Artikel III-184: Overheidstekorten van lidstaten

III-183
Artikel III-184
III-185
  • 1. 
    De lidstaten vermijden buitensporige overheidstekorten.
  • 2. 
    De Commissie houdt toezicht op de ontwikkeling van de begrotingssituatie en de omvang van de overheidsschuld in de lidstaten, teneinde kennelijke fouten te constateren. Met name gaat de Commissie op basis van de volgende twee criteria na of de hand wordt gehouden aan de begrotingsdiscipline:
    • a) 
      of de verhouding tussen het voorziene of feitelijke overheidstekort en het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij:
      • i) 
        de verhouding in aanzienlijke mate en voortdurend is afgenomen en een niveau heeft bereikt dat de referentiewaarde benadert, of
      • ii) 
        de overschrijding van de referentiewaarde slechts van uitzonderlijke en tijdelijke aard is en de verhouding dicht bij de referentiewaarde blijft;
    • b) 
      of de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij de verhouding in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert.

    De referentiewaarden worden nader omschreven in het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

  • 3. 
    Indien een lidstaat niet voldoet aan een of meer van deze criteria, stelt de Commissie een verslag op. In het verslag van de Commissie wordt tevens rekening gehouden met de vraag, of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid, en worden alle andere relevante factoren in aanmerking genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange termijn.

    Voorts kan de Commissie een verslag opstellen indien zij - ook al is aan de criteria voldaan - van mening is dat er gevaar voor een buitensporig tekort in een lidstaat aanwezig is.

  • 4. 
    Het overeenkomstig artikel III-192 i ingestelde Economisch en Financieel Comité brengt advies uit over het verslag van de Commissie.
  • 5. 
    Indien de Commissie van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan, richt zij een advies tot de betrokken lidstaat en brengt zij de Raad daarvan op de hoogte.
  • 6. 
    Op voorstel van de Commissie besluit de Raad, rekening houdend met de eventuele opmerkingen van de betrokken lidstaat en na een algehele evaluatie, of er een buitensporig tekort bestaat. Als dat het geval is, stelt de Raad, op aanbeveling van de Commissie, onverwijld de aanbevelingen vast die hij tot de betrokken lidstaat richt opdat deze binnen een bepaalde termijn een eind maakt aan het tekort. Behoudens lid 8, worden deze aanbevelingen niet openbaar gemaakt.

    In het kader van dit lid besluit de Raad zonder rekening te houden met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt.

    Onder gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt verstaan ten minste 55% van de andere leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de deelnemende lidstaten.

    Een blokkerende minderheid moet uit ten minste het minimumaantal van die andere leden van de Raad bestaan die meer dan 35% van de bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen.

  • 7. 
    De in de leden 8 tot en met 11 bedoelde Europese besluiten en aanbevelingen worden door de Raad op aanbeveling van de Commissie vastgesteld.

    De Raad besluit zonder rekening te houden met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt.

    Onder gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt verstaan ten minste 55% van de andere leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de deelnemende lidstaten.

    Een blokkerende minderheid moet ten minste uit het minimumaantal van die andere leden van de Raad bestaan die meer dan 35% van de bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen.

  • 8. 
    Indien de Raad een Europees besluit vaststelt waarin wordt geconstateerd dat binnen de voorgeschreven termijn geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen is gegeven, kan hij zijn aanbevelingen openbaar maken.
  • 9. 
    Indien een lidstaat blijft verzuimen uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Raad, kan de Raad een Europees besluit vaststellen waarin de betrokken lidstaat wordt aangemaand binnen een voorgeschreven termijn maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die de Raad nodig acht om de situatie te verhelpen.

    In dat geval kan de Raad de betrokken lidstaat verzoeken volgens een nauwkeurig tijdschema verslag uit te brengen, teneinde te kunnen nagaan welke aanpassingsmaatregelen die lidstaat heeft getroffen.

  • 10. 
    Zolang een lidstaat zich niet voegt naar een overeenkomstig lid 9 vastgesteld Europees besluit, kan de Raad een of meer van de volgende maatregelen toepassen of in voorkomend geval aanscherpen:
    • a) 
      eisen dat de betrokken lidstaat door de Raad te bepalen aanvullende informatie openbaar maakt voordat hij obligaties en andere waardepapieren uitgeeft;
    • b) 
      de Europese Investeringsbank verzoeken haar beleid inzake kredietverstrekking ten aanzien van de betrokken lidstaat opnieuw te bezien;
    • c) 
      eisen dat de betrokken lidstaat bij de Unie een niet-rentedragend bedrag van een passende omvang deponeert, totdat de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort is gecorrigeerd;
    • d) 
      boeten van een passende omvang opleggen.

    De voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement in kennis van de vastgestelde maatregelen.

