BIJLAGE De vijf dimensies van de energie-unie: beleidsvaststellingen op het niveau van de lidstaten en de EU bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE, HET COMITE VAN DE REGIO'S EN DE EUROPESE INVESTERINGSBANK Tweede verslag over de stand van de energie-unie

1.

Kerngegevens

Document­datum 02-02-2017
Publicatie­datum 03-02-2017
Kenmerk 5902/17 ADD 2
Van Secretary-General of the European Commission, signed by Mr Jordi AYET PUIGARNAU, Director
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Raad van de Europese Unie

Brussel, 2 februari 2017 (OR. en)

5902/17 ADD 2

ENER 35 CLIMA 21 AGRI 58 COMPET 71 TRANS 43 ENV 96 ECOFIN 65 RELEX 82 TELECOM 29 CONSOM 36

BEGELEIDENDE NOTA

van: de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie

ingekomen: 2 februari 2017

aan: de heer Jeppe TRANHOLM-MIKKELSEN, secretaris-generaal van de

Raad van de Europese Unie

Nr. Comdoc.: COM(2017) 53 final i - ANNEX 2

Betreft: BIJLAGE De vijf dimensies van de energie-unie: beleidsvaststellingen op het niveau van de lidstaten en de EU bij de MEDEDELING VAN DE

COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE, HET COMITE VAN DE REGIO'S EN DE EUROPESE INVESTERINGSBANK Tweede verslag over de stand van de energie-unie

Hierbij gaat voor de delegaties document COM(2017) 53 final i - ANNEX 2.

Bijlage: COM(2017) 53 final i - ANNEX 2

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 1.2.2017 COM(2017) 53 final i

ANNEX 2

BIJLAGE

De vijf dimensies van de energie-unie: beleidsvaststellingen op het niveau van de

lidstaten en de EU

bij de

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITE, HET COMITE

VAN DE REGIO'S EN DE EUROPESE INVESTERINGSBANK

Tweede verslag over de stand van de energie-unie

De belangrijkste vaststellingen die op basis van nationale ontwikkelingen in 2016 kunnen worden gedaan, zijn in deze beleidsvaststellingen samengevat. Zij zullen het uitgangspunt vormen voor een grondigere analyse van het beleid van de lidstaten die de Commissie in 2017 wil verrichten.

Nationale energie- en klimaatplannen

• Een klein aantal lidstaten heeft reeds vooruitgang geboekt met de voorbereiding van hun geïntegreerd nationaal energie- en klimaatplan voor de periode van 2021 tot 2030, waarin de nationale bijdragen tot de doelstellingen van de energie-unie en de streefcijfers voor 2030 inzake energie en klimaat moeten zijn opgenomen. De meeste lidstaten zijn echter nog niet begonnen met dit proces of moeten sneller vooruitgang boeken.

Energiezekerheid

• In 22 lidstaten is de totale netto-invoerafhankelijkheid gedaald tussen 2005 en 2014, wat wijst op een verbeterde energiezekerheid. Dergelijke positieve ontwikkelingen werden ondersteund door de toegenomen binnenlandse productie van hernieuwbare energie (bijvoorbeeld in Oostenrijk, Estland, Ierland, Italië, Letland, Portugal en Spanje) en de gedaalde totale vraag naar energie, mede dankzij verbeteringen van de energie-efficiëntie. In dezelfde periode is de totale netto-invoerafhankelijkheid in een aantal landen aanzienlijk gestegen door de gedaalde binnenlandse productie van fossiele brandstoffen (Denemarken, Polen en het Verenigd Koninkrijk) of de sluiting van kerncentrales (Litouwen). Geplande infrastructuurprojecten kunnen ook gevolgen hebben voor de energieafhankelijkheid van verschillende lidstaten.

• De Europese Unie is voor meer dan de helft van haar energiebehoeften nog steeds afhankelijk van invoer, maar boekt vooruitgang bij het diversifiëren van bronnen, aanvoerroutes en leveranciers van energie. Sommige lidstaten zijn echter nog steeds volledig of hoofdzakelijk afhankelijk van de toevoer uit één enkel derde land, met name Bulgarije, Estland, Finland, Hongarije, Litouwen en Slowakije, vooral voor gas maar vaak ook voor olie en/of steenkool.

• In de afgelopen jaren is de zekerheid van de gasvoorziening toegenomen door nieuwe interconnecties en terminals voor vloeibaar aardgas (LNG). Deze verbeteringen komen niet alleen de interne gasmarkt ten goede, maar bieden de lidstaten ook meer alternatieven voor de belangrijkste/traditionele aanvoerroutes in geval van storingen. Nu kan worden voldaan aan een hoger percentage van de vraag naar gas via andere kanalen. Slechts twee lidstaten, Bulgarije en Portugal, hebben nog geen volwaardig alternatief

voor het geval dat de bevoorrading uit hun belangrijkste gasbron wordt verstoord 1 :.

