Artikelen bij COM(2025)173 - Behoud en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)173 - Behoud en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale ... |
---|---|
document | COM(2025)173 ![]() ![]() |
datum | 24 april 2025 |
HOOFDSTUK 1
Algemene bepalingen
Artikel 1
Voorwerp
In deze richtlijn worden minimumregels vastgesteld betreffende de uitvoering, in de Europese Unie, van de Overeenkomst in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, inzake het behoud en het duurzaam gebruik van de mariene biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht (“de BBNJ-overeenkomst” of “de overeenkomst”).
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) “gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht”: de volle zee en het “gebied” zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 1, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee;
b) “verzameling in situ”: met betrekking tot mariene genetische bronnen, de verzameling of bemonstering van mariene genetische bronnen in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht;
c) “Conferentie van de partijen”: de uit hoofde van artikel 47 van de BBNJ-overeenkomst ingestelde Conferentie van de Partijen;
d) “mariene genetische bronnen”: elk materiaal van mariene plantaardige, dierlijke, microbiële of andere oorsprong dat functionele eenheden van erfelijkheid van feitelijke of potentiële waarde bevat;
e) “gebruik van mariene genetische bronnen”: het verrichten van onderzoek en ontwikkeling van de genetische en/of biochemische samenstelling van mariene genetische bronnen, ook middels de toepassing van biotechnologie;
f) “BBNJ-uitwisselingsmechanisme”: het uit hoofde van artikel 51 van de BBNJ-overeenkomst ingestelde platform;
g) “wetenschappelijk en technisch orgaan inzake BBNJ”: het uit hoofde van artikel 49 van de BBNJ-overeenkomst opgerichte orgaan;
h) “BBNJ-secretariaat”: het uit hoofde van artikel 50 van de BBNJ-overeenkomst ingestelde secretariaat;
i) “geplande activiteit”: een activiteit die betrekking heeft op de uitvoering van bouwwerken of de totstandbrenging van installaties, regelingen of andere ingrepen in het mariene milieu, met inbegrip van regelmatige activiteiten gericht op het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
j) “activiteiten die onder de rechtsmacht of controle vallen”: activiteiten die worden verricht door zowel publieke als particuliere entiteiten, waarover de lidstaat overeenkomstig het internationaal recht zijn bevoegdheid of gezag kan uitoefenen;
k) “plannen en programma’s”: de plannen en programma’s zoals gedefinieerd in artikel 2, punt a), van Richtlijn 2001/42/EG en alle wijzigingen daarvan die door een instantie op mondiaal, nationaal, regionaal, subregionaal of lokaal niveau moeten worden opgesteld en/of vastgesteld of die door een instantie worden opgesteld om middels een wetgevingsprocedure door het parlement of de regering te worden vastgesteld en die door wettelijke, regelgevende of administratieve bepalingen zijn voorgeschreven;
l) “besluit tot verlening van toestemming”: een door de bevoegde autoriteit of autoriteiten genomen besluit om de uitvoering van een geplande activiteit toe te staan;
m) “betrokken publiek”: natuurlijke personen en rechtspersonen die gevolgen ondervinden of waarschijnlijk ondervinden van dan wel belang hebben bij de in hoofdstuk 3 van deze richtlijn bedoelde milieubesluitvormingsprocedures, met inbegrip van niet-gouvernementele organisaties die milieubescherming bevorderen en die voldoen aan de vereisten van het nationale recht;
n) “publiek”: het betrokken publiek evenals inheemse volken en lokale gemeenschappen met relevante traditionele kennis en relevante mondiale, regionale, subregionale en sectorale organisaties en de wetenschappelijke gemeenschap;
o) “bevoegde autoriteit” of “bevoegde autoriteiten”: de autoriteit of autoriteiten die de lidstaten aanwijzen om de taken uit te voeren die uit deze richtlijn voortvloeien;
p) “milieueffectbeoordeling”: een proces voor het opstellen van een milieueffectbeoordelingsrapport, het plegen van overleg, het in aanmerking nemen van het milieueffectbeoordelingsrapport en de resultaten van het overleg bij de besluitvorming en het verstrekken van informatie over het besluit overeenkomstig hoofdstuk 3 van deze richtlijn;
q) “milieueffectbeoordelingsrapport”: documentatie die de in artikel 10, lid 4, van deze richtlijn vereiste informatie bevat;
r) “cumulatieve effecten”: de gecombineerde en incrementele effecten die voortvloeien uit verschillende activiteiten, met inbegrip van bekende vroegere en huidige en redelijkerwijs te voorziene activiteiten, of uit de herhaling van soortgelijke activiteiten in de loop van de tijd, en de gevolgen van klimaatverandering, oceaanverzuring en daarmee samenhangende effecten;
s) “geringe of tijdelijke effecten”: effecten die geen aanmerkelijk schadelijke gevolgen voor het mariene milieu hebben.
Artikel 3
Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is van toepassing op geplande activiteiten die onder de rechtsmacht of controle van de lidstaten vallen en die plaatsvinden in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht.
