Toelichting bij COM(2013)822 - Processuele waarborg voor van misdaad verdachte of aangeklaagde kinderen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

1. Dit voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad heeft ten doel voor de hele Europese Unie gemeenschappelijke minimumnormen vast te stellen inzake de rechten van kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure en van kinderen tegen wie een procedure loopt krachtens Kaderbesluit 2002/584/JBZ (procedure er uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel).

2. Het programma van Stockholm[1] legde sterk de nadruk op het versterken van de rechten van het individu in strafprocedures. In punt 2.4 verzocht de Europese Raad de Commissie om voorstellen in te dienen voor een stapsgewijze verbetering van de rechten van verdachten en beklaagden door middel van gemeenschappelijke minimumnormen voor het recht op een eerlijk proces. Deze maatregel maakt tevens deel uit van de EU-agenda voor de rechten van het kind, waaraan is bijgedragen door het Europees Parlement, het Comité van de Regio's, het Economische en Sociaal Comité, de Raad van Europa en andere belangrijke partijen, zoals Unicef, de nationale ombudspersonen voor kinderen en het maatschappelijk middenveld[2].

3. Er zijn al drie maatregelen vastgesteld, te weten Richtlijn 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures[3] (oktober 2010), Richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht op informatie in strafprocedures[4] (mei 2012) en Richtlijn 2013/48/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2013 betreffende het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures en in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en het recht om een derde op de hoogte te laten brengen vanaf de vrijheidsbeneming en om met derden en consulaire autoriteiten te communiceren tijdens de vrijheidsbeneming[5]. Maatregelen betreffende het recht op voorlopige rechtsbijstand van verdachten of beklaagden bij vrijheidsbeneming, worden met het onderhavige initiatief gepresenteerd als een pakket, samen met een richtlijn betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en het recht om strafzittingen bij te wonen.

4. Dit voorstel voor een richtlijn bevat specifieke minimumvoorschriften inzake de rechten van kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure. Aldus bevordert zij de toepassing van het Handvest, met name de artikelen 4, 6, 7, 24, 47 en 48, en bouwt zij voort op de artikelen 3, 5, 6 en 8 van het EVRM zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de rechten van de mens, dat in zijn rechtspraak normen vaststelt inzake speciale waarborgen voor kwetsbare personen, en met name kinderen. Uit deze rechtspraak volgt onder meer dat het eerlijke verloop van de procedure en het recht op een eerlijk proces inhouden dat de betrokkene in staat moet zijn de procedure in hoofdlijnen te begrijpen en hieraan deel te nemen, dat hij zijn rechten daadwerkelijk moet kunnen uitoefenen en dat hij bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer moet kunnen genieten. Deze richtlijn dient dan ook uitdrukkelijk te voorzien in een versterking van de procedurele waarborgen voor kinderen.

5. Bij de tenuitvoerlegging van deze maatregelen dienen de belangen van het kind voorop te staan, overeenkomstig artikel 24 van het Handvest van de grondrechten.

6. Verdachte of aangeklaagde kinderen worden als zodanig erkend en respectvol, waardig en deskundig behandeld, op een persoonlijke en niet-discriminerende wijze, wanneer zij in contact komen met de bevoegde autoriteit die optreedt in het kader van een strafprocedure. Dit moet ook de maatschappelijke herintegratie bevorderen van kinderen die met het strafrechtsysteem in aanraking zijn gekomen. De in deze richtlijn vervatte rechten zijn op niet-discriminerende wijze op verdachte of aangeklaagde kinderen van toepassing, ook waar het gaat om hun verblijfsstatus.

7. Deze maatregel wordt tegelijk gepresenteerd met een aanbeveling van de Commissie betreffende procedurele waarborgen voor kwetsbare personen die verdachte of beklaagde zijn in een strafprocedure en kwetsbare personen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd.

8. Het voorstel is gebaseerd op artikel 82, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

9. Het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, het recht op een eerlijk proces en het recht van verdediging zijn verankerd in de artikelen 47 en 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het 'Handvest') en in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De mate waarin deze rechten ook daadwerkelijk kunnen worden uitgeoefend, hangt voor een groot deel af van de mate waarin de verdachte of beklaagde in staat is de procedure te volgen en er ten volle aan deel te nemen; deze capaciteit kan beperkt zijn door de leeftijd, een gebrek aan rijpheid, en handicaps. Dit betekent dat voor kinderen en kwetsbare volwassenen speciale maatregelen moeten worden genomen om te waarborgen dat zij daadwerkelijk kunnen deelnemen aan de procedure en hun recht op een eerlijk proces evenzeer kunnen uitoefenen als andere verdachten of beklaagden[6].

