Overwegingen bij COM(2025)173 - Behoud en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Het verlies aan biologische diversiteit en de aantasting van ecosystemen van de oceanen moet worden aangepakt, met name als gevolg van de effecten van de klimaatverandering op mariene ecosystemen, zoals opwarming en zuurstofverlies van de oceanen, oceaanverzuring, vervuiling (met inbegrip van plasticvervuiling), en niet-duurzaam gebruik van de oceaan. Daartoe moeten op EU-niveau regels worden vastgesteld om de internationale verbintenissen van de Unie en haar lidstaten na te komen.

(2) De Overeenkomst in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, inzake het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht 12 (“de BBNJ-overeenkomst” of “de overeenkomst”) heeft tot doel te zorgen voor het behoud en duurzaam gebruik van de mariene biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, voor het heden en op lange termijn, door middel van een doeltreffende uitvoering van de desbetreffende bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, waarbij de Unie en haar lidstaten partij zijn, en verdere internationale samenwerking en coördinatie.

(3) Bij deze richtlijn moeten de verplichtingen die voortvloeien uit de BBNJ-overeenkomst op het gebied van de bescherming van het milieu worden omgezet in EU-recht, waarbij wordt erkend dat de verdere uitvoering ervan ook afhankelijk is van internationale samenwerking en coördinatie, met name zoals bepaald in die overeenkomst.

(4) De Unie heeft de BBNJ-overeenkomst op 20 september 2023 ondertekend. Op 17 juni 2024 heeft de Raad Besluit (EU) 2024/1830 van de Raad 13 betreffende de sluiting van de BBNJ-overeenkomst namens de Unie vastgesteld. De Unie heeft haar akte van goedkeuring van de BBNJ-overeenkomst nog niet neergelegd. Op grond van artikel 68, lid 1, van de BBNJ-overeenkomst treedt zij in werking 120 dagen na de datum waarop de zestigste akte van bekrachtiging, goedkeuring, aanvaarding of toetreding is neergelegd.

(5) De Unie verplicht zich ertoe haar inspanningen ter bestrijding van de klimaatverandering op te voeren en resultaten te boeken met betrekking tot de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs, die gesloten is in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (de “Overeenkomst van Parijs”), aangestuurd door de principes van deze overeenkomst en op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke kennis, in de context van de temperatuurdoelstelling op lange termijn van de Overeenkomst van Parijs.

(6) Het Verdrag inzake biologische diversiteit is namens de Unie goedgekeurd overeenkomstig Besluit 93/626/EEG van de Raad 14 . Het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik, gevoegd bij het Verdrag inzake biologische diversiteit is namens de Unie goedgekeurd overeenkomstig Besluit 2014/283/EU van de Raad 15 en Verordening (EU) nr. 511/2014 van het Europees Parlement en de Raad. In het Verdrag wordt het kader vastgesteld voor maatregelen om te voldoen aan het Protocol van Nagoya inzake toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van voordelen voortvloeiende uit hun gebruik in de Unie.

(7) Als partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit hebben de Unie en haar lidstaten zich ertoe verbonden de doelstellingen en streefdoelen van het mondiaal biodiversiteitskader van Kunming-Montreal, dat is aangenomen tijdens de vijftiende vergadering van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit van 7 tot en met 19 december 2022, te verwezenlijken, evenals de strategische visie op lange termijn dat biodiversiteit tegen 2050 gewaardeerd, behouden, hersteld en verstandig gebruikt moet worden, door ecosysteemdiensten te handhaven, een gezonde planeet in stand te houden en voordelen te verwezenlijken die essentieel zijn voor iedereen. In de mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2023 — De natuur terug in ons leven brengen” wordt de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 uiteengezet met meerdere doelstellingen, waaronder de doelstelling om de goede milieutoestand van mariene ecosystemen te herstellen.

(8) In Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad 16 worden openbare lichamen en overheidsondernemingen aangemoedigd om onderzoeksgegevens te produceren en beschikbaar te stellen overeenkomstig het beginsel “open door ontwerp en door standaardinstellingen” en de FAIR-beginselen. Deze richtlijn stelt het delen van bepaalde onderzoeksgegevens ook verplicht met het oog op de herbruikbaarheid ervan.

(9) Overeenkomstig de BBNJ-overeenkomst zijn activiteiten met betrekking tot mariene genetische bronnen en digitale sequentie-informatie over mariene genetische bronnen van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht in het belang van alle staten en in het belang van de gehele mensheid, met name ten behoeve van de bevordering van de wetenschappelijke kennis van de mensheid en de bevordering van het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen en behoeften van ontwikkelingslanden.

(10) In overeenstemming met artikel 9 van de BBNJ-overeenkomst moet de eerlijke en billijke verdeling worden bevorderd van de voordelen die voortvloeien uit activiteiten met betrekking tot mariene genetische bronnen en digitale sequentie-informatie over mariene genetische bronnen van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, met het oog op de instandhouding en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht.

