst, maar de opbrengst daarvan wordt door de Ster aan het ministerie van OCW afgedragen en niet direct aan de omroepverenigingen. Omroepverenigingen kunnen eigen inkomsten verkrijgen door verenigingsactiviteiten (zoals contributie) en nevenactiviteiten (zoals de verkoop van programma's aan derden). Dat staat los van de vraag of programmering ook online te vinden is. Eigen inkomsten moeten door de omroepvereniging weer worden ingezet voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht.

De fractieleden van de BBB vragen welke wettelijke of beleidsmatige beperkingen gelden voor het gebruik van internet door omroepverenigingen en of de regering voornemens is deze beperkingen te behouden, uit te breiden of te reduceren.

In de Mediawet 2008 is gekozen voor een platform-neutrale en techniekonafhankelijke benadering. Om deze reden gelden er geen specifieke wettelijke of beleidsmatige beperkingen voor het gebruik van internet door de publieke omroep. De Mediawet 2008 gaat uit van het begrip aanbodkanalen. Dit begrip heeft een inhoudelijke betekenis: een aanbodkanaal is een geordend geheel van media-aanbod dat onder een herkenbare naam wordt aangeboden. Voor de wijze waarop dat aanbod wordt aangeboden, bijvoorbeeld lineair of non lineair, en via welke technische infrastructuur bevat de wet geen beperkingen. Internet is hierbij een volwaardige verspreidingswijze. Welke aanbodkanalen de publieke omroep verzorgt en hoe die worden verspreid, wordt bepaald door de NPO na overleg met omroepen. De jaarlijkse begroting van de NPO bevat een overzicht van het aantal aanbodkanalen. Het is in de wettelijke systematiek voor omroepen niet mogelijk om buiten aanbodkanalen aanbod te verspreiden in het kader van de hoofdtaak. Voor de wijze waarop het begrip aanbodkanalen toegepast wordt in de digitale omgeving wijst de regering nog op de Beleidsregel aanbodkanaal (2019). Op dit moment ziet de regering geen aanleiding om de systematiek van aanbodkanalen te herzien.

De fractieleden van de BBB vragen voorts of omroepverenigingen ervoor kunnen kiezen alleen nog maar via internet aanbod te verspreiden en of de regering open staat voor het idee hen in de toekomst dan nog als deel van de publieke omroep te beschouwen.

De regering merkt op dat het platform (radio, televisie, internet) waarop aanbod wordt verspreid door een omroep niet ter zake doet als het gaat om de vraag of een omroep als deel van de publieke omroep moet worden beschouwd. De omroephuizen en de NPO zijn in het toekomstige bestel zoals de regering dat voor haar ziet, gezamenlijk verantwoordelijk voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht. Het is aan hen gezamenlijk om daaraan invulling te geven en de optimale programmeer- en distributiestrategie te bepalen.

Kosten en Rijksbijdrage

De fractieleden van de BBB vragen om de kosten en het bereik van de huidige landelijk publieke omroep te vergelijken met tenminste 5 vergelijkbare (buur)landen en de verschillen te verklaren. Deze leden vragen of het klopt het dat de landelijke publieke omroep in België voor de helft van de kosten evenveel bereik heeft.

Uit informatie die de European Broadcasting Union bijhoudt blijkt dat Nederland qua kosten per inwoner voor de publieke omroep zich in Europa in de middenmoot bevindt. In vrijwel alle vergelijkbare landen in Noord- en Noord-West Europa zijn de kosten per inwoner hoger. Het bereik in Nederland is hoog. De EBU rapporteert een gemiddeld weekbereik voor de aangesloten landen van 53%. Nederland scoort 72%. Voor Vlaanderen geldt dat het weekbereik daar ook hoog is, maar de kosten per inwoner zijn hoger dan in Nederland. Indien gekeken wordt naar de kosten als percentage van het bruto nationaal product, dan bevindt de Nederlandse publieke omroep zich in Europa onderaan de middenmoot.

