Toelichting bij COM(2019)483 - Vaststelling 2020 vangstmogelijkheden voor sommige (groepen) visbestanden welke in wateren van Unie en voor vissersvaartuigen van de Unie in bepaalde wateren daarbuiten gelden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Alle verordeningen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden moeten het oogsten van de visbestanden beperken tot een niveau dat in overeenstemming is met de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (“de basisverordening”) zijn de doelstellingen voor de jaarlijkse voorstellen inzake vangst- en inspanningsbeperkingen vastgesteld die de ecologische, economische en sociale duurzaamheid van de visserijen van de Unie moeten garanderen.

De vangstmogelijkheden worden jaarlijks vastgesteld (die voor diepzeebestanden om de twee jaar). Dit staat de invoering van een langetermijnbeheer evenwel niet in de weg. De meerjarenplannen voor de Noordzee 1 en de westelijke wateren 2 zijn vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad en bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Dit voorstel heeft betrekking op de vangstmogelijkheden die de Unie autonoom vaststelt. Daarnaast omvat het vangstmogelijkheden die voortvloeien uit multilateraal of bilateraal visserijoverleg. Het resultaat daarvan wordt ten uitvoer gelegd door middel van interne verdeling over de lidstaten op basis van het beginsel van relatieve stabiliteit.

Dit voorstel betreft dus autonome bestanden van de Unie en daarnaast ook:

·gedeelde bestanden, d.w.z. bestanden die gezamenlijk worden beheerd hetzij met Noorwegen in de Noordzee en het Skagerrak, hetzij in het kader van NEAFC-overleg tussen kuststaten (NEAFC: Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan);

·vangstmogelijkheden die voortvloeien uit overeenkomsten in het kader van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s).

In dit voorstel is een aantal vangstmogelijkheden als “p.m.” (pro memorie) aangegeven. Dit heeft te maken met het feit dat:

–het advies over sommige bestanden niet beschikbaar is ten tijde van de vaststelling van het voorstel; of

–bepaalde vangstbeperkingen en andere aanbevelingen van de betrokken ROVB’s nog niet zijn vastgesteld omdat hun jaarvergadering nog niet heeft plaatsgevonden; of

–de cijfers voor sommige bestanden in de wateren van Groenland en voor met Noorwegen en andere derde landen gedeelde of geruilde bestanden nog niet beschikbaar zijn omdat zij afhangen van de resultaten van het overleg met deze landen in november en december 2019; of

–voor enkele TAC’s het advies weliswaar is ontvangen, maar de evaluatie nog gaande is.

Aanpak voor de vaststelling van vangstmogelijkheden

Zoals gebruikelijk heeft de Commissie in haar jaarlijkse mededeling betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden (COM(2019) 274, hierna “de mededeling” genoemd) de situatie geschetst waarop de voorstellen inzake vangstmogelijkheden moeten worden afgestemd. In de mededeling wordt een overzicht gegeven van de toestand van de bestanden op grond van de bevindingen van het beschikbare wetenschappelijke advies en wordt de procedure voor de vaststelling van de vangstmogelijkheden toegelicht.

Op verzoek van de Commissie heeft de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) op 28 juni 2019 zijn jaarlijks advies over de meeste door het onderhavige voorstel bestreken visbestanden uitgebracht.

Gegevens zijn essentieel voor de wetenschappelijke adviezen die de ICES verstrekt; alleen bestanden waarvoor voldoende en betrouwbare gegevens beschikbaar zijn, kunnen volledig worden beoordeeld met het oog op schattingen van hun omvang en prognoses over hoe zij zullen reageren op de diverse exploitatiescenario’s (“vangstscenariotabellen”). Als voldoende gegevens beschikbaar zijn, kunnen de wetenschappelijke instanties ramen in hoeverre de vangstmogelijkheden moeten worden aangepast om het MDO-niveau voor het betrokken bestand te bereiken (MDO: maximale duurzame opbrengst). Het advies wordt dan “MDO-advies” genoemd. In andere gevallen passen de wetenschappelijke instanties de voorzorgsbenadering toe wanneer zij aanbevelingen betreffende het na te streven niveau van de vangstmogelijkheden formuleren. De methodiek die de ICES daarbij toepast, wordt toegelicht in ICES-publicaties betreffende het opstellen van adviezen met betrekking tot bestanden waarvoor slechts beperkte gegevens voorhanden zijn 3 .

