Gemeenteraden op weg naar nieuwe colleges - Hoofdinhoud
Niet alleen nationaal maar ook lokaal wordt nu nagedacht over de vorming van coalities na de eerstvolgende verkiezingen. Wel vinden de raadsverkiezingen een half jaar later plaats dan die voor de Tweede Kamer: voor de Kamer, op 29 oktober, voor de gemeenteraden op 18 maart 2026.
In de loop van de laatste vijftig jaar is de vorming van Colleges van Burgemeester en Wethouders meer en meer gaan lijken op de kabinetsformatie. De colleges zijn intussen het resultaat van uitvoerige onderhandelingen over het gewenste beleid. Geleidelijk heeft daardoor ook het idee van oppositie in de gemeenteraad vaste voet gekregen. Jarenlang ging dat er nog redelijk ontspannen aan toe, totdat aan het begin van deze eeuw – dankzij versnippering en verharding van verhoudingen – de tussenkomst werd ingeroepen van de ‘informateur’.
Een vrouw of man met een zekere afstand tot de dagelijkse politieke praktijk werd nodig en in elk geval zinvol om partijen bij elkaar te brengen. Dat begon in Rotterdam na de onverwacht grote zege van Pim Fortuyns ‘Leefbaar Rotterdam’ in 2002. De opkomst van populistische partijen maar ook van lokale partijen naast en tegenover de nationale maakte de vorming van coalities een stuk ingewikkelder.
Het ooit zo normale ‘afspiegelingscollege’ was intussen ver achter de horizon verdwenen. Dat, terwijl ‘programmacolleges’ in het begin van de jaren zeventig nog als een teken van ernstige polarisatie werden gezien. Toch was het verlangen naar programmacolleges niet vreemd. Natuurlijk, afspiegelingscolleges zorgden ervoor dat elke partij van enig belang deel kon uitmaken van het dagelijks bestuur. Maar, in tijden van maatschappelijke onrust bleek ook het nadeel van zulke colleges: iedere poging tot vernieuwing leek er in een moeras van conservatieve weerstand weg te zakken.
Vooral in de Partij van de Arbeid steeg daarover het ongenoegen tot grote hoogten. Eerst probeerde zij ‘meerderheidscolleges‘ te vormen: colleges met een zo klein mogelijke meerderheid die effectieve verandering leken te waarborgen. Toen dat zelden succesrijk bleek en soms de PvdA zelf in de oppositie drukte, werd de voorkeur voor een breder samengesteld college normaal. Maar, dan wel op basis van deugdelijke afspraken in een collegeakkoord.
Daar wilden meer dan alleen linkse partijen aan meewerken. Het gaf immers structuur aan het collegebeleid en bovendien meer levendig debat in de raad, die het belang van systematische oppositie leerde kennen. Coalitievorming en oppositie daartegenover werden de normale werkwijze van de raad, ongeveer zoals dat ook het geval is in de Tweede Kamer. In het laatste kwart van de vorige eeuw bracht dat nieuw leven in de gemeente, vooral in het stedelijk bestuur.
Maar, de bewoners werden er niet tevredener door: schaalvergroting en technocratisch bestuur vervreemdden burgers van hun raden. In de grootste steden kwamen populistische partijen op. Meer in het algemeen keerde een verschijnsel terug dat lang op weg leek te verdwijnen: de lokale partij. Raden raakten ernstig versnipperd, sterker nog dan de landelijke politiek. Het vormen van een stabiel en effectief college werd er niet makkelijker op. In een groot aantal gevallen lukte het niet meer zonder bemiddelende ‘informateurs’. Eigenlijk is het nog een klein wonder hoeveel colleges en raden redelijk met elkaar bleven omgaan en serieus bleven werken in het belang van hun inwoners.
Maar de ‘tucht van de meerderheid’ en de opgewekte ‘weerstand van de oppositie’ begonnen voor veel burgers maar ook raadsleden na 2000 hun schoonheid snel te verliezen. De verhoudingen werden stroever en de bejegening van politieke tegenstanders agressiever. De grond werd zodoende bouwrijp voor een nieuwe aanpak, die van het ‘brede raadsakkoord’: pogingen om de raad als geheel te verenigen rond de keuze van wethouders en de opzet van grote bouwprojecten of een nieuw sociaal beleid. Een groot onmiddellijk succes leverde dat nog niet op, zoals het boeiende onderzoek van dr. Lianne van Kalken1) over de periode tot 2022 laat zien. Maar ja, de programmacolleges van begin jaren zeventig waren ook niet aanstonds een doorslaand succes.
Het blijft de moeite waard te onderzoeken hoe het met het ‘raadsbrede’ akkoord sedert 2022 is verlopen en vooral, of het na maart volgend jaar vaste voet aan de grond krijgt. Het is in elk geval een interessanter verschijnsel dan het ‘extraparlementaire programkabinet’ waardoor Nederland sedert 2024 landelijk is geteisterd.
-
1)Lianne van Kalken, Uit de groef. Een onderzoek naar raadsbreed werken in gemeenten in de periode 2014 – 2022, Den Haag: Boom bestuurskunde 2025.