Wetgeving moet een zorgvuldig proces zijn - Hoofdinhoud
Terecht was er de nodige commotie over de wijze waarop in de Tweede Kamer de afhandeling van de Asielnoodmaatregelenwet plaatsvond. De (meerderheid van die) Kamer blameerde zich door een amendement aan te nemen en pas daarna de vraag te stellen wat daarvan de precieze gevolgen zouden zijn. De minister accepteerde dat, maar moest wel een spoedadvies aan de Raad van State toezeggen om te voorkomen dat het wetsvoorstel zou worden verworpen. CU-fractievoorzitter Mirjam Bikker noemde het een staatsrechtelijke modderpoel.
In mijn vorige column wees ik erop dat bij de behandeling van wetsvoorstellen een minister helder moet kunnen maken wat voor hem/haar wel of niet aanvaardbaar is. De appreciatie 'ontraden' als 'zwaarste' drukmiddel volstaat in dat opzicht niet. Als een minister dreigt te worden geconfronteerd met een amendement waarvan hij/zij uitvoering onwenselijk of onhaalbaar vindt dan dient dat uiteraard vóór de stemming duidelijk te worden gemaakt. De minister moet dan dreigen het wetsvoorstel in te trekken of het onaanvaardbaar uitspreken, met kans op een vertrouwensbreuk. Het is dan aan de Kamerfracties om dat politieke oordeel mee te wegen bij de stemming over het amendement.
Een wetsvoorstel dat door amendering is verslechterd (n.b. amenderen komt van 'amender': verbeteren) dient uiteraard niet het Staatsblad te bereiken.
Nu lijkt de gang van zaken bij de asielwetgeving uniek, maar dat was geenszins het geval. In de Eerste Kamer bleek dat in de laatste vergaderweek voor het reces. Op de agenda stond een wetsvoorstel over aanvulling van de Penitentiaire beginselenwet (over het gevangeniswezen), die ervoor moet zorgen dat opgesloten zware criminelen niet vanuit de inrichting waar zij verblijven hun kwalijke praktijken kunnen voortzetten.
De stemming over de wetsartikelen en amendementen vond op 12 maart 2024 plaats. Minister Weerwind i voor rechtsbescherming ontraadde toen aanneming van drie amendementen (twee van de PVV en één van de VVD). Die gingen over het maken van audiovisuele opnamen van een bezoek aan de gedetineerde door een rechtsbijstandverlener in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). Weerwind zag strijdigheid met artikel 6 van het EVRM i en artikel 17 van de Grondwet. Bij een VVD-amendement over beperking van de bezoek- en telefoonrechten van gedetineerden leek er strijdigheid met artikel 8 EVRM. Weerwind vroeg daarom, na aanneming van de amendementen (!), om een spoedadvies aan de Raad van State.
De Raad van State bevestigde in mei 2024 de opvatting van de minister. Daarop diende Weerwind op 26 juni 2024 een novelle i in om de amendementen weer terug te draaien. De novelle werd op 4 februari 2025 door de Tweede Kamer aangenomen, net als het oorspronkelijke wetsvoorstel. Een meerderheid (VVD, PVV, BBB, CDA, SGP, JA21 en bij één amendement NSC) negeerde in maart 2024 de dringende (inhoudelijke) door de minister gegeven appreciatie van de amendementen. Je kunt ook stellen: een meerderheid had lak aan EVRM en Grondwet. Vanwege zijn demissionaire status kon hij bovendien geen politieke druk uitoefenen.
De gang van zaken zou een voorbode kunnen zijn van wat ons bij de Asielnoodmaatregelenwet staat te wachten. De Raad van State mag binnenkort het oordeel vellen, waarna via een novelle onwenselijke en onuitvoerbare amendering weer ongedaan moet worden gemaakt. Het is een wonderlijke gang van zaken, die niets met zorgvuldige wetgeving heeft te maken. En dat dus twee keer kort na elkaar.