Alle voorgestelde vangstmogelijkheden zijn in overeenstemming met het wetenschappelijke advies dat de Commissie over de toestand van de bestanden heeft ontvangen en dat is gebruikt zoals aangegeven in de mededeling.

1.

De bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerde aanlandingsverplichting


De aanlandingsverplichting uit hoofde van de basisverordening voor het GVB is in de periode van 2015 tot 2019 geleidelijk ingevoerd. Sinds 1 januari 2019 vallen alle bestanden waarvoor vangstbeperkingen gelden, onder de aanlandingsverplichting. Bepaalde uitzonderingen op de aanlandingsverplichting waarin in de basisverordening is voorzien, kunnen van toepassing zijn. De Commissie heeft uitgaande van de door de lidstaten ingediende gezamenlijke aanbevelingen gedelegeerde verordeningen aangenomen tot vaststelling van specifieke teruggooiplannen, waarin wordt toegestaan om beperkte hoeveelheden vis terug te gooien op basis van de-minimisvrijstellingen of op hoge overlevingskansen gebaseerde vrijstellingen.

Als gevolg van de invoering van de aanlandingsverplichting moeten de vangstmogelijkheden overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bovendien niet meer worden vastgesteld als afspiegeling van de aangelande hoeveelheid maar als afspiegeling van de gevangen hoeveelheid, aangezien teruggooi niet langer is toegestaan. Dit gebeurt op basis van wetenschappelijk advies voor de visbestanden in de visserijen die in artikel 15, lid 1, van de basisverordening voor het GVB zijn vermeld. De vangstmogelijkheden moeten ook worden vastgesteld in overeenstemming met andere ter zake relevante bepalingen, met name artikel 16, lid 1 (beginsel van relatieve stabiliteit) en artikel 16, lid 4 (doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de voorschriften in meerjarenplannen).

Derhalve stelt de Commissie, om rekening te houden met de volledige toepassing van de aanlandingsverplichting vanaf 1 januari 2019, TAC’s voor op basis van vangstadvies en niet langer op basis van aanlandingsadvies. Bij de bepaling van de voorgestelde TAC’s wordt rekening gehouden met een beperkte teruggooi op basis van de vastgestelde vrijstellingen, waarbij de teruggegooide hoeveelheden dus niet worden aangeland en niet op de quota worden afgeboekt. Die hoeveelheden worden dan ook in mindering gebracht op de op vangsten gebaseerde TAC’s.

Bijvangst-TAC’s

De ICES heeft in wetenschappelijk advies een nul-TAC voor 2019 aanbevolen voor zes bestanden (kabeljauw en wijting ten westen van Schotland, wijting in de Ierse Zee, kabeljauw in de Keltische Zee en schol in het zuidelijke deel van de Keltische Zee, zuidwestelijk van Ierland, kabeljauw in het Kattegat). Het kabeljauwbestand in de Keltische Zee is opgenomen in de lijst van doelbestanden in artikel 1, lid 1, van het meerjarenplan voor de westelijke wateren. De vangstmogelijkheden voor dit bestand moeten derhalve binnen de FMDO-bandbreedte worden vastgesteld, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 4 van het plan. Bovendien moeten krachtens artikel 8 van het plan vrijwaringsmaatregelen worden genomen om de paaibiomassa te herstellen boven het vrijwaringsniveau.

Wat de vijf bestanden betreft waarvoor in de vangstmogelijkheden voor 2019 bijvangst-TAC’s zijn vastgesteld, hebben de lidstaten van de groep noordwestelijke wateren de in deze verklaring opgenomen toezeggingen gedaan:

“Over plannen ter beperking van bijvangsten en controlemaatregelen (groep noordwestelijke wateren, d.w.z. België, Frankrijk, Ierland, Nederland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk, en de Commissie)