  • 11. 
    De Raad trekt de in de leden 6, 8, 9 en 10 bedoelde maatregelen of sommige daarvan in, voorzover hij van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd. Indien de Raad voordien aanbevelingen openbaar heeft gemaakt, legt hij, zodra het in lid 8 bedoelde Europees besluit is ingetrokken, in het openbaar een verklaring af dat er niet langer een buitensporig tekort in de betrokken lidstaat bestaat.
  • 12. 
    Het in de artikelen III-360 i en III-361 i bedoelde recht om een klacht in te dienen kan niet worden uitgeoefend in het kader van de toepassing van de leden 1 tot en met 6, 8 en 9.
  • 13. 
    Nadere bepalingen betreffende de toepassing van de in dit artikel bedoelde procedure zijn opgenomen in het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

    De Raad stelt bij Europese wet maatregelen vast ter vervanging van voornoemd protocol. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement en van de Europese Centrale Bank.

    Onder voorbehoud van de andere bepalingen van dit lid, stelt de Raad op voorstel van de Commissie bij Europese verordening of Europees besluit de nadere bepalingen en definities voor de toepassing van dit protocol vast. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.

1.

Toelichting

Zie ook:

2.

Toelichting Nederlandse regering

Algemene beschouwing

De regering heeft tevens ingezet op een versterking van de rol van de Commissie bij de naleving van het stabiliteits- en groeipact, in het bijzonder bij de buitensporig tekortprocedure (artikel III-184, ex artikel 104 EG-Verdrag i).

De regering heeft zich sterk gemaakt voor strikte handhaving van de afspraken over de nationale begrotingsdiscipline in het kader van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. Het is gebleken dat indien het zwaartepunt bij de bepaling of een significante afwijking van de middellange-termijn doelstelling van het begrotingssaldo optreedt, bij de Raad ligt, het gevaar bestaat dat de interpretatie van de regels om politieke redenen wordt opgerekt.

Teneinde een objectieve en strenge toepassing van het Verdrag en het pact te waarborgen, heeft de regering bepleit de rol van de Commissie in de buitensporig tekortprocedure te versterken, door de Commissie in artikel III-184 het recht van voorstel te geven bij de vaststelling van een buitensporig tekort op de begroting van een lidstaat en bij het richten van aanbevelingen tot een lidstaat om het buitensporig tekort te verhelpen.

Naar aanleiding van de gebeurtenissen in de Ecofin Raad i van 25 november 2003, waarbij de Raad de buitensporig tekortprocedures tegen Frankrijk en Duitsland opschortte, heeft de Nederlandse regering, mede onder aansporing van de Tweede Kamer in de motie van het lid De Grave c.s. (Kamerstukken II, 2003-2004, 21 501-07, nr. 426.) haar inzet terzake in de IGC i verscherpt. Naast de andere vier prioriteiten (zie paragraaf 3, Inleiding), heeft de regering versterking van de buitensporig tekortprocedure als vijfde prioriteit ingebracht in de onderhandelingen.

Deze laatste prioriteit van Nederland heeft geleid tot een verwoed debat. Pas in de slotbijeenkomst van de IGC i is een oplossing gevonden die voor alle lidstaten acceptabel is gebleken. De regering is dan ook verheugd over de Verklaring bij de Slotakte inzake het stabiliteits- en groeipact (Verklaring 17) die op Nederlands voorstel is aangenomen.

Deze Verklaring bevat een aantal belangrijke noties, zoals de noodzaak van het opbouwen van begrotingsoverschotten in economisch goede tijden teneinde perioden van economische neergang te kunnen opvangen zonder dat een toevlucht wordt genomen tot buitensporige tekorten. Bovendien wordt het belang van het stabiliteits- en groeipact als raamwerk voor het coördineren van nationaal begrotingsbeleid bevestigd en wordt tevens onderstreept dat het pact een op regels gebaseerd systeem is waarbinnen alle lidstaten gelijk behandeld dienen te worden.

Met deze Verklaring was in de ogen van de regering de eerder voorgestelde beperkte versterking van de positie van het Hof van Justitie van minder belang. Gezien de politieke gevoeligheid bij andere lidstaten is besloten gezamenlijk vooruit te kijken naar de toekomst in een politieke verklaring. Dit laat onverlet de bestaande bevoegdheid van het Hof om de handelingen van de Raad te toetsen.

De regering had graag gezien dat het recht van voorstel van de Commissie was uitgebreid tot de gehele procedure van artikel III-184. Dat bleek echter niet haalbaar. Niettemin is de regering erin geslaagd, ondanks druk van lidstaten die de in de Conventietekst i voorgestelde versterking van de rol van de Commissie in zijn geheel wilden terugdraaien, het recht van voorstel te behouden voor de vaststelling van het bestaan van een buitensporig tekort.

De positie van de Commissie in de buitensporig tekortprocedure is dus versterkt, zij het dat de regering verder had willen gaan. Wel is op aandringen van Nederland aan de tekst van artikel III-184, zesde lid, toegevoegd dat de Raad "onverwijld" zal besluiten over de aanbeveling van de Commissie inzake beleidsmaatregelen die een lidstaat met een buitensporig tekort dient te nemen om het tekort te verhelpen.

Toelichting bij dit artikel

Dit artikel heeft een aantal wijzigingen ondergaan ten opzichte van het EG-Verdrag. In het vijfde lid kan de Commissie, wanneer zij van oordeel is dat er in een lidstaat sprake is van een buitensporig tekort, rechtstreeks een advies aan de betrokken lidstaat uitbrengen.