• Het blijft belangrijk dat de gasinterconnecties tussen de lidstaten (bijvoorbeeld Kroatië, Hongarije, Roemenië, Bulgarije en Griekenland, alsmede tussen Portugal, Spanje en Frankrijk) verder worden verbeterd, en dat wordt gewaarborgd dat consumenten en leveranciers in alle lidstaten toegang hebben tot hubs voor vloeibaar gas en kunnen profiteren van de LNG- en interconnectiecapaciteiten die door landen worden of kunnen worden ontwikkeld.

Interne energiemarkt

Elektriciteitsinfrastructuur

• Er zijn elektriciteitsinterconnecties en versterkte interne lijnen nodig om de interne elektriciteitsmarkt verder te integreren, bijvoorbeeld in Zuidwest-Europa en Noord- en Centraal-Oost-Europa (bijvoorbeeld Duitsland, Polen en Tsjechië), of te werken aan de synchronisatie van de Baltische staten met het Europese elektriciteitssysteem. Elf lidstaten hebben het streefcijfer van 10 % elektriciteitsconnectie voor 2020 nog niet bereikt (Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Polen, Portugal, Roemenië en het Verenigd Koninkrijk) en moeten hun inspanningen voortzetten. Deze landen hebben het streefcijfer voor interconnectie niet gehaald omdat de geïnstalleerde opwekkingscapaciteit van hernieuwbare energie in sommige lidstaten recentelijk sneller is toegenomen dan de interconnectiecapaciteit.

• Congestiebeheer blijft een probleem voor zeven lidstaten (Oostenrijk, Tsjechië, Denemarken, Duitsland, Hongarije, Polen en Slowakije). Hiervoor is een oplossing nodig waarmee grensoverschrijdende elektriciteitsstromen in Centraal-Europa en de hele Unie worden gefaciliteerd en tevens de systeemveiligheid wordt gewaarborgd.

Groothandelsmarkten

• Veel lidstaten hebben aanzienlijke vooruitgang geboekt bij het openstellen van hun groothandelsmarkten voor concurrentie, hetgeen significante voordelen heeft opgeleverd. Er zijn echter grote verschillen tussen de lidstaten, waarvan vele de nodige regels die concurrerende en liquide markten, met name groothandelsmarkten voor gas, mogelijk maken, nog niet volledig ten uitvoer hebben gelegd. Daarnaast hebben ondernemingen nog steeds een aanmerkelijke marktpositie in een aantal lidstaten. Daarom blijft handhaving van de mededinging van cruciaal belang om te zorgen voor open en concurrerende markten.

• Halverwege 2015 waren de meeste Europese groothandelsmarkten voor elektriciteit op regionaal niveau gekoppeld aan een of meer aangrenzende markten. In de meeste lidstaten zijn de groothandelsprijzen voor elektriciteit tussen 2013 en 2015 gedaald, voornamelijk als gevolg van de dalende prijzen voor steenkool en gas, de geleidelijke introductie van hernieuwbare energiebronnen in de elektriciteitssector en de verminderde vraag. De verschillen tussen de regio’s bleven aanzienlijk: de prijzen zijn het hoogst in het Verenigd Koninkrijk en Zuid-Europa, en het laagst in de Scandinavische landen.

• De groothandelsprijzen voor gas zijn in alle lidstaten tussen 2013 en 2015 gedaald, omdat de Europese gasprijzen onder druk kwamen door de zwakke vraag, het overaanbod op de belangrijkste regionale markten, de lage olieprijzen en het stabiele invoervolume van vloeibaar aardgas (LNG). In tegenstelling tot elektriciteit is er een duidelijke convergentie van nationale prijzen, omdat de lagere olieprijzen ervoor zorgen dat de aan de olieprijs gekoppelde prijzen dichter bij het niveau van de hubprijzen in Noordwest Europa liggen.

Detailhandelsmarkten en consumenten

• Anders dan de groothandelsprijzen zijn de detailhandelsprijzen voor gas en elektriciteit in de afgelopen vijf jaar over het algemeen gestegen. In het geval van elektriciteit heeft het toenemende aandeel van belastingen en heffingen in de detailhandelsprijs bij deze trend een rol gespeeld. De detailhandelsmarkten voor elektriciteit en gas zijn nog steeds nationaal (of subnationaal). Er zijn verdere inspanningen nodig om de regionale marktintegratie te bevorderen. In bepaalde gevallen moet de mededinging mogelijk worden gehandhaafd.