De in de noordwestelijke wateren samenwerkende lidstaten zullen, in nauwe samenwerking met de adviesraad voor de noordwestelijke wateren, een plan ter beperking van bijvangsten opstellen om te waarborgen dat de bijvangsten voor bestanden waarvoor de ICES voor 2019 een nulvangst had geadviseerd, worden verminderd door selectiviteit of vermijdingsmaatregelen. Daartoe zullen de betrokken lidstaten bij de Commissie uiterlijk op 30 april 2019 een plan ter beperking van bijvangsten indienen. De plannen ter beperking van bijvangsten zullen maatregelen bevatten zoals selectiever vistuig, sluitingen van visserijgebieden, realtimesluitingen, vermijdingsmaatregelen en afstandsregels. Deze kunnen voortbouwen op de recentste relevante teruggooiplannen. De plannen ter beperking van bijvangsten moeten aangepast zijn aan de betrokken soorten, en de keuze van maatregelen uit de bovenstaande lijst moet geschieden op basis van de specifieke kenmerken van de visserij in kwestie. De plannen zullen op hun doeltreffendheid worden getoetst door het WTECV. Het voorzitterschap van de groep noordwestelijke wateren zal ieder jaar vóór 1 oktober bij de Commissie verslag uitbrengen over de vorderingen die met het plan ter beperking van bijvangsten zijn gemaakt.

In overeenstemming met de controleverordening nemen de lidstaten alle passende controlemaatregelen om ervoor te zorgen dat de bijvangsten van de bestanden waarvoor de ICES voor 2019 een nulvangst had geadviseerd, als strikt onvermijdelijk kunnen worden beschouwd en dat de teruggooi de in het teruggooiplan bepaalde maxima niet te boven gaat. Vóór 1 juli 2019 lichten de lidstaten de Commissie in over de genomen controlemaatregelen.”

Het plan ter beperking van bijvangsten is bij de Commissie ingediend en samen met het WTECV beoordeeld. Het WTECV heeft de volgende conclusies uitgebracht met betrekking tot het plan ter beperking van bijvangsten (PBvB) 4 :

“Het WTECV concludeert dat met het PBvB niet wordt voldaan aan de toezeggingen van de lidstaten, aangezien het plan geen elementen bevat die zorgen voor een extra vermindering van de bijvangsten van de betrokken bestanden ten opzichte van de maatregelen die reeds in het teruggooiplan, de GA (gezamenlijke aanbeveling) en de nieuwe verordening inzake technische maatregelen zijn opgenomen, en aangezien het PBvB geen elementen voor monitoring of controle bevat.

Wat de doeltreffendheid betreft, concludeert het WTECV niettemin dat de respectieve maatregelen in de nieuwe verordening inzake technische maatregelen, het teruggooiplan en de GA die in het PBvB worden genoemd, de bijvangsten van de betrokken soorten wellicht zullen doen afnemen, zoals blijkt uit de kwalitatieve beoordeling door de deskundigenwerkgroepen EWG 18-06 en EWG 19-08. Deze doeltreffendheid hangt af van een adequate controle en handhaving. Voor de kwantitatieve evaluatie en de beoordeling van de gevolgen voor de bestanden zijn follow-upstudies nodig, zoals in het PBvB is voorgesteld.

Wat de volledigheid van het plan betreft, concludeert het WTECV dat het PBvB niet alomvattend is, aangezien geen aanvullende beschikbare vistuigopties zijn onderzocht en het plan geen sluitingen van visserijgebieden, realtimesluitingen, vermijdingsmaatregelen en afstandsregels bevat, noch voorstellen voor monitoring, controle en handhaving.

2.

Het WTECV concludeert dat de aanvullende voorstellen voor verdere beoordeling en evaluatie alleen nuttig zullen zijn indien zij leiden tot concrete maatregelen die de bijvangst verminderen.”


De benutting van de bijvangst-TAC’s, in het bijzonder in gevallen waar het merendeel van de bijvangsten kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte (bv. wijting in de Ierse Zee), blijft erg laag en de aanlandingen zijn vergelijkbaar met de situatie vóór de toepassing van de aanlandingsverplichting. Dit leidt tot de conclusie dat, wegens het ontbreken van passende controlemaatregelen die de lidstaten op grond van de controleverordening reeds hadden moeten invoeren, de teruggooipraktijk zal worden voortgezet, waardoor de doeltreffendheid van de bijvangst-TAC’s wordt ondermijnd.