In het EG-Verdrag (artikel 104, vijfde lid) i bracht de Commissie in dat geval een advies uit aan de Raad. In het zesde lid is het oorspronkelijke recht van aanbeveling van de Commissie bij de vaststelling van een buitensporig tekort in een lidstaat veranderd in een recht van voorstel.

Hierbij is de betrokken lidstaat uitgesloten van stemming. Bovendien is toegevoegd dat de Raad zijn beslissing over beleidsaanbevelingen (zoals aanbevolen door de Commissie) voor een lidstaat met een buitensporig tekort onverwijld dient te nemen. In deze gevallen is in het Grondwettelijk Verdrag sprake van een versterking van de positie van de Commissie in de buitensporig tekortprocedure.

Zoals hierboven reeds beschreven, heeft de regering zich tijdens de Conventie en de IGC ingezet voor uitstrekking van het recht van voorstel van de Commissie tot de gehele procedure van artikel III-184. Hiervoor bleek echter onvoldoende steun.

In de eindfase van de IGC ontstond druk van een aantal lidstaten om de versterking van de positie van de Commissie zoals in de oorspronkelijke Conventietekst i opgenomen (recht van voorstel van de Commissie in het zesde lid bij vaststelling van een buitensporig tekort èn bij vaststelling van aanbevelingen tot de desbetreffende lidstaat), in zijn geheel terug te draaien. De regering is er uiteindelijk in geslaagd om de versterking van de rol van de Commissie bij de vaststelling van een buitensporig tekort in een lidstaat te behouden.

3.

Toelichting Belgische regering

Algemene beschouwing

De rol van de Commissie wordt versterkt in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact, in het bijzonder wat betreft het vaststellen van buitensporige tekorten.

Zo krijgt de Commissie met name het recht om rechtstreeks een waarschuwing te richten tot de lidstaten wanneer ze van oordeel is dat er een buitensporig tekort bestaat of het risico bestaat dat een dergelijk tekort zal ontstaan.

De buitensporige tekorten zullen worden vastgesteld door de Raad op basis van een voorstel van de Commissie (wat impliceert dat de Raad enkel bij eenparigheid van stemmen kan afwijken van het voorstel van de Commissie).

De aanbevelingen die aan de betrokken lidstaat worden gericht om de situatie op te lossen worden bepaald op basis van een aanbeveling van de Commissie (wat betekent dat de Raad er met gekwalificeerde meerderheid van stemmen van kan afwijken).

Specifiek bij dit artikel

In verband met de procedure voor buitensporige tekorten, voert artikel III-184 de volgende wijzigingen in :

  • Indien de Commissie van oordeel is dat er een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan, richt zij een advies tot de betrokken lidstaat, terwijl zij tot hiertoe een advies tot de Raad richtte.
  • Het initiatief van de Commissie om het bestaan van een buitensporig tekort vast te stellen, krijgt voortaan de vorm van een voorstel. Dit impliceert dat de Raad er alleen eenparig van kan afwijken. Anderzijds formuleert de Commissie een aanbeveling met het oog op de goedkeuring van de aanbevelingen die de Raad tot de betrokken lidstaat moet richten. De Raad kan daar dus met gekwalificeerde meerderheid van afwijken.
  • De uitsluiting van de betrokken lidstaat van de stemming wordt uitgebreid tot de beslissing over het bestaan van een buitensporig tekort. Momenteel geldt deze uitsluiting alleen voor de maatregelen die worden genomen nadat een buitensporig tekort werd vastgesteld.
  • Een verklaring in de slotakte van de IGC (Verklaring 17) is gewijd aan het Stabiliteits- en Groeipact. De lidstaten bevestigen daarin niet alleen dat zij het Stabiliteitspact zullen nakomen, maar verklaren ook dat ze belangstelling hebben voor voorstellen van de Commissie en voor bijdragen van de lidstaten die tot doel hebben de uitwerking van het pact te versterken en te verduidelijken.

4.

Ontwikkeling artikel

2003
  • 1. 
    De lidstaten vermijden buitensporige overheidstekorten.
  • 2. 
    De Commissie houdt toezicht op de ontwikkeling van de begrotingssituatie en de omvang van de overheidsschuld in de lidstaten, om eventuele aanzienlijke tekortkomingen vast te stellen. Met name gaat de Commissie op basis van de volgende twee criteria na of de hand wordt gehouden aan de begrotingsdiscipline:
    • a) 
      of de verhouding tussen het voorziene of feitelijke overheidstekort en het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij:
      • i) 
        hetzij de verhouding in aanzienlijke mate en voortdurend is afgenomen en een niveau heeft bereikt dat de referentiewaarde benadert;
      • ii) 
        hetzij de overschrijding van de referentiewaarde slechts van uitzonderlijke en tijdelijke aard is en de verhouding dicht bij de referentiewaarde blijft;
    • b) 
      of de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij de verhouding in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert.

    De referentiewaarden worden nader omschreven in het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

  • 3. 
    Indien een lidstaat niet voldoet aan een of meer van deze criteria, stelt de Commissie een verslag op. In het verslag van de Commissie wordt er tevens rekening mee gehouden of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid en worden alle andere relevante factoren in aanmerking genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange termijn.

