Toelichting bij COM(2019)141 - Standpunt over het Reglement van orde van het Gemengd Comité EU-Japan, het Reglement van orde van een panel, de bemiddelingsprocedure en de Gedragscode voor arbiters

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel heeft betrekking op het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité dat is opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende een economisch partnerschap, in verband met de voorgenomen vaststelling van het Reglement van orde van het Gemengd Comité, het Reglement van orde van een panel, de bemiddelingsprocedure en de Gedragscode voor arbiters.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.De Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende een economisch partnerschap

De Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende een economisch partnerschap ("de overeenkomst") heeft tot doel de handel en investeringen tussen de partijen te liberaliseren en te vergemakkelijken en de economische banden tussen de partijen aan te halen.

De overeenkomst is na goedkeuring ervan door het Europees Parlement op 12 december 2018, door de Raad van de Europese Unie gesloten op 20 december 2018. De overeenkomst is op 1 februari 2019 in werking getreden.

2.2.Het Gemengd Comité

Bij artikel 22.1, lid 1, van de overeenkomst wordt het Gemengd Comité opgericht, bestaande uit vertegenwoordigers van beide partijen. Artikel 22.1, lid 4, bepaalt dat het Gemengd Comité met het oog op de goede en doeltreffende werking van de overeenkomst

a) tijdens zijn eerste vergadering zijn reglement van orde vaststelt, en

b) tijdens zijn eerste vergadering het reglement van orde van een panel en de gedragscode voor arbiters als bedoeld in artikel 21.30, en de bemiddelingsprocedure als bedoeld in artikel 21.6, lid 2, vaststelt.

Alle besluiten en aanbevelingen van het Gemengd Comité worden bij consensus vastgesteld.

2.3.De beoogde handeling van het Gemengd Comité

Tijdens zijn eerste vergadering moet het Gemengd Comité zijn Reglement van orde, het Reglement van orde van een panel, de bemiddelingsprocedure en de Gedragscode voor arbiters vaststellen ("de beoogde handeling").

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Dit voorstel voor een besluit van de Raad heeft betrekking op het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het Gemengd Comité dat is opgericht bij de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende een economisch partnerschap, in verband met de vaststelling van het Reglement van orde van het Gemengd Comité, het Reglement van orde van een panel, de bemiddelingsprocedure en de Gedragscode voor arbiters.

De partijen bij de overeenkomst hebben overeenstemming bereikt over de ontwerpen van die documenten. Onder voorbehoud van de besluitvormingsprocedures van de EU moeten zij worden vastgesteld tijdens de eerste vergadering van het Gemengd Comité, die overeenkomstig artikel 22.1, lid 2, moet worden gehouden binnen drie maanden na de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst, dat wil zeggen uiterlijk vóór mei 2019.

Het Reglement van orde van het Gemengd Comité, het Reglement van orde van een panel, de bemiddelingsprocedure en de Gedragscode voor arbiters die hierbij zijn gevoegd, gelijken inhoudelijk sterk op die welke zijn vastgesteld door de gemengde comités die zijn opgericht bij andere economische partnerschapsovereenkomsten of andere handelsovereenkomsten.

De goedkeuring van deze documenten is van essentieel belang om de bepalingen van de overeenkomst operationeel te maken, en meer in het bijzonder om de bepalingen van hoofdstuk 21 (Geschillenbeslechting) en hoofdstuk 22 (Institutionele bepalingen) ten uitvoer te leggen.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

4.1.1.Beginselen

Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van de 'standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een "beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 1 .

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval

Het Gemengd Comité is een orgaan dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk de Overeenkomst tussen de Europese Unie en Japan betreffende een economisch partnerschap.

De door het Gemengd Comité vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal overeenkomstig artikel 22.2 van de overeenkomst volkenrechtelijk bindend zijn.

De beoogde handeling vormt geen aanvulling op of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

4.2.1.Beginselen

De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU, te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval

De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de gemeenschappelijke handelspolitiek.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit dient artikel 207 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU te zijn.