Om de aanpak met TAC’s ter beperking van bijvangsten voort te zetten, moeten daarom de nodige maatregelen worden genomen ter bescherming van de in een slechte biologische toestand verkerende bestanden. Die maatregelen dienen te bestaan uit het vaststellen van vangstmogelijkheden voor visserijen waarbij vis uit deze bestanden wordt gevangen op niveaus die bijdragen tot het herstel van de biomassa van uitgeputte bestanden, en dienen ook andere maatregelen te omvatten die intrinsiek verbonden zijn met de vangstmogelijkheden. Zulke maatregelen dienen te resulteren in verbeteringen op het vlak van selectiviteit (bv. vistuigaanpassingen en afstandsregels), tijdelijke en permanente sluitingen en controle- en bewakingsmaatregelen waarmee teruggooi kan worden ontmoedigd.

3.

Jaarflexibiliteit


Tot slot moeten de verbanden tussen de basisverordening voor het GVB en Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad in aanmerking worden genomen. In de laatstgenoemde verordening zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s vastgesteld, onder meer, op grond van de artikelen 3 en 4, in de vorm van flexibiliteit voor bestanden waarvoor respectievelijk voorzorgs-TAC’s en analytische TAC’s zijn vastgesteld. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad bij de vaststelling van de TAC’s voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn gelet op met name de biologische situatie van de bestanden. Meer recent is bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 nog een ander flexibiliteitsinstrument ingevoerd. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee ondergraaft en een belemmering vormt voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moet worden verduidelijkt dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 niet van toepassing mogen zijn naast de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

De jaarflexibiliteit uit hoofde van artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mag niet worden toegepast indien daardoor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB zou worden ondermijnd, met name voor bestanden met een paaibiomassa onder Blim.

4.

Maatregelen inzake Europese aal


De maatregelen voor Europese aal zullen worden vastgesteld nadat het wetenschappelijk advies van de ICES volledig is geanalyseerd.

5.

Maatregelen inzake zeebaars


De maatregelen voor zeebaars zullen worden vastgesteld nadat het wetenschappelijk advies van de ICES volledig is geanalyseerd.

TAC’s die ten opzichte van 2019 meer dan 20 % variëren

Bij de vaststelling van het meerjarenplan voor de westelijke wateren verklaarde de Commissie dat, in gevallen waar zij voorstelt TAC’s vast te stellen die meer dan 20 % afwijken van het eerder vastgestelde TAC-niveau, deze gevallen zouden worden vermeld in de toelichting bij het voorstel van de Commissie, waarin, in voorkomend geval, de onderliggende redenen voor de TAC-verschillen worden opgenomen. Hieronder volgt een dergelijke lijst:

