Tweede verslag - Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten) - Hoofdinhoud
Dit tweede verslag is onder nr. I toegevoegd aan wetsvoorstel 36446 - Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten); Tweede verslag |
---|---|
Documentdatum | 09-07-2025 |
Publicatiedatum | 09-07-2025 |
Nummer | KST36446I |
Kenmerk | 36446, nr. I |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Eerste Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2024-2025
36 446 |
Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten) |
I |
TWEEDE VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID1 Vastgesteld 8 juli 2025 De nota naar aanleiding van het verslag2 geeft de commissie aanleiding tot het stellen van nadere vragen. Inleiding De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van de nota naar aanleiding van het verslag, hetgeen door de gehanteerde werkwijze met een tabel geen simpele taak was. Deze leden verzoeken de regering om de thans gestelde vragen nu wél per gestelde vraag afzonderlijk te beantwoorden. De leden van de fracties van de GroenLinks-PvdA, SP en OPNL gezamenlijk danken de regering voor de beantwoording van hun vragen. Tegelijkertijd roept een aantal antwoorden nieuwe vragen op of blijft de praktische uitwerking op cruciale punten onduidelijk. Met de volgende vervolgvragen willen voornoemde leden beter inzicht krijgen in de bescherming van arbeidsmigranten buiten de Wtta, de toelating van buitenlandse uitleners en het gebruik van de waarborgsom. De leden van de VVD-fractie hebben nog een aantal nadere vragen over het voorliggende wetsvoorstel. Vragen van de BBB-fractie 1. 1 Samenstelling: Kemperman (Fractie-Kemperman), Heijnen (BBB), Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Van Wijk (BBB), Vos (GroenLinks-PvdA (voorzitter), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Van der Linden (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Nanninga (JA21), Van Apeldoorn (SP), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL) 2 Kamerstukken I 2024-2025, 36 446, F. |
kst-36446-I
ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2025
Het is voor de leden van de BBB-fractie nog onduidelijk welke specifieke overtredingen en misstanden door dit wetsvoorstel niet aangepakt kunnen worden, maar wat door een sectoraal in- en uitleenverbod wel zou kunnen. Dat maakt het lastig voor deze leden om dit wetsvoorstel te beoordelen in relatie tot een mogelijk sectoraal in- en uitleenverbod.
De regering stelt dat dit wetsvoorstel algemene maatregelen bevat en daarmee te onderscheiden is van een sectoraal in- en uitleenverbod, dat meer specifiek bedoeld is om langdurige, structurele en stelselmatige arbeidsrechtelijke overtredingen, geconcentreerd in bepaalde sectoren, te voorkomen.1 Zegt de regering hiermee dat dit wetsvoorstel niet bedoeld is om langdurige, structurele en stelselmatige arbeidsrechtelijke overtredingen te voorkomen? Kan de regering nader uitleggen waarom zij stelt dat het wetsvoorstel en een sectoraal in- en uitleenverbod niet aan elkaar verbonden zijn? Wat zijn de concrete verschillen tussen de langdurige, structurele en stelselmatige overtredingen die worden aangepakt door dit wetsvoorstel enerzijds, en een sectoraal verbod anderzijds? Zit er volgens de regering geen overlap tussen het aanpakken van ernstige en wijdverbreide misstanden en het voorkomen van langdurige, structurele en stelselmatige arbeidsrechtelijke overtredingen?
De regering geeft aan dat een sectoraal in- en uitleenverbod zal (moeten) voldoen aan het Europese proportionaliteitsbeginsel.2 Is de regering het ermee eens dat de proportionaliteit van een sectoraal in- en uitleenverbod niet op zichzelf beoordeeld dient te worden, maar juist in combinatie met voorliggend wetsvoorstel?
2.
