Toelichting bij COM(2020)576 - Wijziging tussentijdse partnerschapsovereenkomst met de Stille-Oceaanstaten met het oog op toetreding van Samoa en de Salomonseilanden en toekomstige toetredingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

1.1.Motivering en doel van het voorstel

Het bijgevoegde voorstel voor een besluit van de Raad vormt het rechtsinstrument voor de ondertekening en voorlopige toepassing van de overeenkomst tot wijziging van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie, enerzijds, en de Stille-Oceaanstaten, anderzijds, overeenkomstig artikel 218, lid 5, VWEU.

Op 12 juni 2002 heeft de Raad de Commissie gemachtigd onderhandelingen over economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) met de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) te openen.

Op 30 juli 2009 heeft de Unie de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Stille-Oceaanstaten, anderzijds 1 (hierna “de tussentijdse partnerschapsovereenkomst” genoemd) ondertekend, waarbij een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst is vastgesteld.

De overeenkomst heeft het volgende ten doel:

a) de staten in de Stille Oceaan in staat te stellen gebruik te maken van de door de EU aangeboden verbeterde markttoegang;

b) de duurzame ontwikkeling en de geleidelijke integratie van Stille-Oceaanstaten in de wereldeconomie te bevorderen;

c) een vrijhandelszone tussen de partijen tot stand te brengen op basis van het gemeenschappelijk belang, middels de geleidelijke liberalisering van de handel op een wijze die in overeenstemming is met de toepasselijke WTO-regels en het beginsel van asymmetrie, met inachtneming van de specifieke noden en capaciteitsbeperkingen van de Stille-Oceaanstaten voor wat betreft de niveaus en het tijdschema voor verbintenissen;

1.

d) passende regelingen voor de beslechting van geschillen vast te stellen, en


e) passende institutionele regelingen vast te stellen.

De tussentijdse partnerschapsovereenkomst wordt sinds 20 december 2009 voorlopig toegepast tussen de Unie en Papoea-Nieuw-Guinea en sinds 28 juli 2014 tussen de Unie en de Republiek Fiji.

Artikel 80 van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst bepaalt dat andere eilandstaten in de Stille Oceaan tot de overeenkomst kunnen toetreden op basis van een overeenkomstig artikel XXIV van de GATT 1994 ingediend aanbod voor markttoegang. De Onafhankelijke Staat Samoa en de Salomonseilanden zijn dienovereenkomstig op respectievelijk 21 december 2018 2 en 7 mei 2020 3 tot de tussentijdse partnerschapsovereenkomst toegetreden en hebben sinds respectievelijk 31 december 2018 en 17 mei 2020 deze overeenkomst voorlopig toegepast. De procedures van de partijen voor de toetreding van het Koninkrijk Tonga, dat blijk heeft gegeven van zijn interesse om toe te treden tot de tussentijdse partnerschapsovereenkomst, zijn lopende.

Na de toetreding van Samoa en de Salomonseilanden moet de tussentijdse partnerschapsovereenkomst worden gewijzigd om deze landen als partijen bij de tussentijdse partnerschapsovereenkomst te vermelden. In de tussentijdse partnerschapsovereenkomst zullen telkens wanneer een eilandstaat in de Stille Oceaan tot de overeenkomst toetreedt soortgelijke technische wijzigingen moeten worden aangebracht.

1.2Het Handelscomité in het kader van de EPO

Bij artikel 68 van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst is een Handelscomité ingesteld dat bestaat uit vertegenwoordigers van de partijen (de EU en de Stille-Oceaanstaten).

Het Handelscomité behandelt alle aangelegenheden die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst. Voor het uitoefenen van zijn taken kan het Handelscomité:

a) alle speciale, voor de tenuitvoerlegging van de overeenkomst noodzakelijke comités en organen oprichten en daar toezicht op houden;

b) op elk door de partijen overeengekomen tijdstip bijeenkomen;

2.

c) alle onder de overeenkomst vallende kwesties bespreken en in het kader van de uitoefening van zijn functies passende maatregelen nemen, en


d) besluiten nemen of aanbevelingen doen in gevallen waarin hierin door de overeenkomst wordt voorzien.

Artikel 78 (herzieningsclausule) bepaalt dat het Handelscomité de tussentijdse partnerschapsovereenkomst en de tenuitvoerlegging, de werking en de resultaten ervan zo nodig kan herzien en de partijen passende voorstellen voor wijziging kan doen.

Resultaten van het zesde en het zevende Handelscomité

Op 24 oktober 2018 hebben de partijen bij de tussentijdse partnerschapsovereenkomst (de EU, Papoea-Nieuw-Guinea, Fiji), en de Onafhankelijke Staat Samoa, de Salomonseilanden en Tonga als waarnemers, van gedachten gewisseld over het toepassingsgebied en de procedure voor de invoering van de naar aanleiding van een toetreding noodzakelijke technische wijzigingen van de overeenkomst.

De partijen hebben het toepassingsgebied van de wijzigingen beperkt tot het opnemen als partij bij de tussentijdse partnerschapsovereenkomst van een toetredende staat in de Stille Oceaan en het toevoegen van zijn aanbod voor markttoegang aan bijlage II bij de overeenkomst (Douanerechten op producten van oorsprong uit de EG). Wat de procedure betreft, hebben de partijen opgemerkt dat het Handelscomité momenteel niet bevoegd is dergelijke wijzigingen in te voeren (de rechtsgrondslag in het kader van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst is ontoereikend). De partijen wisselden van gedachten over de volgende drie procedurele opties.

Optie 1 — Aannemen dat de betrokken wijzigingen in het kader van een toetreding (artikel 80) impliciet in de tussentijdse partnerschapsovereenkomst zijn opgenomen; het is derhalve niet nodig deze uitdrukkelijk via een specifieke procedure in te voeren.

