Titel II - Non-discriminatie en burgerschap

III-4: Verbod op discriminatie

Het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, als bedoeld in [artikel I-4], wordt bij Europese wet of kaderwet geregeld.

III-5: Maatregelen tegen discriminatie

  • 1. 
    Onverminderd de overige bepalingen van de Grondwet, en binnen de grenzen van de door de Grondwet aan de Unie verleende bevoegd heden, kunnen bij Europese wet of kaderwet van de Raad de nodige maatregelen worden vastgesteld om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid te bestrijden. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen na raadpleging van het Europees Parlement.
  • 2. 
    In afwijking van lid 1, worden bij Europese wet of kaderwet stimuleringsmaatregelen van de Unie vastgesteld ter ondersteuning van de maatregelen die de lidstaten nemen om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen; de lidstaten onthouden zich van harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten.
 

III-6: Recht van vrij verkeer en vrij verblijf

  • 1. 
    Indien een optreden van de Unie noodzakelijk blijkt om de in [artikel I-8] bedoelde doelstelling van het recht van vrij verkeer en vrij verblijf voor elke burger van de Unie te verwezenlijken en de Grondwet niet in de daartoe vereiste bevoegdheden voorziet, kan bij Europese wet of kaderwet de uitoefening van dit recht worden vergemakkelijkt.
  • 2. 
    Met hetzelfde doel als beoogd in lid 1 en tenzij de Grondwet in de hiertoe vereiste bevoegdheden voorziet, worden bij een met eenparigheid van stemmen aangenomen Europese wet of kaderwet van de Raad maatregelen vastgesteld inzake paspoorten, identiteitskaarten, verblijfstitels of andere daarmee gelijkgestelde documenten, alsmede maatregelen inzake sociale zekerheid of sociale bescherming.

III-7: Actief en passief kiesrecht

Bij Europese wet of kaderwet van de Raad worden voor elke burger van de Unie in de lidstaat waar hij verblijft nadere bepalingen vastgesteld betreffende de uitoefening van het in [artikel I-8] bedoelde actieve en passieve kiesrecht bij de gemeentelijke verkiezingen en de verkiezingen voor het Europees Parlement. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen na raadpleging van het Europees Parlement. Deze nadere regelingen kunnen voorzien in afwijkingen indien zulks gerechtvaardigd wordt door bijzondere problemen in een lidstaat.

Het actief en passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement wordt uitgeoefend onverminderd [artikel 190, lid 4,] en de ter uitvoering van het kiesrecht genomen maatregelen.

III-8: Diplomatieke en consulaire bescherming

De lidstaten stellen de nodige regels vast voor de diplomatieke en consulaire bescherming van de burgers van de Unie in derde landen, als bedoeld in [artikel I-8].

In een op voorstel van de Commissie vastgestelde Europese wet van de Raad kunnen de nodige maatregelen ter vergemakkelijking van deze bescherming worden geregeld. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.

III-9: Talen

De talen waarin iedere burger van de Unie krachtens [artikel I-8] de instellingen of organen kan aanschrijven en ook in die taal antwoord kan krijgen, worden genoemd in [voorheen artikel 314]. De in dit artikel bedoelde instellingen en organen worden genoemd in [de artikelen I-18, lid 2, en I-31]; ook de Europese ombudsman behoort hiertoe.

III-10: Verslag van Commissie

De Commissie brengt om de drie jaar aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan het Economisch en Sociaal Comité verslag uit over de toepassing van de bepalingen van [artikel I-7] en van [deze titel]. In dat verslag wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de Unie.

Op basis van dat verslag en onverminderd de overige bepalingen van de Grondwet, worden bij Europese wet of kaderwet van de Raad de maatregelen ter aanvulling van de in [titel V van deel II] vastgelegde rechten vastgesteld. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen na instemming van het Europees Parlement. Deze wet of kaderwet treedt slechts in werking nadat elke lidstaat er overeenkomstig zijn grondwettelijke bepalingen mee heeft ingestemd.