Artikel 234: Eerder door Lid-Staten met derde staten gesloten overeenkomsten

233
Artikel 234
235

De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag gesloten tussen een of meer Lid-Staten enerzijds en een of meer derde Staten anderzijds, worden door de bepalingen van dit Verdrag niet aangetast.

Voor zover deze overeenkomsten niet verenigbaar zijn met dit Verdrag maken de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de Lid-Staten elkaar bijstand ten einde dat doel te bereiken en volgen in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn.

Bij de toepassing van de overeenkomsten, bedoeld in de eerste alinea, houden de Lid-Staten rekening met het feit dat de voordelen door elke Lid-Staat in dit Verdrag toegestaan, een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de totstandkoming van de Gemeenschap en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van gemeenschappelijke instellingen, met het toekennen van bevoegdheden aan die instellingen en met het verlenen van dezelfde voordelen door de overige Lid-Staten.

1.

Toelichting Nederlandse regering

Overeenkomstig de algemene regelen van het volkenrecht bepaalt artikel 234, dat de rechten en verplichtingen, welke voortvloeien uit voor de inwerkingtreding van het E.E.G.-yerdrag door één of meer deelnemende Staten met derde Staten gesloten verdragen, door het E.E.G.Verdrag niet worden geraakt. Het kan echter zijn, dat de nakoming of uitvoering van het E.E.G.-Verdrag door het bestaan van verdragen met derde landen wordt belemmerd. In een dergelijk geval van onverenigbaarheid zullen de betrokken aan de E.E.G. deelnemende Staten moeten trachten met de derde Staat of Staten te komen tot een aanpassing van de gesloten Verdragen aan de door de totstandkoming van de E.E.G. geschapen situatie; onder omstandigheden kan zelfs in zo'n geval opzegging van het Verdrag met de derde Staat noodzakelijk zijn.

In deze materie zullen de deelnemende Staten elkaar bijstand verlenen en eventueel gemeenschappelijk stappen ondernemen.

De verhouding tussen het E.E.G.-Verdrag en bestaande verdragen met derde landen is praktisch vooral van belang ten aanzien van verdragen, die een meestbegunstigingsclausule inhouden, met name dus de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel. Deze verhouding werd hiervóór op blz. 13 van Hoofdstuk I van deze memorie reeds besproken.

Meer in het algemeen geven de deelnemende Staten in het laatste lid van artikel 234 te kennen, dat de onderlinge vrijmaking van het personen-, goederen-, diensten- en kapitaalverkeer onverbrekelijk verbonden is aan de overige voorzieningen van het E.E.G.-Verdrag, in het bijzonder de institutionele bepalingen en de bevoegdheden der Gemeenschapsorganen; uit dien hoofde kan een derde land geen aanspraak maken p de voordelen, die de deelnemende Staten elkaar toekennen.

Het spreekt vanzelf, dat de deelnemende Staten uit hoofde van het E.E.G.-Verdrag zich dienen te onthouden van het sluiten van nieuwe verdragen met derde Staten, welke onverenigbaar zouden zijn met het E.E.G.-Verdrag. Er is geen Bijzondere procedure voorzien om de nakoming van deze verplichting te verzekeren; een bepaling, als vervat in artikel 75 van het E.G.K.S.-Verdrag, volgens welke de deelnemende Staten verplicht zijn de Gemeenschap op de hoogte te stellen van de verdragen, die zij zich voornemen te sluiten, is in het E.E.G.-Verdrag niet opgenomen; zij zou, gezien de omvang van het terrein, dat door de E.E.G. wordt bestreken, een onverantwoorde belasting van de deelnemende Staten en van de instellingen der Gemeenschap betekenen.

De algemene bevoegdheden, die de Commissie uit hoofde van de artikelen 155 i en 169 i bezit om voor de naleving van het Verdrag te waken, zijn hier voldoende te achten.

Bovendien dient in aanmerking genomen te worden, dat de economische betrekkingen der deelnemende Staten met derde Staten geleidelijk meer en meer aangelegenheid van de Gemeenschap zullen worden, naarmate de economische unie tussen de zes landen zich verwezenlijkt. Hierboven werd reeds vermeld, dat de Gemeenschap in dit verband zelfs de bevoegdheid bezit, op eigen naam verdragen met derde Staten te sluiten, waarvan bindende werking ook voor de deelnemende Staten uitgaat.

De instellingen van de Gemeenschap beschikken ook over andere middelen om invloed uit te oefenen op de buitenlandse economische politiek der deelnemende Staten; te dezen moge verwezen worden naar de artikelen 18 e.v. (buiten-tarief), artikelen 70 en 72 (kapitaalverkeer) en artikelen 110 e.v. (handelspolitiek), welke artikelen elders in deze memorie zijn besproken.

2.

Ontwikkeling artikel

1957

De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag gesloten tussen een of meer Lid-Staten enerzijds en een of meer derde Staten anderzijds, worden door de bepalingen van dit Verdrag niet aangetast.

Voor zover deze overeenkomsten niet verenigbaar zijn met dit Verdrag maken de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de Lid-Staten elkaar bijstand ten einde dat doel te bereiken en volgen in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn.

Bij de toepassing van de overeenkomsten, bedoeld in de eerste alinea, houden de Lid-Staten rekening met het feit dat de voordelen door elke Lid-Staat in dit Verdrag toegestaan, een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de totstandkoming van de Gemeenschap en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van gemeenschappelijke instellingen, met het toekennen van bevoegdheden aan die instellingen en met het verlenen van dezelfde voordelen door de overige Lid-Staten.

2002

De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding gesloten tussen één of meer lidstaten enerzijds en één of meer derde staten anderzijds, worden door de bepalingen van dit Verdrag niet aangetast.

Voorzover deze overeenkomsten niet verenigbaar zijn met dit Verdrag maakt de betrokken lidstaat of maken de betrokken lidstaten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de lidstaten elkaar bijstand teneinde dat doel te bereiken en volgen in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn.

Bij de toepassing van de overeenkomsten, bedoeld in de eerste alinea, houden de lidstaten rekening met het feit dat de voordelen door elke lidstaat in dit Verdrag toegestaan, een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de totstandkoming van de Gemeenschap en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van gemeenschappelijke instellingen, met het toekennen van bevoegdheden aan die instellingen en met het verlenen van dezelfde voordelen door de overige lidstaten.