    Voorts kan de Commissie een verslag opstellen indien zij - ook al is aan de criteria voldaan - van mening is dat er gevaar voor een buitensporig tekort in een lidstaat aanwezig is.

  • 4. 
    Het Economisch en Financieel Comité brengt advies uit over het verslag van de Commissie.
  • 5. 
    Indien de Commissie van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan, richt zij een advies tot de betrokken lidstaat.
  • 6. 
    Op voorstel van de Commissie besluit de Raad, rekening houdend met de eventuele opmerkingen van de betrokken lidstaat en na een algehele evaluatie, of er een buitensporig tekort bestaat. Wanneer de Raad besluit dat er inderdaad een buitensporig tekort bestaat, stelt hij volgens dezelfde procedures de aanbevelingen vast die hij tot de betrokken lidstaat richt opdat deze binnen een bepaalde termijn een eind maakt aan het tekort. Behoudens lid 8, worden deze aanbevelingen niet openbaar gemaakt.

    In het kader van dit lid besluit de Raad zonder rekening te houden met de stem van de betrokken lidstaat, en wordt onder gekwalificeerde meerderheid verstaan de meerderheid van de andere lidstaten welke tenminste drievijfde van hun bevolking vertegenwoordigt.

  • 7. 
    De in de leden 8 tot en met 11 bedoelde Europese besluiten en aanbevelingen worden door de Raad op aanbeveling van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen vastgesteld. De Raad besluit zonder rekening te houden met de stem van de betrokken lidstaat, en onder gekwalificeerde meerderheid wordt verstaan de meerderheid van de andere lidstaten welke ten minste drievijfde van hun bevolking vertegenwoordigt.
  • 8. 
    Wanneer de Raad vaststelt dat binnen de voorgeschreven periode geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen is gegeven, kan hij zijn aanbevelingen openbaar maken.
  • 9. 
    Wanneer een lidstaat blijft verzuimen uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Raad, kan de Raad een Europees besluit vaststellen waarin de betrokken lidstaat wordt aangemaand binnen een voorgeschreven termijn het nodige te doen om het tekort te verminderen in de mate die de Raad nodig acht om de situatie te verhelpen.

    In dat geval kan de Raad de betrokken lidstaat verzoeken volgens een nauwkeurig tijdschema verslag uit te brengen, teneinde na te gaan welke aanpassingsmaatregelen die lidstaat heeft getroffen.

  • 10. 
    Zolang een lidstaat zich niet voegt naar een overeenkomstig lid 9 vastgesteld Europees besluit, kan de Raad één of meer van de volgende maatregelen toepassen of in voorkomend geval aanscherpen:
    • a) 
      eisen dat de betrokken lidstaat door de Raad te bepalen aanvullende informatie openbaar maakt voordat hij obligaties en andere waardepapieren uitgeeft;
    • b) 
      de Europese Investeringsbank verzoeken haar beleid inzake kredietverstrekking ten aanzien van de betrokken lidstaat opnieuw te bezien;
    • c) 
      eisen dat de betrokken lidstaat bij de Unie een niet-rentedragend bedrag van een passende omvang deponeert, totdat de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort is gecorrigeerd;
    • d) 
      boeten van een passende omvang opleggen.

    De voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement van de vastgestelde maatregelen in kennis.

  • 11. 
    De Raad trekt de in de leden 6 en 8 tot en met 10 bedoelde maatregelen of sommige daarvan in, indien hij van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd. Indien de Raad voordien aanbevelingen openbaar heeft gemaakt, verklaart hij, zodra het in lid 9 bedoelde besluit is ingetrokken, in het openbaar dat er niet langer een buitensporig tekort in de betrokken lidstaat bestaat.
  • 12. 
    Het recht om een klacht in te dienen, bedoeld in de [artikelen III-261 en III-262], kan niet worden uitgeoefend in het kader van de toepassing van de leden 1 tot en met 6, 8 en 9 van dit artikel.
  • 13. 
    Verdere bepalingen betreffende de tenuitvoerlegging van de in dit artikel omschreven procedure zijn opgenomen in het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

    Bij Europese wet van de Raad worden passende maatregelen vastgesteld die in de plaats van voornoemd protocol komen. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen na raadpleging van het Europees Parlement en de Europese Centrale Bank.

    Onder voorbehoud van de andere bepalingen van dit lid, stelt de Raad op voorstel van de Commissie de Europese verordeningen of besluiten vast met de nadere bepalingen en definities voor de toepassing van dit protocol. Hij besluit na raadpleging van het Europees Parlement.

2003
  • 1. 
    De lidstaten vermijden buitensporige overheidstekorten.
  • 2. 
    De Europese Commissie houdt toezicht op de ontwikkeling van de begrotingssituatie en de omvang van de overheidsschuld in de lidstaten, teneinde eventuele aanzienlijke tekortkomingen vast te stellen. Met name gaat de Commissie op basis van de volgende twee criteria na of de hand wordt gehouden aan de begrotingsdiscipline:
    • a) 
      of de verhouding tussen het voorziene of feitelijke overheidstekort en het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij:
      • i) 
        hetzij de verhouding in aanzienlijke mate en voortdurend is afgenomen en een niveau heeft bereikt dat de referentiewaarde benadert;
      • ii) 
        hetzij de overschrijding van de referentiewaarde slechts van uitzonderlijke en tijdelijke aard is en de verhouding dicht bij de referentiewaarde blijft;
    • b) 
      of de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij de verhouding in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert.

