Toelichting bij COM(2014)167 - Werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (herschikking)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Achtergrond van het voorstel

De Europese samenleving is aan het vergrijzen. Overal in de Europese Unie (EU) moeten pensioenstelsels zich aanpassen om te garanderen dat pensioenen toereikend, zekergesteld en betaalbaar zijn. Dat is geen eenvoudige opgave. Om aan deze uitdagingen effectief het hoofd te kunnen bieden, moeten lidstaten hun optreden nauw coördineren. De voorgenomen herziening van Richtlijn 2003/41/EG betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV's)[1] zal ertoe leiden dat die instellingen beter worden bestuurd, transparanter zijn en hun grensoverschrijdende activiteiten kunnen opvoeren, waardoor de interne markt zal worden versterkt.

Op een aantal punten komt de herziening van de richtlijn niets te vroeg.

Ten eerste heeft de economische en financiële crisis duidelijk gemaakt dat er behoefte is aan hogere governancenormen die op optimale werkwijzen op nationaal niveau zijn geënt en die erop gericht zijn deelnemers aan en pensioengerechtigden van een regeling te beschermen en een veilige grensoverschrijdende pensioenvoorziening te vergemakkelijken. Sommige IBPV's zijn grote financiële instellingen en het omvallen ervan kan een negatief effect sorteren op de financiële stabiliteit en tevens ernstige sociale gevolgen hebben. Dat is vooral relevant omdat steeds meer bedrijfspensioenen de vorm aannemen van toegezegdebijdrageregelingen. De pensioenen van de deelnemers aan dergelijke regelingen komen immers in het gedrang bij een eventueel tekortschietende risicogovernance of mogelijk wanbeheer[2].

Ten tweede moet iets worden gedaan aan de toezicht- en regelgevingsverschillen, de overlappende vereisten en de al te zware grensoverschrijdende procedures. De raadplegingen van de Commissie hebben immers uitgewezen dat deze factoren belemmeringen voor de ontwikkeling van grensoverschrijdende markten voor bedrijfspensioenen vormen. Indien deze belemmeringen worden weggenomen, dan zou dat ertoe bijdragen dat alle ondernemingen, zowel kleine en middelgrote als multinationale, hun pensioenvoorziening op Europese schaal efficiënter kunnen organiseren[3]. Grensoverschrijdende IBPV's, zoals het pan-Europese pensioenfonds voor mobiele onderzoekers[4] of de geplande grensoverschrijdende regeling voor Oostenrijkse werkgevers[5], zijn vandaag nog zeer zeldzaam. De druk op de sector van de bedrijfspensioenen, die zich nu al in steeds sterkere mate laat gevoelen, zal in de toekomst echter nog aanzienlijk groter worden naarmate openbare pensioenstelsels aan alsmaar toenemende beperkingen onderhevig zijn. Grensoverschrijdende IBPV's kunnen dan ook een steeds belangrijkere rol in de bedrijfspensioenvoorziening gaan vervullen. Diverse lidstaten hebben overigens al nieuwe wetgeving ingevoerd die van hen een aantrekkingspool moet maken voor grensoverschrijdende IBPV's[6].

Ten derde is gebleken dat er overal in de EU sprake is van grote lacunes in de informatieverstrekking aan deelnemers aan en pensioengerechtigden van regelingen. Tal van deelnemers aan regelingen geven er zich geen rekenschap van dat hun pensioenrechten niet gegarandeerd zijn of dat deze rechten, anders dan bij andere financiële contracten, ook al zijn zij opgebouwd, door IBPV's kunnen worden gekort[7]. Zij zijn er zich ook vaak niet van bewust dat van kosten een aanzienlijk effect op de pensioenrechten kan uitgaan.

Dit voorstel bouwt voort op een aantal initiatieven die de afgelopen jaren zijn ontplooid, zoals het witboek over pensioenen[8] en het groenboek over de langetermijnfinanciering van de Europese economie[9]. Aansluitend op dit groenboek wordt met de richtlijn ook beoogd IBPV's beter in staat te stellen in activa met een economisch langetermijnprofiel te beleggen en de financiering van de duurzame groei van de reële economie te ondersteunen.