(11) De Unie heeft op grond van artikel 70 in samenhang met artikel 10, lid 1, van de BBNJ-overeenkomst Uitzondering 2024/1833 ingesteld op de terugwerkende kracht als bedoeld in de tweede zin van dat artikel. Dit betekent dat de bepalingen van de overeenkomst voor de Unie enkel gelden wat betreft activiteiten met betrekking tot mariene genetische bronnen en digitale sequentie-informatie over mariene genetische bronnen van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht die zijn verzameld en gegenereerd na de inwerkingtreding van de BBNJ-overeenkomst voor de Unie.

(12) Traditionele kennis met betrekking tot mariene genetische bronnen die zijn verzameld in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht waarover inheemse volken en lokale gemeenschappen beschikken, mag alleen toegankelijk zijn met vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde toestemming of goedkeuring en betrokkenheid van deze inheemse volken en lokale gemeenschappen, zoals bepaald in artikel 13 van de BBNJ-overeenkomst. In dergelijke gevallen moet alle toepasselijke nationale wetgeving van toepassing zijn die de inheemse volken en lokale gemeenschappen die over de traditionele kennis beschikken, in staat stelt vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde toestemming te verlenen.

(13) Om de administratieve lasten en kosten van de uitvoering te verminderen, kunnen de lidstaten, indien beschikbaar, gebruikmaken van een door de Commissie verstrekt digitaal platform om aan het doel van deze richtlijn te voldoen.

(14) De BBNJ-overeenkomst maakt het mogelijk gebiedsgerichte beheersinstrumenten vast te stellen in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht met inbegrip van beschermde mariene gebieden. De door de Conferentie van de Partijen in het kader van de BBNJ-overeenkomst vastgestelde maatregelen moeten worden uitgevoerd en, indien nodig, in EU-wetgeving worden omgezet. In afwachting van de omzetting mogen de lidstaten de doeltreffendheid van de vastgestelde maatregelen niet ondermijnen. De procedures die nodig zijn om de coördinatie tussen de lidstaten en de Commissie te waarborgen, moeten worden vastgesteld voordat een voorstel tot vaststelling van gebiedsgerichte beheersinstrumenten of een voorstel voor een noodmaatregel bij het BBNJ-secretariaat wordt ingediend.

(15) Krachtens deze richtlijn moet de Commissie voor elk voorstel tot vaststelling van gebiedsgerichte beheersinstrumenten of elk voorstel voor een noodmaatregel uit hoofde van artikel 19 en artikel 24, lid 3, van de BBNJ-overeenkomst een voorlopige juridische beoordeling uitvoeren. Bij deze beoordeling moet onder meer worden beoordeeld of het voor de Unie noodzakelijk is om een dergelijk voorstel aan het BBNJ-secretariaat voor te leggen.

(16) De BBNJ-overeenkomst bevat bepalingen betreffende de milieueffectbeoordeling in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht teneinde ontwikkelingen op internationaal niveau in aanmerking te nemen. Er moeten minimumbepalingen worden vastgesteld over de wijze waarop deze verplichtingen in de Unie worden uitgevoerd, in het licht van de verplichtingen die voortvloeien uit de BBNJ-overeenkomst, zodat een gelijk speelveld tussen de lidstaten wordt gewaarborgd en tegenstrijdige vereisten worden voorkomen. De effecten van geplande activiteiten die plaatsvinden in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht op het mariene milieu moeten worden beoordeeld om rekening te houden met de bezorgdheden over de bescherming van de gezondheid van de mens, via een beter milieu bij te dragen aan de kwaliteit van het bestaan, toe te zien op de instandhouding van de diversiteit van de soorten, en het reproductievermogen van het ecosysteem als fundamentele grondslag van het leven in stand te houden.

(17) De Unie is partij bij het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend te Aarhus op 25 juni 1998 en geratificeerd op 17 februari 2005. De Unie is partij bij het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, ondertekend te Espoo op 25 februari 1991 en geratificeerd op 24 juni 1997. De verplichtingen uit hoofde van deze verdragen moeten van toepassing blijven op de gebieden die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen. Het Verdrag van Espoo heeft tot doel de internationale samenwerking bij de beoordeling van milieueffecten te versterken, met name in een grensoverschrijdende context. De doelstellingen van het Verdrag van Aarhus omvatten het waarborgen van rechten inzake inspraak in besluitvorming in milieuaangelegenheden teneinde bij te dragen tot de bescherming van het recht in een milieu te leven dat passend is voor persoonlijke gezondheid en welzijn. Binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn moeten de rechten inzake inspraak bij besluitvorming in milieuaangelegenheden worden uitgeoefend volgens dezelfde beginselen als die welke zijn vastgesteld in het kader van het Verdrag van Aarhus.

(18) Hoewel deze richtlijn tot doel heeft te voorzien in een rechtskader voor activiteiten die plaatsvinden in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, moeten alle activiteiten die worden uitgevoerd in gebieden binnen de grenzen van de nationale rechtsmacht en die aanzienlijke gevolgen dreigen te hebben voor het mariene milieu in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, worden onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad 17 , aan andere desbetreffende Uniewetgeving die bepalingen bevat met betrekking tot milieubeoordelingen voor geplande activiteiten 18 en aan nationale wetgeving tot omzetting van Uniewetgeving. Overeenkomstig artikel 28, lid 2, van de BBNJ-overeenkomst moeten dergelijke activiteiten die in gebieden binnen de grenzen van de nationale rechtsmacht worden verricht, in de Unie worden beoordeeld aan de hand van vastgestelde EU-regels. In die gevallen moeten de lidstaten ervoor zorgen dat zij voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van de BBNJ-overeenkomst.