Per brief d.d. 20 juni 2025 is de Kamer geïnformeerd over de verkenning naar een sectoraal uitzendverbod.3 In deze brief lezen de leden van de BBB-fractie onder meer:
«In sectoren met aanhoudend en hardnekkig problematisch ontduikings-gedrag zullen uit- en inleners blijven proberen om maximaal gebruik te maken van mogelijke ruimte in de Wtta.»
De leden van de BBB-fractie vragen de regering welke ruimte in het wetsvoorstel hiermee bedoeld wordt? Kan de regering onderbouwen waarom een sectoraal uitzendverbod door uit- en inleners niet ontdoken kan worden? Is de regering het ermee eens dat een sectoraal uitzend-verbod eenvoudig ontdoken kan worden door kwaadwillende uit- en inleners, bijvoorbeeld door andere constructies in te zetten zoals een zzp-constructie of een vorm van contracting? Zo ja, waarom overweegt de regering dan om nog meer ineffectieve regels en verboden in te voeren, in plaats van de pakkans te vergroten en de effectiviteit van de handhaving te verbeteren? En hoe gaat de regering voorkomen dat het verbod goedwillende ondernemers treft, terwijl malafide ondernemers -wederom - de dans ontspringen? Zo nee, waarom niet?
3.
In de brief d.d. 20 juni 2025 wordt het Duitse uitzendverbod in de vleessector als voorbeeld aangehaald.4 Is de regering bekend met het feit dat de Commissie-Roemer in 2020 al constateerde dat de inspectiedruk in Duitsland vijf keer zo hoog lag als in Nederland?5 Ziet de regering ook dat
Nederland de afgelopen jaren weliswaar heeft geïnvesteerd in de inspectiecapaciteit, maar dat dit nog steeds zeer beperkt is in vergelijking met Duitsland? Overweegt de regering, in het geval een sectoraal uitzendverbod mogelijk wordt, ook in vergelijkbare mate - naar Duits voorbeeld - eerst fors te investeren in overheidshandhaving alvorens daadwerkelijk een specifiek sectoraal uitzendverbod te implementeren? Zo nee, waarom niet? Denkt de regering zonder vergelijkbare handhavingsca-paciteit dezelfde resultaten te kunnen boeken? Zo ja, waarop is die verwachting gebaseerd?
4.
De regering heeft voor de reikwijdte van het wetsvoorstel gekozen voor een groot en breed sleepnet door naast uitzendbureaus ook detacheerders, interim-bureaus e.d. onder de wet te laten vallen. Is de regering van plan om dezelfde reikwijdte voor een sectoraal verbod te hanteren? Zo ja, waarom denkt de regering dat dit nodig en proportioneel is? Heeft de regering reeds in kaart gebracht wat de nadelige financiële gevolgen voor bonafide individuele aanbieders kunnen zijn? En hoe deze gevolgen gecompenseerd kunnen gaan worden?
5.
Hoewel het wetsvoorstel en een sectoraal uitzendverbod separate trajecten betreft is het volgens de leden van de BBB-fractie duidelijk dat deze met elkaar verband houden, al is het alleen al vanwege de onderliggende noodzaak. Waarom overweegt de regering niet om de verdere behandeling van het wetsvoorstel te bevriezen totdat duidelijk is of, hoe en wanneer de mogelijkheid van een sectoraal uitzendverbod zal worden doorgevoerd, en na implementatie zal zijn geëvalueerd?
6.
De regering baseert de noodzaak van het wetsvoorstel op het geconstateerde handhavingspercentage van 67%. Dit betreft echter een paar honderd overtreders op een totaal van bijna 20.000 uitzenders, waarbij andere doelgroepen zoals detacheerders en interim-bureaus niet zijn meegeteld. Met andere woorden circa 4% van het totaal. Ook betreft het diverse overtredingen van klein tot groot. Door continu het getal van 67% te vermelden wordt stellig de indruk gewekt dat 67% van de uitleners de toets der kritiek niet kan doorstaan. Kan de regering dit nader duiden?
7.