• Terwijl verschillende andere lidstaten onlangs de regulering van eindgebruikersprijzen hebben afgeschaft (Ierland en Letland), worden de prijzen voor huishoudens in ongeveer de helft van de lidstaten nog steeds in uiteenlopende mate gereguleerd, hetgeen een belemmering vormt voor participatie aan de vraagzijde en concurrentie op detailhandelsniveau.

• Slechts in enkele lidstaten (met name Finland, Italië, Zweden en Malta) zijn de consumenten door middel van de uitrol van slimme meters daadwerkelijk mondiger geworden. In Estland, Spanje en Denemarken zijn ongeveer de helft van de huishoudens reeds uitgerust met slimme elektriciteitsmeters. Wat de penetratiegraad van slimme gasmeters betreft, heeft alleen Nederland aanzienlijke vorderingen geboekt: bijna 30 % van de huishoudens is er voorzien van slimme meters. In verschillende lidstaten vormen administratieve lasten een belemmering voor consumenten die een nieuwe leverancier of betere contractuele voorwaarden willen.

• Energiearmoede is een punt van zorg voor veel lidstaten. In de Europese Unie gaat gemiddeld 8,6 % van het budget van huishoudens met een laag inkomen naar energiegerelateerde uitgaven. Bovendien is dit aandeel in de meeste lidstaten gestegen sinds 2005. Daarnaast beschikt een steeds hoger percentage van deze huishoudens (23 % in 2015) niet over genoeg financiële middelen om hun woning voldoende te verwarmen. De lidstaten moeten meer gerichte maatregelen nemen ten aanzien van kwetsbare consumenten om energie- en brandstofarmoede doeltreffend aan te pakken.

Energie-efficiëntie

• Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van energie-efficiëntie. In 2014 lag

het primaire energieverbruik 2 van de Europese Unie slechts 1,6 % boven haar streefcijfer

inzake primair energieverbruik voor 2020, en het eindenergieverbruik 3 in 2014 was reeds

lager dan het overeengekomen streefcijfer voor 2020. Zelfs als wordt uitgegaan van een stijging van het primaire en eindenergieverbruik in 2015 met respectievelijk ongeveer 1,5 % en 2 % ten opzichte van 2014, kunnen de streefcijfers voor 2020 worden bereikt mits de nodige maatregelen worden genomen.

• Het energie-efficiëntiebeleid levert een belangrijke bijdrage aan de daling van het energieverbruik en ontkoling, en kan ook bijdragen tot een betere luchtkwaliteit. Er zijn meer inspanningen nodig voor de renovatie van bestaande gebouwen om het totale energieverbruik te verminderen, de energierekeningen van consumenten te verlagen en het Europese gebouwenbestand slimmer en duurzamer te maken. In dit verband moeten

2 "Primair energieverbruik": bruto binnenlands verbruik, uitgezonderd verbruik voor niet-energetische doeleinden; artikel 2, lid 2, van de energie-efficiëntierichtlijn.

3 "Eindenergieverbruik": alle aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector en de landbouw geleverde energie. Leveringen aan de energieomzettingssector en de energiebedrijven zelf vallen hier niet onder; artikel 2, lid 3, van de energie-efficiëntierichtlijn.

de financieringsvoorwaarden voor investeringen in energie-efficiëntie in de lidstaten verder worden verbeterd, onder meer door synergieën tussen projectontwikkelaars en financiers te consolideren en het bundelen van projecten te bevorderen. Nieuwe vaardigheden en informatie- en communicatietechnologie (ICT) hebben een groot potentieel om bij te dragen aan een verhoogde energie-efficiëntie. In de meeste lidstaten moet de energie-efficiëntie in de vervoerssector verder worden verbeterd om onaangeboord potentieel te benutten.

Ontkoling

• In 27 lidstaten bleven de emissies onder hun jaarlijkse grenswaarden voor 2013 en 2014

overeenkomstig het besluit inzake de verdeling van de inspanningen 4 . Alleen in Malta

lagen de emissies hoger dan de grenswaarden voor deze twee jaren.

• Volgens hun prognoses op basis van reeds uitgevoerde beleidsmaatregelen zullen de meeste lidstaten hun ESD-streefcijfers naar verwachting bereiken in 2020. Enkele lidstaten moeten nog aanvullende maatregelen nemen of gebruikmaken van de flexibiliteit in 2020. Dit is met name het geval voor Ierland, Luxemburg en België.