2. Deze richtlijn is niet van toepassing op oorlogsschepen, militaire vliegtuigen of marinehulpschepen. Met uitzondering van hoofdstuk II is deze richtlijn niet van toepassing op enige andere schepen of luchtvaartuigen die eigendom zijn van of geëxploiteerd worden door een lidstaat en die voorlopig uitsluitend worden gebruikt voor niet-commerciële overheidsdiensten.
3. Deze richtlijn is niet van toepassing op geplande activiteiten die onder de rechtsmacht of controle van de lidstaten vallen en die plaatsvinden in gebieden binnen de grenzen van de nationale rechtsmacht, met uitzondering van de bepalingen van artikel 8, lid 6, van deze richtlijn.
4. Deze richtlijn doet niet af aan de verplichting van de bevoegde autoriteiten tot inachtneming van de door de nationale wetgeving, regelgeving en administratieve bepalingen en de geldende rechtspraktijk vastgestelde beperkingen ter bescherming van het industrieel en het handelsgeheim, met inbegrip van de intellectuele eigendom, en van het openbaar belang.
HOOFDSTUK 2
Mariene genetische bronnen en digitale sequentie-informatie over gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht
Artikel 4
Algemene bepalingen
1. Dit hoofdstuk is alleen van toepassing op activiteiten met betrekking tot mariene genetische bronnen en digitale sequentie-informatie over mariene genetische bronnen van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht die zijn verzameld en gegenereerd vanaf XX [after the entry into force of the BBNJ Agreement for the EU and its Member States – OJ to insert the date].
2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:
a) de visserij die onder het toepasselijke internationale recht valt en visserijgerelateerde activiteiten, en
b) vis of andere levende rijkdommen van de zee waarvan bekend is dat zij in het kader van de visserij en met de visserij verband houdende activiteiten zijn gevangen in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, tenzij die vis of andere levende rijkdommen van de zee als gebruik in het kader van deel II van de BBNJ-overeenkomst zijn gereguleerd.
Artikel 5
Activiteiten met betrekking tot mariene genetische bronnen van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht
De lidstaten zien erop toe dat de verzameling in situ van mariene genetische bronnen van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht wordt uitgevoerd met inachtneming van de rechten en legitieme belangen van kuststaten in gebieden die onder hun nationale rechtsmacht vallen en met inachtneming van de belangen van andere staten in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, in overeenstemming met het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. Daartoe werken de lidstaten in voorkomend geval samen, onder meer door gebruik te maken van het BBNJ-uitwisselingsmechanisme, om de bepalingen van dit hoofdstuk uit te voeren.
Artikel 6
Kennisgeving van activiteiten met betrekking tot mariene genetische bronnen en digitale sequentie-informatie over mariene genetische bronnen van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 2 bedoelde informatie en eventuele actualiseringen van lid 3 aan het BBNJ-uitwisselingsmechanisme worden meegedeeld. De lidstaten zorgen voor coördinatie tussen het systeem dat voor de kennisgeving in lid 2 wordt gebruikt en andere kennisgevingssystemen waarin andere Uniewetgeving voorziet.
2. De volgende informatie wordt zes maanden voorafgaand aan de verzameling in situ van mariene genetische bronnen van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht aan het BBNJ-uitwisselingsmechanisme meegedeeld:
a) de aard en de doelstellingen van de verzameling, met inbegrip van, in voorkomend geval, het programma waaronder de verzameling valt;
b) het onderwerp van het onderzoek of, indien bekend, de mariene genetische bronnen waarop het onderzoek is gericht of die zullen worden verzameld, en de doeleinden waarvoor die rijkdommen zullen worden verzameld;
c) de geografische gebieden waar de verzameling zal worden uitgevoerd;
d) een overzicht van de voor de verzameling te gebruiken methode en middelen, met inbegrip van de naam, de tonnage, het type en de klasse van de vaartuigen, de gebruikte wetenschappelijke uitrusting en/of onderzoeksmethoden;
e) informatie over eventuele andere bijdragen aan grote geplande programma’s;
f) de verwachte eerste aankomstdatum en definitieve vertrekdatum van de onderzoeksvaartuigen, of van de installatie en de verwijdering van de onderzoeksapparatuur, naargelang het geval;
g) de naam (namen) van de instelling(en) die het project sponsort (sponsoren) en de verantwoordelijke natuurlijke persoon van het onderzoeksproject;
h) de mogelijkheden voor wetenschappers uit alle landen, met name uit ontwikkelingslanden, om deel te nemen aan of betrokken te worden bij het onderzoeksproject;
i) de mate waarin wordt geoordeeld dat landen die partij zijn bij de BBNJ-overeenkomst en die technische bijstand nodig kunnen hebben en die om technische bijstand kunnen verzoeken, met name ontwikkelingslanden, aan het onderzoeksproject moeten kunnen deelnemen of vertegenwoordigd moeten kunnen worden;
j) een plan voor gegevensbeheer gebaseerd op open en verantwoordelijk gegevensbeheer dat rekening houdt met de huidige internationale praktijk.