De enige kwantitatieve indicatie van non-conformiteit van uit- en inleners is het handhavingspercentage van 67% uit de programmarapportage van de Nederlandse Arbeidsinspectie (2020 t/m 2022). Waarom is er geen bredere analyse uitgevoerd? In hoeverre is het volgens de regering te verantwoorden dat een enorme structurele stelselwijziging plaats zal vinden zonder daadwerkelijk goed zicht te hebben op het percentage malafide ondernemingen? Welke taak ziet de regering voor zichzelf weggelegd om hier meer duidelijkheid over te scheppen?
8.
Heeft de regering overwogen om het onderzoek naar de impact van een uitleen- en inleenverbod op verschillende sectoren te laten uitvoeren door een onafhankelijke partij? Zo nee, waarom niet?
9.
Indien de ervaringen met sectorale maatregelen in andere Europese landen worden meegenomen in de technische verkenning naar een sectoraal uitzendverbod, kan de regering dan ook nagaan of andere Europese landen naast sectorale maatregelen ook vergaande algemene wetgeving hebben die vergelijkbaar is met dit wetsvoorstel, waarbij uitleners twee keer per jaar gedurende een paar dagen gecontroleerd worden of zij voldoen aan wet- en regelgeving?
10.
Is de regering van plan om bij de uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het uit- en inleenverbod een ruime overgangsregeling te hanteren? Zo nee, waarom niet?
11.
De leden van de BBB-fractie lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat de regering overtuigd is dat het toelatingsstelsel een substantiële bijdrage zal leveren aan de aanpak van de ernstige en wijdverbreide misstanden in de uitleensector.6 Kan de regering «misstanden» definiëren en met feiten en cijfers onderbouwen hoe vaak deze in de totale uitleensector voorkomen? Kan de regering daarbij de ernst van die misstanden onderbouwen door concreet aan te geven om welke overtredingen het gaat?
12.
De regering geeft aan dat voor de meeste bedrijven het voornaamste effect van het wetsvoorstel zal zijn dat zij extra moeten letten op de naleving van bestaande wet- en regelgeving.7 Dit wekt de suggestie dat er weinig nieuwe (ingrijpende) verplichtingen uit het wetsvoorstel voortvloeien voor ondernemers. Dit komt volgens de leden van de BBB-fractie niet overeen met de reacties uit de markt. Kan de regering een opsomming geven van alle verplichtingen in het normenkader die op dit moment géén wettelijke verplichtingen zijn?
13.
De regering realiseert zich dat het toelatingsstelsel ingrijpend is en tot extra kosten zal leiden.8 De omvang van het normenkader kan volgens de leden van de BBB-fractie leiden tot een eindeloze stroom kleine administratieve onregelmatigheden, die de uitvoeringscapaciteit overbelast en de bestaanszekerheid van bedrijven onder druk zet. Ziet de regering dit anders? Zou het niet effectiever zijn om te sturen op structurele en substantiële afwijkingen in plaats van op iedere administratieve onvolkomenheid, waardoor de uitvoerbaarheid van het stelsel wordt verbeterd en de kosten worden verlaagd? Heeft de regering een omslagpunt bepaald waarop het instrument zijn doel begint tegen te werken wegens complexe uitvoerbaarheid?
14.
De regering heeft onderkend dat zich bij de toetsing aan het normenkader in de praktijk interpretatievragen kunnen en zullen voordoen.9 Kan de regering alsnog garanderen dat de uitlener hiervan niet de dupe wordt?
15.
De leden van de BBB-fractie lezen dat een verplichte g-rekening een wens van de regering blijft.10 Vanaf welke datum verwacht de regering de g-rekening te verplichten? En kan de regering bevestigen dat het hierbij gaat om het verplicht aanhouden, maar niet om het verplicht gebruiken van een g-rekening (lees: storten op de g-rekening)? Behouden ondernemers (opdrachtgevers en uitleners) de vrijheid om af te spreken dat een bepaald percentage van de factuursom op de g-rekening van de uitlener wordt gestort?