In tal van lidstaten waar voor bedrijfspensioenen tot dusver een beperkte rol is weggelegd, wordt thans werk gemaakt van de ontwikkeling van de IBPV-sector, onder meer door toezicht- en regelgevingskaders tot stand te brengen. Als nu niet voor een actueel toezicht- en regelgevingskader in de EU wordt gezorgd, dan bestaat het gevaar dat lidstaten uiteenlopende oplossingen zullen blijven ontwikkelen, waardoor er nog grotere verschillen in toezicht en regelgeving zullen ontstaan. Het neemt bovendien heel wat tijd in beslag voordat bedrijfspensioenen beter gaan presteren. Als nu niets wordt gedaan, zouden kansen worden verkeken wat kostenbesparingen en beleggingsrendementen betreft, en zouden miljoenen Europeanen inadequate financiële plannen maken. Ook zouden jongere generaties met onevenredig hoge lasten worden geconfronteerd en zou de solidariteit tussen generaties worden ondermijnd.

Dit voorstel voorziet niet in de invoering van nieuwe solvabiliteitsvoorschriften, die hoe dan ook niet relevant zijn voor toegezegdebijdrageregelingen. Uit een in 2013 door de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (European Insurance and Occupational Pensions Authority, EIOPA) uitgevoerde kwantitatieve impactstudie[10] blijkt voorts dat vollediger gegevens over solvabiliteitsaspecten noodzakelijk zijn voordat over deze aspecten een besluit kan worden genomen.

4.

1.1. Doelstellingen van het voorstel


De algemene doelstelling van dit voorstel is het faciliteren van de opbouw van een bedrijfspensioen. Veiliger en efficiëntere bedrijfspensioenen zullen de toereikendheid van pensioenen en de betaalbaarheid ervan in de hand werken door het aandeel van aanvullende pensioenspaarregelingen in het pensioeninkomen te vergroten. Dit zal tevens niet alleen de rol van IBPV's als institutionele beleggers in de reële economie van de EU versterken, maar ook de Europese economie beter in staat stellen langetermijnbesparingen in de richting van groeibevorderende investeringen te kanaliseren.

Met het voorstel worden vier specifieke doelstellingen nagestreefd: 1) opheffen van de resterende prudentiële belemmeringen voor grensoverschrijdende IBPV's, onder meer door te eisen dat de toepasselijke beleggingsvoorschriften en regels voor de informatieverstrekking aan deelnemers en pensioengerechtigden die van de lidstaat van herkomst zijn, door de procedures voor het ontplooien van grensoverschrijdende activiteiten te verduidelijken, en door het werkterrein van de lidstaat van herkomst en van de lidstaat van ontvangst duidelijk af te bakenen; 2) garanderen van een goede governance en een degelijk risicobeheer; 3) voorzien in de verstrekking van heldere en relevante informatie aan deelnemers en pensioengerechtigden; en 4) waarborgen dat toezichthouders over de benodigde instrumenten beschikken om op doelmatige wijze toezicht op IBPV's te kunnen uitoefenen.

5.

1.2. Consistentie met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie


De doelstellingen van dit voorstel zijn in overeenstemming met de beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie. Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in maatregelen om ervoor te zorgen dat een goed werkende interne markt met een hoge mate van consumentenbescherming tot stand komt en dat diensten vrij kunnen worden verricht.

Dit voorstel sluit aan bij het witboek over pensioenen. Tegelijkertijd strookt het met de Europa 2020-strategie. In het kader van deze strategie wordt ervoor gepleit dat budgettaire consolidatie en financiële houdbaarheid op lange termijn hand in hand gaan met een structurele hervorming van de pensioenstelsels in de lidstaten[11]. Ten slotte is dit voorstel in overeenstemming met andere initiatieven op het gebied van financiële diensten, zoals de Solvabiliteit II-richtlijn[12], de AIFMD[13] en de MiFID II[14]. Als zodanig valt het duidelijk binnen de werkingssfeer van de agenda van de Commissie om te komen tot een sterkere financiële sector die de groei ondersteunt[15].

Het voorstel bevordert de mensenrechten door de pensioenvoorziening te beschermen. Het spoort met artikel 25 van het Handvest van de grondrechten van de EU, waarin ervoor wordt gepleit het recht van ouderen te erkennen en te eerbiedigen om een waardig en zelfstandig leven te leiden. De voorgestelde maatregelen zouden gunstige gevolgen hebben voor de consumentenbescherming als bedoeld in artikel 38 en de vrijheid van ondernemerschap als bedoeld in artikel 16, met name door een grotere transparantie van de pensioenvoorziening te verzekeren, een individuele financiële en pensioenplanning met kennis van zaken te garanderen, en het ontplooien van grensoverschrijdende activiteiten door IBPV's en hun bijdragende ondernemingen te bevorderen. De algemene doelstelling rechtvaardigt bepaalde beperkingen op de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16) omdat het voorstel erop gericht is de marktintegriteit en -stabiliteit veilig te stellen.