TACNaam zeegebiedVoorgestelde TAC voor 2020Voorgestelde wijziging van TAC ten opzichte van 2019Toelichting
Blauwe leng in internationale wateren van 12Internationale wateren noordelijk van Azoren137– 40 %
Het bestand wordt als uitgeput beschouwd en er zijn geen tekenen van herstel. In wetenschappelijk advies wordt een nulvangst aangeraden voor 2020-2023. Een nul-TAC zou echter leiden tot vroegtijdige sluiting van andere visserijtakken.
Blauwe leng in wateren van de Unie en internationale wateren van 2 en 4Wateren van de Unie en internationale wateren van de Noorse Zee en de Noordzee32– 40 %
Het bestand wordt als uitgeput beschouwd en er zijn geen tekenen van herstel. In wetenschappelijk advies wordt een nulvangst aangeraden voor 2020-2023. Een nul-TAC zou echter leiden tot vroegtijdige sluiting van andere visserijtakken.
Blauwe leng in wateren van de Unie en internationale wateren van 3aWateren van de Unie en internationale wateren van het Skagerrak en het Kattegat5– 40 %
Het bestand wordt als uitgeput beschouwd en er zijn geen tekenen van herstel. In wetenschappelijk advies wordt een nulvangst aangeraden voor 2020-2023. Een nul-TAC zou echter leiden tot vroegtijdige sluiting van andere visserijtakken.
Kabeljauw in 7aIerse Zee257– 68 %
Aanzienlijke daling van de biomassa-index en een toename van het vangstniveau sinds 2017. De TAC wordt vastgesteld op het niveau van de vangsten in 2018: 257 ton.
Kabeljauw 7b, 7c, 7e-k, 8, 9 en 10; wateren van de Unie van CECAF 34.1.1Westelijk van Ierland, Porcupine Bank, westelijk deel van het Kanaal, Keltische Zee, Golf van Biskaje, Portugese wateren en visgronden Azoren; wateren van de Unie van CECAF 34.1.1189– 88 %
Het bestand is opgenomen als doelbestand in het meerjarenplan voor de westelijke wateren. De Commissie stelt voor de TAC vast te stellen in het onderste segment van de FMDO-bandbreedte, in overeenstemming met het meerjarenplan.
Tong in 7f en 7gKanaal van Bristol en noordelijk deel van de Keltische Zee1 55955 %Het bestand is opgenomen als doelbestand in het meerjarenplan voor de westelijke wateren. De Commissie stelt voor de TAC vast te stellen op de MDO-puntwaarde, in overeenstemming met het meerjarenplan.
Tong in 7h, 7j en 7kZuidelijk deel van de Keltische Zee, zuidwestelijk van Ierland213– 44,0 %
Duurzame biomassaniveau van het bestand ligt onder de equivalente waarde en evolueert in de richting van Blim. Het rekruteringsniveau is onduidelijk. De ICES adviseert voor 2020 een maximale vangst van 213 ton. Het TAC-voorstel is in overeenstemming met het advies van de ICES.
Horsmakrelen in wateren van de Unie van 2a, 4a; 6, 7a-c,7e-k, 8a, 8b, 8d en 8e; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14Wateren van de Unie van de noordelijke Noordzee, noordwestelijke wateren en Golf van Biskaje70 617– 41 %
Voorgesteld wordt de TAC vast te stellen op de MDO-puntwaarde.
Horsmakrelen in 8cZuidelijk deel van de Golf van Biskaje11 179– 41 %
Voorgesteld wordt de TAC vast te stellen op de MDO-puntwaarde.
Horsmakrelen in 9Portugese wateren46 659– 50 %
Voorgesteld wordt de TAC, overeenkomstig de langetermijnbeheersstrategie van de adviesraad voor pelagische bestanden uit de ICES-vangstscenariotabel, onder de MDO-puntwaarde vast te stellen.
Tongschar en witje in wateren van de Unie van 2a en 4Wateren van de Unie van de Noorse Zee en de Noordzee5 580– 30 %
Deze TAC is een combinatie van twee soorten. We volgen het wetenschappelijk advies voor beide soorten, wat neerkomt op een totale vermindering met 29 %. De forse neerwaartse wijziging in het advies voor witje is toe te schrijven aan een gewijzigde inschatting van het bestand als gevolg van de wijziging van het bestand van categorie 3 (voorzorg) naar categorie 1 (met een MDO-beoordeling).
Schol in 7f en 7gKanaal van Bristol en noordelijk deel van de Keltische Zee2 29538 %De Commissie stelt voor de TAC vast te stellen in overeenstemming met het advies van de ICES, d.w.z. op 2 295 ton.
Schol in KattegatKattegat1 141– 33 %
De Commissie stelde voor de TAC vast te stellen in overeenstemming met het (voorzorgs)advies van de ICES.
Witte koolvis in 6; wateren van de Unie en internationale wateren van 5b; internationale wateren van 12 en 14Westelijk van Schotland, Rockall; wateren van de Unie en internationale wateren van de Faeröer; internationale wateren noordelijk van Azoren en oostelijk van Groenland238– 40 %
De Commissie stelt voor de TAC, in de richting van het advies van de ICES, met 40 % te verminderen.
Witte koolvis in 7Keltische Zee en Ierse Zee7 298– 40 %
De Commissie stelt voor de TAC, in de richting van het advies van de ICES, met 40 % te verminderen.
Tong in 8c, 8d, 8e, 9 en 10; wateren van de Unie van CECAF 34.1.1Golf van Biskaje (zuidelijk deel en deel ver van de kust), westelijk deel van Golf van Biskaje, Portugese wateren, visgronden Azoren; wateren van de Unie van CECAF 34.1.1643– 40 %
De laatste jaren werd de TAC steeds op een veel hoger dan het geadviseerde niveau en boven het niveau van de aanlandingen vastgesteld. In 2018 bedroeg de benutting 261 t voor Spanje (59 %) en 454 t voor Portugal (62 %). Gemiddelde vangsten 2014-2016: 628 t. Beschikbare gegevens volstaan niet voor een beoordeling van de bestandstendensen. Bestand van categorie 5: bestand zonder gegevens over abundantie of exploitatie; daarom dient uit voorzorg een vangstbeperking te worden toegepast.
Sprot in 7d en 7eOostelijk deel van het Kanaal1 506– 40 %
De biomassa is afgenomen en half zo groot als het historische niveau. De ICES adviseert een maximale vangst van 1506 ton. De TAC is vastgesteld in overeenstemming met het advies van de ICES.
Tarbot en griet in wateren van de Unie van 2 en 4Wateren van de Unie van de Noorse Zee en de Noordzee6 208– 24 %
Dit TAC-voorstel betreft een combinatie van twee soorten, die onder het meerjarenplan voor de Noordzee vallen. Volgens het plan dient de TAC te worden vastgesteld volgens de voorzorgsbenadering; voor griet heeft de Commissie echter gebruiktgemaakt van het MDO-niveau.


Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met andere beleidsgebieden van de Unie, met name op het vlak van milieu.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

De verplichting van de Unie om de levende aquatische rijkdommen op duurzame wijze te exploiteren, vloeit voort uit de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 2 van de basisverordening voor het GVB.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), van het Verdrag. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, van het Verdrag dient de Raad maatregelen vast te stellen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. Met inachtneming van de artikelen 16 en 17 van de basisverordening verdelen de lidstaten deze mogelijkheden vervolgens naar eigen goeddunken over de regio’s of de marktdeelnemers. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaal-economische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn reeds beschikbaar.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: verordening.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De verordening tot vaststelling van de vangstmogelijkheden wordt meermaals per jaar herzien en gewijzigd in het licht van het meest recente wetenschappelijke advies en andere ontwikkelingen.

Raadpleging van belanghebbenden

a)

Wijze van raadpleging, belangrijkste geraadpleegde sectoren en algemeen profiel van de respondenten



De Commissie heeft de belanghebbenden, met name via de adviesraden (AR’s), en de lidstaten geraadpleegd over de door haar voorgenomen aanpak van de verschillende voorstellen voor vangstmogelijkheden, zulks op basis van haar mededeling over de vangstmogelijkheden voor 2020.

Daarnaast heeft de Commissie de richtsnoeren gevolgd van haar mededeling aan de Raad en het Europees Parlement “Verbetering van de raadpleging inzake het communautaire visserijbeheer” (COM(2006) 246 definitief), waarin de beginselen van het zogenoemde “frontloadingsproces” (vroegtijdige consultatie) zijn uiteengezet.

6.

b) Samenvatting van de reacties en de manier waarop daarmee rekening is gehouden


De antwoorden op de bovengenoemde mededeling van de Commissie over de vangstmogelijkheden zijn een afspiegeling van de standpunten van de belanghebbenden over de evaluatie van de Commissie betreffende de visstand en de manier waarop een passende beheersmatige reactie kan worden gewaarborgd. De Commissie heeft deze antwoorden in aanmerking genomen bij het opstellen van het voorstel.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Wat de toegepaste methodiek betreft, heeft de Commissie – zoals al eerder vermeld – de ICES geraadpleegd. De adviezen van de ICES zijn gebaseerd op een advieskader dat door de deskundigengroepen en besluitvormingsorganen van de ICES is ontwikkeld, en worden uitgebracht overeenkomstig het met de Commissie overeengekomen memorandum van overeenstemming.

Het uiteindelijke doel is de bestanden op een niveau te brengen en/of te houden waarmee de maximale duurzame opbrengst kan worden gehaald. Dit doel is uitdrukkelijk opgenomen in de basisverordening voor het GVB, met name in artikel 2, lid 2, waar is bepaald dat dit exploitatieniveau “indien mogelijk tegen 2015, en [...] voor alle bestanden uiterlijk 2020 [moet worden] verwezenlijkt”. Dit sluit aan op de toezeggingen van de Unie met betrekking tot de conclusies van de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg 2002) en het bijbehorende uitvoeringsplan. Zoals reeds is opgemerkt, is voor sommige bestanden reeds informatie over de maximale duurzame opbrengst beschikbaar. Tot deze bestanden behoren qua vangsthoeveelheden en handelswaarde zeer belangrijke bestanden zoals heek, kabeljauw, zeeduivel, tong, scharretongen, schelvis en langoustine.