16.
De regering refereert aan een «kat-en-muisspel» dat het onmogelijk maakt om kwaadwillende ondernemers duurzaam van de markt te weren.11 Kunnen de ondernemers die dit kat-en-muisspel hanteren met de invoering van dit wetsvoorstel wel duurzaam van de markt worden geweerd? Zo ja, kan de regering toelichten op welke wijze? Is de regering het met de leden van de BBB-fractie eens dat boosdoeners die vanuit het buitenland opereren niet of nauwelijks door de maatregelen in dit wetsvoorstel worden geraakt?
17.
Welke scenario's hanteert de regering voor het «waterbedeffect»? En welke kwantitatieve maatstaven (zoals verplaatsingen naar andere sectoren, meldingsfrequenties en de hoeveelheid klachten) worden structureel gemonitord om verplaatsingen van misstanden effectief te detecteren?
18.
De regering geeft aan dat er situaties zullen ontstaan waarin een toelating wordt ingetrokken om kwetsbare arbeidskrachten te beschermen, terwijl de uitlener van mening is goedschiks te hebben gehandeld. Volgens de regering is dit onvermijdelijk vanwege de soms tegenstrijdige belangen van uitleners en arbeidskrachten.12 Kan de regering bevestigen dat een toelating niet zal worden ingetrokken als op basis van feiten en/of omstandigheden vastgesteld kan worden dat de uitlener goedschiks heeft gehandeld?
19.
De regering geeft in een tabel weer hoe het overgangsrecht vanuit het perspectief van fasering beschreven kan worden.13 Kan de regering aan deze tabel jaartallen toevoegen op basis van schattingen?
20.
De regering geeft aan dat de Dienst Justis VOG-aanvragen zorgvuldig moet kunnen verwerken.14 Volgens de planning van de regering moeten alle uitleners tussen 1 mei en 1 juli 2027 de toelating aanvragen, en hierbij een VOG overleggen die niet ouder is dan drie maanden. Gelet op het belang van een tijdige aanvraag van de toelating kan dit in de praktijk tot gevolg hebben dat in februari, maart en april naar schatting 14.000 tot
19.500 uitleners een VOG zullen aanvragen. Is de regering ervan overtuigd dat deze aanvragen binnen de reguliere termijn zullen worden behandeld door de Dienst Justis? Zo nee, wat gebeurt er als duizenden uitleners de VOG wel op tijd hebben aangevraagd, maar vanwege wachtlijsten bij de Dienst Justis deze niet op tijd verstrekt hebben gekregen, en daardoor op 30 juni 2027 de toelating niet kunnen aanvragen? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat deze uitleners hiervan niet de dupe worden? En welke risico's brengt dit mee voor de werking van het toelatingsstelsel?
21.
De regering geeft aan dat bij het overgangsrecht uitleners kunnen blijven uitlenen op basis van de oude wet- en regelgeving, ook als de toelatings-plicht in werking is getreden en de Arbeidsinspectie kan handhaven op de naleving hiervan.15 Kan de regering dit nader toelichten? Betekent dit dat uitleners gedurende het overgangsrecht nog niet hoeven te voldoen aan het normenkader? Vanaf welke datum moeten uitleners voldoen aan het normenkader?
22.
De Kamer heeft op 12 juni 2025 de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter aanbieding van het onderzoeksrapport «Evalua-tiekader en nulmeting Wtta»16 ontvangen. In dit onderzoeksrapport zijn indicatoren opgenomen bij de twee doelstellingen van het wetsvoorstel.17 Terwijl bij de kwalitatieve duiding de veranderingen in de ervaringen van arbeidsmigranten over hun positie zijn meegenomen, is diezelfde keuze niet gemaakt voor ondernemers. Is de regering bereid om ook de ervaringen van uit- en inleners over veranderingen in het speelveld hierin mee te nemen, specifiek over de vraag of dit speelveld gelijker is geworden?