6.

2. Resultaten van raadplegingen van belanghebbenden en effectbeoordeling


Aan dit voorstel liggen meerdere openbare raadplegingen over vereisten met betrekking tot kwantitatieve aspecten, governance en informatieverstrekking ten grondslag. Gezien het bijzondere karakter van de IBPV-activiteiten zijn bij de raadplegingen systematisch de sociale partners (werkgevers en vakbonden) betrokken. In juli 2010 heeft de Commissie een raadpleging georganiseerd over haar groenboek over pensioenen, waarin zij een aantal ideeën met betrekking tot deze herziening heeft uiteengezet. In het kader van de raadpleging zijn bijna 1 700 reacties uit de gehele EU ontvangen[16]. 350 daarvan waren afkomstig van de lidstaten, nationale parlementen, bedrijfs- en vakbondsorganisaties, het maatschappelijk middenveld en vertegenwoordigers van de sector[17].

In het licht van de feedback over het groenboek over pensioenen hebben de Commissiediensten de EIOPA in april 2011 verzocht technisch advies te verstrekken over de wijze waarop de richtlijn zou kunnen worden gewijzigd. Rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel heeft de EIOPA aanbevolen het in de Solvabiliteit II-richtlijn vastgelegde governancekader ook op IBPV's toe te passen. De publicatie van het ontwerpadvies[18] werd gevolgd door een uitvoerige raadpleging[19]. In februari 2012 heeft de EIOPA haar definitief advies uitgebracht. Op grond daarvan heeft het directoraat-generaal Interne markt en diensten op 1 maart 2012 tijdens een openbare hoorzitting met belanghebbenden van gedachten gewisseld. Vervolgens hebben de diensten van de Commissie zowel een kwantitatieve impactstudie naar de kwantitatieve vereisten, als een studie naar de administratieve lasten van met governance en informatieverstrekking samenhangende aspecten uitgevoerd. Beide studies bouwden voort op de bijdragen die van de sector en de sociale partners zijn ontvangen.

Dit voorstel gaat vergezeld van een effectbeoordelingsverslag waarin een reeks beleidsopties en –subopties aan de orde komen. Op 4 september 2013 is het verslag een eerste keer aan de Raad voor effectbeoordeling voorgelegd. Deze raad heeft gevraagd het verslag opnieuw in te dienen nadat het was uitgebreid met aanvullende informatie over de standpunten van de verschillende groepen van belanghebbenden en een probleemomschrijving, alsook met een beschrijving van de subsidiariteits- en evenredigheidsaspecten en met een overzicht van de opties en de verwachte gevolgen ervan. Het verslag is dienovereenkomstig herzien, waarbij de volgende belangrijke wijzigingen erin zijn aangebracht: i) een uitvoeriger uiteenzetting van de standpunten van de lidstaten en van de verschillende categorieën belanghebbenden; ii) een nauwkeuriger beschrijving van de problemen die met de voorgenomen maatregel worden aangepakt; iii) wat de subsidiariteit betreft, een gedetailleerdere motivering van het EU-optreden; iv) de verduidelijking dat geen verdere harmonisatie van de toezichtrapportage wordt voorgesteld; v) een nieuwe afdeling over het effect van het initiatief op kleine en middelgrote ondernemingen; en vi) een nauwkeuriger beschrijving van de aannamen waarvan bij de berekening van de verwachte uitkeringen en van de kosten van de diverse opties is uitgegaan. Op 16 oktober 2013 is de effectbeoordeling opnieuw aan de Raad voor effectbeoordeling voorgelegd. Deze heeft op 6 november verklaard dat hij geen positief advies kon uitbrengen, waarbij hij om een aantal verdere wijzigingen heeft verzocht.

1.

Juridische elementen van het voorstel



7.

3.1. Rechtsgrondslag


Dit voorstel neemt de vorm aan van een herschikking van Richtlijn 2003/41/EG: de ongewijzigde bepalingen worden gecodificeerd en tegelijkertijd worden er wijzigingen in de richtlijn aangebracht. De rechtsgrondslagen van Richtlijn 2003/41/EG zijn oud artikel 47, lid 2, oud artikel 55 en oud artikel 95 VEG (thans de artikelen 53 en 62 en artikel 114, lid 1, VWEU).