3. Indien de aan het BBNJ-uitwisselingsmechanisme verstrekte gegevens wezenlijk zijn gewijzigd vóór de geplande verzameling, wordt de bijgewerkte informatie binnen een redelijke termijn en, indien mogelijk, uiterlijk bij het begin van de verzameling in situ aan het BBNJ-uitwisselingsmechanisme meegedeeld.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat de onderstaande gegevens, samen met de gestandaardiseerde BBNJ-identificatiecode, aan het BBNJ-uitwisselingsmechanisme worden meegedeeld zodra deze beschikbaar zijn, maar uiterlijk één jaar na de verzameling in situ van mariene genetische bronnen van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht:
a) het repositorium of de databank waar digitale sequentie-informatie over mariene genetische bronnen zijn of worden opgeslagen;
b) de plaats waar alle in situ verzamelde mariene genetische bronnen zijn of worden opgeslagen of bewaard;
c) een verslag met een gedetailleerde beschrijving van het geografische gebied waar mariene genetische bronnen zijn verzameld, met inbegrip van informatie over de breedtegraad, de lengtegraad en de diepte van de verzameling, en, voor zover beschikbaar, de bevindingen van de verrichte activiteit;
d) eventuele noodzakelijke actualiseringen van het plan voor gegevensbeheer als bedoeld in lid 2, punt j).
5. De lidstaten zorgen ervoor dat monsters van mariene genetische bronnen en digitale sequentie-informatie over mariene genetische bronnen van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht die zich in repositoria of databanken onder hun rechtsmacht bevinden, kunnen worden geïdentificeerd als afkomstig uit gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, in overeenstemming met de huidige wetenschappelijke internationale praktijk en voor zover uitvoerbaar.
6. De lidstaten zorgen ervoor dat repositoria, voor zover praktisch haalbaar, en databanken onder hun rechtsmacht om de twee jaar een geaggregeerd verslag opstellen over de toegang tot mariene genetische bronnen en digitale sequentie-informatie die gekoppeld is aan hun gestandaardiseerde BBNJ-identificatiecode, en het verslag aan het bij artikel 15 van de BBNJ-overeenkomst ingestelde comité voor toegang en verdeling van voordelen ter beschikking stellen.
7. Wanneer mariene genetische bronnen van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht en, waar mogelijk, de digitale sequentie-informatie over die bronnen worden gebruikt, met inbegrip van commercialisering, door natuurlijke of rechtspersonen die onder hun rechtsmacht vallen, zorgen de lidstaten ervoor dat de volgende informatie, met inbegrip van de gestandaardiseerde BBNJ-identificatiecode, indien beschikbaar, aan het BBNJ-uitwisselingsmechanisme wordt meegedeeld zodra die beschikbaar is:
a) de plaats van de resultaten van het gebruik, zoals publicaties, verleende octrooien, indien beschikbaar en voor zover mogelijk, en ontwikkelde producten;
b) indien beschikbaar, nadere gegevens over de kennisgeving na de verzameling aan het BBNJ-uitwisselingsmechanisme met betrekking tot de mariene genetische bronnen die het voorwerp van gebruik waren;
c) de plaats waar het oorspronkelijke monster waarop het gebruik betrekking heeft, wordt bewaard;
d) de beoogde regelingen voor toegang tot mariene genetische bronnen en digitale sequentie-informatie over mariene genetische bronnen die worden gebruikt, en een gegevensbeheerplan daarvoor;
e) na het in de handel brengen, informatie, indien beschikbaar, over de verkoop van relevante producten en eventuele verdere ontwikkelingen.
8. Indien beschikbaar en passend kunnen de lidstaten gebruikmaken van een door de Commissie beschikbaar gesteld digitaal platform om de in de leden 2 en 4 bedoelde informatie op te stellen en in te dienen.
Artikel 7
Opslag van mariene genetische bronnen en digitale sequentie-informatie over mariene genetische bronnen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de onder hun rechtsmacht vallende natuurlijke of rechtspersonen die mariene genetische bronnen en digitale sequentie-informatie over mariene genetische bronnen van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht gebruiken, deze mariene genetische bronnen en digitale sequentie-informatie over mariene genetische bronnen van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, samen met hun gestandaardiseerde BBNJ-identificatiecodes, uiterlijk drie jaar na het begin van dat gebruik of zodra deze beschikbaar zijn, opslaan in openbaar toegankelijke repositoria en databanken die op nationaal of internationaal niveau bijgehouden.
2. De lidstaten zorgen er ook voor dat de in lid 1 bedoelde natuurlijke of rechtspersonen de bevestigingen van die opslag aan de bevoegde autoriteit verstrekken.
Indien meerdere natuurlijke of rechtspersonen betrokken zijn bij het gebruik, verstrekt de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op het onderzoeksproject de bevestigingen van de opslag aan de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op het onderzoeksproject gevestigd of ingezeten is.
Indien de persoon die verantwoordelijk is voor het toezicht op het onderzoeksproject niet in de Unie gevestigd of ingezeten is, zorgen de lidstaten ervoor dat de onder hun rechtsmacht vallende natuurlijke of rechtspersonen die bij het onderzoeksproject betrokken zijn, een in een lidstaat gevestigde of ingezeten persoon bij het onderzoeksproject aanwijzen om de bevestigingen van de opslag aan de bevoegde autoriteit te verstrekken.