Nederland heeft dus met relatief beperkte kosten per inwoner een relatief groot bereik. Het verklaren van verschillen tussen omroepen op twee specifieke punten is ingewikkeld. De hoogte van de kosten en het bereik van publieke omroepen kunnen om meerdere redenen van elkaar verschillen en hoeven ook niet per definitie verband met elkaar te houden. Denk aan organisatievorm, financieringsmodel, de beschrijving van de publieke mediaopdracht en de aanwezigheid van ander (privaat) media-aanbod.

Verder vragen deze leden hoeveel de regering met de aangekondigde hervorming wil besparen, en of dat meer is dan was opgenomen in het Regeerprogramma uit 2024? Waarop moet in de reorganisatie volgens de regering precies bezuinigd worden? En waarop mag volgens de regering door de omroepen zeker niet bezuinigd worden, vragen deze leden.

De bezuiniging op de landelijke publieke omroep in het Hoofdlijnenakkoord is € 100 miljoen. Daarnaast wordt een deel van de subsidietaakstelling uit het

Hoofdlijnenakkoord ingevuld door een aanvullende korting op de rijksmediabijdrage van de landelijke publieke omroep van € 6,7 miljoen. De nu aangekondigde hervorming van de landelijke publieke omroep verandert niets aan deze bedragen. Het is aan de

NPO en de omroepen om deze besparing in te vullen, waarbij het uitgangspunt is om de programmering daarbij zoveel als mogelijk te ontzien.

De fractieleden van de BBB vragen welke wettelijke beperkingen op dit moment gelden voor omroepverenigingen om andere inkomsten te krijgen dan uit leden/lidmaatschappen en van de (Rijks)overheid. De leden vragen ook of de regering die beperkingen wil behouden, en zo ja, waarom?

Anders dan inkomsten uit contributies en verenigingsactiviteiten kunnen omroepen inkomsten verkrijgen uit nevenactiviteiten zoals de verkoop aan derden van (delen van) programma's, licenties en rechten. Voor nevenactiviteiten gelden wettelijke beperkingen en er moet vooraf toestemming worden verleend door het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat). Deze beperkingen hebben als doel te voorkomen dat een omroepvereniging activiteiten verricht die geen verband houden met de publieke mediaopdracht en het media-aanbod van de omroepvereniging en te voorkomen dat deze activiteiten van omroepverenigingen tot marktverstoring leiden. Deze beperkingen volgen vanuit het Europese recht. Dat eist een waterscheiding tussen publieke taken (die met publiek geld gefinancierd mogen worden) en marktactiviteiten (die afgebakend en strikt gescheiden van publiek geld uitgevoerd moeten worden).

De leden van de BBB-fractie vragen hoeveel kosten de landelijke publieke omroep nu jaarlijks heeft aan onderhoud, afschrijvingen en investeringen in haar fysieke infrastructuur (zendmasten, kabels, gebouwen, studio's, technische installaties etc.).

De genoemde kostenposten en categorieën komen niet 1-op-1 overeen met de indeling die door de NPO en de omroepen in de financiële verantwoording wordt gebruikt. Hieronder volgt een overzicht van de kosten van de categorieën zoals die worden gehanteerd en die zo goed mogelijk aansluiten bij de gevraagde kosten. Met daarbij de kanttekening dat het niet in alle gevallen enkel fysieke infrastructuur betreft, zoals personele kosten voor bijvoorbeeld technici en regisseurs binnen de post “opname en techniek”.

 

Bedragen x € 1 miljoen

2024

NPO

 

Huisvesting

1,9

Infrastructuur

3,8

Distributiekosten

16,9

   

Omroepen

 

Huisvesting

25,2

Locatie en decor

15,6

Opname en techniek

89,2

   

Totaal

152,6

De leden van de BBB-fractie vragen hoeveel de totale kosten van de NPO teruglopen per tv-net (met de huidige uitzendtijden): van 3 naar 2, van 2 naar 1 en per radiozender: van 5 naar 4, van 4 naar 3, van 3 naar 2, en van 2 naar 1. Zij vragen of de regering bereid is de Kamer hier inzicht in te geven?