Het voorstel berust op dezelfde rechtsgrondslagen als de richtlijn. Het strekt ertoe de interne markt tot stand te brengen door middel van de vrijheid van dienstverrichting en de vrijheid van vestiging door de toegang tot en de uitoefening van werkzaamheden anders dan in loondienst te reguleren en door een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen.

Richtlijn 2003/41/EG regelt onder meer de volgende aspecten: de voorwaarden voor de uitvoering van de werkzaamheden van IBPV's (met inbegrip van een gemeenschappelijke benadering voor de registratie of vergunningverlening), de in acht te nemen regels en procedures wanneer IBPV's hun diensten in andere lidstaten willen aanbieden, kwantitatieve solvabiliteitsregels, beleggingsvoorschriften op basis van het 'prudent person'-beginsel, vereisten op het gebied van een doelmatig beheer (met inbegrip van betrouwbaarheids- en deskundigheidseisen), het gebruik van interneaudit- en actuariële diensten, vereisten inzake risicobeheer, het beroep op bewaarders, aan deelnemers en pensioengerechtigden te verstrekken inlichtingen, alsook toezichtbevoegdheden en rapportageverplichtingen.

Dit voorstel bouwt voort op deze elementen. Wat bijvoorbeeld de door IBPV's te verstrekken informatie betreft, wordt een EU-breed pensioenuitkeringsoverzicht ingevoerd. Met het oog op een doelmatig beheer van IBPV's worden gedetailleerdere voorschriften vastgesteld inzake de betrouwbaarheid en deskundigheid en inzake bepaalde sleutelfuncties, waaronder het risicobeheer. Met het voorstel wordt ook beoogd het ontplooien van grensoverschrijdende activiteiten te vergemakkelijken.

De beide doelstellingen van Richtlijn 2003/41/EG worden gehandhaafd. Geen van de doelstellingen is van ondergeschikt of indirect belang ten opzichte van de andere. Zo resulteren de professionalisering van het IBPV-beheer door de nadere omschrijving van de taken en verantwoordelijkheden van essentieel leidinggevend personeel en de invoering van een toekomstgerichte eigen risicotoetsing in een betere consumentenbescherming. Andersom zorgt een betere informatieverschaffing in de vorm van een pensioenuitkeringsoverzicht ervoor dat het IBPV-bestuur meer verantwoording verschuldigd is aan deelnemers en pensioengerechtigden. Een belangrijkere mate van harmonisatie van deze vereisten faciliteert het ontplooien van grensoverschrijdende activiteiten doordat transactiekosten worden verminderd en marktinnovatie wordt bevorderd.

8.

3.2. Subsidiariteit en evenredigheid


Een EU-optreden op dit terrein houdt een meerwaarde in omdat een optreden door de lidstaten afzonderlijk niet resulteert in: i) het opheffen van belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten van IBPV's; ii) een hoger EU-breed minimumniveau van consumentenbescherming; iii) de schaalvoordelen, risicospreiding en innovatie die grensoverschrijdende activiteiten met zich meebrengen; iv) het vermijden van toezicht- en regelgevingsarbitrage tussen financiëledienstensectoren; v) het vermijden van toezicht- en regelgevingsarbitrage tussen lidstaten; en vi) de inaanmerkingneming van de belangen van werknemers die over de grenzen heen actief zijn.

Overeenkomstig het voorstel blijven de lidstaten de volledige verantwoordelijkheid dragen voor de organisatie van hun pensioenstelsels. De herziening doet geen afbreuk aan dit prerogatief. De herziening heeft evenmin betrekking op kwesties die met nationale sociale en arbeidswetgeving, dan wel met nationaal fiscaal of contractenrecht verband houden.

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, dat is neergelegd in artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU). Met de gekozen beleidsopties wordt naar een evenwicht gestreefd tussen het algemeen belang, de bescherming van deelnemers en pensioengerechtigden, en de kosten voor instellingen, bijdragende ondernemingen en toezichthouders. De opties zijn zorgvuldig bestudeerd, als minimumnormen weergegeven en zodanig vormgegeven dat zij met verschillende bedrijfsmodellen rekening houden. Daarom zal het voorstel algemeen genomen de bedrijfspensioenvoorziening bevorderen.

9.

3.3. Verwijzingen naar andere richtlijnen


Dit voorstel betreft een herschikking, waarbij wordt verwezen naar de Richtlijnen 2003/41/EG, 2009/138/EG, 2010/78/EU[20], 2011/61/EU en 2013/14/EU[21]. Richtlijn 2003/41/EG wordt ingetrokken door deze richtlijn.

10.