10. Bij ontstentenis van een gemeenschappelijke omschrijving van 'kwetsbare volwassene' en gelet op de overwegingen betreffende de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, ziet de Commissie er vooralsnog van af om het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te breiden tot kwetsbare volwassenen. In plaats daarvan zal de Commissie een aanbeveling vaststellen waarbij de lidstaten worden opgeroepen om een aantal waarborgen in te voeren voor kwetsbare personen.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling


EN

11. Er zijn drie bijeenkomsten met deskundigen gehouden, op 23 september 2011, 26 april 2012 en 11 december 2012. Vertegenwoordigers van de lidstaten en een groep van deskundigen van de Raad van Europa, de International Association of Youth and Family Judges and Magistrates, de Verenigde Naties, kinderartsen en in jeugdzaken gespecialiseerde juristen bespraken maatregelen die op EU-niveau zouden kunnen worden genomen om kinderen en kwetsbare volwassenen bij strafzaken beter te beschermen.

12. De Commissie heeft ter onderbouwing van haar voorstel een effectbeoordeling uitgevoerd. Het verslag van de effectbeoordeling is beschikbaar op: ec.europa.eu/governance.

2.

Juridische elementen van het voorstel



Artikel 1 – Onderwerp

13. Deze richtlijn heeft ten doel minimumregels vast te stellen voor de rechten van kinderen die verdachte of beklaagde zijn in een strafzaak en van kinderen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd.

Artikel 2 – Toepassingsgebied

14. De richtlijn is van toepassing op kinderen, dat wil zeggen op personen die nog geen 18 jaar oud zijn op het moment dat zij ervan worden verdacht of beschuldigd een strafbaar feit te hebben gepleegd, en wel tot en met de beëindiging van de procedure.

15. Deze richtlijn laat de nationale bepalingen inzake de strafrechtelijke meerderjarigheid onverlet. Dit is de leeftijd waarop een kind strafrechtelijk aansprakelijk wordt voor zijn daden.

16. In bepaalde lidstaten zijn op kinderen die een strafbaar feit hebben gepleegd, niet de nationaalrechtelijke strafprocedures van toepassing, maar andere procedures op grond waarvan bepaalde beperkende maatregelen kunnen worden opgelegd (onder meer inzake bescherming en onderwijs). Dergelijke procedures vallen niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn.

Artikel 3 – Definitie

17. Overeenkomstig internationale rechtsinstrumenten[7] wordt eenieder die minder dan 18 jaar oud is, beschouwd als een kind.

Artikel 4 – Recht op informatie van het kind

18. Het kind dient onverwijld te worden geïnformeerd over de rechten krachtens deze richtlijn, in aanvulling op de rechten waarin de artikelen 3 tot en met 7 van Richtlijn 2012/13/EU voorzien, tenzij het gaat om lichte strafbare feiten, als bedoeld in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 2012/13/EU.

19. Indien een kind zijn vrijheid wordt ontnomen, dienen in de verklaring van rechten die het kind overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2012/13/EU wordt verstrekt, ook de rechten te worden genoemd waarin de onderhavige richtlijn voorziet.

20. Deze richtlijn dient ten uitvoer te worden gelegd overeenkomstig de normen die zijn vastgesteld in Richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op tolk- en vertaaldiensten in strafprocedures.

Artikel 5 – Recht op informatie van de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt

21. Deze richtlijn voorziet in verdere aanvullende waarborgen met betrekking tot het informeren van de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt of een andere geschikte volwassene, teneinde rekening te houden met de specifieke behoeften van kinderen, mits dit geen belemmering vormt voor het goede verloop van de strafprocedure tegen de betrokkene of van andere strafprocedures.

22. Onder 'persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt' wordt elke persoon of instantie verstaan die de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een kind draagt, overeenkomstig de omschrijving van Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003, betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid.