De kosten van de landelijke publieke omroep zijn niet direct afhankelijk van de hoeveelheid lineaire programmakanalen waarop het programma-aanbod zichtbaar is. De inhoud van het programma-aanbod is leidend, de kosten zijn afhankelijk van de hoeveelheid en soort programma-aanbod dat gemaakt wordt om de publieke mediaopdracht uit te voeren. Dat aanbod wordt vervolgens geplaatst op de verschillende kanalen. Om die reden is het niet mogelijk om uitspraken te doen over de kosten van een kleinere variant van de landelijke publieke omroep in termen van aantal lineaire

programmakanalen. Bovendien gaat de vraag voorbij aan het feit dat er ook programma-aanbod wordt gemaakt voor de online aanbodkanalen van de landelijke publieke omroep.

De fractieleden van de BBB vragen wat nu de kosten van de hele NPO-organisatie zijn.

De lasten van de NPO-organisatie waren in 2023 € 176,6 miljoen. Hiervan zijn € 123,3 miljoen kosten die worden gemaakt voor zogenaamde gemeenschappelijke activiteiten die de NPO verricht voor het gehele bestel zoals kosten voor aankoop van rechten, kosten voor uitzenden en distributie van programma-aanbod en ondertiteling.

De fractieleden van de BBB vragen of de regering het een optie vindt om in de toekomst alleen met de NOS en de omroepverenigingen te gaan werken en om de NPO te schrappen. Zij vragen in dat kader wat de toegevoegde waarde is van de NPO-organisatie.

Voor de uitvoering van de publieke taakopdracht is het van groot belang dat er een gevarieerd, pluriform en evenwichtig programmapakket tot stand komt. Dit is alleen mogelijk wanneer één partij coördineert wat er gemaakt wordt. Dat voorkomt dubbelingen en lacunes en biedt de mogelijkheid om op basis van data en publieksgedrag samen met de omroepen te bepalen aan welk type aanbod de Nederlandse samenleving behoefte heeft. Het goed programmeren van kanalen, ook digitale, vereist specialistische kennis op het gebied van efficiënt programmeren en produceren, effectieve distributie en merkenbeleid. Juist in een gedigitaliseerde omgeving waar de publieke omroep zich bevindt te midden van kapitaalkrachtige aanbieders en er sprake is van schaarste in budget en aandacht van het publiek is dit van groot belang. Hier zit een duidelijke toegevoegde waarde. Zonder coördinatie, herkenbaarheid en vindbaarheid zal de publieke omroep aansluiting bij het publiek verliezen en marginaliseren. Om deze reden houdt de regering bij de beoogde hervorming vast aan een coördinerend orgaan dat de budgetten toekent en de programmering samenstelt.

Naast de waarde van de NPO als coördinerend orgaan voor de programmering ziet de regering een duidelijke meerwaarde in het uitvoeren door de NPO van de activiteiten die efficiënter en effectiever in de gezamenlijkheid uitgevoerd kan worden. Het gaat hier om een breed scala aan activiteiten waaronder het verzorgen van ondertiteling, de verzorging van het technische uitzendproces en de digitale distributie, doelmatig beheer en gebruik van studio's, het rechtenbeheer, het doen van publieksonderzoek en data-analyse over het publieksgedrag, en de inrichting en gebruiksvriendelijkheid van digitale kanalen en platformen. Gecoördineerde uitvoering van deze activiteiten voorkomt versnippering over meerdere entiteiten en is daarmee per definitie doelmatiger. Dat biedt een duidelijke toegevoegde waarde en vergroot de kans dat de publieke omroep zichtbaar, herkenbaar en vindbaar is, juist ook in de digitale omgeving.

Lokale en regionale omroepen

De BBB-fractieleden informeren naar de borging van culturele programma's over de regio en of de regering aandacht hiervoor kan stimuleren.