Optie 2 — Het Handelscomité kan een verklaring afleggen over de wijze waarop de tussentijdse partnerschapsovereenkomst naar aanleiding van een toetreding moet worden gelezen met betrekking tot de noodzakelijke technische wijzigingen. Artikel 68, lid 4, onder c), vormt de rechtsgrondslag voor een dergelijke verklaring.

Optie 3 — De partijen kunnen artikel 80 van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst wijzigen om het Handelscomité de bevoegdheid toe te kennen om in het licht van een nieuwe toetreding de nodige besluiten te nemen.

Het Handelscomité was het erover eens dat optie 3 rechtszekerheid zou bieden en heeft de partijen aanbevolen artikel 80 dienovereenkomstig te wijzigen. Tijdens zijn zevende vergadering op 3‑4 oktober 2019 heeft het Handelscomité daartoe een aanbeveling aangenomen, in overeenstemming met het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen (Besluit (EU) 2019/1707 van de Raad van 17 juni 2019, PB L 260 van 11.10.2019, blz. 45).

1.3.Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Met dit voorstel wordt uitvoering gegeven aan de Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (“ACS-EU-partnerschapsovereenkomst” of “Overeenkomst van Cotonou”) 4 , die de rechtsgrondslag is voor de tussentijdse partnerschapsovereenkomst.

De toetreding van andere Stille-Oceaanstaten tot de tussentijdse partnerschapsovereenkomst versterkt het juridische kader van de handelsbetrekkingen van de EU met partnerlanden en bevordert de wederzijdse handel en de integratie in de wereldeconomie. De toetreding heeft voorts tot gevolg dat die staten worden betrokken bij het in de overeenkomst vastgelegde stelsel van gezamenlijke regels en instellingen.

1.4.Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De tussentijdse partnerschapsovereenkomst is een handelsovereenkomst die bijdraagt tot de harmonieuze ontwikkeling van de wereldhandel, waarbij de nieuwe toetredende landen asymmetrische markttoegang wordt verleend en zij in staat worden gesteld om gevoelige sectoren tegen liberalisering te beschermen, terwijl tegelijkertijd in een groot aantal vrijwaringsmaatregelen en een clausule voor de bescherming van opkomende bedrijfstakken is voorzien. De overeenkomst bevat bepalingen inzake oorsprongsregels die hun uitvoer naar de EU bevorderen. De overeenkomst bevat tevens bepalingen over duurzame ontwikkeling (artikel 3), waarin de partijen bevestigen dat de doelstelling van duurzame ontwikkeling integraal deel uitmaakt van deze overeenkomst en in overeenstemming is met de algemene doelstellingen en beginselen van de Overeenkomst van Cotonou, en met name met de algemene verplichting armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te roeien op een wijze die in overeenstemming is met de doelstellingen van duurzame ontwikkeling. Deze bepalingen dragen bij tot de doelstelling van beleidscoherentie voor ontwikkeling en zijn in overeenstemming met artikel 208, lid 2, VWEU.

2. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

2.1.Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit besluit van de Raad is het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 4, eerste alinea, in samenhang met artikel 218, lid 5.

2.2.Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De gemeenschappelijke handelspolitiek is krachtens artikel 3 VWEU een exclusieve bevoegdheid van de Unie.

2.3.Evenredigheid

Dit voorstel is nodig om de in de ACS-EU-partnerschapsovereenkomst neergelegde internationale verplichtingen van de Unie na te komen, in het bijzonder om nieuwe met de WTO compatibele handelsregelingen te treffen die de tussen de partijen bestaande handelsbelemmeringen geleidelijk opheffen en de samenwerking op alle voor de handel met de Stille-Oceaanstaten van belang zijnde terreinen versterken.

2.4.Keuze van het instrument

Er bestaat geen ander rechtsinstrument dat kan worden gebruikt om de in dit voorstel uitgedrukte doelstellingen te bereiken.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

3.1.Effectbeoordeling

Tussen 2003 en 2007 is een duurzaamheidseffectbeoordeling van de economische partnerschapsovereenkomsten tussen de EU en de ACS verricht. In 2002 heeft de Europese Commissie de opdrachtomschrijving voor dit project in een openbare aanbesteding bekendgemaakt. Deze aanbesteding heeft in augustus 2002 geleid tot de gunning van een raamcontract voor vijf jaar aan PwC France. Een ontwerp van het eindverslag van de duurzaamheidseffectbeoordeling is aan de belanghebbenden in Europa voorgelegd tijdens de bijeenkomst voor de EU-dialoog met het maatschappelijk middenveld die de Europese Commissie op 23 maart 2007 in Brussel heeft georganiseerd.

3.2.Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

De goedkeuring van de overeenkomst tot wijziging van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst valt niet onder Refit-procedures; zij brengt geen kosten mee voor kleine en middelgrote ondernemingen in de Unie en levert geen problemen op vanuit het oogpunt van de digitale omgeving.

3.3.Grondrechten

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten in de Unie.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorgestelde besluit heeft geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

5.1.Artikelsgewijze toelichting

Bij artikel 1 van het voorstel wordt de ondertekening van de overeenkomst tot wijziging van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst namens de Unie goedgekeurd.

Op grond van artikel 2 wordt het secretariaat-generaal van de Raad gemachtigd om het volmachtinstrument voor de ondertekening van de overeenkomst tot wijziging van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst op te stellen.

In artikel 3 is bepaald dat de overeenkomst tot wijziging van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst voorlopig wordt toegepast.

In artikel 4 wordt de datum van inwerkingtreding van het besluit vastgesteld.