Toelichting bij COM(2010)708 - Wijziging van Besluit 2008/203/EG tot uitvoering van Verordening 168/2007, wat de vaststelling van een meerjarenkader voor het Bureau van de EU voor de grondrechten voor 2007-2012 betreft

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



Op 15 februari 2007 nam de Raad Verordening (EG) nr. 168/2007 (hierna „de verordening” genoemd) tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten[1] (hierna „het Bureau” genoemd) aan. De werkzaamheden van het Bureau zijn op 1 maart 2007 gestart.

Overeenkomstig artikel 5 van de verordening worden de thematische werkterreinen van het Bureau door de Raad vastgelegd in een meerjarenkader. De Raad heeft dat gedaan in zijn Besluit 2008/203/EG van 28 februari 2008 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 168/2007, wat de vaststelling van een meerjarenkader voor het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten voor 2007-2012 betreft[2] (hierna „het meerjarenkader” genoemd).

Het doel van dit voorstel is het wijzigen van het meerjarenkader opdat het Bureau zijn taken kan uitoefenen op het gebied van justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking.

Algemene context



Op 30 juni 2005 stelde de Commissie voor[3] een Bureau voor de grondrechten op te richten. Daartoe werden twee instrumenten voorgesteld: (i) een verordening van de Raad „tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten”, met artikel 308 van het EG-Verdrag als rechtsgrondslag, en (ii) een besluit van de Raad „waarbij het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten wordt gemachtigd zijn activiteiten uit te oefenen op de in titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde gebieden”, met de artikelen 30, 31 en artikel 34, lid 2, onder c), van het EU-Verdrag als rechtsgrondslag.

Na de onderhandelingen in de Raad werd echter alleen het instrument aangenomen (15 februari 2007) op grond waarvan het Bureau zijn taken in het kader van de bevoegdheden van de Gemeenschap kan uitoefenen (Verordening (EG) nr. 168/2007). De Raad besloot om het instrument op grond waarvan het Bureau zijn activiteiten op de in titel VI van het EU-Verdrag bedoelde gebieden kan uitoefenen, niet aan te nemen[4].

De Commissie blijft van oordeel dat het Bureau voor de grondrechten zijn activiteiten (die in de verordening zijn vastgesteld) moet kunnen uitoefenen op de gebieden justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking. Nu het Handvest van de grondrechten juridisch bindend is geworden en de zogenaamde „pijlers” zijn afgeschaft, zijn er nog sterkere argumenten om deze gebieden aan de werkterreinen van het Bureau toe te voegen.

Verordening (EG) nr. 168/2007 werd aangenomen op grond van artikel 308 van het vroegere EG-Verdrag. Sedert de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is een gewijzigde versie van dit artikel thans artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) geworden.

Gebieden die vroeger vielen onder titel VI van het EU-Verdrag (de vroegere „derde pijler”) zijn nu hoofdstuk 4 („Justitiële samenwerking in strafzaken”) en hoofdstuk 5 („Politiële samenwerking”) van titel V („De ruimte van vrijheid, veiligheid en recht”) van het VWEU geworden.

Artikel 352 van het VWEU is van toepassing op gebieden die onder dit Verdrag vallen. Bijgevolg hoeft Verordening (EG) nr. 168/2007 niet te worden gewijzigd om het toepassingsgebied ervan uit te breiden tot de gebieden die thans onder titel V van het VWEU vallen. Het huidige meerjarenkader vermeldt echter niet justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking bij de thematische werkterreinen waarop het Bureau zijn taken kan vervullen. Het meerjarenkader moet derhalve worden gewijzigd opdat het Bureau zijn taken op deze gebieden kan vervullen.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Alvorens haar voorstel tot oprichting van een Bureau voor de grondrechten in te dienen, had de Commissie een brede publieke raadpleging gehouden. De geraadpleegde belanghebbenden waren er uitdrukkelijk voorstander van dat de gebieden justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking bij de activiteiten van het Bureau zouden worden opgenomen. De resultaten van deze raadpleging waren opgenomen in de effectbeoordeling[5] bij het voorstel, dat er zoals hierboven uitgelegd reeds in voorzag dat de gebieden die onder titel VI van het vroegere EU-Verdrag vielen, bij de werkterreinen van het Bureau zouden worden opgenomen.

Sedertdien zijn de belanghebbenden ervoor blijven pleiten dat het Bureau ook op deze gebieden zou optreden.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Inhoud van de voorgestelde maatregel

De voorgestelde wijziging voegt een extra punt toe aan de lijst van thematische werkterreinen die in artikel 2 van het besluit van de Raad zijn opgesomd.

Rechtsgrondslag



De Commissie is van oordeel dat artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 168/2007 een afgeleide rechtsgrondslag vormt in de zin van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak C-133/06[6]. De rechtsgrondslag voor het huidige voorstel moet derhalve dezelfde zijn als die van de verordening, namelijk het huidige artikel 352 van het VWEU.

3.

Gevolgen voor de begroting



Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting. Het breidt het meerjarenkader van het Bureau uit zodat het kan optreden op het gebied van politiële samenwerking en justitiële samenwerking in strafzaken in het kader van projecten waarvoor de begrotingsautoriteit reeds middelen heeft uitgetrokken.

NADERE TOELICHTING BIJ HET VOORSTEL

Het voorstel voegt de gebieden justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking toe aan de thematische werkterreinen van het huidige meerjarenkader. Overeenkomstig de hoofdstukken 4 en 5 van titel V van het VWEU kan de Europese Unie op deze gebieden diverse maatregelen aannemen, die in sommige gevallen delicate vragen in verband met de grondrechten doen rijzen.

Als het Bureau zijn activiteiten uitoefent op de gebieden justitiële samenwerking in strafzaken en politiële samenwerking, zal dit ertoe bijdragen dat de maatregelen van de Unie en de uitvoering daarvan in overeenstemming zijn met het Handvest van de grondrechten, hetgeen een streven van de Unie is.