De publieke mediaopdracht geldt in ons land voor alle publieke omroepen: landelijk, regionaal en lokaal. Hieruit volgt onder andere dat alle publieke omroepen een breed en divers publiek voorzien van informatie, waaronder cultuur, en media-aanbod verzorgen dat evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand is, op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geeft en gericht is op en een relevant bereik heeft onder zowel een breed en algemeen publiek, als bevolkings- en leeftijdsgroepen van verschillende omvang en samenstelling met in het bijzonder aandacht voor kleine doelgroepen. De wet stimuleert samenwerking tussen de landelijke publieke omroep en de regionale omroepen. Zo moeten de NPO en de RPO in hun concessiebeleidsplannen een beschrijving opnemen over samenwerking en kan de NPO regionaal media-aanbod plaatsen op landelijke kanalen. Daarnaast hecht de regering ook groot belang aan de zelfstandige rol die de regionale en lokale publieke omroepen op dit vlak spelen. Het is hun wettelijke taak om regionaal en lokaal cultureel aanbod te verzorgen. Daaruit volgt logischerwijs dat zij aandacht besteden aan specifieke regionale en lokale cultuur. De landelijke, regionale en lokale publieke omroep zijn echter onafhankelijk in de manier waarop zij aan de mediaopdracht invulling geven.

De fractieleden van de BBB vragen welk beleid de regering volgt om meer Nederlandse en Nederlandstalige uitzendingen op de landelijke publieke omroep te krijgen, welke instrumenten de regering hiervoor heeft en hoeveel procent van de uitzendingen nu Nederlandstalig is als ook de ontwikkeling de afgelopen jaren. Daarnaast vragen de fractieleden van de BBB of de regering mogelijkheden ziet voor meer Nederlandstalige uitzendingen en hoe de regering aankijkt tegen de optie een minimumpercentage in de Mediawet 2008 op te nemen.

De regering merkt op dat er op dit moment al een minimumpercentage in de Mediawet 2008 is opgenomen voor Nederlands- of Friestalige producties op elk van de televisieprogrammakanalen van de landelijke publieke omroep. De bepaling voor Nederlands- of Friestalig media-aanbod geldt ook voor de regionale publieke omroepen. Dit percentage betreft ten minste vijftig procent (artikel 2.122 van de Mediawet 2008). In de prestatieovereenkomst met de NPO is als prestatieafspraak opgenomen dat jaarlijks minimaal 75% van de duur van het televisieaanbod uit oorspronkelijk Nederlandstalige producties bestaat. De NPO zit hier jaarlijks ruim boven. Op basis van deze percentages ziet de regering geen aanleiding om nadere bepalingen hierover op te nemen.

De leden van de BBB-fractie vragen naar de versterking van de samenwerking tussen regionale en landelijke publieke omroepen.

De regering onderkent het belang van samenwerking tussen de landelijke en de regionale publieke omroepen. Sinds enkele jaren werken de landelijke en regionale publieke omroepen intensiever samen. Zo voorziet de NOS in nieuwsbulletins met nieuws van regionale omroepen en zendt Omroep MAX elke werkdag een langere reportage of documentaire van één van de dertien regionale omroepen uit in het programma Noord-Zuid-Oost-West.

De leden van de BBB-fractie beschrijven de situatie bij lokale omroepen buiten de grote steden en vragen naar de mogelijkheden die de regering ziet om meer te doen voor de nieuwsvoorziening in dergelijke gebieden.

De lokale omroepen zitten “in de haarvaten van de samenleving”. Zijzijn van groot belang voor een gezonde democratische rechtstaat. Helaas staan de lokale publieke omroepen op veel plekken in ons land onder druk, zoals in oktober 2024 aan de kamer is geschreven in de brief Inzet lokale en regionale journalistiek.1 Daarom zet de regering in op versterking van de lokale publieke omroepen. Daarvoor is een wetsvoorstel in ontwikkeling.2 Het wetsvoorstel is begin dit jaar openbaar geconsulteerd via internet. In de tussentijd is er voor lokale publieke omroepen een subsidieregeling beschikbaar, via het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek, die gebruikt kan worden om te professionaliseren.

De leden van de BBB-fractie vragen naar inzicht in de bemensing, financiering, kwaliteit en continuïteit van lokale en regionale omroepen, met name buiten de Randstad.