(19) Aangezien andere toepasselijke rechtsinstrumenten of -kaders of mondiale, regionale, subregionale of sectorale organisaties een kader bieden voor het beoordelen van de effecten van geplande activiteiten die onder de nationale rechtsmacht of controle vallen en die plaatsvinden in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, mogen de lidstaten niet worden verplicht een screening of een milieueffectbeoordeling uit te voeren overeenkomstig deze richtlijn onder de voorwaarden van artikel 29, lid 4, van de BBNJ-overeenkomst. In dergelijke gevallen moet de betrokken lidstaat ervoor zorgen dat het milieueffectbeoordelingsrapport wordt gepubliceerd via het BBNJ-uitwisselingsmechanisme.

(20) Door nationale, regionale of lokale overheidsinstanties van lidstaten opgestelde of vastgestelde plannen of programma’s die aanmerkelijke gevolgen dreigen te hebben voor het mariene milieu in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht, moeten worden onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad 19 en de nationale wetgeving tot omzetting van die richtlijn.

(21) Wanneer zij bepalen hoe waarschijnlijk het is dat geplande activiteiten aanmerkelijke gevolgen hebben, moeten de lidstaten rekening houden met de vraag of het om bijzondere of belangrijke gevolgen gaat. Zij moeten bij het bepalen hiervan ook rekening houden met de criteria van Richtlijn 2011/92/EU.

(22) Om te bepalen of een geplande activiteit aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu kan teweegbrengen, moet de screening of de milieueffectbeoordeling van een dergelijke activiteit in beginsel in een zo vroeg mogelijk stadium van het besluitvormingsproces worden uitgevoerd om alle waarschijnlijke gevolgen van de geplande activiteit voor het mariene milieu vast te stellen en te beoordelen. Dit is met name van belang om onbekende of niet goed begrepen gevolgen van de geplande activiteiten in kaart te brengen en te beoordelen.

(23) Besluiten waarbij wordt toegestaan dat geplande activiteiten die plaatsvinden in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht en die door de bevoegde autoriteit of autoriteiten zijn toegestaan, kunnen de vorm aannemen van een breed scala aan rechtshandelingen (zoals instemmingen, besluiten, vergunningen en andere vormen van toelating), afhankelijk van de nationale procedures die in de lidstaten van toepassing zijn. Ongeacht de vorm, titel of procedure voor de vaststelling van dergelijke besluiten uit hoofde van het nationale recht, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat geplande activiteiten die plaatsvinden in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht en die aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu kunnen teweegbrengen, worden onderworpen aan een beoordeling voordat zij worden toegestaan.

(24) In deze richtlijn, die in overeenstemming is met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten, wordt uitvoering gegeven aan de verplichting uit hoofde van het Verdrag van Aarhus om toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden te garanderen. Het betrokken publiek, met inbegrip van niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming en die voldoen aan de vereisten van het nationale recht, moet beslissingen die door de lidstaten uit hoofde van deze richtlijn worden genomen, kunnen aanvechten.

(25) Met het oog op de doeltreffendheid van deze richtlijn moeten natuurlijke personen of rechtspersonen, of hun naar toepasselijk recht opgerichte organisaties, zich in rechte op deze richtlijn kunnen beroepen en moeten nationale rechtbanken deze richtlijn in aanmerking kunnen nemen als een element van het EU-recht, bijvoorbeeld bij de toetsing van besluiten van een nationale autoriteit. Daarnaast staat het volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie aan de rechterlijke instanties van de lidstaten om, overeenkomstig het in artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), neergelegde beginsel van loyale samenwerking, de rechterlijke bescherming te waarborgen van de rechten die een persoon ontleent aan het Unierecht. Artikel 19, lid 1, VEU verplicht de lidstaten ertoe te voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het EU-recht vallende gebieden te waarborgen. Bovendien moeten leden van het publiek op grond van het Verdrag van Aarhus toegang hebben tot de rechter voor de bescherming van hun recht in een milieu te leven dat passend is voor hun persoonlijke gezondheid en welzijn.

(26) Deze richtlijn neemt de grondrechten in acht en houdt rekening met de beginselen die met name zijn vastgelegd in het Handvest, met inbegrip van de vrijheid van meningsuiting en informatie, de vrijheid van ondernemerschap, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en het legaliteits- en evenredigheidsbeginsel. Deze richtlijn beoogt de volledige eerbiediging van die rechten en beginselen te waarborgen en ze moet dienovereenkomstig worden toegepast.

(27) Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken 20 hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn achten de wetgevers de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd, in het bijzonder naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Commissie/België 21 (zaak C-543/17).