Amendement Diederik van Dijk c.s. ter vervanging van nr. 19 over het afschaffen van rechterlijke dwangsommen in vreemdelingenzaken - Hoofdinhoud
Dit amendement i is onder nr. 32 toegevoegd aan wetsvoorstel 36704 - Asielnoodmaatregelenwet i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Amendement van het lid Diederik van Dijk c.s. ter vervanging van nr. 19 over het afschaffen van rechterlijke dwangsommen in vreemdelingenzaken |
---|---|
Documentdatum | 20-06-2025 |
Publicatiedatum | 20-06-2025 |
Kenmerk | 36704, nr. 32 |
Externe link | origineel bericht |
TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL
2
Vergaderjaar 2024-2025
36 704
Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht in verband met maatregelen om de asielketen te ontlasten en de instroom van asielzoekers te verminderen (Asielnoodmaatregelenwet)
Nr. 32
AMENDEMENT VAN HET LID DIEDERIK VAN DIJK C.S. TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 191
Ontvangen 20 juni 2025
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
Na artikel I, onderdeel DD, worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:
DDa
In artikel 71b wordt “en 8:55f” vervangen door “, 8:55d, 8:55f en 8:72, zesde lid”.
DDb
Na artikel 71b wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 71c
Indien de bestuursrechter vaststelt dat niet tijdig op een aanvraag of bezwaar op grond van deze wet is beslist, draagt hij, in afwijking van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, Onze Minister op dit binnen een door hem te stellen redelijke termijn alsnog te doen.
II
Aan artikel III wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
4.Indien Onze Minister van Asiel en Migratie vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen DDa en DDb, niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist op een aanvraag of bezwaar op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de aanvrager of indiener van het bezwaar vóór dat tijdstip bij de bestuursrechter een beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van het besluit, blijft artikel 71b van de Vreemdelingenwet 2000 gelden zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip en blijft artikel 71c van de Vreemdelingenwet 2000 buiten toepassing.
Toelichting
Met dit amendement worden rechterlijke dwangsommen in vreemdelingenzaken afgeschaft om mede langs deze weg de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te ontlasten.
De dwangsomregels in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn bedoeld om te bewerkstelligen dat een uitvoeringsorgaan zich aan de wettelijke beslistermijnen houdt. De recente praktijk laat zien dat deze regels voor vreemdelingenzaken niet langer effectief zijn en zelfs contraproductief uitwerken, aangezien zij een ontwrichtend effect hebben op de IND. Het lukt de IND simpelweg niet meer om de prioritering aan de hand van rechterlijke uitspraken op te volgen, nu inmiddels in het overgrote deel van de zaken een Beroep Niet Tijdig Beslissen (BNTB) is ingediend. Dit werkt een ontwrichting van de planning in de hand en belemmert ook een rechtvaardige afhandeling van aanvragen op volgorde van binnenkomst. Het afhandelen van deze financiële claims gaan bovendien ten koste van de beperkt beschikbare behandelcapaciteit. De Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken heeft de bestuurlijke dwangsom in vreemdelingenzaken geschrapt, maar handhaafde de rechterlijke dwangsom.
In 2024 keerde IND 36,8 miljoen euro uit aan dwangsommen; daarvan was circa 27,8 miljoen het gevolg van een rechterlijke dwangsom. Uit de huidige inzichten blijkt dat de IND in de eerste vier maanden van 2025 al ruim 21 miljoen euro aan dwangsommen heeft uitbetaald, waarvan ruim 17 miljoen euro aan rechterlijke dwangsommen. Gezien het stijgende aantal aanvragers dat wacht op een beslissing van de IND kan gesteld worden dat het verschuldigde bedrag aan dwangsommen in de komende jaren substantieel zal toenemen.
De EU-Procedurerichtlijn en ook het migratiepact verplichten lidstaten niet tot het opleggen van een rechterlijke dwangsom bij niet tijdig beslissen. Het EU-Handvest bepaalt dat ‘eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, recht heeft op een doeltreffende voorziening in rechte’ (artikel 47). Het biedt lidstaten zelf de ruimte invulling te geven aan effectieve rechtsbescherming met als doel afdwingbaarheid van de procedure te borgen.
Uit een recente verkenning van het Ministerie van Asiel en Migratie2 blijkt dat in geen enkele andere EU-lidstaat effectieve rechtsbescherming ten aanzien van vreemdelingen wordt geborgd door het opleggen van dwangsommen of is geoordeeld dat dit enkel kan middels het opleggen van dwangsommen. Het merendeel van de lidstaten kent zelfs helemaal geen financiële prikkel. Indien niet binnen de wettelijke termijnen wordt beslist, wat regelmatig het geval is, worden daar in veel andere lidstaten in de praktijk niet of nauwelijks consequenties aan verbonden. Rechtsbescherming van de vreemdeling wordt veelal geborgd doordat deze persoon zich kan wenden tot de rechter bij overschrijding van de beslistermijn, zonder dat hieraan een financiële claim gekoppeld is.
Het EU-Hof van Justitie heeft in een arrest over de tijdelijke bescherming van derdelanders uit Oekraïne geoordeeld dat lidstaten terug mogen komen op een eerder geboden vergaand beschermingsniveau (HvJ EU 19 december 2024, gevoegde zaken C-244/24 en C-290/24, ECLI:EU:C:2024:1038). Dat biedt ook ruimte om het beschermingsniveau op andere domeinen aan te passen, binnen de geldende EU-kaders. Anders zou het - zoals het EU-Hof van Justitie ook overwoog - ertoe kunnen leiden dat lidstaten ervan worden weerhouden om meer rechtsbescherming te bieden dan strikt genomen wordt vereist. Om genoemde redenen zijn de indieners van mening dat rechterlijke dwangsommen in vreemdelingenzaken afgeschaft dienen te worden om de IND te ontlasten. Het opleggen van een rechterlijke dwangsom aan de IND is niet langer een passend middel om een tijdige beslissing te waarborgen.
Artikel 71c regelt dat voortaan, indien de rechtbank vaststelt dat niet tijdig op een aanvraag op grond van deze wet is beslist, de rechtbank het bestuursorgaan opdraagt om binnen een door de rechtbank te stellen redelijke termijn alsnog een beslissing te nemen. Het stellen van een termijn is dus geen mogelijkheid, maar een verplichting.
Ten aanzien van het overgangsrecht is een balans gezocht tussen de belasting van de IND en de rechten van de aanvrager. Voor aanvragen waarbij de aanvrager voor inwerkingtredingsdatum een beroep niet tijdig beslissen heeft ingediend, wordt de mogelijkheid tot het opleggen van een rechterlijke dwangsom in stand gelaten. Voor de beslissing die de rechter kan nemen gelden de normale in artikel 8:72 opgenomen regels.
Diederik van Dijk
Rajkowski
Boomsma
Van Zanten
Eerdmans
1 Vervanging in verband met een wijziging in de ondertekening.
2 Kamerstukken II 2024/25, 35749, nr. 16