De financiering van regionale publieke omroepen verloopt via de rijksmediabijdrage. Het totaalbedrag dat in 2025 beschikbaar is voor de dertien regionale publieke omroepen is ruim € 182 miljoen.3 De percentages die elke individuele regionale omroep ontvangt zijn opgenomen in het Mediabesluit 2008. Daarmee is inzichtelijk hoeveel publiek geld de regionale publieke omroepen ontvangen. In de jaarverslagen van de regionale omroepen is opgenomen hoeveel fte's er werkzaam zijn bij deze omroepen. Ook beschrijven de regionale omroepen in deze jaarverslagen hoe de uitvoering van de publieke mediaopdracht verloopt. Deze jaarverslagen zijn openbaar. Wat betreft de lokale publieke omroepen maakt het Commissariaat elke drie jaar een verslag over de gemeentelijke bekostiging van lokale omroepen. Hierin gaat het Commissariaat ook in op continuïteit. De meest recente versie van dit onderzoek is in 2023 naar de Kamer gestuurd.4

De leden van de BBB-fractie vragen voorts of de regering kan garanderen dat lokale en regionale omroepen via het Gemeente- en Provinciefonds voldoende financiële ondersteuning kunnen krijgen.

De regionale publieke omroepen worden, zoals hierboven beschreven, voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht bekostigd door het Rijk. Momenteel worden de lokale omroepen nog bekostigd uit gemeentemiddelen, maar volgens het wetsvoorstel dat de regering in ontwikkeling heeft, zal de bekostiging worden overgeheveld naar het Rijk. In het hiervoor aangehaalde evaluatierapport is door het Commissariaat ingegaan op de wijze waarop gemeenten invulling geven aan de bekostigingsplicht die thans nog op hen rust. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten helpt gemeenten bij de uitvoering van de huidige bekostigingstaak door jaarlijks een 'richtsnoerbedrag' bekend te maken. In 2025 is dit richtsnoerbedrag € 1,62 per huishouden.5

De leden van de BBB-fractie vragen naar de introductie van standaarden voor lokale en regionale omroepen, om zo de kwaliteit te kunnen borgen.

De kwaliteit van de uitvoering van de publieke mediaopdracht wordt geborgd via de Mediawet 2008. Om een lokale of regionale omroep te kunnen worden, moet een organisatie worden aangewezen door het Commissariaat. De criteria om een aanwijzing te kunnen krijgen staan in de Mediawet 2008. Eenmaal aangewezen als regionale of lokale publieke omroep geldt de publieke mediaopdracht uit artikel 2.1 van de Mediawet 2008, waarin voorschriften voor alle publieke omroepen staan, ook op regionaal en lokaal niveau. Het Commissariaat houdt toezicht op de naleving van deze regels. Voor de regionale en lokale omroepen geldt een specifieke norm voor, onder meer, de hoeveelheid informatie, cultuur en educatie die aangeboden wordt.6 Het hierboven genoemde wetsvoorstel zet in op versterking van de professionaliteit en kwaliteit van lokale publieke omroepen. Het bevat ook nieuwe maatregelen om lokale binding te borgen.

De leden van de BBB-fractie vragen voorts of de regering bereid is om met decentrale overheden te werken aan de introductie van een concessiestelsel voor lokale en regionale publieke omroepen.

Individuele regionale en lokale publieke omroepen moeten eens in de vijf jaar een aanwijzing verkrijgen om te kunnen fungeren als regionale of lokale publieke omroep. In deze procedure wordt al advies gevraagd aan provinciale staten respectievelijk de gemeenteraad. Voor de verwezenlijking van de publieke mediaopdracht op regionaal niveau wordt bij koninklijk besluit aan de RPO een concessie verleend die geldt voor tien jaar.7 De regering is voornemens om een vergelijkbare regeling te introduceren voor het lokale niveau, zodat aan de Stichting Nederlandse Lokale Publieke Omroepen (NLPO) een concessie kan worden verleend. Dit is opgenomen in het eerder genoemde wetsvoorstel.

De leden van de BBB-fractie vragen naar de opname van lokale omroepen in de omroep-CAO.

De regering verwijst naar de Omroep-CAO. De NLPO is partij bij deze cao.8

De leden van de BBB-fractie vragen naar de mogelijkheden die er voor lokale publieke omroepen zijn in het levend houden van streektalen en dialecten.

Het is van groot belang om streektalen en dialecten te behouden en te bevorderen. Streektalen en dialecten zijn unieke uitingen van de lokale identiteit en zorgen voor een grote sociale en maatschappelijke samenhang. Lokale, en in sommige gevallen ook regionale omroepen, zijn bij uitstek geschikt voor het levend houden van dialecten en streektalen, en doen dit ook, zoals te lezen valt in diverse jaarverslagen van die omroepen.