23. De rol van de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, is van belang voor de morele en psychologische ondersteuning en passende begeleiding van het kind. De persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, bevindt zich in een goede positie om de bescherming van de rechten van de verdediging van het verdachte kind te versterken (bv. door een advocaat aan te wijzen of te besluiten beroep in te stellen). Bovendien zijn de ouders ook wettelijk aansprakelijk en kunnen zij civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor het gedrag van hun kind.

24. Deze bepaling sluit aan bij internationale regels, zoals de richtsnoeren van het Comité van ministers van de Raad van Europa voor kindvriendelijke justitie, de Beijingregels en algemene opmerking nr. 10 over de rechten van het kind bij de jeugdrechtspraak (2007) bij het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind.

25. Indien het in strijd zou zijn met het belang van het kind om de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, te informeren, dient dit recht niet te worden toegepast. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn, wanneer de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, bij hetzelfde strafbare feit betrokken is als het kind en er een belangenconflict is. In dit geval dient een andere geschikte volwassene te worden geïnformeerd en te worden verzocht aanwezig te zijn. Onder het begrip 'andere geschikte volwassene' wordt een ander verstaan dan de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, die als familielid of op grond van een sociale relatie tot het kind bereid is contact met de autoriteiten te onderhouden en het kind in staat te stellen zijn procedurele rechten uit te oefenen.

Artikel 6 – Recht op een advocaat

26. Dit artikel waarborgt de verplichte toegang tot een advocaat voor kinderen die als verdachte of beklaagde bij een strafprocedure betrokken zijn.

27. Artikel 6, lid 3, onder c), EVRM en de artikelen 47 en 48 van het Handvest waarborgen het recht van een persoon op toegang tot een advocaat. In Richtlijn 2013/48/EU zijn algemene regels vastgesteld inzake een dergelijk recht voor alle verdachten of beklaagden in strafprocedures. Diezelfde richtlijn biedt verdachten en beklaagden echter de mogelijkheid om afstand te doen van hun recht zich door een advocaat te laten bijstaan. De onderhavige richtlijn biedt de aanvullende waarborg dat kinderen geen afstand mogen doen van dit recht.

28. Het EHRM heeft er meermaals op gewezen dat het van belang is dat kinderen vanaf het begin van de procedure en gedurende politieverhoren worden bijgestaan door een advocaat; daarmee geeft het aan dat kinderen grote risico's lopen als zij afstand doen van dit recht. Dat het voor kinderen van belang is om toegang tot een advocaat te hebben, spreekt ook uit alle relevante internationale regels, zoals de richtsnoeren van het Comité van ministers van de Raad van Europa voor kindvriendelijke justitie[8], de Beijingregels[9] en algemene opmerking nr. 10 (2007) over de rechten van het kind bij de jeugdrechtspraak bij het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind[10].

29. Met betrekking tot bepaalde lichte strafbare feiten zou verplichte toegang tot een advocaat echter onevenredig zijn. In een aantal lidstaten zijn bepaalde lichte feiten strafbaar gesteld; het betreft met name lichte verkeersovertredingen, lichte overtredingen van algemene gemeentelijke verordeningen en lichte schendingen van de openbare orde. Voor dergelijke strafbare feiten hoeven andere bevoegde autoriteiten dan een openbare aanklager of een in strafzaken bevoegde rechtbank het krachtens deze richtlijn verleende recht op verplichte toegang tot een advocaat niet te waarborgen.

Artikel 7 – Recht op een individuele beoordeling

30. Dit artikel waarborgt dat elk kind het recht heeft op een individuele beoordeling. Een dergelijke individuele beoordeling is nodig om de specifieke behoeften van het kind wat betreft bescherming, onderwijs, opleiding en sociale herintegratie te kunnen vaststellen en om te kunnen bepalen of, en zo ja, in hoeverre tijdens de strafprocedure speciale maatregelen nodig zijn voor het kind. Persoonlijke kenmerken als rijpheid en economische en sociale achtergrond kunnen per kind sterk verschillen.

31. De individuele beoordeling dient plaats te vinden op een passend moment in de procedure en in elk geval vóór de tenlastelegging. De beoordeling dient overeenkomstig het nationale recht te worden vastgelegd.