3.4. Nadere uitleg van het voorstel, per hoofdstuk of per artikel


Aangezien het hier een herschikking van Richtlijn 2003/41/EG betreft, wordt in de onderstaande nadere uitleg van het voorstel uitsluitend ingegaan op nieuwe bepalingen of bepalingen die moeten worden gewijzigd.

Titel I – ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 6 bevat thans nieuwe en/of duidelijker definities van 'bijdragende onderneming', 'lidstaat van herkomst', 'lidstaat van ontvangst', 'overdragende' en 'ontvangende' instellingen, 'gereglementeerde markt', 'multilaterale handelsfaciliteit', 'georganiseerde handelsfaciliteit', 'duurzame drager' en 'sleutelfuncties'.

In artikel 9, in combinatie met artikel 10, zijn niet langer de voorwaarden voor de uitvoering van de werkzaamheden afzonderlijk vermeld, maar wordt aan de lidstaten de verantwoordelijkheid toevertrouwd ervoor te zorgen dat elke instelling geregistreerd is of een vergunning heeft, en dat er naar behoren vastgestelde regels voor de pensioenregeling bestaan.

Artikel 12 wordt op drie punten gewijzigd. Ten eerste wordt gesteld dat een instelling grensoverschrijdende activiteiten ontplooit wanneer zij een pensioenregeling uitvoert die onder de sociale en arbeidswetgeving van een andere lidstaat valt, met inbegrip van situaties waarin de instelling en de bijdragende onderneming in dezelfde lidstaat zijn gevestigd[22]. Ten tweede is in lid 4 bepaald dat als de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst het ontplooien van grensoverschrijdende activiteiten verbiedt, zij dat bij een met redenen omkleed besluit moet doen. Bovendien is het zo dat als de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst niet in kennis stelt, zij opgave moet doen van de redenen van haar weigering. Ten derde mag de lidstaat van ontvangst niet langer aanvullende informatievereisten opleggen aan instellingen die grensoverschrijdende activiteiten ontplooien. Dat komt omdat het voorstel een gestandaardiseerd pensioenuitkeringsoverzicht invoert (zie de artikelen 40 tot en met 54).

In artikel 13 zijn nieuwe regels vastgesteld voor grensoverschrijdende overdrachten van pensioenregelingen, die van tevoren door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de ontvangende instelling moeten worden goedgekeurd. Tenzij in de nationale sociale en arbeidswetgeving op het gebied van de organisatie van pensioenstelsels anders is bepaald, moeten de overdracht en de daaraan verbonden voorwaarden van tevoren worden goedgekeurd door de betrokken deelnemers en pensioengerechtigden of, in voorkomend geval, hun vertegenwoordigers. Artikel 13 bevat ook voorschriften voor de uitwisseling van informatie over de toepasselijke sociale en arbeidswetgeving op grond waarvan de pensioenregeling moet worden uitgevoerd. Indien de ontvangende uitstelling na de overdracht grensoverschrijdende activiteiten ontplooit, dan is het bepaalde in artikel 12, leden 8 en 9, van toepassing. De instelling voert de pensioenregeling uit in overeenstemming met de sociale en arbeidswetgeving van de lidstaat van ontvangst[23], waarbij het niveau van bescherming van de deelnemers en pensioengerechtigden die met de overdracht te maken krijgen, onveranderd blijft.

Titel II – KWANTITATIEVE VEREISTEN

Artikel 20 betreffende beleggingsvoorschriften is op twee punten gewijzigd. Ten eerste mag de lidstaat van ontvangst niet langer aanvullende beleggingsvoorschriften opleggen aan instellingen die grensoverschrijdende activiteiten ontplooien. Dit vergemakkelijkt de organisatie van het beleggingsbeheer, met name voor toegezegdebijdrageregelingen. De bescherming van deelnemers en pensioengerechtigden wordt er niet door ondermijnd omdat daartegenover een versterkte governance en strengere toezichtregels staan. Ten tweede is artikel 20, lid 6, onder a), aangepast aan de in Verordening (EU) nr. …/… [MiFIR] gehanteerde terminologie. Ten derde is de dubbelzinnige term 'risicokapitaalmarkten' (artikel 20, lid 6, onder c)) vervangen door bewoordingen die de oorspronkelijke betekenis van deze bepaling beter weergeven, namelijk dat lidstaten instellingen niet kunnen verbieden te beleggen in langetermijninstrumenten die niet op gereglementeerde markten worden verhandeld. Bovendien mogen de beleggingsvoorschriften geen beperkingen bevatten ten aanzien van beleggingen in niet-beursgenoteerde activa waarmee koolstofarme en klimaatbestendige infrastructuurprojecten worden gefinancierd.