    De referentiewaarden worden nader omschreven in het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

  • 3. 
    Indien een lidstaat niet voldoet aan een of meer van deze criteria, stelt de Europese Commissie een verslag op. In het verslag van de Commissie wordt tevens rekening gehouden met de vraag, of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid, en worden alle andere relevante factoren in aanmerking genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange termijn.

    Voorts kan de Commissie een verslag opstellen indien zij - ook al is aan de criteria voldaan - van mening is dat er gevaar voor een buitensporig tekort in een lidstaat aanwezig is.

  • 4. 
    Het Economisch en Financieel Comité brengt advies uit over het verslag van de Commissie.
  • 5. 
    Indien de Commissie van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan, richt zij een advies tot de betrokken lidstaat.
  • 6. 
    Op voorstel van de Europese Commissie besluit de Raad van Ministers, rekening houdend met de eventuele opmerkingen van de betrokken lidstaat en na een algehele evaluatie, of er een buitensporig tekort bestaat. Als dat het geval is, stelt de Raad volgens dezelfde procedures de aanbevelingen vast die hij tot de betrokken lidstaat richt opdat deze binnen een bepaalde termijn een eind maakt aan het tekort. Behoudens lid 8, worden deze aanbevelingen niet openbaar gemaakt.

    In het kader van dit lid besluit de Raad van Ministers zonder rekening te houden met de stem van de betrokken lidstaat, en wordt onder gekwalificeerde meerderheid verstaan de meerderheid van de andere lidstaten welke tenminste drievijfde van de bevolking van deze lidstaten vertegenwoordigt.

  • 7. 
    De in de leden 8 tot en met 11 bedoelde Europese besluiten en aanbevelingen worden door de Raad van Ministers op aanbeveling van de Commissie vastgesteld. De Raad van Ministers besluit zonder rekening te houden met de stem van de betrokken lidstaat, en onder gekwalificeerde meerderheid wordt verstaan de meerderheid van de andere lidstaten welke ten minste drievijfde van de bevolking van deze lidstaten vertegenwoordigt.
  • 8. 
    Indien de Raad van Ministers vaststelt dat binnen de voorgeschreven termijn geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen is gegeven, kan hij zijn aanbevelingen openbaar maken.
  • 9. 
    Indien een lidstaat blijft verzuimen uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Raad van Ministers, kan de Raad een Europees besluit vaststellen waarin de betrokken lidstaat wordt aangemaand binnen een voorgeschreven termijn op te treden om het tekort te verminderen in de mate die de Raad nodig acht om de situatie te verhelpen.

    In dat geval kan de Raad van Ministers de betrokken lidstaat verzoeken volgens een nauwkeurig tijdschema verslag uit te brengen, teneinde te kunnen nagaan welke aanpassingsmaatregelen die lidstaat heeft getroffen.

  • 10. 
    Zolang een lidstaat zich niet voegt naar een overeenkomstig lid 9 vastgesteld Europees besluit, kan de Raad van Ministers een of meer van de volgende maatregelen toepassen of in voorkomend geval aanscherpen:
    • a) 
      eisen dat de betrokken lidstaat door de Raad van Ministers te bepalen aanvullende informatie openbaar maakt voordat hij obligaties en andere waardepapieren uitgeeft;
    • b) 
      de Europese Investeringsbank verzoeken haar beleid inzake kredietverstrekking ten aanzien van de betrokken lidstaat opnieuw te bezien;
    • c) 
      eisen dat de betrokken lidstaat bij de Unie een niet-rentedragend bedrag van een passende omvang deponeert, totdat de Raad van Ministers van oordeel is dat het buitensporige tekort is gecorrigeerd;
    • d) 
      boeten van een passende omvang opleggen.

    De voorzitter van de Raad van Ministers stelt het Europees Parlement in kennis van de vastgestelde maatregelen.

  • 11. 
    De Raad van Ministers trekt de in de leden 6 en 8 tot en met 10 bedoelde maatregelen of sommige daarvan in, voorzover hij van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd. Indien de Raad voordien aanbevelingen openbaar heeft gemaakt, legt hij, zodra het in lid 9 bedoelde besluit is ingetrokken, in het openbaar een verklaring af dat er niet langer een buitensporig tekort in de betrokken lidstaat bestaat.
  • 12. 
    Het in de artikelen III-265 i en III-266 i bedoelde recht om een klacht in te dienen kan niet worden uitgeoefend in het kader van de toepassing van de leden 1 tot en met 6, 8 en 9 van dit artikel.
  • 13. 
    Verdere bepalingen betreffende de toepassing van de in dit artikel omschreven procedure zijn opgenomen in het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

    De Raad van Ministers stelt bij Europese wet maatregelen vast ter vervanging van voornoemd protocol. De Raad van Ministers besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement en van de Europese Centrale Bank.

    Onder voorbehoud van de andere bepalingen van dit lid, stelt de Raad van Ministers op voorstel van de Europese Commissie bij Europese verordening of besluit de nadere bepalingen en definities voor de toepassing van dit protocol vast. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.