23.
De leden van de BBB-fractie missen bij het kwalitatieve onderzoek naar de ervaringen van uitleners met hun nieuwe verplichtingen aandacht voor hun ervaringen met de Toelatende Instantie. In het bijzonder op het gebied van rechtszekerheid, de inspectie-instellingen en de betaalbaarheid van de verplichtingen (waaronder de leges). Kan de regering dit alsnog meenemen?
24.
Naar het oordeel van de regering zal het merendeel van de startende ondernemingen in staat zijn om een waarborgsom te financieren.18 Kan de regering aangeven waar dit oordeel op is gebaseerd? Heeft de regering een analyse gemaakt van het profiel van de bedrijven die hierdoor mogelijk afvallen? Als de regering haar oordeel niet heeft gebaseerd op onderzoek, waarop baseert de regering dan haar veronderstelling dat na invoering van het wetvoorstel voldoende perspectief blijft voor uitleenbedrijven? De regering stelt dat het niet uitvoerbaar is om bij de hoogte van de financiële zekerheidsstelling te differentiëren naar de omzet van de uitlener.19 Kan de regering uitleggen waarom de ontheffingsregeling, waarbij ondernemingen worden getoetst op basis van per twaalf maanden minder dan tien procent van de loonsom dat ten hoogste
2,5 miljoen bedraagt, dan wel uitvoerbaar is?
25.
De leden van de BBB-fractie vragen de regering of zij het goed begrijpen dat waarborgsommen worden verlangd van de entiteit die eindverantwoordelijk is? Dus in het geval van een holding constructie wordt een waarborgsom verlangd van de holding, en niet tevens van de diverse werkmaatschappijen?
26.
De regering stelt dat er aanvullend op voorliggend wetsvoorstel nog andere maatregelen mogelijk zijn om misstanden in de uitzendsector aan te pakken. Dit gaat volgens de leden van de BBB-fractie voorbij aan de verantwoordelijkheid van de hele keten, waaronder de inlenende partij. Is de regering bereid om sociale partners op te roepen hun eigen cao na te leven (bijvoorbeeld middels een privaat handhavingsorgaan)? Zodat ook
een serieuze start wordt gemaakt met een positief sturende rol van inleensectoren bij het inlenen van terbeschikkinggestelde arbeidskrachten.
27.
Is de regering bereid om bij het opzetten van de communicatiecampagne over dit wetsvoorstel ook breder te kijken dan alleen de sociale partners ABU en NBBU? De leden van de Bovib, VvDN en RIM worden straks ook verplicht om toegelaten te worden tot het stelsel. Dit zijn organisaties die in eerste instantie niets te maken hebben met de geschetste problematiek, maar wel verplicht worden toegelaten te worden (met alle regels, kosten en eisen die hierbij komen kijken).
28.
Is de regering het tot slot met de leden van de BBB-fractie eens dat het wetsvoorstel niet van toepassing is op bedrijven die dure apparatuur verhuren voor een vastomlijnd project en dat doen met eigen medewerkers die een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben en die deze apparatuur bedienen? Zo neen, waarom niet? En zo neen, wil de regering dan in overleg treden met de desbetreffende brancheverenigingen) om te komen tot een uitzonderingspositie zoals het wetsvoorstel deze kent?
Vragen van de fracties van GroenLinks-PvdA, SP en OPNL gezamenlijk
Directe indiensttreding arbeidsmigranten
1.
De regering stelt dat directe indiensttreding positief is, maar erkent ook dat de bescherming van het wetsvoorstel dan niet geldt.22 Hoe wordt geborgd dat arbeidsmigranten die buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen, bijvoorbeeld als zij direct bij een bedrijf in dienst treden, niet alsnog te maken krijgen met misstanden zoals onderbetaling, slechte huisvesting of onveilige werkomstandigheden?
2.
