Memorie van toelichting - Voorstel van wet van het lid Dijksma tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met het stellen van regels omtrent sponsoring van scholen in het primair en voortgezet onderwijs

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 28512 - Initiatiefvoorstel Stellen van regels omtrent sponsoring van scholen in het primair en voortgezet onderwijs i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Voorstel van wet van het lid Dijksma tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met het stellen van regels omtrent sponsoring van scholen in het primair en voortgezet onderwijs; Memorie van toelichting  
Document­datum 18-09-2002
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST63281
Kenmerk 28512, nr. 3
Van Staten-Generaal (SG)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2001–2002

28 512

Voorstel van wet van het lid Dijksma tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 in verband met het stellen van regels omtrent sponsoring van scholen in het primair en voortgezet onderwijs

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

Het onderwijs kent een sobere doch doelmatige bekostiging, zo staat het in de wet. Het sobere klopt, op de doelmatigheid valt af te dingen. Dat maakt het voor scholen aantrekkelijk om sponsoring aan te wenden teneinde extra faciliteiten te kunnen bieden. Juist in het onderwijs bestaat daarbij het gevaar van sluipende processen. Sponsoring kan leiden tot ongewenste beïnvloeding van leerlingen door reclame-uitingen, vergoelijking van maatschappelijk minder gewenste producten door de bezwaren ertegen als het ware af te kopen, beïnvloeding van de schoolcultuur en het onderwijsprogramma.

Het onderwijs zelf kan gaandeweg meer afhankelijk worden van de sponsoren en dezen kunnen daardoor tegenprestaties gaan verlangen die het onderwijs meer en meer kleuren. Zeker voor het funderend onderwijs moet gelden dat het primaire proces voor 100% door de overheid wordt bekostigd en dat sponsoring hooguit mag worden aangewend voor zaken die vallen buiten het reguliere onderwijsprogramma van de scholen. Op 13 februari 1997 sloten de Staat der Nederlanden en verschillende betrokkenen uit het onderwijsveld het eerste «Convenant sponsoring in het primair en voortgezet onderwijs». Dit convenant beoogde via zelfregulering gedragsregels te stellen voor het verantwoord omgaan met sponsoring. Van dit convenant verscheen in januari 2000 een tussentijdse kwantitatieve evaluatie (OCW-00–118). Er viel het nodige aan te merken op de naleving van het convenant:

Ongeveer eenderde van de scholen die met sponsoring te maken hebben, meldde dat de extra inkomsten van sponsoring belangrijk tot heel belangrijk waren voor het primaire proces.

Circa eenderde van de scholen die met sponsoring te maken hadden bleek de ouders niet te hebben geïnformeerd.

Over het beleid inzake sponsoring was in vrijwel geen enkele schoolgids iets te vinden.

De Consumentenbond wees erop dat instellingen veelal pas een sponsor-beleid formuleerden zodra zich daadwerkelijke sponsoring voordeed. De Inspectie had slechts beperkt zicht op de naleving van het convenant, omdat ze pas controleerde zodra daadwerkelijke sponsoring was geconstateerd.

Nadien verschenen in oktober 2001 een integrale evaluatie «Sponsoring in het Onderwijs» en bracht de Onderwijsraad het advies «Publiek en privaat» uit. De minister en de staatssecretaris formuleerden hun beleidsreactie in het stuk op 28 000 VIII nr. 26. Op 24 januari 2002 ontving de Tweede Kamer een nieuw convenant dat onmiddellijk in werking trad en zou gaan gelden voor de komende vijf jaar. Nog onlangs moest de staatssecretaris bij de schriftelijke beantwoording van de vragen van verschillende fracties bij dit nieuwe convenant (brief van 16 juli 2002) erkennen dat zij, met de convenantpartners, van mening was dat de naleving van de betreffende regelgeving moest worden verbeterd. Vooral de verplichting om de medezeggenschapsraad te betrekken bij sponsoring werd niet nageleefd, maar tevens was gebleken dat betrokkenen niet op de hoogte waren van de mogelijkheid om bij sponsoring klachten te melden bij de klachtencommissie van de school. De staatssecretaris verwees echter naar inspanningsverplichtingen die waren opgenomen in het nieuwe convenant.

Probleem bij de constructie met alleen een convenant, blijft dat de afspraken van het convenant niet bij wet afdwingbaar zijn. Geconstateerd wordt dat scholen in hun schoolgids regelmatig geen melding maken van hun beleid inzake sponsoring. Het is dan voor ouders en andere betrokkenen onvoldoende helder door wie de school wordt gesponsord, om welke bedragen het gaat en wat de tegenprestatie voor die sponsoring inhoudt. Bepaalde beleidskeuzes kunnen dan worden bepaald door de wensen van de sponsor, zonder dat daarover een open afweging kan plaatsvinden.

Om deze reden hebben de Vereniging voor Openbaar Onderwijs (VOO) en het Landelijke Aktie Komitee Scholieren (LAKS) bij de ondertekening van het convenant aangetekend dat zij er de voorkeur aan zouden geven sponsoring bij wet te regelen. Het onderhavige wetsvoorstel beoogt aan deze wens tegemoet te komen.