3. De lidstaten zorgen ervoor, onder meer door coördinatie, samenwerking en uitwisseling van relevante informatie, dat de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie op vereenvoudigde wijze wordt gedeeld, zonder de administratieve lasten voor de bevoegde autoriteit of autoriteiten of voor natuurlijke of rechtspersonen die de opslag bevestigen, onnodig te vergroten.
HOOFDSTUK 3
Milieubeoordelingen
Artikel 8
Algemene bepalingen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de potentiële effecten op het mariene milieu van geplande activiteiten die onder hun rechtsmacht of controle vallen en die plaatsvinden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, worden beoordeeld voordat de bevoegde autoriteit of autoriteiten overeenkomstig deze richtlijn een besluit tot toestemming (een vergunning) vaststellen.
2. De in lid 1 bedoelde beoordeling kan worden geïntegreerd in de bestaande procedures van de lidstaten voor het verlenen van toestemming voor geplande activiteiten.
3. Om de beoordelingsprocedures voor geplande activiteiten die onder de rechtsmacht of controle van de lidstaten vallen en die plaatsvinden in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, te coördineren en te vergemakkelijken, en met name om raadplegingen te organiseren overeenkomstig artikel 11, kunnen de betrokken lidstaten op basis van gelijke vertegenwoordiging een gemengd orgaan oprichten.
4. Wanneer voor een geplande activiteit een milieueffectbeoordeling wordt uitgevoerd, houden de lidstaten rekening met de resultaten, indien beschikbaar, van relevante strategische milieubeoordelingen, met name die welke uit hoofde van artikel 15 zijn uitgevoerd.
5. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op activiteiten die onder de rechtsmacht of controle van de lidstaten vallen en die plaatsvinden in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht en die slechts een gering of tijdelijk effect op het mariene milieu hebben.
6. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op activiteiten die onder de rechtsmacht of controle van de lidstaten vallen en die plaatsvinden in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht waarvoor een screening of een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd overeenkomstig de vereisten van andere relevante internationale rechtsinstrumenten of -kaders of door relevante mondiale, regionale, subregionale of sectorale organisaties. Voor activiteiten waarvoor een milieueffectbeoordeling is uitgevoerd overeenkomstig de vereisten van andere relevante rechtsinstrumenten of -kaders of door relevante mondiale, regionale, subregionale of sectorale organisaties, zorgen de lidstaten ervoor dat aan de voorwaarden van artikel 29, lid 4, van de BBNJ-overeenkomst is voldaan. In dergelijke gevallen zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat het milieueffectbeoordelingsrapport wordt gepubliceerd via het BBNJ-uitwisselingsmechanisme en dat de activiteit wordt gemonitord.
7. Voor geplande activiteiten die onder de rechtsmacht of controle van de lidstaten vallen en die plaatsvinden in gebieden binnen de grenzen van de nationale rechtsmacht en waarschijnlijk aanzienlijke gevolgen hebben voor het mariene milieu in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, passen de lidstaten Richtlijn 2011/92/EU en andere relevante EU-wetgeving toe die bepalingen bevat met betrekking tot milieubeoordelingen voor geplande activiteiten. Voor deze activiteiten stellen de lidstaten tijdig relevante informatie beschikbaar via het BBNJ-uitwisselingsmechanisme, gedurende het proces uit hoofde van Richtlijn 2011/92/EU en andere relevante EU-wetgeving die bepalingen bevat met betrekking tot milieubeoordelingen voor geplande activiteiten, en zorgen zij ervoor dat de activiteit wordt gemonitord op een wijze die in overeenstemming is met de vereisten van die richtlijn en nationale wetgeving.
Artikel 9
Screening
1. Indien een geplande activiteit meer dan een gering of tijdelijk effect op het mariene milieu kan hebben in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, of indien de effecten van de activiteit onbekend of niet goed begrepen zijn, voert de lidstaat onder wiens rechtsmacht of controle de activiteit valt een screening uit om vast te stellen of de activiteit aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu kan teweegbrengen, en wordt deze derhalve aan een beoordeling onderworpen.
2. De screening wordt uitgevoerd binnen een redelijke termijn en moet voldoende gedetailleerd zijn om de lidstaat in staat te stellen te beoordelen of hij redelijke gronden heeft om vast te stellen dat de geplande activiteit aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu kan veroorzaken.
3. Bij de uitvoering van de screening houden de lidstaten ten minste rekening met de beschrijving van de geplande activiteit, met inbegrip van het doel, de locatie, de duur en de intensiteit ervan, de eerste analyse van de potentiële effecten, met aandacht voor cumulatieve effecten, en, in voorkomend geval, alternatieven voor de geplande activiteit.
4. Voor de screening houden de lidstaten ten minste rekening met de volgende factoren:
a) het soort geplande activiteit en de technologie die voor de activiteit wordt gebruikt en de wijze waarop de activiteit moet worden uitgevoerd;
b) de duur van de geplande activiteit;
c) de locatie van de geplande activiteit;
d) de kenmerken en het ecosysteem van de locatie (met inbegrip van gebieden met een bijzondere ecologische of biologische significantie of kwetsbaarheid) van de geplande activiteit;
e) de potentiële effecten van de geplande activiteit, met inbegrip van de potentiële cumulatieve effecten en de potentiële effecten in gebieden binnen de nationale rechtsmacht;
f) de mate waarin de effecten van de geplande activiteit onbekend of niet goed begrepen zijn;
g) andere relevante ecologische of biologische factoren.