De fractieleden van de BBB vragen wat de regering bereid is meer te doen voor de omroepen in Caribisch Nederland, waar volgens hen de democratie en het goed bestuur kan worden versterkt door goede, onafhankelijke lokale media.

Onafhankelijke media spelen een belangrijke rol spelen in een gezonde democratie, ook in Caribisch Nederland. De regering ziet dat de onafhankelijke informatievoorziening op de BES-eilanden voor uitdagingen staat, gelet op de kleinschaligheid van de markt, maar ook omdat commerciële en politieke belangen een rol spelen. Op de eilanden zijn uitsluitend commerciële media actief. De regering erkent het belang van een sterke professionele sector en weet dat professionalisering alleen een goede kans kan maken als dit berust op een lokaal breed gedragen plan. Momenteel is een onafhankelijke onderzoeker het journalistieke landschap in Caribisch Nederland in kaart aan het brengen en aan het onderzoeken wat er nodig is om media en journalistiek op de eilanden te versterken.

De leden van de BBB-fractie vragen naar de passage uit het regeerprogramma over de versterking van de journalistiek bij de lokale publieke omroepen.

De regering doelt met deze passage op het wetsvoorstel ter versterking van de lokale publieke omroepen. De plannen hiervoor zijn in de meest recente Mediabegrotingsbrief gedeeld.9 Ook is in die brief een tijdpad voor het wetstraject weergegeven. In aanvulling op deze brief kan vermeld worden dat de consultatie voor het wetsvoorstel inmiddels is afgerond. Het is het streven van de regering om het wetsvoorstel in de tweede helft van 2025 in te dienen bij de Tweede Kamer.

De leden van de BBB-fractie vragen of er in de Mediawet 2008 meer expliciete aandacht kan komen voor de lokale en regionale omroepen. Dit kan het nut benadrukken en de maatschappelijke positie verstevigen.

De regering is het met de leden van de BBB-fractie eens over het nut van de lokale en regionale omroepen. Daarom hebben zowel regionale als lokale omroepen reeds een nadrukkelijke positie in de Mediawet 2008. Meest in het oog springend hierbij is de publieke mediaopdracht die niet alleen geldt voor de landelijke publieke omroepen, maar ook voor de regionale en lokale omroepen. Voor de lokale omroepen werkt de regering, zoals gezegd, aan een voorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 om de lokale publieke omroepen te versterken.

De leden van de BBB-fractie vragen naar de mogelijkheid van internationaal vergelijkend onderzoek naar de opties om lokale en regionale publieke omroepen in de wet op te nemen en deze resultaten met de Kamer te delen.

De lokale en regionale omroepen zijn opgenomen in de Mediawet 2008. De regering acht het gevraagde onderzoek niet nodig.

De leden van de BBB-fractie vragen hoe de regering aankijkt tegen de suggestie om 'sociale media' op te nemen in de Mediawet 2008 en naar voorbeelden van andere landen hierover bekend zijn.

In de Mediawet 2008 zijn bepalingen opgenomen over uploaders van video's op videoplatforms. Ook zijn er regels voor videoplatformdiensten. Deze bepalingen volgen uit de richtlijn audiovisuele mediadiensten. Deze is in Nederland geïmplementeerd in de Mediawet 2008. De regulering voor de online platforms volgt uit de digitaledienstenverordening. De regering participeert actief in dialoog met andere lidstaten op EU-niveau, bijvoorbeeld voor de uitwisseling van goede praktijken.

Concessies

De leden van de BBB-fractie vragen waarom de regering wil afstappen van de huidige concessies voor omroepverenigingen en wat de voor- en nadelen zijn van dit systeem. Daarnaast vragen de leden naar vergelijkingen met andere concessiestelsels die de Rijksoverheid heeft. De leden vragen of de regering bereid is het behoud van een concessiestelsel te overwegen.