2003
  • 1. 
    De lidstaten vermijden buitensporige overheidstekorten.
  • 2. 
    De Europese Commissie houdt toezicht op de ontwikkeling van de begrotingssituatie en de omvang van de overheidsschuld in de lidstaten, teneinde kennelijke fouten vast te stellen. Met name gaat de Commissie op basis van de volgende twee criteria na of de hand wordt gehouden aan de begrotingsdiscipline:
    • a) 
      of de verhouding tussen het voorziene of feitelijke overheidstekort en het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij:
      • i) 
        hetzij de verhouding in aanzienlijke mate en voortdurend is afgenomen en een niveau heeft bereikt dat de referentiewaarde benadert;
      • ii) 
        hetzij de overschrijding van de referentiewaarde slechts van uitzonderlijke en tijdelijke aard is en de verhouding dicht bij de referentiewaarde blijft;
    • b) 
      of de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij de verhouding in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert.

    De referentiewaarden worden nader omschreven in het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

  • 3. 
    Indien een lidstaat niet voldoet aan een of meer van deze criteria, stelt de Commissie een verslag op. In het verslag van de Commissie wordt tevens rekening gehouden met de vraag, of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid, en worden alle andere relevante factoren in aanmerking genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange termijn.

    Voorts kan de Commissie een verslag opstellen indien zij - ook al is aan de criteria voldaan - van mening is dat er gevaar voor een buitensporig tekort in een lidstaat aanwezig is.

  • 4. 
    Het overeenkomstig artikel III-86 i ingestelde Economisch en Financieel Comité brengt advies uit over het verslag van de Commissie.
  • 5. 
    Indien de Commissie van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan, richt zij een advies tot de betrokken lidstaat en brengt zij de Raad daarvan op de hoogte.
  • 6. 
    Op voorstel van de Commissie besluit de Raad, rekening houdend met de eventuele opmerkingen van de betrokken lidstaat en na een algehele evaluatie, of er een buitensporig tekort bestaat. Als dat het geval is, stelt de Raad volgens dezelfde procedures de aanbevelingen vast die hij tot de betrokken lidstaat richt opdat deze binnen een bepaalde termijn een eind maakt aan het tekort. Behoudens lid 8, worden deze aanbevelingen niet openbaar gemaakt. [*]

    In het kader van dit lid besluit de Raad zonder rekening te houden met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt.

    Onder gekwalificeerde meerderheid wordt verstaan, ten minste 55% van de andere leden van de Raad, welke meerderheid lidstaten vertegenwoordigt waarvan de totale bevolking ten minste 65% uitmaakt van de totale bevolking van de deelnemende lidstaten. [**]

    Een blokkerende minderheid dient ten minste te bestaan uit het minimumaantal van die andere leden van de Raad dat meer dan 35% van de totale bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid, in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen. [**]

  • 7. 
    De in de leden 8 tot en met 11 bedoelde besluiten en aanbevelingen worden door de Raad op aanbeveling van de Commissie vastgesteld.

    De Raad besluit zonder rekening te houden met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt.

    Onder gekwalificeerde meerderheid wordt verstaan, ten minste 55% van de andere leden van de Raad, welke meerderheid lidstaten vertegenwoordigt waarvan de totale bevolking ten minste 65% uitmaakt van de totale bevolking van de deelnemende lidstaten. [**]

    Een blokkerende minderheid dient ten minste te bestaan uit het minimumaantal van die andere leden van de Raad dat meer dan 35% van de totale bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid, in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen. [**]

  • 8. 
    Indien de Raad vaststelt dat binnen de voorgeschreven termijn geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen is gegeven, kan hij zijn aanbevelingen openbaar maken.
  • 9. 
    Indien een lidstaat blijft verzuimen uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Raad, kan de Raad een besluit vaststellen waarin de betrokken lidstaat wordt aangemaand binnen een voorgeschreven termijn maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die de Raad nodig acht om de situatie te verhelpen.

    In dat geval kan de Raad de betrokken lidstaat verzoeken volgens een nauwkeurig tijdschema verslag uit te brengen, teneinde te kunnen nagaan welke aanpassingsmaatregelen die lidstaat heeft getroffen.

  • 10. 
    Zolang een lidstaat zich niet voegt naar een overeenkomstig lid 9 vastgesteld besluit, kan de Raad een of meer van de volgende maatregelen toepassen of in voorkomend geval aanscherpen:
    • a) 
      eisen dat de betrokken lidstaat door de Raad te bepalen aanvullende informatie openbaar maakt voordat hij obligaties en andere waardepapieren uitgeeft;
    • b) 
      de Europese Investeringsbank verzoeken haar beleid inzake kredietverstrekking ten aanzien van de betrokken lidstaat opnieuw te bezien;
    • c) 
      eisen dat de betrokken lidstaat bij de Unie een niet-rentedragend bedrag van een passende omvang deponeert, totdat de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort is gecorrigeerd;
    • d) 
      boeten van een passende omvang opleggen.

    De voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement in kennis van de vastgestelde maatregelen.