5. Wanneer naar aanleiding van de screening wordt vastgesteld dat de geplande activiteit aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu kan teweegbrengen, wordt overeenkomstig dit hoofdstuk een milieueffectbeoordeling uitgevoerd.
6. De bevoegde autoriteit neemt een screeningbesluit op basis van de in lid 4 genoemde factoren. Het screeningbesluit, met inbegrip van de belangrijkste redenen waarom al dan niet een beoordeling vereist is met betrekking tot de desbetreffende in lid 4 genoemde relevante factoren, wordt bekendgemaakt aan het publiek, onder meer via het BBNJ-uitwisselingsmechanisme.
7. Indien een partij bij de BBNJ-overeenkomst of het wetenschappelijk en technisch orgaan inzake BBNJ na de bekendmaking van het in lid 6 bedoelde screeningbesluit binnen een termijn van veertig dagen bezorgdheden of aanbevelingen kenbaar maakt met betrekking tot de conclusie dat een geplande activiteit mogelijk geen aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu teweegbrengt, houdt de lidstaat die dit heeft geconcludeerd, rekening met deze bezorgdheden. Bijgevolg kan de lidstaat zijn conclusie herzien.
Artikel 10
Afbakening van het toepassingsgebied en verslaglegging
1. Wanneer voor een geplande activiteit een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, zorgen de lidstaten ervoor dat een milieueffectbeoordelingsrapport wordt opgesteld.
2. Het milieueffectbeoordelingsrapport wordt gebaseerd op een advies van een bevoegde autoriteit over het toepassingsgebied ervan.
3. De bevoegde autoriteit brengt het in lid 2 bedoelde advies uit, rekening houdend met de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en informatie en, indien beschikbaar, met relevante traditionele kennis van inheemse volken en lokale gemeenschappen, alsook met informatie over de belangrijkste milieueffecten en alle daarmee samenhangende effecten van de geplande activiteit, zoals economische, sociale en culturele effecten en effecten voor de menselijke gezondheid, met inbegrip van potentiële cumulatieve effecten en effecten in gebieden binnen de grenzen van de nationale rechtsmacht, alsook met redelijke alternatieven voor de geplande activiteit.
4. Het in lid 1 bedoelde milieueffectbeoordelingsrapport bevat ten minste de volgende informatie:
a) een beschrijving van de geplande activiteit, met inbegrip van de locatie ervan;
b) het overeenkomstig lid 3 uitgebrachte advies;
c) een basisbeoordeling van het mariene milieu dat waarschijnlijk zal worden aangetast door de geplande activiteit;
d) een beschrijving van de potentiële effecten van de geplande activiteit, met inbegrip van potentiële cumulatieve effecten en eventuele effecten van de activiteit in gebieden binnen de grenzen van de nationale rechtsmacht;
e) een beschrijving van preventie-, mitigatie- en beheersmaatregelen;
f) een beschrijving van onzekerheden en kennishiaten;
g) informatie over de openbare raadpleging;
h) een beschrijving van de overweging van redelijke alternatieven voor de geplande activiteit;
i) een beschrijving van de vervolgacties, met inbegrip van een milieubeheerplan dat tijdens de uitvoering en de exploitatie van de activiteit moet worden uitgevoerd;
j) een niet-technische samenvatting van de in de punten a) tot en met i) bedoelde informatie.
5. Om de volledigheid en de kwaliteit van de milieueffectbeoordelingsrapporten te waarborgen, zien de lidstaten erop toe dat de rapporten worden opgesteld door bekwame deskundigen en dat de bevoegde autoriteiten over voldoende deskundigheid beschikken of daar zo nodig toegang toe hebben om deze verslagen te onderzoeken.
Artikel 11
Raadplegingen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende informatie binnen redelijke termijnen bekend wordt gemaakt aan het publiek, onder meer via het BBNJ-uitwisselingsmechanisme en het BBNJ-secretariaat:
a) het in artikel 10, lid 1, bedoelde milieueffectbeoordelingsrapport;
b) het verzoek om toestemming voor de geplande activiteit;
c) het feit dat de geplande activiteit aan een milieueffectbeoordeling is onderworpen;
d) nadere gegevens over de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het nemen van het besluit tot verlening van toestemming voor de activiteit, instanties waarbij relevante informatie kan worden verkregen, en instanties waaraan opmerkingen of vragen kunnen worden voorgelegd, evenals nadere gegevens over de termijnen voor het indienen van opmerkingen of vragen;
e) tijd, plaats en wijze van verstrekking van de relevante informatie;
f) nadere gegevens over de regelingen betreffende de inspraak van het publiek die overeenkomstig lid 4 zijn getroffen.
2. De partijen bij de BBNJ-overeenkomst, met name kustpartijen die grenzen aan de geplande activiteit en andere partijen die grenzen aan de geplande activiteit, en het betrokken publiek krijgen in een vroeg stadium reële mogelijkheden om deel te nemen aan procedures voor het verlenen van toestemming voor de geplande activiteiten als bedoeld in artikel 12, lid 2, en hebben daartoe het recht opmerkingen en meningen kenbaar te maken voordat een besluit tot verlening van toestemming voor een geplande activiteit wordt genomen, wanneer alle opties nog open zijn voor de bevoegde autoriteit of autoriteiten.