• De opbrengsten van de lidstaten uit de veiling van emissierechten in het kader van het EU-emissiehandelssysteem (ETS) vormen een belangrijke bijdrage aan de maatregelen met betrekking tot de energie-unie. In de periode 2013-2015 hebben deze veilingen bijna 11,8 miljard EUR opgeleverd. De lidstaten hebben ongeveer 80 % van deze opbrengsten voor klimaat- en energiegerelateerde doeleinden gebruikt, of zijn voornemens dit te doen. De lidstaten investeren het merendeel van deze opbrengsten op nationaal niveau in hernieuwbare energie (2,89 miljard EUR), energie-efficiëntie (1,96 miljard EUR) en duurzaam vervoer (730 miljoen EUR).

• Voor 2013/2014 was het gemiddelde aandeel van hernieuwbare energie in alle lidstaten (behalve Nederland) gelijk aan of hoger dan het overeenkomstige indicatieve traject uit

hoofde van de richtlijn hernieuwbare energie. Uit ramingen 5 blijkt dat 25 lidstaten hun

indicatieve trajecten voor 2015/2016 reeds hebben overschreden in 2015. In drie lidstaten (Frankrijk, Nederland en Luxemburg) lag het geschatte aandeel van hernieuwbare energie in 2015 lager dan hun indicatieve traject voor 2015/2016.

• De lidstaten zullen hun inspanningen moeten voortzetten om hun bindende streefcijfers voor 2020 te bereiken, en een aantal onder hen zullen ze moeten intensiveren, omdat het traject steiler wordt naarmate 2020 nadert.

• Infrastructuur voor alternatieve brandstoffen voor vervoer vormt een essentiële factor voor koolstofarme mobiliteit. Overeenkomstig de richtlijn betreffende alternatieve

brandstoffen 6 moeten de lidstaten nationale beleidskaders voor infrastructuur voor

alternatieve brandstoffen indienen tegen november 2016. De meeste lidstaten zijn deze verplichting nog niet nagekomen.

4 Overeenkomstig het besluit inzake de verdeling van de inspanningen (ESD) moeten de lidstaten voldoen aan

bindende jaarlijkse emissiegrenswaarden voor broeikasgassen voor de periode 2013-2020 in de sectoren die niet onder het EU-emissiehandelssysteem (ETS) vallen, zoals de bouw-, vervoer-, afval- en landbouwsector.

5 Zie het voortgangsverslag hernieuwbare energie (COM(2017) 57 i) en het prognoseverslag van het Europees Milieuagentschap ( http://www.eea.europa.eu/publications/trends-and-projections-in-europe ).

Onderzoek, innovatie en concurrentievermogen

• De Europese industrie, onderzoeksinstellingen en innovatieve spelers in de academische wereld zijn over het algemeen goed gepositioneerd in het mondiale energielandschap. De Europese Unie beschikt over 30 % van de octrooien op het vlak van hernieuwbare energie wereldwijd, en is daarmee een innovatieleider op het gebied van cruciale koolstofarme technologieën. Er is echter meer nodig om deze innovaties snel en met succes op de markt te brengen en om te zetten in groei en werkgelegenheid door problemen in verband met de interne markt en de exportmarkten aan te pakken.

• Uit de meest recente cijfers van 2014 blijkt dat de totale (openbare en particuliere) investeringen in onderzoek en innovatie in de EU28 sinds 2010 met 22 % zijn gestegen wat betreft de onderzoeks- en innovatieprioriteiten in het kader van de energie-unie. Deze stijging is tot stand gebracht door de particulier sector: de duurzame vervoerssector is goed voor het grootste aandeel van alle particuliere investeringen (43 %). De nationale openbare investeringen zijn licht gedaald in deze periode, behalve in de sector van slimme energiesystemen, zowel in absolute cijfers als in procenten van het bruto binnenlands product (bbp). Publieke investeringen maken nu slecht 15 % van de totale investeringen uit.

• In vergelijking met de belangrijkste economische partners had de Europese maakindustrie

in 2014 de op een na laagste reële energiekosten per eenheid 7 als percentage van de

toegevoegde waarde, net na de VS. In China, Rusland, Japan en Australië liggen de cijfers aanzienlijk hoger dan in de Europese Unie. De goede prestaties van de Europese Unie zijn grotendeels te danken aan de lage energie-intensiteit van de maakindustrie, wat de hogere reële energieprijzen mee heeft gecompenseerd.


3.

Behandeld document

2 feb
'17
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ, HET COMITÉ VAN DE REGIO'S EN DE EUROPESE INVESTERINGSBANK Tweede verslag over de staat van de energie-unie
COVER NOTE
Secretary-General of the European Commission
5902/17
 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.