De regering gaat ervan uit dat deze leden met hun vragen verwijzen naar de huidige systematiek van het vijfjaarlijks verlenen van erkenningen aan omroepen. De voor- en nadelen van deze systematiek zijn beschreven in de Kamerbrief over de hervorming van de landelijke publieke omroep. Hoewel in deze brief geen vergelijking is gemaakt met andere concessiestelsels is de regering op basis van de beschreven knelpunten tot de conclusie gekomen dat de voordelen van een dergelijk stelsel niet langer opwegen tegen de nadelen. Om deze reden is de regering ook niet bereid het schrappen van de vijfjaarlijkse erkenningssystematiek aan omroepen te heroverwegen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de JA21-fractie

De leden van JA21-fractie vragen naar de redenen om de huidige concessie met twee jaar te verlengen en vraagt naar praktische hervormingen die het eenzijdige karakter van de NPO moeten herstellen, aldus deze leden.

De regering heeft in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel aangegeven waarom een verlenging met twee jaar nodig is. Een verlenging met één jaar zou onvoldoende tijd bieden voor het uitwerken van een fundamentele stelselherziening, het daaropvolgende parlementaire proces en de daadwerkelijke implementatie door de betrokken partijen binnen de landelijke publieke omroep. De regering merkt voorts op dat zij in haar plannen voor de hervorming van de landelijke publieke omroep uitgebreid aandacht heeft besteed aan het vertalen van nieuwe geluiden, perspectieven en behoeften. De regering is voornemens het voorstel in januari 2026 voor internetconsultatie aan te bieden.

Daarnaast stelt de regering zich op het standpunt dat ook de huidige landelijke publieke omroep een breed scala aan geluiden vertaalt in aanbod. Tot slot merkt de regering nog op dat, naast pluriformiteit, ook andere publieke waarden van groot belang zijn voor een sterke publieke omroep. Pluriformiteit gaat daarbij niet vóór al het andere, maar juist samen met waarden als kwaliteit, betrouwbaarheid en verbinding.

De leden van de JA21-fractie vragen voorts of de regering een verlenging met twee jaar verantwoord vindt zonder dat er een parlementair debat over de inhoudelijke koers van de landelijke publieke omroep is gevoerd terwijl het budget jaarlijks een miljard bedraagt, aldus deze leden.

De regering merkt op dat zonder een verlenging met twee jaar een hervorming van de landelijke publieke omroep pas in zou kunnen gaan op 1 januari 2032. Omdat het huidige bestel grote knelpunten kent, acht de regering het onverantwoord nog bijna zeven jaar te wachten met het doorvoeren van een hervorming. Dit is eerder ter sprake gekomen in debatten met de Tweede Kamer. De verdere uitwerking van de plannen voor de hervorming van de landelijke publieke omroep, inclusief de wettelijke taken, zullen ook met beide Kamers besproken worden. Hierbij hecht de regering er belang aan te benadrukken dat de wetgever gaat over de inrichting van het bestel en de randvoorwaarden. De publieke omroep zelf gaat over de inhoudelijke koers en de programmering.

Tot slot vragen de fractieleden van JA21 welke garanties de regering kan geven zodat dit wetsvoorstel niet leidt tot een politieke vertragingstactiek.

De regering is doordrongen van de urgentie van hervorming van de landelijke publieke omroep. Juist daarom kiest de regering ervoor de huidige erkenningen met twee jaar te verlengen, zodat een nieuw bestel met ingang van 2029 kan starten, en niet pas in 2032.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Eppo Bruins

12

1

Kamerstukken II 2024/25, 32827, nr. 326, p. 2.

2

Kamerstukken II, 2024/25, 36600 VIII, nr. 53, p. 12.

3

Kamerstukken II, 2024/25, 36600 VIII, nr. 53, p. 7.

4

Kamerstukken II, 2022/23, 32827, nr. 282. De brief is ook aan de Eerste Kamer verzonden.

5

https://vng.nl/artikelen/bekostiging-van-de-lokale-publieke-omroep-richtbedrag-2025-bekend

6

Artikel 2.70 van de Mediawet 2008.

7

Mediawet 2008, artikel 2.60k.

8

CAO voor het Omroeppersoneel 2024, te raadplegen via de website van de NPO.

9

Kamerstukken II, 2024/25, 36600 VIII, nr. 53, p. 12.


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.