3. Voor de toepassing van lid 2 bepalen de lidstaten welke partijen potentieel het meest getroffen worden door rekening te houden met de aard van de geplande activiteit en de mogelijke gevolgen ervan voor het mariene milieu. Tot deze partijen behoren:
a) kustpartijen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de uitoefening van soevereine rechten met het oog op de exploratie, de exploitatie, het behoud of het beheer van natuurlijke bronnen door de geplande activiteit wordt beïnvloed;
b) partijen die op het gebied van de geplande activiteit menselijke activiteiten verrichten, met inbegrip van economische activiteiten, waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij worden getroffen door de geplande activiteit.
4. De lidstaten stellen de gedetailleerde regelingen vast voor het informeren van de in lid 2 bedoelde belanghebbenden, evenals redelijke termijnen voor raadplegingen van de in lid 2 bedoelde belanghebbenden, die niet korter mogen zijn dan dertig dagen en niet langer dan 85 dagen. Daartoe kunnen de lidstaten gebruikmaken van bestaande regelingen die voortvloeien uit Richtlijn 2011/92/EU en andere relevante EU-wetgeving die bepalingen bevat met betrekking tot milieubeoordelingen voor geplande activiteiten.
5. De lidstaten zorgen ervoor dat de resultaten van de raadplegingen, met inbegrip van relevante opmerkingen en meningen van de partijen en het betrokken publiek, alsook die van het wetenschappelijk en technisch orgaan inzake BBNJ, naar behoren in aanmerking worden genomen en aan bod komen in het besluitvormingsproces.
Artikel 12
Besluitvorming
1. De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteit of autoriteiten een besluit nemen tot verlening van toestemming voor een geplande activiteit wanneer zij, rekening houdend met mitigatie- of beheersmaatregelen, hebben geconcludeerd dat alle redelijke inspanningen zijn geleverd om ervoor te zorgen dat de geplande activiteit kan worden uitgevoerd op een wijze die strookt met de preventie van aanmerkelijke schadelijke effecten op het mariene milieu.
2. Het besluit tot verlening van toestemming voor een geplande activiteit wordt gebaseerd op de resultaten van de in artikel 11 bedoelde raadplegingen en omvat ten minste het volgende:
a) een conclusie van de bevoegde autoriteit over de waarschijnlijke aanmerkelijke effecten van de geplande activiteit op het mariene milieu en de belangrijkste redenen voor de toestemming;
b) alle aan het besluit verbonden voorwaarden, een beschrijving van de kenmerken van de geplande activiteit en/of de maatregelen waarin is voorzien om aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu te vermijden, te voorkomen of te verminderen, evenals monitoringmaatregelen. In voorkomend geval kunnen deze maatregelen worden opgenomen in een milieubeheerplan.
3. In een besluit om geen toestemming te verlenen voor een geplande activiteit worden de belangrijkste redenen voor het niet-verlenen van toestemming vermeld.
4. Wanneer een besluit is genomen om al dan niet toestemming te verlenen voor een geplande activiteit, zorgen de lidstaten er onverwijld voor dat het besluit beschikbaar wordt gesteld voor het publiek, onder meer via het BBNJ-uitwisselingsmechanisme en het BBNJ-secretariaat. Daartoe stellen de lidstaten de ontvangen opmerkingen en adviezen ter beschikking die zijn ontvangen tijdens de in artikel 11 bedoelde raadplegingen, alsook een beschrijving van de wijze waarop deze opmerkingen en adviezen in aanmerking zijn genomen of anderszins aan bod zijn gekomen.
Artikel 13
Monitoring
1. De lidstaten monitoren, door gebruik te maken van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en informatie en, indien beschikbaar, van de relevante traditionele kennis van inheemse volken en lokale gemeenschappen, de effecten van toegestane activiteiten in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, om te bepalen of deze activiteiten het mariene milieu zouden kunnen vervuilen of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu zouden kunnen teweegbrengen. Elke lidstaat monitort met name de milieueffecten en alle daarmee samenhangende effecten, zoals economische, sociale en culturele effecten en gevolgen voor de menselijke gezondheid, van een onder haar rechtsmacht of controle vallende activiteit waarvoor een vergunning is verleend, overeenkomstig de voorwaarden die bij het besluit tot verlening van toestemming van de geplande activiteit zijn gevoegd.
2. Wanneer een lidstaat met rechtsmacht of controle over een toegestane activiteit aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu vaststelt die, wat de aard of ernst ervan betreft, niet in de milieueffectbeoordeling waren voorzien of die voortvloeien uit een inbreuk op een van de in artikel 12, lid 2, punt b), bedoelde voorwaarden, of wanneer een partij bij de BBNJ-overeenkomst of het wetenschappelijk en technisch orgaan inzake BBNJ bezorgdheden of aanbevelingen kenbaar maakt, herziet de betrokken lidstaat zijn besluit. Daartoe:
a) eist hij dat maatregelen worden voorgesteld en uitgevoerd om die effecten te voorkomen, te beperken en/of te beheren, of om andere noodzakelijke maatregelen te nemen en/of de activiteit stop te zetten, naargelang het geval, en
b) evalueert hij tijdig welke maatregelen zijn uitgevoerd of welke acties in het kader van punt a) zijn ondernomen.