Er wordt geen verdere harmonisatie van de voorschriften betreffende de financiële solvabiliteit van IBPV's voorgesteld.

Titel III – VOORWAARDEN VOOR DE BEDRIJFSUITOEFENING

Wat kleine IBPV's betreft, handhaaft het voorstel de mogelijkheid voor de lidstaten om instellingen die regelingen uitvoeren waarbij in totaal minder dan 100 deelnemers aangesloten zijn, vrij te stellen. Voor andere IBPV's garanderen specifieke maatregelen, met betrekking tot bijvoorbeeld de sleutelfuncties en de risicobeoordeling, dat de governancevereisten evenredig blijven.

HOOFDSTUK 1 – Governancesysteem

Met uitzondering van de artikelen 31 en 32 (oude artikelen 10 en 12) is deze titel volledig nieuw. Hij bevat nieuwe gedetailleerde governancevereisten voor IBPV's.

In artikel 21 is bepaald dat het bestuurlijk, beleidsbepalend of toezichthoudend orgaan van de IBPV de eindverantwoordelijkheid draagt voor de naleving door de IBPV van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die ter uitvoering van deze richtlijn worden vastgesteld. De governanceregels voor IBPV's laten de rol van de sociale partners in het bestuur ervan onverlet.

Overeenkomstig artikel 22 moeten instellingen beschikken over een doeltreffend governancesysteem dat voor een gezonde en prudente bedrijfsvoering zorgt. Het systeem moet in verhouding staan tot de aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de IBPV om te voorkomen dat de governancevereisten te belastend zijn voor bijvoorbeeld kleine instellingen.

Artikel 23 schrijft voor dat IBPV's erop moeten toezien dat alle personen die de IBPV daadwerkelijk besturen of sleutelfuncties vervullen, over de nodige beroepskwalificaties, -kennis en -ervaring beschikken om een gezond en prudent bestuur van de IBPV mogelijk te maken of om hun sleutelfuncties naar behoren te vervullen (deskundigheid), en dat zij een goede naam hebben en integer zijn (betrouwbaarheid).

In artikel 24 is bepaald dat instellingen over een deugdelijk beloningsbeleid moeten beschikken en dat dit beleid openbaar moet worden gemaakt. In het artikel wordt ook voorgesteld de Commissie de bevoegdheid te verlenen een gedelegeerde handeling vast te stellen.

In artikel 25 zijn de algemene beginselen betreffende sleutelfuncties opgenomen. IBPV's mogen toestaan dat één persoon of organisatorische eenheid meer dan één sleutelfunctie vervult, maar moeten te allen tijde de risicobeheerfunctie toevertrouwen aan een andere persoon of organisatorische eenheid dan de persoon of organisatorische eenheid die de interneauditfunctie vervult.

Overeenkomstig Artikel 26 moeten IBPV's beschikken over een doeltreffend risicobeheersysteem. Dat systeem is nodig om voortdurend alle risico's (met inbegrip van die welke verband houden met uitbestede of vervolgens onderuitbestede werkzaamheden en onderlinge verbanden) waaraan zij blootgesteld zijn of kunnen worden, te detecteren, te bewaken, te beheren en te rapporteren. Het risicobeheer moet in verhouding staan tot de schaal en de interne organisatie en tot de aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de instelling.

Artikel 27 voorziet in een doeltreffende interneauditfunctie. In het kader van deze functie wordt geëvalueerd of het internecontrolesysteem en andere onderdelen van het governancesysteem, met inbegrip van uitbestede of vervolgens onderuitbestede werkzaamheden, adequaat en doeltreffend zijn. De interneauditfunctie moet door ten minste één onafhankelijke persoon van binnen of buiten de instelling worden vervuld.

Krachtens artikel 28 moet in een doelmatige actuariële functie worden voorzien, zowel voor de coördinatie van en het toezicht op de berekening van de technische voorzieningen als voor de beoordeling van de geschiktheid van de gehanteerde methodieken en onderliggende modellen, ingeval deelnemers en pensioengerechtigden niet alle risico's dragen.