Erkent de regering dat algemene rechtsbescherming in de praktijk vaak onvoldoende is voor arbeidsmigranten die direct in dienst zijn, mede doordat arbeidsmigranten te maken hebben met taalbarrières, afhankelijkheidsrelaties en beperkte toegang tot informatie of meldpunten? Ook nu de huisvesting formeel is losgekoppeld van de arbeidsovereenkomst, maar in de praktijk nog vaak samenhang vertoont met het dienstverband.
3.
Welke laagdrempelige meldpunten, rechtsbeschermingsmechanismen of outreach-programma's zijn er specifiek gericht op arbeidsmigranten die buiten de uitzendsector vallen? Is hier volgens de regering extra inzet voor nodig?
4.
Hoeveel meldingen van misstanden onder direct in dienst zijnde arbeidsmigranten zijn er de afgelopen jaren bij de Nederlandse Arbeidsinspectie geregistreerd? Acht de regering deze aantallen zorgwekkend, of vormen zij naar haar oordeel een beperkt en beheersbaar risico?
Buitenlandse uitleners
5.
22 Ibid., p. 10.
De regering geeft aan dat het verkrijgen van strafrechtelijke gegevens uit het buitenland problematisch is voor de uitvoering van de Bibob-toets.20 Acht de regering het verantwoord om toelating te verlenen aan buitenlandse uitleners zonder een gelijke mate van risicobeoordeling als bij binnenlandse partijen?
6.
Heeft de regering overwogen om voor buitenlandse uitleners een automatisch verhoogd risicoprofiel aan te houden zolang noodzakelijke gegevens (zoals strafrechtelijke gegevens) niet volledig beschikbaar zijn?
7.
Wordt bij Bibob-toetsen van buitenlandse aanvragers systematisch vastgelegd of sprake is van een beperkte gegevensbasis? Zo ja, hoe wordt deze informatie gedeeld met andere bevoegde instanties binnen het Bibob-stelsel?
Waarborgsom
8.
De regering stelt dat de waarborgsom na vier jaar niet langer proportioneel is, omdat dan geen sprake meer zou zijn van vluchtig ondernemer-schap.21 Heeft de regering overwogen om de waarborgsom na vier jaar niet volledig te laten vervallen, maar te verlagen naar een proportioneel minimumbedrag, om blijvende financiële prikkels voor naleving in stand te houden?
9.
Is de regering bereid om aanvullende voorwaarden te stellen aan het laten vervallen van de waarborgsom, zoals verplichte herbeoordeling bij signalen van bijvoorbeeld wanbetaling?
Vragen van de VVD-fractie
Implementatieproces
1.
De regering stelt, zo lezen de leden van de VVD-fractie, dat er 337 fte nodig is om de inspectie-instellingen te voorzien van voldoende capaciteit en dat de opschaling daarvan circa drie jaar zal duren.22 Hoe realistisch is deze inschatting en is hierbij rekening gehouden met de huidige en aanhoudende arbeidsmarktkrapte, zoals die ook door de regering wordt onderkend?
2.
Welke risico's voorziet de regering bij deze langdurige implementatiefase? Met een langdurige implementatiefase kan, zo stellen de leden van de VVD-fractie, momentum verloren gaan en het effect van de wet worden gereduceerd. Wat is de regering voornemens te doen voor het geval inspectie-instellingen onvoldoende personeel weten aan te trekken, en hoe kan het vereiste momentum worden gewaarborgd?
3.
De aan het woord zijnde leden lezen in de nota naar aanleiding van het verslag dat het wetsvoorstel in een gefaseerde invoering tussen 2027 en
2031 voorziet.23 Acht de regering een dergelijke tijdspanne verantwoord in het licht van de urgentie die wordt toegekend aan de aanpak van misstanden in de uitzendsector? Zo ja, waaruit blijkt dat? Hoe heeft de regering overwogen om het invoeringstraject te versnellen? Is een gefaseerde sectorale aanpak mogelijk op om korte termijn maximaal effect te bereiken?