32. Onverminderd artikel 8 van Richtlijn 2011/36/EU dient bij een individuele beoordeling bijzondere aandacht te worden geschonken aan kinderen die betrokken zijn bij criminele activiteiten waartoe zij als slachtoffer van mensenhandel zijn aangezet.

33. De omvang en uitvoerigheid van een dergelijke beoordeling kan worden afgestemd op de ernst van het strafbare feit en op de straf die wordt opgelegd als het kind schuldig wordt bevonden aan het ten laste gelegde strafbare feit. Zo is wellicht een grondiger beoordeling geboden bij ernstige strafbare feiten als roof of moord.

34. De individuele beoordeling dient gedurende de gehele strafprocedure te worden geactualiseerd en van eerdere individuele beoordelingen van het kind mag alleen gebruik worden gemaakt als deze zijn geactualiseerd.

35. De lidstaten mogen van deze verplichting afwijken indien een individuele beoordeling niet evenredig is, gelet op de omstandigheden van het geval en het feit of het kind al eerder onder de aandacht van de betrokken autoriteiten is gekomen in het kader van een strafprocedure. In voorkomend geval dient een voor de bescherming of het welzijn van kinderen verantwoordelijke autoriteit ervan in kennis te worden gesteld dat er geen individuele beoordeling wordt verricht.

Artikel 8 – Recht op medisch onderzoek

36. Internationale rechtsinstrumenten, zoals algemene opmerking nr. 10 over de rechten van het kind bij de jeugdrechtspraak (2007) bij het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, bevelen aan ervoor te zorgen dat het kind toegang tot een medisch onderzoek door een arts en passende medische zorg krijgt zolang het zich in detentie bevindt. Door hun jonge leeftijd en fysieke en mentale onrijpheid lijden kinderen erger onder mishandeling en gezondheidsproblemen dan andere verdachten of beklaagden. Vaak zullen zij niet eens in staat zijn om hun gezondheidsklachten duidelijk kenbaar te maken. Het waarborgen van hun integriteit vereist bijzondere zorg, met name in detentie.

37. Bij vrijheidsbeneming dient het kind recht te hebben op een medisch onderzoek, wanneer de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt, de geschikte volwassene of de advocaat van het kind. Een dergelijk medisch onderzoek dient te worden uitgevoerd door een medisch deskundige.

38. Bij verlenging van de vrijheidsbeneming of uitbreiding van de maatregelen met betrekking tot het kind kan het medisch onderzoek worden herhaald.

39. Indien het medisch onderzoek van een kind uitwijst dat de voorgenomen maatregelen in het kader van de strafprocedure tegen het kind (zoals verhoor en detentie) onverenigbaar zijn met de algehele mentale en fysieke conditie van het kind, dienen de bevoegde autoriteiten passende maatregelen te nemen overeenkomstig het nationaal recht (zoals uitstel van verhoor of medische behandeling van het kind). Er dient terdege rekening te worden gehouden met het belang van het kind.

Artikel 9 – Verhoor van kinderen

40. Het verhoor van een kind is een potentiële risicosituatie, waarin zijn procedurele rechten en waardigheid wellicht niet altijd worden geëerbiedigd en zijn kwetsbaarheid wellicht niet altijd genoegzaam in aanmerking wordt genomen.

41. Om kinderen, die de inhoud van de verhoren die hen worden afgenomen, met begrip van politieverhoren, niet altijd begrijpen, voldoende bescherming te bieden, dienen van elk verhoor audiovisuele opnames te worden gemaakt. Het zou echter onevenredig zijn als de bevoegde autoriteiten in alle gevallen voor audiovisuele opnames zouden moeten zorgen. Er dient rekening te worden gehouden met de complexiteit van de zaak, de ernst van het ten laste gelegde strafbare feit en de sanctie die zou kunnen worden opgelegd. Bij vrijheidsbeneming van een kind dienen van een verhoor echter altijd opnames te worden gemaakt.

42. Deze opnames moeten alleen toegankelijk zijn voor de gerechtelijke autoriteiten en de procespartijen met het oog op het waarborgen van de inhoud en context. Elke openbare verspreiding van de opnames dient te worden voorkomen. De verhoren dienen wat duur, stijl en ritme betreft te worden aangepast aan de leeftijd en rijpheid van het betrokken kind.

Artikel 10 – Recht op vrijheid

43. Het persoonlijk recht op vrijheid en veiligheid is verankerd in artikel 5, lid 1, EVRM en artikel 6 van het Handvest.