De vangstmogelijkheden voor doelbestanden in de Noordzee en de westelijke wateren moeten worden vastgesteld op basis van de betrokken meerjarenplannen, waarin de FMDO-bandbreedtes voor de visserijsterfte worden gedefinieerd en die dus onder bepaalde voorwaarden een mate van flexibiliteit bieden. De ICES is verzocht advies uit te brengen aan de hand waarvan de noodzaak en de toepasselijkheid van die flexibiliteit kunnen worden beoordeeld. Het hoogste segment van de FMDO-bandbreedtes wordt slechts voor TAC-voorstellen gebruikt indien het op basis van wetenschappelijk advies nodig zou blijken vangstmogelijkheden overeenkomstig die FMDO-bandbreedtes vast te stellen om de doelstellingen van het betrokken meerjarenplan te bereiken in het geval van gemengde visserij of om ernstige schade aan een bestand door wisselwerkingen binnen of tussen soorten te vermijden of grote jaarlijkse schommelingen te beperken. Belandt de biomassa van een bestand onder de in het plan vermelde referentiepunten, dan moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op een met de visserijsterfte overeenkomend niveau dat evenredig met de afname van de biomassa van dat bestand wordt verlaagd.

Om het MDO-niveau te halen, kan het noodzakelijk zijn om in bepaalde gevallen de visserijsterftecijfers te verlagen en/of de vangsten te beperken. In deze context wordt voor dit voorstel gebruikgemaakt van de MDO-adviezen indien deze voorhanden zijn. Overeenkomstig de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid stemt een TAC die op basis van het MDO-advies wordt voorgesteld, overeen met het niveau dat volgens dat advies borg zou staan voor het halen van de MDO-doelstelling in 2020. Deze aanpak spoort met de in de mededeling over de vangstmogelijkheden voor 2020 uiteengezette beginselen.

Voor bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn, doen de wetenschappelijke adviesorganen aanbevelingen om de vangsten te verminderen, te handhaven of eventueel te verhogen. In veel gevallen hebben de ICES-adviezen daartoe kwantitatieve richtsnoeren opgeleverd. Bij de vaststelling van de voorgestelde TAC’s is gebruikgemaakt van deze richtsnoeren.

Voor sommige bestanden (voornamelijk wijdverspreide bestanden, haaien en roggen) wordt het advies in het najaar uitgebracht. Het onderhavige voorstel zal zo nodig moeten worden bijgewerkt zodra dit advies is ontvangen. Ten slotte is, zoals eerder opgemerkt, voor sommige bestanden het advies gebruikt om beheersplannen ten uitvoer te leggen.

Effectbeoordeling

De werkingssfeer van de verordening inzake vangstmogelijkheden wordt omschreven in artikel 43, lid 3, van het Verdrag.

Het is de bedoeling om met het voorstel een kortetermijnaanpak te vermijden en de voorkeur te geven aan besluiten die gericht zijn op duurzaamheid op de lange termijn. Daarom wordt in het voorstel rekening gehouden met initiatieven van belanghebbende partijen en adviesraden indien deze door de ICES en/of het WTECV positief zijn beoordeeld. Bovendien is het voorstel van de Commissie ter hervorming van het GVB uitgewerkt op basis van een effectbeoordeling (SEC(2011) 891) in het kader waarvan de MDO-doelstelling is geanalyseerd. In de conclusies van die beoordeling wordt de MDO-doelstelling gezien als een noodzakelijke voorwaarde om tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid te komen.

Wat ROVB-vangstmogelijkheden en met derde landen gedeelde bestanden betreft, worden met dit voorstel hoofdzakelijk internationaal overeengekomen maatregelen uitgevoerd. Alle elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden, worden in aanmerking genomen bij het voorbereiden en voeren van internationale onderhandelingen in het kader waarvan vangstmogelijkheden van de Unie worden overeengekomen met derde partijen.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het voorstel voorziet in vereenvoudiging van de administratieve procedures voor de overheidsinstanties (van de Unie of de lidstaten), met name wat betreft de voorschriften op het gebied van inspanningsbeheer.

Grondrechten

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde maatregelen hebben geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De bepalingen van de verordening zullen worden geïmplementeerd en de naleving gecontroleerd overeenkomstig het vigerende gemeenschappelijk visserijbeleid.