  • 11. 
    De Raad trekt de in de leden 6 en 8 tot en met 10 bedoelde maatregelen of sommige daarvan in, voorzover hij van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd. Indien de Raad van Ministers voordien aanbevelingen openbaar heeft gemaakt, legt hij, zodra het in lid 9 bedoelde besluit is ingetrokken, in het openbaar een verklaring af dat er niet langer een buitensporig tekort in de betrokken lidstaat bestaat.
  • 12. 
    Het in de artikelen III-265 i en III-266 i bedoelde recht om een klacht in te dienen kan niet worden uitgeoefend in het kader van de toepassing van de leden 1 tot en met 6, 8 en 9 van dit artikel. [***]
  • 13. 
    Verdere bepalingen betreffende de toepassing van de in dit artikel omschreven procedure zijn opgenomen in het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

    De Raad stelt bij Europese wet maatregelen vast ter vervanging van voornoemd protocol. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement en van de Europese Centrale Bank.

    Onder voorbehoud van de andere bepalingen van dit lid, stelt de Raad op voorstel van de Commissie bij Europese verordening of besluit de nadere bepalingen en definities voor de toepassing van dit protocol vast. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.

Verklaring

 

Noot [*] bij lid 6

Dit lid is gewijzigd tijdens de afsluitende Europese Raad van 17-18 juni 2004. De aanvankelijke tekst van de eerste paragraaf van dit lid luidde:

Op voorstel van de Commissie besluit de Raad, rekening houdend met de eventuele opmerkingen van de betrokken lidstaat en na een algehele evaluatie, of er een buitensporig tekort bestaat. Als dat het geval is, stelt de Raad volgens dezelfde procedures de aanbevelingen vast die hij tot de betrokken lidstaat richt opdat deze binnen een bepaalde termijn een eind maakt aan het tekort. Behoudens lid 8, worden deze aanbevelingen niet openbaar gemaakt.

Voetnoot [**] bij lid 6 en 7

Het afsluitende document CIG 85/04 geeft als voetnoot bij lid 6:

De formulering van deze zin zal worden aangepast aan de definitieve tekst van artikel I-24 over de definitie van gekwalificeerde meerderheid.

Dit is gebeurd in document CIG 86/04. De aanvankelijke tekst van de gemarkeerde alinea's bij de leden 6 en 7 (document CIG 50/03) luidde:

Onder gekwalificeerde meerderheid wordt verstaan, de meerderheid van de andere leden van de Raad, welke meerderheid lidstaten vertegenwoordigt waarvan de totale bevolking ten minste drievijfde uitmaakt van de totale bevolking van de deelnemende lidstaten.

De Groep juridische deskundigen van de IGC (document CIG 50/03) oordeelde al in november 2003 dat deze alinea vraagt om een overgangsbepaling met een definitie van gekwalificeerde meerderheid vóór 9 november 2009, welke bepaling zou moeten worden opgenomen in één "Protocol betreffende de overgangsbepalingen i" dat genoemd wordt in de voetnoot [bij artikel I-19] (zie bij wijze van voorbeeld de tekst van de juridische adviseur op blz. 33 van Addendum 1 bij dit document).

In verband met de overbrenging van deze overgangsbepaling naar het protocol betreffende de overgangsbepalingen, die door alle andere delegaties is goedgekeurd, rijzen echter voor de Spaanse en de Poolse delegatie i vragen in verband met politieke opportuniteit. De groep vindt dat deze overbrenging moet plaatsvinden voorzover deze vragen worden opgelost.

Voetnoot [***] bij lid 12

De wijziging is voorgesteld tijdens het ministerieel conclaaf van 28 november 2003 (document CIG 60/03 ADD 1).

Toelichting bij de Verklaring

De eerste ontwerp-verklaring is toegevoegd in document CIG 80/04, ter voorbereiding op de IGC-Raad van 14 juni 2004. De slotversie staat in document CIG 85/04.

2004
  • 1. 
    De lidstaten vermijden buitensporige overheidstekorten.
  • 2. 
    De Commissie houdt toezicht op de ontwikkeling van de begrotingssituatie en de omvang van de overheidsschuld in de lidstaten, teneinde kennelijke fouten te constateren. Met name gaat de Commissie op basis van de volgende twee criteria na of de hand wordt gehouden aan de begrotingsdiscipline:
    • a) 
      of de verhouding tussen het voorziene of feitelijke overheidstekort en het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij:
      • i) 
        de verhouding in aanzienlijke mate en voortdurend is afgenomen en een niveau heeft bereikt dat de referentiewaarde benadert, of
      • ii) 
        de overschrijding van de referentiewaarde slechts van uitzonderlijke en tijdelijke aard is en de verhouding dicht bij de referentiewaarde blijft;
    • b) 
      of de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product een bepaalde referentiewaarde overschrijdt, tenzij de verhouding in voldoende mate afneemt en de referentiewaarde in een bevredigend tempo benadert.

    De referentiewaarden worden nader omschreven in het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

  • 3. 
    Indien een lidstaat niet voldoet aan een of meer van deze criteria, stelt de Commissie een verslag op. In het verslag van de Commissie wordt tevens rekening gehouden met de vraag, of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven van de overheid, en worden alle andere relevante factoren in aanmerking genomen, met inbegrip van de economische en budgettaire situatie van de lidstaat op middellange termijn.