44. Overeenkomstig internationale regels, waaronder punt 79 van artikel 37 van algemene opmerking nr. 10 over de rechten van het kind bij de jeugdrechtspraak (2007) bij het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, en de aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa[11], dient elke vorm van vrijheidsbeneming bij kinderen een uiterste maatregel te zijn en zo kort mogelijk te worden toegepast[12].

45. Aansluitend bij deze internationale normen zijn in deze richtlijn minimumregels betreffende detentie vastgesteld. Dit laat onverlet dat de lidstaten deze internationale normen inzake detentie ook na een veroordeling moeten naleven, met name wat betreft de scheiding van kinderen en volwassenen, en de toegang tot onderwijsmaatregelen.

Artikel 11 – Alternatieve maatregelen

46. Om vrijheidsbeneming bij kinderen te voorkomen, dienen de bevoegde autoriteiten waar mogelijk alternatieve maatregelen te nemen, indien dit in het belang van het kind is. Daarbij dient het onder meer te gaan om de plicht zich te melden bij de bevoegde autoriteiten, beperkingen van het contact met specifieke personen, verplichte therapeutische of verslavingsbehandeling, en pedagogische maatregelen[13].

Artikel 12 - Recht op specifieke behandeling bij vrijheidsbeneming

47. In bepaalde gevallen kan vrijheidsbeneming nodig zijn, bijvoorbeeld om manipulatie van bewijsstukken en beïnvloeding van getuigen te voorkomen en wanneer er gevaar van collusie of vluchtgevaar is. In dergelijke gevallen dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de wijze waarop kinderen in detentie worden behandeld.

48. Gelet op de kwetsbaarheid van kinderen in geval van vrijheidsbeneming, het belang van familiebanden en de noodzaak de sociale herintegratie te bevorderen, dienen de bevoegde autoriteiten de verwezenlijking van de in de internationale en Europese instrumenten vervatte rechten van het kind e eerbiedigen en actief te ondersteunen. Voorts dienen kinderen met name recht te hebben op:

(a) geregeld en zinvol contact met ouders, familie en vrienden. Beperkingen van dit recht dienen nooit als straf te worden gebruikt;

(b) een passende vorm van onderwijs, begeleiding en opleiding;

(c) medische zorg.

49. Overeenkomstig de internationale normen[14] dienen kinderen in verband met hun behoeften en kwetsbaarheid gescheiden van volwassenen te worden vastgehouden. Wanneer een kind in detentie de leeftijd van 18 jaar bereikt, dient het de mogelijkheid te hebben om de gescheiden detentie voort te zetten. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de individuele omstandigheden van de zaak. De maatregelen waarin deze richtlijn voorziet, houden echter niet in dat er afzonderlijke detentiecentra of gevangenissen voor kinderen moeten worden gecreëerd.

Artikel 13 – Tijdige en zorgvuldige behandeling van zaken

50. In procedures waarbij kinderen betrokken zijn, dient het urgentiebeginsel te worden toegepast om tot een snelle respons te komen en het belang van het kind te beschermen. Rechters dienen bijzondere zorgvuldig te werk te gaan om te voorkomen dat de familiebanden en sociale contacten van het kind worden aangetast.

Artikel 14 – Recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer

51. Uit internationale normen vloeit voort dat de persoonlijke levenssfeer van kinderen die als verdachte of beklaagde bij een strafprocedure betrokken zijn, moet worden beschermd[15]. Betrokkenheid bij een strafproces is stigmatiserend en kan met name bij kinderen nadelige gevolgen hebben voor hun kansen op sociale herintegratie en voor hun toekomstige beroeps- en maatschappelijk leven. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer van kinderen die betrokken zijn bij een strafprocedure is een cruciaal onderdeel van jeugdreclassering.

52. Jeugdzaken dienen te worden behandeld achter gesloten deuren. In uitzonderlijke gevallen kan de rechter, met in achtneming van het belang van het kind, beslissen dat een zitting openbaar is.

53. Voorts dienen de autoriteiten in het belang van het kind en diens familie te voorkomen dat informatie die tot identificatie zou kunnen leiden, openbaar wordt gemaakt (bv. naam en afbeelding van kind en familieleden).