4.
In de nota naar aanleiding van het verslag wordt de gefaseerde uitvoering uiteengezet.24 Hoe kan stap twee in de implementatie worden versneld en welke concrete stappen zet de regering hiervoor?
Waarborgsom en regeldruk
5.
De regering geeft aan dat een deel van de bedrijven geen waarborgsom hoeft te overleggen door het geldende overgangsrecht.25 Hoe groot is de groep die onder het overgangsrecht valt en wat is het verwachte aandeel daarvan het totaal?
6.
De regering erkent dat kleinere of nieuwe ondernemingen mogelijk niet in staat zijn de waarborgsom te financieren. Welke mogelijkheden ziet de regering om deze groep bonafide ondernemingen, die zich aan de geldende wet- en regelgeving wil houden, tegemoet te komen als zij hierdoor hun bedrijfsactiviteiten niet kunnen voortzetten?
Risico op willekeur
7.
Inspectie-instellingen krijgen de ruimte om binnen het inspectieschema hun oordeel onder meer te baseren op de subjectieve beoordelingscriteria ervaring en expertise. Hoe waarborgt de regering dat dit niet leidt tot ongelijke behandeling of willekeur? Hoe voorkomt de regering dat dit tot misbruik of fraude leidt?
Zelfcertificatie
8.
Abusievelijk heeft de regering in de nota naar aanleiding van het verslag verondersteld dat de leden van de VVD-fractie pleiten voor zelfcertificatie als vervanging van dit stelsel.26 Deze leden wensen te benadrukken dat zij zelfcertificatie voorstellen als aanvulling op dit stelsel. Dit kan op zeer korte termijn en tegen minimale kosten passende druk zetten op uitleners om aan de eisen van de wet te voldoen. Wil de regering zelfcertificatie als aanvulling op de voorgestelde maatregelen overwegen? Zo nee waarom niet?
Onder zelfcertificatie verstaan deze leden het volgende:
(i) Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt een verklaring op waarin wordt vastgelegd aan welke eisen een organisatie of uitlener moet voldoen.
(ii) Deze verklaring wordt jaarlijks schriftelijk door een statutair bestuurder van de organisatie of uitlener ondertekend
(iii) Met ondertekening verklaart de organisatie of uitlener dat zij zich in het betreffende jaar heeft gehouden aan de gestelde eisen.
Reikwijdte van het wetsvoorstel
9.
De regering geeft aan dat sectoraal segmenteren in de uitvoering van dit wetsvoorstel niet mogelijk is.27 Dit heeft als gevolg dat bonafide ondernemingen onnodig voor een lastenverzwaring komen te staan, zowel financieel als administratief. Welke mogelijkheden ziet de regering om bonafide bedrijven minder te belasten?
Sectoraal uitzendverbod
10.
De regering geeft aan dat een sectoraal uitzendverbod op een later moment per AMvB zal worden ingevuld. Maar de Eerste Kamer moet zich nü over dit wetsvoorstel uitspreken. Heeft de regering zicht op de criteria waartoe de regering een sectoraal uitzendverbod uit kan vaardigen? Zo ja, welke criteria zijn dit?
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien met belangstelling uit naar de beantwoording van de gestelde vragen en ontvangen deze graag binnen vier weken.
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Vos
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Van der Bijl
Eerste Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 36 446, I
10
Kamerstukken I 2024-2025, 36 446, H.
Kamerstukken I 2024-2025, 36 446, H, p. 4.
Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, «Geen tweederangsburgers. Aanbevelingen om misstanden bij arbeidsmigranten in Nederland tegen te gaan», oktober 2020, p. 23.
Kamerstukken I 2024-2025, 36 446, F, p. 69.
Kamerstukken I 2024-2025, 36 446, G.
Kamerstukken I 2024-2025, 36 446, G, bijlage.
Kamerstukken I 2024-2025, 36 446, F, p. 46.