Welbewust is er van afgezien om de integrale tekst van het convenant op te nemen in de wet, maar in de wet te verwijzen naar een convenant, zoals reeds nu bestaat. De overweging die daaraan ten grondslag ligt, is dat aldus flexibeler kan worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen, zonder dat telkens een wetswijziging noodzakelijk wordt. Het is in algemene zin wenselijk dat decentraal een sponsoringbeleid wordt geformuleerd. Niettemin kan het vóórkomen dat een bevoegd gezag geen beleid heeft geformuleerd ten aanzien van sponsoring. In zo’n geval moet elk incidenteel geval van sponsoring worden aangemerkt als beleid en dan moet de medezeggenschapsraad worden ingeschakeld. Sponsors richten zich op ouders en leerlingen. De Wet Medezeggenschap Onderwijs 1992 bepaalt dat de geleding die het onderwerp het meeste raakt instemmingsrecht heeft en de andere geledingen automatisch adviesrecht hebben.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

A

Artikel 12 WPO bevat voorschriften omtrent de inhoud van het schoolplan. Het schoolplan dient onder meer een beschrijving te bevatten van het beleid ten aanzien van de aanvaarding van bijdragen van derden, niet zijnde ouderbijdragen of op de onderwijswetgeving gebaseerde bijdragen, indien het bevoegd gezag verplichtingen op zich neemt waarmee de leerlingen in schoolverband zullen worden geconfronteerd (sponsorbijdragen).

Het onderhavige wetsvoorstel beoogt geen onderscheid te maken tussen sponsorbijdragen en andere bijdragen van derden, zoals donaties. In

verband daarmee vervalt in artikel 12 WPO het element van de tegenprestatie van het bevoegd gezag. Het gevolg is dat het schoolplan voortaan een beschrijving dient te bevatten van het beleid ten aanzien van de aanvaarding van bijdragen van derden, van welke aard dan ook, met uitzondering van ouderbijdragen en op de onderwijswetgeving gebaseerde bijdragen.

B

Uit een oogpunt van verantwoording en transparantie zal het bevoegd gezag in de schoolgids jaarlijks informatie moeten verstrekken over de in de voorgaande vier schooljaren aanvaarde bijdragen van derden, en over de wijze waarop deze ten behoeve van de school zijn besteed. Gehandhaafd is het voorschrift dat in de schoolgids informatie wordt gegeven over de wijze waarop het bevoegd gezag in het algemeen omgaat met bijdragen van derden, met dien verstande dat ook hier geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen sponsorbijdragen en andere bijdragen.

C

Het nieuwe artikel 13a heeft als uitgangspunt dat bij algemene maatregel van bestuur (amvb) voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop het bevoegd gezag omgaat met bijdragen van derden, niet zijn ouderbijdragen of op de onderwijswetgeving gebaseerde bijdragen. Ook hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen sponsorbijdragen en andere bijdragen.

Een dergelijke amvb zal evenwel niet worden vastgesteld, indien de Staat der Nederlanden (vertegenwoordigd door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) en de daarvoor in aanmerking komende besturen- ouder- en leerlingenorganisaties een convenant hebben gesloten over de wijze waarop schoolbesturen dienen om te gaan met bijdragen van derden, zonder dat daarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen sponsorbijdragen en andere bijdragen. Ook andere in aanmerking komende organisaties, zoals ouder- en leerlingenorganisaties, kunnen zich bij het convenant aansluiten. Het draagvlak kan hiermee worden vergroot. De vaststelling van een amvb (of- indien er ten tijde van het sluiten van het convenant al een amvb is vastgesteld, maar nog niet in werking is getreden – de inwerkingtreding van de amvb) blijft in dat geval achterwege, zolang het convenant geldt. Een reeds vastgestelde en in werking getreden amvb blijft gedurende de looptijd van het convenant buiten toepassing.

Het reeds afgesloten convenant inzake sponsoring in het onderwijs van 24 januari 2002 wordt krachtens artikel V aangemerkt als een convenant in de zin van artikel 13a, tweede lid (zie de toelichting op artikel V). De bepalingen in het convenant die betrekking hebben op de wijze waarop schoolbesturen dienen om te gaan met bijdragen van derden, worden aangemerkt als regels voor het openbaar onderwijs en voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs. Deze bepalingen worden als het ware bij wet «algemeen verbindend verklaard». Het toezicht op de naleving is daarmee opgedragen aan de inspectie.

Artikelen II en III

De wijzigingen in de WEC en de WVO zijn gelijk aan die in de WPO (zie artikel I).

Artikel IV

Op 24 januari 2002 is er een convenant gesloten tussen de Staat der Nederlanden en de in artikel V genoemde organisaties (gepubliceerd in Uitleg OCenW-regelingen 2002, nr. 9). Krachtens artikel V wordt dit convenant aangemerkt als een convenant als bedoeld in de artikelen 13a WPO, 22a WEC en 24a1 WVO. Het gevolg hiervan is dat de artikelen 3 tot en met 6 van het convenant, die betrekking hebben op de wijze waarop schoolbesturen dienen om te gaan met bijdragen van derden, worden aangemerkt als regels voor het openbaar onderwijs en voorwaarden voor bekostiging van het bijzonder onderwijs.

Teneinde het convenant in overeenstemming te brengen met de eisen die het onderhavige wetsvoorstel daaraan verbindt, wordt in artikel IV bepaald dat onder sponsoring als bedoeld in artikel 1 van het convenant mede worden verstaan donaties als bedoeld in artikel 1 van het convenant. Het convenant is aldus van toepassing op alle bijdragen van derden, ongeacht of daar een tegenprestatie van het bevoegd gezag tegenover staat.

Dijksma

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.