In dat geval stellen de lidstaten de Conferentie van de Partijen inzake BBNJ, andere partijen bij de BBNJ-overeenkomst en het betrokken publiek daarvan onverwijld in kennis, onder meer via het BBNJ-uitwisselingsmechanisme.
3. De lidstaten publiceren periodiek, maar ten minste om de drie jaar, een verslag over de effecten van de toegestane activiteiten en de resultaten van de krachtens lid 1 vereiste monitoring.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat de volgende informatie bekend wordt gemaakt aan het publiek, onder meer via het BBNJ-uitwisselingsmechanisme:
a) monitoringverslagen;
b) verslagen over de evaluatie van de effecten van de toegestane activiteit;
c) wanneer een besluit tot verlening van toestemming voor de activiteit is gewijzigd, nieuw genomen besluiten, met inbegrip van de in artikel 12, lid 2, bedoelde informatie.
Artikel 14
Toegang tot de rechter
De lidstaten zorgen ervoor dat, in overeenstemming met het toepasselijke nationale rechtssysteem, de leden van het betrokken publiek toegang hebben tot een beroepsprocedure voor een gerecht of een andere bij wet opgerichte onafhankelijke en onpartijdige instantie om de materiële of formele wettigheid van besluiten, handelingen of nalatigheden uit hoofde van de artikelen 8 tot en met 13 aan te vechten.
Artikel 15
Strategische milieueffectbeoordeling van plannen en programma's
De lidstaten kunnen, afzonderlijk of in samenwerking met andere lidstaten of andere partijen bij de BBNJ-overeenkomst, strategische milieubeoordelingen uitvoeren voor plannen en programma’s met betrekking tot geplande activiteiten die onder hun rechtsmacht of controle vallen, die moeten worden uitgevoerd in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, teneinde de mogelijke effecten van dergelijke plannen of programma’s en van alternatieven op het mariene milieu te beoordelen. Indien Richtlijn 2001/42/EG voorziet in een verplichting om een strategische milieubeoordeling uit te voeren, nemen de lidstaten de bepalingen van die richtlijn in acht wanneer zij dergelijke beoordelingen uitvoeren.
HOOFDSTUK 4
Maatregelen zoals gebiedsgerichte beheersinstrumenten, met inbegrip van beschermde mariene gebieden
Artikel 16
Voorstel voor de vaststelling van gebiedsgerichte beheersinstrumenten
1. De lidstaten zenden, ongeacht of zij individueel of collectief optreden, het ontwerp van een voorstel uit hoofde van artikel 19 van de BBNJ-overeenkomst of van een noodmaatregel uit hoofde van artikel 24, lid 3, van die overeenkomst aan de Commissie toe voordat deze bij het BBNJ-secretariaat worden ingediend. Na ontvangst stelt de Commissie alle lidstaten daarvan in kennis en deelt zij het ontwerpvoorstel. Indien andere lidstaten opmerkingen hebben, dienen zij deze opmerkingen uiterlijk dertig dagen na ontvangst van het ontwerpvoorstel bij de Commissie in, of eerder indien de noodmaatregel dit rechtvaardigt. De Commissie zendt de ontvangen opmerkingen door naar de andere lidstaten.
2. De Commissie presenteert een voorlopige beoordeling van het ontwerpvoorstel of het ontwerp van noodmaatregelen die zij uit hoofde van lid 1 heeft ontvangen, voordat de lidstaten dat voorstel of ontwerp indienen bij het BBNJ-secretariaat. Het doel van de voorlopige beoordeling is te helpen bepalen of het voorstel of de noodmaatregel al dan niet namens de Unie of namens de Unie en haar lidstaten moet worden ingediend.
3. De Commissie presenteert een voorlopige beoordeling van de vraag of het uit hoofde van lid 1 ontvangen ontwerp van het voorstel of de noodmaatregel door de Commissie namens de Unie bij het BBNJ-secretariaat moet worden ingediend. De lidstaten dienen het voorstel of de noodmaatregel als bedoeld in lid 1 niet in bij het BBNJ-secretariaat zolang de voorlopige beoordeling nog niet is voltooid en indien in de voorlopige beoordeling wordt geconcludeerd dat het voorstel of de noodmaatregel de Unie moet worden ingediend.
Artikel 17
Inhoud van de voorstellen
1. Voorstellen uit hoofde van artikel 19 van de BBNJ-overeenkomst met betrekking tot de vaststelling van gebiedsgerichte beheersinstrumenten, met inbegrip van beschermde mariene gebieden, of de noodmaatregel uit hoofde van artikel 24, lid 3, van die overeenkomst, worden geformuleerd op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis en informatie en, indien beschikbaar, relevante traditionele kennis van inheemse volken en lokale gemeenschappen, volgens de voorzorgsbenadering en een ecosysteemgerichte benadering.