Artikel 15 – Recht op toegang tot rechtszittingen van de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt

54. Om te waarborgen dat het kind gedurende de rechtszittingen passende bijstand en ondersteuning krijgt, dient de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt of een andere geschikte volwassene als bedoeld in artikel 5 aanwezig te zijn.

Artikel 16 – Recht van kinderen om persoonlijk aanwezig te zijn bij de zitting waarop hun schuld wordt beoordeeld

55. Als kinderen niet aanwezig zijn bij het proces, staat het recht van de verdediging op het spel. De verweerders kunnen in dat geval hun versie van de feiten niet aan de rechter voorleggen en hier evenmin bewijs voor aandragen. Zij zouden dan ook schuldig kunnen worden bevonden zonder in staat te zijn gesteld om de gronden voor een dergelijk vonnis te weerleggen.

56. Het recht aanwezig te zijn bij het proces, of afstand te doen van dit recht na erover te zijn geïnformeerd, is onontbeerlijk voor de uitoefening van de rechten van de verdediging.

57. Artikel 16 bepaalt dat de lidstaten moeten waarborgen dat het recht aanwezig te zijn van toepassing is op elk proces waarbij de schuldvraag van de beklaagde wordt beoordeeld (of het nu tot een veroordeling of tot vrijspraak komt), overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM. Gelet op de consequenties die dit moment kan hebben, is het van groot belang dat het kind hierbij aanwezig is.

Artikel 17 – Procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel

58. Deze richtlijn is van toepassing op kinderen tegen wie een procedure krachtens Kaderbesluit 2002/584/JBZ loopt, vanaf het moment dat zij in de uitvoerende staat zijn aangehouden. Het verbeteren van het EAB-systeem is een kernpunt van het derde verslag van de Commissie over de uitvoering van het kaderbesluit van de Raad betreffende het Europees aanhoudingsbevel[16].

59. De bevoegde autoriteiten in de uitvoerende lidstaten moeten de rechten overeenkomstig de huidige richtlijn toepassen. Dit zal wederzijds vertrouwen en wederzijdse erkenning bevorderen doordat kinderen in de uitvoerende lidstaat eenzelfde minimumbescherming wordt geboden als in de uitvaardigende lidstaat.

60. De procedures voor de uitvoering van een EAB zullen niet langer gaan duren, aangezien dit artikel de in het kaderbesluit vastgestelde uiterste termijnen onverlet laat.

61. Met het oog op het belang van het kind en overeenkomstig internationale regels op grond waarvan elke vorm van vrijheidsbeneming bij kinderen een uiterste maatregel dient te zijn en zo kort mogelijk dient te worden toegepast (zie artikel 10 hierboven), moeten de bevoegde autoriteiten alle maatregelen nemen om de duur van de vrijheidsbeneming bij kinderen tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, te beperken.

Artikel 18 – Recht op rechtsbijstand

62. Hoewel deze richtlijn niet ten doel heeft de rechtsbijstand te regelen, houdt zij wel in dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat hun nationale rechtsbijstandsregelingen waarborgen dat het recht op toegang tot een advocaat ook daadwerkelijk kan worden uitgeoefend.

63. Het recht van verdachte of aangeklaagde kinderen op voorlopige rechtsbijstand wanneer hen de vrijheid is ontnomen of wanneer er een procedure in verband met een Europees aanhoudingsbevel tegen hen loopt, zal worden gewaarborgd door [een voorstel voor] een richtlijn betreffende voorlopige rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in een strafprocedure wie de vrijheid is ontnomen en voor gezochte personen in een procedure ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel en door het [voorstel voor een] aanbeveling van de Commissie inzake het recht op rechtsbijstand voor verdachten of beklaagden in strafprocedures. In het laatstgenoemde instrument wordt de situatie van kinderen specifiek genoemd in verband met de toetsing van de draagkracht en de toetsing van de juridische merites van de zaak[17].