In artikel 29 is bepaald dat instellingen periodiek een risicobeoordeling voor pensioenen moeten opstellen en terstond na een significante wijziging in het risicoprofiel van de instelling. De beoordeling moet de verenigbaarheid van een aantal elementen met de nationale voorschriften aantonen. Zij moet onder meer betrekking hebben op nieuwe of zich aandienende risico's die met klimaatverandering, het gebruik van hulpbronnen en het milieu verband houden. De risicobeoordeling voor pensioenen moet in verhouding staan tot de schaal en de interne organisatie en tot de aard, omvang en complexiteit van de werkzaamheden van de instelling.

In artikel 30 wordt voorgesteld de Commissie de bevoegdheid te verlenen een gedelegeerde handeling met betrekking tot de risicobeoordeling voor pensioenen vast te stellen.

HOOFDSTUK 2 – Uitbesteding en beleggingsbeheer

In artikel 33 zijn de voorschriften vastgesteld voor de uitbesteding van werkzaamheden aan derden, met inbegrip van de onderuitbesteding van werkzaamheden.

HOOFDSTUK 3 – Bewaarder

In de artikelen 35, 36 en 37 is bepaald dat IBPV's één enkele bewaarder moeten aanstellen voor de bewaring van activa en de vervulling van toezichttaken indien deelnemers en pensioengerechtigden het beleggingsrisico volledig dragen.

Titel IV – AAN TOEKOMSTIGE DEELNEMERS, DEELNEMERS EN PENSIOENGERECHTIGDEN TE VERSTREKKEN INLICHTINGEN

HOOFDSTUK I – Algemene bepalingen

In dit hoofdstuk wordt, voortbouwend op het oude artikel 11, nader beschreven welke inlichtingen aan deelnemers, toekomstige deelnemers en (na de pensionering) pensioengerechtigden moeten worden verstrekt.

In artikel 38 wordt het algemene beginsel betreffende de informatieverstrekking beschreven.

Artikel 39 schrijft voor waarover deelnemers (en pensioengerechtigden) moeten worden ingelicht. Het betreft onder meer de rechten en plichten van de partijen, de risico's en beleggingsmogelijkheden en het feit of het al dan niet om standaard beleggingsmogelijkheden gaat. De voorwaarden van de specifieke pensioenregeling moeten door de betrokken instelling op een website worden gepubliceerd.

Krachtens artikel 40 zijn IBPV's ertoe verplicht om de twaalf maanden iedere individuele persoon een zo duidelijk mogelijk pensioenuitkeringsoverzicht te verstrekken; dat overzicht kan ook als uitgangspunt dienen voor de input van informatie in een eventuele pensioentraceerdienst zoals beschreven in het witboek over pensioenen[24]. Ingeval de lidstaten reeds voorschrijven dat uitvoerige informatie over een of meerdere pensioenpijlers aan particulieren moet worden verstrekt, handhaven zij de flexibiliteit die IBPV's bij de opzet van hun systemen voor de verstrekking van informatie over pensioenen genieten, mits deze aan de vereisten van dit voorstel voldoen.

HOOFDSTUK 2 – Pensioenuitkeringsoverzicht

In de artikelen 40 tot en met 44 zijn de algemene voorschriften voor het pensioenuitkeringsoverzicht vastgelegd. Dit overzicht is bedoeld voor werkzame deelnemers aan de pensioenregeling. Het idee van het pensioenuitkeringsoverzicht is afkomstig uit het EIOPA-advies aan de Europese Commissie over de herziening van de IBPV-richtlijn en is gebaseerd op nationale optimale werkwijzen in diverse lidstaten en op internationale werkzaamheden van de OESO[25]. Het pensioenuitkeringsoverzicht verzekert de vergelijkbaarheid met de informatie die entiteiten in andere financiële sectoren wettelijk verplicht zijn te verstrekken (zoals het essentiële-informatiedocument dat beleggingsfondsen van het open-end type (icbe's) moeten verschaffen), terwijl tegelijkertijd met de specifieke kenmerken van de sector van de bedrijfspensioenen rekening wordt gehouden. Bovendien biedt het pensioenuitkeringsoverzicht de lidstaten voldoende manoeuvreerruimte om meer specifieke vereisten en geïntegreerde systemen in te voeren die een vergelijking tussen de verschillende pijlers van het pensioenstelsel mogelijk maken.

De standaardisering van het pensioenuitkeringsoverzicht moet het mogelijk maken de periodieke opstelling ervan te automatiseren en eventueel uit te besteden, waardoor de kosten laag kunnen worden gehouden, vooral voor kleinere instellingen.