2. Belanghebbenden, met inbegrip van staten en mondiale, regionale, subregionale en sectorale organisaties, alsook het maatschappelijk middenveld, de wetenschappelijke gemeenschap, de particuliere sector, inheemse volken en lokale gemeenschappen, worden in voorkomend geval geraadpleegd over de ontwikkeling van de in dit hoofdstuk bedoelde voorstellen.
3. De voorstellen omvatten de volgende kernelementen met betrekking tot het aangewezen gebied waarop het voorstel betrekking heeft:
a) een geografische of ruimtelijke beschrijving van het aangewezen gebied onder verwijzing naar de in bijlage I bij de BBNJ-overeenkomst gespecificeerde indicatieve criteria;
b) informatie over de in bijlage I bij de BBNJ-overeenkomst gespecificeerde criteria;
c) menselijke activiteiten die plaatsvinden in het gebied, met inbegrip van het gebruik door inheemse volken en lokale gemeenschappen, en de mogelijke gevolgen daarvan, indien van toepassing;
d) een beschrijving van de toestand van het mariene milieu en de biologische diversiteit;
e) een beschrijving van de op het gebied toe te passen doelstellingen inzake instandhouding en, in voorkomend geval, inzake duurzaam gebruik;
f) een ontwerpbeheersplan met de voorgestelde maatregelen en een beschrijving van de voorgestelde monitoring-, onderzoeks- en evaluatieactiviteiten om de gespecificeerde doelstellingen te bereiken;
g) de duur van het voorgestelde gebied en, in voorkomend geval, de voorgestelde maatregelen;
h) informatie over eventueel overleg met staten, met inbegrip van aangrenzende kuststaten en/of relevante mondiale, regionale, subregionale en sectorale organisaties, indien van toepassing;
i) informatie over gebiedsgerichte beheersinstrumenten, met inbegrip van beschermde mariene gebieden, die worden uitgevoerd in het kader van relevante rechtsinstrumenten en -kaders en relevante mondiale, regionale, subregionale en sectorale organisaties;
j) relevante wetenschappelijke inbreng en, indien beschikbaar, traditionele kennis van inheemse volken en lokale gemeenschappen.
4. De lidstaten streven ernaar samen te werken en informatie uit te wisselen over voorstellen, met inbegrip van de in lid 3 genoemde elementen.
Artikel 18
Uitvoering
1. De lidstaten zorgen ervoor dat activiteiten die onder hun rechtsmacht of controle vallen en die plaatsvinden in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, worden uitgevoerd in overeenstemming met de besluiten die op grond van deel III van de BBNJ-overeenkomst door de Conferentie van de Partijen zijn vastgesteld.
2. De lidstaten bevorderen, in voorkomend geval, de vaststelling van maatregelen op grond van de relevante rechtsinstrumenten en -kaders en relevante mondiale, regionale, subregionale en sectorale organisaties waarvan zij lid zijn, ter ondersteuning van de uitvoering van de besluiten en aanbevelingen van de Conferentie van de Partijen uit hoofde van deel III van de BBNJ-overeenkomst.
Artikel 19
Inspraak van het publiek
De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek de gelegenheid krijgt om deel te nemen aan de opstelling van voorstellen voor de vaststelling van gebiedsgerichte beheersinstrumenten, met inbegrip van beschermde mariene gebieden, uit hoofde van artikel 15, overeenkomstig de vereisten van de artikelen 6 en 7 van Richtlijn 2001/42/EG.
Hoofdstuk 5
Slotbepalingen
Artikel 20
Bevoegde autoriteiten
1. Uiterlijk op xx [[the transposition deadline minus four months – OP to insert the date] wijzen de lidstaten de bevoegde autoriteiten aan die de taken uit hoofde van de hoofdstukken 2 tot en met 5 van deze richtlijn zullen uitvoeren en stellen zij de Commissie daarvan in kennis.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat bevoegde autoriteiten die taken uit hoofde van deze richtlijn uitvoeren, over voldoende gekwalificeerd personeel en voldoende financiële, technische en technologische middelen beschikken om hun taken doeltreffend uit te voeren.
Artikel 21
Evaluatie, verslaglegging en herziening
1. De Commissie dient uiterlijk op [5 years from the date of entry into force – OP to insert the date] een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen. De lidstaten verstrekken de Commissie de nodige gegevens voor het opstellen van dat verslag.
2. Uiterlijk [3 years after the deadline under para 1 – OP to insert the date] voert de Commissie een evaluatie uit van het effect van deze richtlijn [waarbij ook rekening wordt gehouden met eventuele ontwikkelingen in het kader van de BBNJ-overeenkomst] en dient zij een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad. De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die zij nodig heeft om dat verslag op te stellen, met inbegrip van een samenvatting van de uitvoering van deze richtlijn en de ondernomen acties, evenals statistische gegevens, met bijzondere aandacht voor de uit hoofde van hoofdstuk 3 uitgevoerde milieueffectbeoordelingen. Dat verslag gaat indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
Artikel 22
Omzetting
1. Uiterlijk op [6 months after entry into force – OP to insert the date] stellen de lidstaten de nodige wettelijke, regelgevende en administratieve bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.
Zij passen die bepalingen toe vanaf […].
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of op de datum van de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. Beslissingen over de regels voor die verwijzing worden genomen door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 23
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 24
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.