    Voorts kan de Commissie een verslag opstellen indien zij - ook al is aan de criteria voldaan - van mening is dat er gevaar voor een buitensporig tekort in een lidstaat aanwezig is.

  • 4. 
    Het overeenkomstig artikel III-192 i ingestelde Economisch en Financieel Comité brengt advies uit over het verslag van de Commissie.
  • 5. 
    Indien de Commissie van oordeel is dat er in een lidstaat een buitensporig tekort bestaat of kan ontstaan, richt zij een advies tot de betrokken lidstaat en brengt zij de Raad daarvan op de hoogte.
  • 6. 
    Op voorstel van de Commissie besluit de Raad, rekening houdend met de eventuele opmerkingen van de betrokken lidstaat en na een algehele evaluatie, of er een buitensporig tekort bestaat. Als dat het geval is, stelt de Raad, op aanbeveling van de Commissie, onverwijld de aanbevelingen vast die hij tot de betrokken lidstaat richt opdat deze binnen een bepaalde termijn een eind maakt aan het tekort. Behoudens lid 8, worden deze aanbevelingen niet openbaar gemaakt.

    In het kader van dit lid besluit de Raad zonder rekening te houden met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt.

    Onder gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt verstaan ten minste 55% van de andere leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de deelnemende lidstaten.

    Een blokkerende minderheid moet uit ten minste het minimumaantal van die andere leden van de Raad bestaan die meer dan 35% van de bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen.

  • 7. 
    De in de leden 8 tot en met 11 bedoelde Europese besluiten en aanbevelingen worden door de Raad op aanbeveling van de Commissie vastgesteld.

    De Raad besluit zonder rekening te houden met de stem van het lid van de Raad dat de betrokken lidstaat vertegenwoordigt.

    Onder gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt verstaan ten minste 55% van de andere leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de deelnemende lidstaten.

    Een blokkerende minderheid moet ten minste uit het minimumaantal van die andere leden van de Raad bestaan die meer dan 35% van de bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen.

  • 8. 
    Indien de Raad een Europees besluit vaststelt waarin wordt geconstateerd dat binnen de voorgeschreven termijn geen effectief gevolg aan zijn aanbevelingen is gegeven, kan hij zijn aanbevelingen openbaar maken.
  • 9. 
    Indien een lidstaat blijft verzuimen uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Raad, kan de Raad een Europees besluit vaststellen waarin de betrokken lidstaat wordt aangemaand binnen een voorgeschreven termijn maatregelen te treffen om het tekort te verminderen in de mate die de Raad nodig acht om de situatie te verhelpen.

    In dat geval kan de Raad de betrokken lidstaat verzoeken volgens een nauwkeurig tijdschema verslag uit te brengen, teneinde te kunnen nagaan welke aanpassingsmaatregelen die lidstaat heeft getroffen.

  • 10. 
    Zolang een lidstaat zich niet voegt naar een overeenkomstig lid 9 vastgesteld Europees besluit, kan de Raad een of meer van de volgende maatregelen toepassen of in voorkomend geval aanscherpen:
    • a) 
      eisen dat de betrokken lidstaat door de Raad te bepalen aanvullende informatie openbaar maakt voordat hij obligaties en andere waardepapieren uitgeeft;
    • b) 
      de Europese Investeringsbank verzoeken haar beleid inzake kredietverstrekking ten aanzien van de betrokken lidstaat opnieuw te bezien;
    • c) 
      eisen dat de betrokken lidstaat bij de Unie een niet-rentedragend bedrag van een passende omvang deponeert, totdat de Raad van oordeel is dat het buitensporige tekort is gecorrigeerd;
    • d) 
      boeten van een passende omvang opleggen.

    De voorzitter van de Raad stelt het Europees Parlement in kennis van de vastgestelde maatregelen.

  • 11. 
    De Raad trekt de in de leden 6, 8, 9 en 10 bedoelde maatregelen of sommige daarvan in, voorzover hij van oordeel is dat het buitensporige tekort in de betrokken lidstaat is gecorrigeerd. Indien de Raad voordien aanbevelingen openbaar heeft gemaakt, legt hij, zodra het in lid 8 bedoelde Europees besluit is ingetrokken, in het openbaar een verklaring af dat er niet langer een buitensporig tekort in de betrokken lidstaat bestaat.
  • 12. 
    Het in de artikelen III-360 i en III-361 i bedoelde recht om een klacht in te dienen kan niet worden uitgeoefend in het kader van de toepassing van de leden 1 tot en met 6, 8 en 9.
  • 13. 
    Nadere bepalingen betreffende de toepassing van de in dit artikel bedoelde procedure zijn opgenomen in het protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten.

    De Raad stelt bij Europese wet maatregelen vast ter vervanging van voornoemd protocol. De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement en van de Europese Centrale Bank.

    Onder voorbehoud van de andere bepalingen van dit lid, stelt de Raad op voorstel van de Commissie bij Europese verordening of Europees besluit de nadere bepalingen en definities voor de toepassing van dit protocol vast. De Raad besluit na raadpleging van het Europees Parlement.