In de artikelen 46 tot en met 53, die samen met artikel 45 moeten worden gelezen, zijn de onderdelen van het pensioenuitkeringsoverzicht vastgelegd. De bovenbedoelde onderdelen zijn:

· persoonsgegevens van de deelnemer;

· identificatie van de instelling;

· garanties;

· saldo, bijdragen en kosten;

· pensioenprojecties;

· beleggingsprofiel;

· in het verleden behaalde resultaten; en

·

2.

Aanvullende informatie



In artikel 54 wordt voorgesteld de Commissie de bevoegdheid te verlenen een gedelegeerde handeling met betrekking tot het pensioenuitkeringsoverzicht vast te stellen.

HOOFDSTUK 3 – Andere te verstrekken inlichtingen en documenten

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de informatie die IBPV's aan deelnemers en pensioengerechtigden moeten verstrekken in de verschillende pensioenstadia, namelijk vlak voor de inschrijving, vlak voor de pensionering of tijdens de uitbetalingsfase.

Artikel 55 bevat specifieke voorschriften met betrekking tot de inlichtingen die een IBPV aan toekomstige deelnemers moeten verstrekken voordat zij zich bij de pensioenregeling van de IBPV aansluiten.

In artikel 56 is vastgelegd welke inlichtingen vóór de pensionering aan deelnemers moeten worden verstrekt. Deze inlichtingen moeten, naast het pensioenuitkeringsoverzicht, ten minste twee jaar voor de pensionering worden verstrekt, ongeacht of dat van tevoren is vastgesteld of niet.

In artikel 57 is aangegeven welke inlichtingen tijdens de uitbetalingsfase aan de pensioengerechtigden moeten worden verstrekt. Deze informatie aan pensioengerechtigden komt in de plaats van het pensioenuitkeringsoverzicht.

In artikel 58 is vastgelegd welke inlichtingen op verzoek aan deelnemers en pensioengerechtigden moeten worden verstrekt.

Titel V – PRUDENTIEEL TOEZICHT

HOOFDSTUK 1 – Algemene regels betreffende het prudentiële toezicht

Overeenkomstig artikel 59 is het hoofddoel van het prudentiële toezicht de bescherming van deelnemers en pensioengerechtigden.

In artikel 60 is aangegeven welke terreinen het prudentiële toezicht in het kader van deze richtlijn geacht wordt te bestrijken. Dit artikel neemt de rechtsonzekerheid voor de IBPV's weg die uit de verschillen in reikwijdte van het prudentiële toezicht in de diverse lidstaten voortvloeide.

In artikel 61 worden de algemene beginselen van het prudentiële toezicht uiteengezet. Zo is bepaald dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst als enige verantwoordelijk is voor het prudentiële toezicht op alle IBPV's die binnen haar rechtsgebied een vergunning hebben gekregen of zijn geregistreerd. In dit artikel is voorts het beginsel neergelegd dat het toezicht op IBPV's niet alleen op een prospectieve en risicogebaseerde benadering moet berusten, maar ook tijdig en op proportionele wijze moet worden uitgeoefend.

Artikel 63 voert het prudentiële toezichtsproces in, waarmee wordt beoogd de IBPV's te identificeren met financiële, organisatorische of andere kenmerken die tot een hoger risicoprofiel aanleiding kunnen geven.

Artikel 64 waarborgt dat alle nieuwe vereisten die krachtens dit voorstel worden ingevoerd, tot uiting komen in de aan de bevoegde autoriteiten verleende bevoegdheid met betrekking tot de informatieverstrekking.

In Artikel 65 is bepaald dat bevoegde autoriteiten hun taken op een transparante en verantwoordelijke wijze moeten verrichten.

HOOFDSTUK 2 – Beroepsgeheim en uitwisseling van informatie

De artikelen 66 tot en met 71 hebben betrekking op de regelingen en voorwaarden voor de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten en de autoriteiten en instanties die bijdragen tot de versterking van de stabiliteit van het financiële stelsel.

Titel VI – SLOTBEPALINGEN

In de artikelen 73 tot en met 81 zijn de samenwerkings- en rapportageverplichtingen, alsook de voorwaarden voor de verwerking van persoonsgegevens vastgelegd. Deze artikelen hebben voorts onder meer betrekking op de evaluatie en herziening van de richtlijn, een wijziging in Richtlijn 2009/138/EG (Solvabiliteit II), de omzettingstermijn van de richtlijn, intrekkingen en adressaten.

3.

Gevolgen voor de begroting



De specifieke gevolgen voor de begroting worden behandeld in het financieel memorandum en houden verband met aan de EIOPA toebedeelde taken.

ê 2003/41/EG