Artikel 19 – Opleiding

64. Personeel van justitiële, rechtshandhavings- en penitentiaire instanties dat te maken krijgt met zaken waarbij kinderen betrokken zijn, dient rekening te houden met de bijzondere leeftijdsgebonden behoeften van kinderen en ervoor te zorgen dat de procedure op hen wordt afgestemd. Daartoe dienen zij naar behoren te worden opgeleid inzake de wettelijke rechten en leeftijdsgebonden behoeften van kinderen, de ontwikkeling en psychologie van het kind, pedagogische vaardigheden, communicatie met kinderen in alle leeftijden en ontwikkelingsstadia, en inzake kinderen in bijzonder kwetsbare situaties[18]. Ook advocaten die zich toeleggen op jeugdzaken dienen een dergelijke opleiding te volgen.

65. Partijen die kinderen ondersteuning en diensten voor herstelrecht verlenen, dienen ook voldoende te worden opgeleid om te waarborgen dat kinderen met respect, onpartijdig en professioneel worden behandeld.

Artikel 20 – Het verzamelen van gegevens

66. Teneinde de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze richtlijn te bewaken en te evalueren dienen de lidstaten betrouwbare gegevens te verzamelen over de uitoefening van de in deze richtlijn vervatte rechten. Tot de relevante gegevens behoren gegevens die zijn geregistreerd door de gerechtelijke autoriteiten en rechtshandhavingsinstanties en, in voorkomend geval, administratieve gegevens die zijn bijeengebracht door diensten voor gezondheidszorg of maatschappelijk welzijn.

Artikel 21 – Kosten

67. De kosten die uit de toepassing van deze richtlijn voortvloeien met betrekking tot de beoordeling van het kind, het medisch onderzoek en audiovisuele opnames moeten worden gedragen door de lidstaten, ook als het verdachte of aangeklaagde kind wordt veroordeeld.

Artikel 22 – Non-regressieclausule

68. Dit artikel zorgt ervoor dat de vaststelling van gemeenschappelijke minimumvoorschriften overeenkomstig deze richtlijn niet leidt tot minder strenge voorschriften in bepaalde lidstaten en dat de voorschriften die in het Handvest en in het EVRM zijn vastgesteld, gehandhaafd blijven. Aangezien deze richtlijn voorziet in minimumregels, blijft het de lidstaten vrijstaan om strengere normen vast te stellen dan hetgeen in deze richtlijn is bepaald.

Artikel 23 – Omzetting

69. De lidstaten moeten de richtlijn uiterlijk [24 maanden na de bekendmaking ervan] tenuitvoerleggen en uiterlijk op diezelfde datum aan de Commissie de tekst toezenden van de bepalingen waarmee de richtlijn in hun nationale recht wordt omgezet.

70. De lidstaten dienen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.

Artikel 24 – Inwerkingtreding

71. Dit artikel bepaalt dat de richtlijn in werking treedt op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

subsidiariteitsbeginsel



72. De doelstelling van dit voorstel kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt, aangezien deze richtlijn erop is gericht het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten te bevorderen en het derhalve van belang is overeenstemming te bereiken over gemeenschappelijke minimumnormen inzake procedurele waarborgen die in de hele Europese Unie gelden voor kinderen die als verdachte of beklaagde bij een strafprocedure betrokken zijn. In de effectbeoordeling bij het voorstel voor een richtlijn wordt uitgebreider ingegaan op de noodzaak van EU-optreden en wordt nader uitgelegd waarom maatregelen inzake procedurele waarborgen voor kinderen die bij een strafprocedure betrokken zijn, beter door de EU kunnen worden genomen.

evenredigheidsbeginsel



73. Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het is beperkt tot het minimum dat vereist is om de genoemde doelstelling op Europees niveau te verwezenlijken, en gaat niet verder dan wat daartoe nodig is. Maatregelen tot verdere harmonisering van normen, bijvoorbeeld inzake de strafrechtelijke meerderjarigheid, de oprichting van jeugdrechtbanken en regels inzake buitengerechtelijke afdoening, zouden tot ingrijpende veranderingen in de strafrechtsstelsels van de lidstaten hebben geleid en zijn verworpen. Met het oog op de evenredigheid van het EU-optreden omvat deze richtlijn dan ook geen volledig pakket regels voor strafprocedures waarbij kinderen betrokken zijn. Zij stelt slechts de minimumregels vast die absoluut noodzakelijk worden geacht voor de verwezenlijking van de doelstelling om tot een doeltreffende norm inzake de bescherming van kinderen te komen en zowel het wederzijds vertrouwen als de justitiële samenwerking te bevorderen.

3.

Gevolgen voor de begroting



74. Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.